Plan: | Prins Bernhardlaan 2 te Zutphen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0301.0718PBernhardlaan2-on01 |
Aan de Prins Bernhardlaan 2 te Zutphen bevindt zich de bebouwing behorende bij een voormalige psychopedagogische kliniek "De Verborgen Kracht". Het voornemen voorziet in de sloop van deze bebouwing, om vervolgens een appartementencomplex met 30 appartementen te ontwikkelen. De appartementen die zullen worden gerealiseerd betreffen huurappartementen in het middeldure segment.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuid Oostkwartier", aangezien de gronden binnen het plangebied zijn voorzien van een maatschappelijke bestemming en daarmee geen woningbouw toestaat. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Het plangebied betreft het perceel aan de Prins Bernhardlaan 2 in de bebouwde kom van Zutphen. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Zutphen, sectie B, perceelnummer 4856. Het perceel ligt op de hoek van de Prins Bernhardlaan en de Warnsveldseweg. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied indicatief weergegeven met de rode ster en rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK, bewerkt) |
Het bestemmingsplan “Prins Bernhardlaan 2 te Zutphen” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Zuid Oostkwartier", dat op 1 oktober 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zutphen. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Water'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen, waarin het plangebied is aangeduid met de rode contour. Hieronder wordt nader ingegaan op het ter plaatse geldende planologische regime.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Zuid Oostkwartier" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
'Maatschappelijk'
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met de bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
In de bouwregels is bepaald dat bouwwerken gebouwd dienen te worden binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen 15 m. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt 85%.
'Water'
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Het voornemen voorziet in de sloop van alle aanwezige bebouwing en de bouw van 30 appartementen. De gronden binnen het plangebied zijn niet voorzien van de gewenste bouw- en gebruiksmogelijkheden (wonen), waarmee de ontwikkeling in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Om het voornemen mogelijk te maken, is daarom een bestemmingsplanherziening benodigd.
Deze toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt ingegaan op de huidige en gewenste situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van het voornemen. Hierin wordt het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten. De juridische planverantwoording wordt in hoofdstuk 5 behandeld. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 van deze toelichting ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
De planlocatie ligt op de hoek van de Warnsveldseweg en de Prins Bernhardlaan. Ten noorden van het plangebied ligt een onbebouwd perceel en woningen die liggen aan de Prins Bernhardlaan. Ten oosten van het gebied ligt water (gracht van de voormalige Linie van Hooff), een wandelroute en De Oude begraafplaats. De Prins Bernhardlaan vormt de westelijke begrenzing van het plangebied. Ten zuiden van de locatie ligt de Warnsveldseweg, waaraan de overzijde van deze doorgaande weg woningen en een tankstation liggen. In afbeelding 2.1 is middels twee luchtfoto's de huidige situatie van de directe omgeving van het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief aangeduid met de rode ster en rode contour.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie (Bron: PDOK, Google Maps, bewerkt) |
Het perceel is circa 2.900 m² groot. Op dit perceel is een gebouw aanwezig dat voorheen in gebruik was als voormalige psychopedagogische kliniek "De Verborgen Kracht". De bebouwing, met een oppervlakte van circa 800 m², is momenteel in gebruik door antikrakers. De bebouwing bestaat uit een hoofdgebouw met twee bijgebouwen. Het overige deel van het plangebied bestaat uit een parkeerterrein, erfbeplanting en een deel van de nabijgelegen vijver. In afbeelding 2.2 is middels een straatbeeldfoto een impressie van de huidige situatie weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeldfoto's huidige situatie (Bron: Google Maps, september 2022) |
De locatie aan de Prins Bernhardlaan 2 is een beeldbepalende locatie vanwege de ligging aan de buitenste vestingsgordel; De Linie van Hoof. De vesting van Zutphen omringt het stadshart en bestaat uit (restanten van) de stadsmuur, wallen, grachten, bol- en hoornwerken en linies. De vesting bepaalt in belangrijke mate het DNA van Zutphen. Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan samenhang en herkenbare identiteit in de vestingszones. In paragraaf 4.6.2 Cultuurhistorie zal nader worden ingegaan op hoe in het plan om wordt gegaan met de cultuurhistorische waarden in het gebied. In deze paragraaf wordt de stedenbouwkundige analyse nader toegelicht.
Vanwege de ligging aan de Linie van Hooff zijn voor het voornemen een aantal stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn op 6 december 2022 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en zijn opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Hieronder wordt nader op deze randvoorwaarden ingegaan.
De toelaatbare bouwmassa en daaraan gerelateerde parkeerbehoefte is bepalend voor het te realiseren woningbouwaantal, waarbij een maximum geldt van 32 (middeldure) huurwoningen/appartementen. De te realiseren appartementen dienen minimaal ca. 70 m² en maximaal ca. 90 m² netto groot te zijn. Het maximum laadvermogen van de locatie is hierbij bepalend.
Voor de bebouwing en de massa is het uitgangspunt om het tracé van de linie als richtinggevend te hanteren. In de opzet kan de bebouwing de bijzondere ligging aan de Warnsveldseweg benadrukken. De hoofdmassa van de bebouwing ligt niet op de hoek van de Prins Bernhardlaan/Warnsveldseweg, maar schuift naar achteren op de kavel, richting de linie. Voor de bouwmassa geldt dat een gemiddelde massa van 3 bouwlagen inclusief dakopbouw, eventueel met plint, met een maximum van 5 bouwlagen inpasbaar is.
Voor het te realiseren bebouwingsdeel aan de Warnsveldseweg is richting de linie een blikvanger van 5 bouwlagen inpasbaar. Door daarnaast de rooilijn van de bebouwing dichter naar de weg te schuiven, wordt het effect van binnen/buiten de stad versterkt. De bebouwing krijgt daarbij een "poortfunctie". Door zichtbaarheid en herkenbaarheid van de historische Linie van Hooff krijgt het gebouw op deze locatie betekenis.
Op de hoek van de Warnveldseweg/Prins Bernhardlaan is een verbijzondering ten opzichte van de rest van het gebouwdeel op zijn plaats. Hier kan gedacht worden aan de oude marechausseekazerne die hier vroeger heeft gestaan door bijvoorbeeld te kiezen voor een verschuining van de gevellijn en/of een (subtiele) dakverhoging, mits niet concurrerend met het gebouwdeel aan de vesting. In afbeelding 2.3 is een historische referentie van de voorgenoemde Marechaussee kazerne opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.3: Historische referentie: Marechaussee kazerne uit 1919 (Bron: Buro MA.AN) |
Op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden is een eerste schetsontwerp gemaakt, dat is opgenomen in afbeelding 2.4.
![]() |
Afbeelding 2.4: Schetsontwerp (Bron: Beltman Architecten) |
De initiatiefnemer heeft dit bouwplan op 2 maart 2023 voorgelegd aan de welstandscommissie. De stedenbouwkundige van de welstandscommissie heeft zijn twijfels uitgesproken over het maximum laadvermogen van de locatie. De omgeving heeft op eenzelfde wijze gereageerd op dit plan. Om deze reden is een second opinion uitgevoerd door het stedenbouwkundig adviesbureau MA.AN. De opdracht aan MA.AN was om het maximaal laadvermogen van het plangebied in beeld te brengen. Dit maximaal laadvermogen week af van de eerder gestelde randvoorwaarden. Op basis van de second opinion is het plan als volgt aangepast:
Vanuit de ruimtelijke benadering zijn een aantal denkrichtingen denkbaar voor een stedenbouwkundig ontwerp waarin bovenstaande aanpassingen zijn verwerkt. Gekozen kan worden voor een formele 19e eeuwse variant waarbij de bestaande stedenbouwkundgie structuur wordt 'afgerond'. In deze variant wordt veel wordt gewerkt met hoeken en verspringende rooilijnen. Ook kan gedacht worden aan een parkachtige benadering waarin het groen zich doorzet tot aan de Prins Bernhardlaan. Buro MA.AN heeft dit in een stedenbouwkundige studie met een drietal denkrichtingen uitgewerkt. In afbeelding 2.5 zijn deze drie denkrichtingen weergegeven. De gehele stedenbouwkundige studie met de denkrichtingen is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Denkrichting 3 is hierin de passende stedenbouwkundige invulling gebleken. In dit ontwerp zijn de meeste appartementen (30) te realiseren binnen het bouwformat van de projectontwikkelaar. In de volgende paragraaf wordt het planvoornemen, gebaseerd op deze denkrichting, verder uitgewerkt.
![]() |
Afbeelding 2.5: Denkrichtingen (Bron: Buro MA.AN) |
De stedenbouwkundige uitgangspunten en het advies van de second opinion zijn vertaald in een stedenbouwkundig plan. Op basis van de analyse, de beschikbare ruimte, bouwmassa en parkeervoorzieningen is het maximaal laadvermogen voor de locatie bepaald op maximaal 30 appartementen en 26 parkeerplaatsen op eigen terrein. De te realiseren 30 appartementen krijgen een bruto vloeroppervlak (BVO) van 80 m² en worden gerealiseerd in het middeldure huursegment.
Voor de stedenbouwkundige invulling van het volume is gekozen voor de ruimtelijke benadering waarin de formele 19e eeuwse stedenbouw wordt afgemaakt middels een hoekvormige bebouwing. Het basisvolume van dit pand wordt met drie bouwlagen uitgevoerd. Binnen het bouwvolume worden twee bouwaccenten aangebracht. Richting de linie wordt een blikvanger gerealiseerd. Hier zijn vier bouwlagen stedenbouwkundig inpasbaar. Door een sprong in de rooilijn aan te brengen wordt het effect van binnen/buiten de stad versterkt waardoor de bebouwing een "poortfunctie" krijgt. Hiermee wordt de zichtbaarheid en herkenbaarheid van de historische Linie van Hooff versterkt en krijgt het gebouw op locatie betekenis. Deze sprong in de rooilijn is gebaseerd op de bestaande sprong in de rooilijn aan de Warnsveldseweg.
Het tweede accent wordt aangebracht op de hoek van de Warnsveldseweg en Prins Bernhaardlaan. Deze hoek wordt hiermee verbijzonderd ten opzichte van de rest van het gebouwdeel. Voor de uitstraling van deze hoek is de oude marechausseekazerne als inspiratie genomen door hier een subtiele dakverhoging aan te brengen.
In afbeelding 2.6 is de randvoorwaardenkaart opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.6: Randvoorwaardenkaart (Bron: Buro MA.AN) |
Naast de stedenbouwkundige randvoorwaarden is door Buro MA.AN tevens een schetsontwerp van de buitenruimte opgesteld. Dit schetsontwerp is opgenomen in afbeelding 2.7. Het ontwerp van de buitenruimte is nog niet definitief, maar zal in het verdere proces nog verder vorm worden gegeven. Belangrijk onderdeel binnen de buitenruimte is het meer beleefbaar maken van de Linie van Hooff. Hiervoor wordt in het oostelijke deel van het plangebied een bomenrij aangeplant. Voor het het boomontwerp zijn twee opties opgenomen, die zijn opgenomen in afbeelding 2.8.
![]() |
Afbeelding 2.7: Schetsontwerp buitenruimte (Bron: Buro MA.AN) |
![]() |
Afbeelding 2.8: Linie boomontwerp (Bron: Buro MA.AN) |
De eerste optie is de optie waarvoor in het voornemen door de gemeente is gekozen. De aanleg in instandhouding van deze bomenrij wordt juridisch-planologisch vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. In de verdere planvorming wordt de definitieve inrichting van de bomenlinie bepaald. Hiervoor moeten onder andere dwarsprofielen worden gemaakt om inzichtelijk te maken hoe de Linie van Hooff als verdedigingswerk weer zichtbaar wordt gemaakt. Mogelijk dat hier ophoging plaatsvindt waarbij de dwarsprofielen worden gebruikt als verkenning. De bomenrij zoals ingetekend op afbeelding 2.8 staan op gronden van de gemeente Zutphen en wordt met de herinrichting van de Prins Bernhardlaan in de toekomst samen met de buurt nader vormgegeven.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de extra parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW kan de verkeersgeneratie van de ontwikkeling berekend worden. De kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Om de verkeersgeneratie te berekenen, dienen ten eerste de functie die wordt gerealiseerd en de verstedelijkingsgraad en stedelijke zone waar de ontwikkeling plaatsvindt te worden bepaald. In voorliggend geval worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Op basis van de te hanteren uitgangspunten geldt dat er gerekend dient te worden met een extra verkeersgeneratie van 5,6 verkeersbewegingen per woning. Met de realisatie van 30 appartementen levert de ontwikkeling daarmee een toename van de verkeersgeneratie op van 5,6 * 30 = 168 verkeersbewegingen per dag. Hierbij wordt opgemerkt dat de huidige maatschappelijke bestemming ook een bepaalde verkeersgeneratie heeft. De toename van de verkeersgeneratie zal per saldo daarom minder bedragen dan 168.
De verkeersbewegingen worden in voorliggend geval via een aan te leggen in- en uitrit vanaf het parkeerterrein achter het appartementengebouw naar de Prins Bernhardlaan geleid. Vanaf hier zal het verkeer in zuidelijke richting bewegen. Ter hoogte van de kruising met de Warnsveldseweg kan het verkeer zich in oostelijke, zuidelijke en westelijke richting bewegen. De genoemde wegen zijn van ruim voldoende omvang om de verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te wikkelen.
Voor de parkeernormen wordt aangesloten bij de normen zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Thematische herziening Standplaatsen Terrassen Evenementen en Parkeren". Binnen de woonfunctie is hierin bepaald dat voor de functie 'huur, etage, midden/goedkoop' in de rest van de bebouwde kom dient te worden voorzien in 1 parkeerplaats per woning. De parkeerbehoefte bedraagt daarmee 30 parkeerplaatsen.
Eén parkeerplaats zal worden gerealiseerd ten behoeve van een deelauto. Vanwege het gebruik van een deelauto komen gemiddeld vier parkeerplaatsen te vervallen. Tevens wordt er een collectieve fietsenstalling gerealiseerd waarmee er nog één parkeerplaats kan komen te vervallen. De totale minimale parkeerbehoefte bedraagt daarom 30 - 4 - 1 + 1 (voor de deelauto) = 26 parkeerplaatsen. De 26 parkeerplaatsen worden op het middenterrein van het plangebied gerealiseerd, achter de bebouwing, uit het zicht. De invulling van de parkeerbehoefte is afgestemd met de gemeente Zutphen en voldoet naar het oordeel van de gemeente aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de "Thematische herziening Standplaatsen Terrassen Evenementen en Parkeren". Daarmee wordt op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.
In het plangebied staan diverse bomen en groen. Door de uit te voeren bodemsanering en bouwwerkzaamheden in het gebied kunnen deze bomen niet behouden blijven. Afbeelding 2.5 geeft dit weer. Uit een eerste analyse blijkt dat zeker 8 bomen dienen te worden gekapt. Voor vaststelling van het bestemmingsplan wordt een definitieve analyse gemaakt en is bekend hoe om wordt gegaan met het bestaande groen in het plangebied. De afspraken over de herplantplicht worden opgenomen in de anterieure overeenkomst die wordt gesloten met de ontwikkelaar.
![]() |
Afbeelding 2.5: Te kappen bomen (Bron: Gemeente Zutphen) |
Ter compensatie is een voorwaarde opgenomen dat een enkele bomenrij op de Linie van Hooff gerealiseerd moet worden en in stand moet worden gehouden. De aanplant en instandhouding is juridisch-planologisch geborgd met een voorwaardelijke verplichtig in de regels en een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing' op de verbeelding van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal -, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd is dat de woonfunctie de meest logische vervolgfunctie is voor deze locatie. Bij het uitwerken van het plan is gezocht naar een bouwvolume dat aansluit op de bestaande bebouwingsstructuur van de Prins Bernhardlaan en Warnsveldseweg. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.
Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro (tot 1 juli 2017):
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Naar aanleiding van deze Ladder Duurzame verstedelijking heeft de provincie Gelderland een regionale Woonagenda opgesteld, waarin de verschillende plannen regionaal op elkaar worden afgestemd.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 tweede lid Bro aangepast. De drie losse treden zijn losgelaten en (in aangepaste vorm) in één zin verwerkt. Verder is de term 'regionaal' van 'regionale behoefte' vervallen. Dat wil echter niet zeggen dat de behoefte niet meer regionaal kan worden onderbouwd. Desondanks wordt het bestemmingsplan wel nog getoetst aan de ladder van voor die tijd. Met als argument, dat wanneer het aan die oude ladder voldoet, het zeker voldoet aan de nieuwe ladder. Inhoudelijk verandert er voor de onderbouwing van de Ladder in de Regio Arnhem-Nijmegen niet veel. De (navolgende) regionale (en daarmee) provinciale afspraken over woningbouw en behoefte blijven bestaan.
Artikel 3.1.6 tweede lid Bro luidt nu (vanaf 1 juli 2017) als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende vragen van belang:
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
In voorliggend geval is er sprake van het realiseren van een appartementengebouw met 30 appartementen. De voorgenomen ontwikkeling is hiermee aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. De laddertoets wordt hierna doorlopen.
Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet de ruimtelijke onderbouwing of toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en de omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt op een lager schaalniveau en komt grotendeels overeen met de stad Zutphen zelf. De ontwikkeling beoogt te voorzien in betaalbare appartementen in het huursegment om zo de doorstroming op de woningmarkt verder op gang te helpen en kwaliteit toe te voegen.
Wat is de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Het plan voorziet in de realisatie van 30 huurappartementen. De behoefte aan deze ontwikkeling vertaalt zich in een kwantitatieve en een kwalitatieve behoefte.
Kwantitatieve behoefte
Het woningbouwprogramma van de gemeente Zutphen is in afstemming met de provincie en de regiogemeenten vastgelegd in de regionale Woonagenda die door de provincie is overgenomen en vastgesteld.
In de Woonagenda is op basis van de actuele Primos woningbehoefteprognoses per gemeente een kwantitatief woningbouwprogramma voor de periode 2018 tot 2027 bepaald. Hierbij is een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van de huishoudensgroei en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen. Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit omdat die aantallen alleen realistisch zijn als het aanbod goed aansluit op de vraag.
Het woningbouwprogramma voor Zutphen gaat tot 2027 uit van het toevoegen van 700 woningen op basis van alleen huishoudensgroei. Indien het inlopen van het theoretische woningtekort wordt meegenomen dan gaat het programma uit van het toevoegen van 1.025 woningen. Daarnaast mogen er 150 woningen extra worden gebouwd op basis van de maatwerkafspraak voor migratie. Het woningbouwprogramma van Zutphen telt op basis van de Woonagenda 1.325 woningen, 225 hoger dan de 1.100 woningen die aan Zutphen is toegerekend. Het voornemen betreft de realisatie van in totaal 30 appartementen. Het plan draagt daarom bij aan de kwantitatieve behoefte aan woningen in Zutphen.
Kwalitatieve behoefte
Het kwalitatief woonprogramma van de gemeente Zutphen is in afstemming met de provincie en de regiogemeenten eveneens vastgelegd in de Woonagenda Cleantech Regio 2018.
Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarom wordt met de woningbouwprogrammering gestuurd op kwaliteit. De speerpunten vanuit de regio zijn:
In de woonagenda zijn ook de lokale speerpunten van gemeenten opgenomen. Hierna wordt ingegaan op de lokale speerpunten van Zutphen.
“Zutphen werkt aan haar kracht als centrumgemeente”
Zutphen heeft een aantrekkelijke binnenstad en is landschappelijk mooi gelegen, maar de zwakke sociaaleconomische structuur vraagt om versterking. Daarvoor is het raadsbreed omarmde focustraject “Krachtig Zutphen” gestart. Zutphen voegt kansrijke woonmilieus in het hogere segment toe met de transformatie van gebieden in en om de binnenstad naar kwalitatief hoogwaardig wonen én middeldure en dure woningen. De 3 prioritaire woningbouwlocaties; Noorderhaven, Leesten-Oost en het afronden van de herstructurering van het Waterkwartier zijn daarbij erg belangrijk. Vooral in het hogere segment weet Zutphen daarmee inwoners van elders aan te trekken.
Maar liefst de helft van de woningvoorraad valt in de kernvoorraad voor huishoudens met een laag inkomen (40% sociale huur en 10% goedkope koop). Op basis van het coalitieakkoord 2018-2022 wordt ervoor gezorgd dat de verhouding niet groter wordt. Dat vraagt ook om afstemming van de opgaven in de sociale huur met omliggende gemeenten en de corporaties. Niet alleen over de sociaaleconomisch minder krachtige inwoners, maar ook voor oudbewoners van zorginstellingen. Historisch heeft Zutphen hiervan veel en in dat verband zijn de gevolgen van extramuralisering in Zutphen duidelijk merkbaar. Naast het investeren in de bestaand huurvoorraad is ook stedelijke vernieuwing en herstructurering aan de orde.
Zutphen krijgt ruimte tot boven in de bandbreedte van de woningbehoefte voor haar kwaliteitsslag op de 3 prioritaire woningbouwlocaties en in en rond de binnenstad. Zutphen pakt haar kansen maar is zich ook bewust van de risico’s. Daarbij wordt flexibiliteit in het programma behouden om bij veranderende marktomstandigheden bij te kunnen sturen en locaties uit de markt te nemen. Door de huidige druk op de huurmarkt ligt de herstructurering in de sociale huur (verdunning) op een wat lager pitje, maar uitgaande van de huidige prognose zal met deze opgave gerekend moeten worden als op termijn de druk op de markt afneemt.
Zoals aangegeven, is in de Regionale Woonagenda aangegeven dat Zutphen de ruimte krijgt om te werken aan haar positie als centrumgemeente. In de gemeentelijke woonvisie heeft de gemeente Zutphen verder uitgewerkt hoe zij hierop inzet. De gemeente hanteert hiervoor een strategisch woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma staat geheel in de lijn met het ‘Focustraject’, het toevoegen van kwaliteit staat voorop. De kwaliteitsslag die in de gemeente Zutphen in de afgelopen jaren al met het woningbouwprogramma zijn gemaakt, wordt voortgezet door het toevoegen van woningen in het duurdere segment (huur en koop) om het evenwicht in de woningvoorraad (verhouding sociaal en vrije marktsector) en de bevolkings- en inkomensdifferentiatie meer in balans te brengen. Woning-toevoegingen of transformaties in de binnenstad en daarbuiten worden dan ook specifiek op hun kwalitatieve aspecten gewogen. Zo houdt de gemeente de regie en de vinger aan de pols.
Met de voorliggende ontwikkeling worden 30 huurwoningen toegevoegd middels de transformatie van een binnenstedelijke locatie aan de Prins Bernhardlaan. Kwalitatief gezien is er ruimte voor de toevoeging van huurwoningen in het duurdere segment.
Al met al wordt geconcludeerd dat zowel kwantitatief als kwalitatief sprake is van vraag naar de te realiseren appartementen. Voor een verdere onderbouwing wordt naar paragraaf 3.5.1 verwezen waar wordt ingegaan op het gemeentelijke woonbeleid.
Vindt de stedelijke ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied plaats?
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, aangezien de locatie een bestaand bebouwde locatie betreft binnen de bebouwde kom van Zutphen. De locatie is daarmee reeds bestemd voor stedelijke functies.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. In de Omgevingsvisie worden twee provinciale hoofddoelen onderscheiden:
Deze hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, waarbij per ambitie de aanpak op hoofdlijnen is beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: ‘de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel’. In voorliggend geval is met name het beleid ten aanzien van het woon- en leefomgeving van belang.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt er geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De voorkeur wordt gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wordt er uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Het plan voorziet in de realisatie van 30 appartementen en sluit aan bij de ambitie om ook de komende jaren voor de stad Zutphen zowel kwantitatief als kwalitatief te voorzien in de lokale woningbehoefte. Het plangebied vormt gelet op de kenmerken een geschikte inbreidingslocatie. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor overige functies in de omgeving. De nieuwe woningen passen zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt goed in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De Omgevingsverordening Gelderland wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De laatste versie van de verordening is op 1 februari 2022 in werking getreden.
De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.
Dit bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij woningen worden toegevoegd. Hierdoor is met name artikel 2.2 van belang.
Artikel 2.2 instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 30 appartementen mogelijk. De woningen passen binnen de plancapaciteit, zoals binnen de subregio is afgestemd (circa 13.500 woningen). Eén en ander wordt in 3.4.1 en 3.5.1 nader onderbouwd.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
De acht gemeenten uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland een nieuwe woonagenda voor deze regio opgesteld. Hiermee geeft de regio richting aan het soort en aantal woningen dat gebouwd kan worden. Verduurzamen en klimaatbestendig maken van de bestaande woningen, wonen in combinatie met zorg en het karakter van stad en platteland zijn belangrijke uitgangspunten voor het regionale woonbeleid.
Zoals verwoord in paragraaf 3.2.2 sluit de gewenste ontwikkeling zowel kwalitatief als kwantitatief goed aan bij de woningbouwbehoefte. Het plan is in overeenstemming met het relevante regionale beleid, te weten de 'Woonagenda Cleantech Regio 2018'.
De woonvisie ‘Zutphen: daar wil ik wonen’ gemeente Zutphen 2019-2024 is op 8 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Zutphen. Het betreft een actualisatie van de vorige woonvisie 'Ik woon in Zutphen' gemeente Zutphen 2013-2017. Er is bewust gekozen voor actualiseren in plaats van een geheel nieuwe woonvisie op te stellen. De woonthema’s uit de vorige woonvisie zijn nog steeds actueel maar zijn verscherpt en nader uitgewerkt. In de geactualiseerde woonvisie identificeren zijn een aantal opgaven geformuleerd waar, als het om het wonen in onze gemeente gaat, echt mee aan de slag moet worden gegaan. Op basis daarvan zijn woonambities en strategische acties beschreven om deze ambities te kunnen realiseren. De woonambities zijn:
De gemeente behoudt en versterkt haar brede waaier aan woonmilieus voor alle typen huishoudens. De gemeente maakt daarvoor gebruik van een strategisch woningbouwprogramma waarin plannen staan en/of worden toegevoegd die bijdragen aan de door de gemeente gewenste kwaliteitsslag. Dit doet de gemeente door het toevoegen van woningen in het duurdere segment (huur en koop) om het evenwicht in de woningvoorraad (verhouding sociaal en vrije marktsector) en de bevolkings- en inkomensdifferentiatie beter in balans te brengen. De gemeente blijft investeren in wonen in de binnenstad en zet eerste stappen naar een transformatiestrategie voor de bestaande woningvoorraad. Eventuele sloop of vervanging van woningen voor het herstellen van het sociaal-economisch evenwicht wordt daarbij zorgvuldig onderzocht.
Zutphen heeft de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn. Als onderdeel van de aanpak van de bebouwde omgeving krijgt wonen een prominente plek in het Zutphens Energieakkoord. Een onderdeel daarvan is het maken van een routeplan voor verduurzaming. Daarmee wil de gemeente enerzijds inzetten op fossielvrij en energiezuinig wonen. Anderzijds wil ze hoge woonlasten aanpakken van woningen van zowel huurders als eigenaar-bewoners. Bij dit laatste is de gemeente zich ervan bewust dat stijgende energieprijzen en verschillen in kwaliteitsniveaus in de koopwoningvoorraad ertoe leiden dat de verlaging van woonlasten voor eenieder anders uit zal pakken. De gemeente investeert in bewustwording en verandering van houding en gedrag bij energiegebruik, isoleren van woningen en het ondersteunen bij de aanpak. Nieuwbouw wordt (zoveel) mogelijk energieneutraal.
De gemeente streeft naar gebalanceerde wijken met een mix van inkomensgroepen en leefstijlen. Het evenwicht tussen de primaire doelgroep en de kernvoorraad wordt verbeterd. Segregatie is ongewenst en daarom dient in het bijzonder in het Waterkwartier het sociaaleconomisch evenwicht terug worden gebracht. Met de partners dient de slaagkans voor jongeren te worden vergroot en aandacht worden besteed aan huisvesting voor senioren. Daarnaast wordt er een plan van aanpak voor huisvesting van zorgdoelgroepen gemaakt. Dit wordt gedaan om te bekrachtigen dat de gemeente terughoudend is met het ruimte bieden voor nieuwe initiatieven voor zorgdoelgroepen, waarvoor in de gemeente al voldoende aanbod is of dat alleen ter afronding van het aanbod nog wordt toegevoegd. De gemeente blijft met woningcorporaties afstemmen over de huisvesting van vergunninghouders. Tot slot worden er eisen gesteld aan gezonde en groene woonwijken.
In de woonvisie wordt wat betreft de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte verwezen naar de regionale Woonagenda. Kortheidshalve wordt voor de toetsing aan het betreffende document verwezen naar paragraaf 3.2.2. Het plan levert een bijdrage aan de toevoeging van appartementen in het middeldure huursegment. Dit komt de doorstroming in de woningmarkt ten goede, met name voor starters, midden- en hoge inkomens en senioren. Dit draagt onder andere bij aan de doelstelling vanuit de ambitie voor sociaaleconomisch evenwichtige woonwijken, aangezien de appartementen geschikt zijn voor een variatie aan doelgroepen.
Op dit moment zijn er in het voorgenoemde middeldure prijssegment te weinig woningen om de doelgroep te bedienen die te veel verdienen om een sociale huurwoning te kopen en te weinig verdienen om een woning te kopen. De locatie bevindt zich in een deel van de wijk Waterkwartier waar nu voornamelijk dure koopwoningen staan en nog geen middeldure huurappartementen. Het plan draagt tevens bij aan de energietransitie door de sloop van een op het gasnet aangesloten gebouw en de realisatie van gasloze appartementen die qua duurzaamheidseisen aan de laatste wet- en regelgeving moeten voldoen.
Geconcludeerd wordt dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen en andere omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het voornemen beschreven. Het betreft de aspecten bodem, luchtkwaliteit, geluid, milieuzonering, externe veiligheid, archeologie & cultuurhistorie, ecologie en het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). Tevens wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren en wordt de economische uitvoerbaarheid van het voornemen beschreven.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
In voorliggend geval is door Kruse een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is in Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.
Resultaten veldwerk
Verkennend bodemonderzoek:
Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 13 inspectiegaten gegraven, waarvan er 3 zijn doorgeboord. Tevens is er één boring verricht tot 5.2 meter diepte en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn, zwak siltig en zwak tot matig humeus zand. De bodem vanaf 2.0 meter diepte bestaat met name uit matig tot zeer grof zand. In de ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (puin, kolengruis en slakken). Op het noordoostelijke deel van het terrein is vermoedelijke sprake van een demping. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 3.60 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Nader bodemonderzoek:
De sterk verontreinigde demping op het noordoostelijke deel van het perceel gaf aanleiding voor een nader onderzoek. Er zijn in totaal 14 boringen verricht, waarvan 2 tot 2.0 meter diepte. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn, zwak siltig en zwak humeus zand. Er zijn bodemvreemde materialen waargenomen (puin en kolengruis).
Conclusie nader bodemonderzoek:
Op het noordoostelijke deel van het terrein, richting de vijver, is de demping aanwezig vanaf circa 0.5 meter min maaiveld (m-mv) tot circa 2.0 meter. In de richting van het pand neemt de dikte van de demping af. Hier is de demping aanwezig van circa 0.5 tot maximaal 1.0 m-mv. De gemiddelde dikte van de demping wordt geschat op circa 1.1 meter. De demping is aanwezig op een oppervlakte van circa 625 m² en de omvang van de demping wordt geschat op circa 700 m³.
Ter plekke van boring 11 is de grond boven de demping lokaal sterk verontreinigd met PAK. De omvang van de sterke PAK-verontreiniging in de bovengrond van boring 11 wordt geschat op circa 20 m² x 0.5 meter = 10 m³.
Sanering van de sterk verontreinigde grond en het dempingsmateriaal is noodzakelijk in het kader van de voorgenomen herontwikkeling (woningbouw).
De verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag (provincie Gelderland). Voorafgaand aan een sanering dient een saneringsplan of BUS-melding ingediend te worden bij de provincie Gelderland. Een grondsanering mag alleen uitgevoerd worden door hiervoor erkende bedrijven.
Sanering van de verontreiniging is noodzakelijk voor de voorgenomen herontwikkeling van het terrein (woningbouw). Hiervoor moet een saneringsplan worden opgesteld. Na uitvoering van de sanering kan de bodem geschikt worden geacht voor het beoogde gebruik.
In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant. Daarnaast heeft de GGD een advies opgesteld voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
In paragraaf 4.2.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin wordt onder andere een woningbouwproject van 1.500 woningen genoemd. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling (realisatie van 30 appartementen) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Het vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM-tool. In paragraaf 2.2.3.2 wordt de toename van het aantal verkeersbewegingen berekend op afgerond 168 verkeersbewegingen per weekdag. Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de NIBM-tool, waarvan het resultaat in afbeelding 4.1 is weergegeven. Opgemerkt wordt dat het aandeel vrachtverkeer op 1% is gezet, aangezien het voornemen uitsluitend de functie 'wonen' betreft.
![]() |
Afbeelding 4.1: Berekening NIBM-tool luchtkwaliteit (Bron: RIVM) |
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten, namelijk appartementen. Toetsing aan de Wgh is daarmee noodzakelijk. Hieronder wordt nader ingegaan op de aspecten wegverkeers-, spoor- en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 | 200 m | 250 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
5 of meer | 350 m | 600 m |
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
De voorliggende ontwikkeling vindt plaats in het stedelijk gebied van Zutphen. De omliggende wegen betreffen uitsluitend wegen met een 30 km/u regime, waarvoor geen wettelijke geluidzones gelden. Desalniettemin dient ook bij 30 km/u wegen een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat er sprake kan zijn van overschrijding van de voorkeurswaarden van de Wgh, vanwege de verkeersintensiteit op de betreffende wegen. In voorliggend geval is daarom door BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten en conclusies.
De geluidbelasting ten gevolge van de Warnsveldseweg, inclusief 5 dB reductie, bedraagt hoogstens 58 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 58 dB uit de Wet geluidhinder en de bovengrenswaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid.
De gemeente stelt twee aanvullende voorwaarden voor geluidsgevoelige objecten die niet voldoen aan de voorkeurswaarde. In voorliggend geval wordt voor de appartementen voldaan aan het hebben van een geluidsluwe gevel (voorwaarde 1), aangezien de achterzijde van het appartementen in zijn geheel geluidsluw is. Om aan voorwaarde 2 te kunnen voldoen dient er aan de geluidsluwe zijde een buitenruimte gerealiseerd worden per appartement of een gezamenlijke buitenruimte. Voorwaarde 3 is niet van toepassing voor deze appartementen.
Het akoestisch onderzoek is beoordeeld en akkoord bevonden door de Omgevingsdienst Achterhoek. Er wordt geadviseerd om bij de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen via een bouw-akoestische berekening aan te laten tonen dat het binnenniveau voldoet aan 33 dB. Het realiseren van een geluidsluwe gevel per appartement en een (gezamenlijke) buitenruimte aan een geluidsluwe zijde is een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van de appartementen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt aan de Prins Bernhardlaan 2 te Zutphen. In de omgeving bevinden zich voornamelijk woningen met her en der een stedelijke voorziening. Dit betekent dat uitgegaan kan worden van het omgevingstype ‘rustig woonwijk’. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen.
![]() |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving, waardoor geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Wat de externe werking betreft is de nieuwe functie dus passend in de omgeving.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies. Met het voornemen worden milieugevoelige functies toegevoegd, namelijk appartementen.
Op basis van het vigerende planologische regime bevinden zich in de nabijheid van het plangebied een aantal relevante milieubelastende functies. In onderstaande tabel worden deze weergegeven met daarbij de richtafstand en afstand tot het plangebied.
Functie | Richtafstand | Afstand tot het plangebied |
Garagebedrijf en tankstation (geen verkoop LPG) Warnsveldseweg 112 |
30 m (voor geluid) | 15 m |
Detailhandel Prins Bernhardlaan 15 |
10 m (voor geluid) | 15 m |
Detailhandel Jan Vermeerstraat 2 |
10 m (voor geluid) | 25 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de richtafstand behorende bij het ten zuiden gevestigde garagebedrijf niet wordt gehaald. Dit bedrijfsperceel wordt echter aan de oost- en westzijde begrensd door reeds aanwezige woonpercelen, die zich daarmee op kortere afstand bevinden en maatgevend zijn. Met de toevoeging van 30 appartementen aan de overzijde van de weg is daarmee geen sprake van een verdere belemmering van de bedrijfsvoering. Tevens betreft een garagebedrijf/tankstation een milieucategorie 2 functie die prima verenigbaar is met woningbouw.
Gelet op bovenstaande wordt ter plaatse van de te realiseren woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht en is er geen sprake van enige belemmering van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Regelgeving ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen per buis externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten t ot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zutphen
Met de Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Zutphen. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon, werken leefomgeving. De visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke exter ne veiligheidsrisico’s in de gemeente Zutphen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s dient te worden omgegaan.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven, waarin het plangebied indicatief is aangeduid met de blauwe contour.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de risicokaart blijkt dat zich in de nabijheid van het plangebied twee Bevi-inrichtingingen bevinden. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontour is in afbeelding 4.2 te zien. Hieruit blijkt dat het plangebied zich buiten de PR 10-6 contour bevindt. De ligging nabij deze inrichtingen vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen. Voor het overige bevinden zich in de nabijheid geen van belang zijnde risicobronnen.
Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de wet- en regelgeving omtrent externe veiligheid.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente Zutphen heeft in haar bestemmingsplannen de archeologische verwachtingen in kaart gebracht. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van het bestemmingsplan "Zuid Oostkwartier" opgenomen, waarin het plangebied indicatief is weergegeven middels de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede archeologische dubbelbestemmingen (Bron: gemeente Zutphen) |
Het plangebied kent ter plaatse van een deel van het wateroppervlak een middelhoge archeologische verwachting. Hier zullen geen werkzaamheden plaatsvinden. De overige gronden kennen geen archeologische verwachting. Op basis van deze kaart, en gezien het feit dat de ontwikkeling plaatsvindt op gronden die reeds geroerd zijn, kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet gepaard gaat met negatieve effecten op eventuele archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Het plangebied bevindt zich aan de buitenste vestingsgordel; de Linie van Hooff, zoals is te zien in afbeelding 3.1. Het plangebied is aangeduid met de rode ster. De visie voor ontwikkelingen in of grenzend aan de vesting is omschreven in "De vesting van de toekomst". Deze visie is door de gemeenteraad op dinsdag 31 januari 2022 vastgesteld. Hierin staan ideeën om de oude vesting van de stad beter te laten zien. Op die manier moeten bewoners en bezoekers de geschiedenis kunnen beleven en koele plekken vinden op warme dagen. De gemeente wil de visie gebruiken om plannen voor de binnenstad rondom wonen, klimaat en verkeer op te pakken en te beoordelen. Bij de linies kan de vesting een thema zijn voor het ontwikkelen van de buurten. De vesting is namelijk een inspiratiebron voor verhalen, identiteit van de buurten en manieren om elkaar te ontmoeten.
![]() |
Afbeelding 4.4: Weergave gehele linie rondom vesting Zutphen (Bron: Gemeente Zutphen) |
De hoofddoelstelling voor ontwikkelingen aan de Linie is om de linie als object en als thema weer in de wijken herkenbaar en beleefbaar maken. Tevens is het een doel om delen van de linie fysiek te verbinden en waar mogelijk water terugbrengen en om in te zetten op het realiseren van verblijfs- en ontmoetingsplekken. Ten slotte is onderdeel van de hoofddoelstelling om in te zetten op het realiseren van linie als continue wandel-/sportstructuur.
Binnen het stedenbouwkundig plan is het vestingthema leidend. In paragraaf 2.2.1 en 2.2.2 is hier reeds op ingegaan. Binnen het ontwerp wordt in zowel de bebouwing als in de buitenruimte rekening gehouden met de ligging aan de linie van Hooff.
Het te realiseren bouwvolume vormt een lichte afwijking ten opzichte van de bebouwing in de omgeving, met de tuindorparchitectuur als referentie. Het volume is groter dan de huidige bestaande bebouwing. Het deel nabij de Linie, het oostelijk deel van het gebouw, krijgt een hoogteaccent van een extra bouwlaag (4 bouwlagen in totaal). Hiermee wordt de bouwmassa als poortfunctie vormgegeven. Door de rooilijn van de bebouwing dichter naar de weg te schuiven, wordt deze poortfunctie versterkt. Met de ligging en oriëntatie van het gebouw, waarbij genoeg afstand tot de linie wordt gehouden, komt ruimte beschikbaar om tevens de buitenruimte dusdanig te ontwerpen dat de beleving van de Linie wordt versterkt.
Dit gebeurt door de aanplant van een bomenrij aan de Linie van Hooff, zie ook paragraaf 2.2.2 en bijlage Bijlage 2. De aanleg en instandhoudign van deze bomenrij wordt in de regels van dit bestemmingsplan geborgd middels een voorwaardelijke verplichting, waarmee ook het onderdeel cultuurhistorie juridisch-planologisch wordt vastgelegd.
Al met al wordt geconcludeerd dat het voornemen een aanzienlijke bijdrage levert en het meer herkenbaar en beleefbaar maken van de Linie van Hooff. Het plan draagt daarmee bij aan de ter plaatse geldende cultuurhistorische waarden.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en het plan in overeenstemming is met de ter plaatse geldende cultuurhistorische waarden.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied bevindt zich in voorliggend geval op circa 1,4 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. In de linkerafbeelding op afbeelding 4.4 is dit weergegeven. Vanwege de onderlinge afstand en de tussenliggende bebouwing kan directe hinder op dit Natura 2000-gebied (in de vorm van verstrooiing van geluid, licht etc.) worden uitgesloten. Naast directe hinder kan er tevens sprake zijn van indirecte hinder in de vorm van stikstofdepositie. Om dit te beoordelen, is door BJZ.nu een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd, waarvan de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten en conclusies.
![]() |
Afbeelding 4.4: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 (l) en het GNN (r) (Bronnen: AERIUS.nl & Atlas Leefomgeving) |
AERIUS-berekening
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase en de gebruiksfase blijkt dat er respectievelijk sprake is van een depositie van 0,01 mol/ha/jr en 0,00 mol/ha/jr. Voor de gebruiksfase geldt dat mogelijk significant negatieve effecten zijn uit te sluiten. Voor de aanlegfase geldt dat er nader onderzoek is gedaan, waaruit blijkt dat intern salderen tot de mogelijkheden behoort. Voor de referentiesituatie is enkel het gasverbruik in de AERIUS-calculator ingevoerd.
Uit de rekenresultaten van de salderingsberekening blijkt dat er geen sprake is van een depositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Geconcludeerd wordt dat er zowel in de aanlegfase alsook de gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie met mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming aangaande het onderdeel stikstof niet vergunningplichtig.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, in Gelderland het GNN genaamd) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In de rechterafbeelding in afbeelding 4.4 is de ligging van het plangebied (oranje ster) ten opzichte van het concreet begrensde GNN weergegeven. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als GNN ligt op circa 300 meter afstand ten opzichte van het plangebied. Gezien de ligging buiten het GNN en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur kan worden geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In voorliggend geval wordt alle aanwezige bebouwing in het plangebied gesloopt. Om het effect van deze ontwikkeling op beschermde soorten in het kader van de Wet Natuurbescherming te beoordelen, is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Quikcscan natuurwaardenonderzoek
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, en tot een geschikt functioneel leefgebied voor beschermde dieren. Mogelijk benutten sommige algemene en weinig kritische vleermuis-, amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten het onderzoeksgebied als foerageergebied, en bezetten grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust- en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en bezetten amfibieën er een vaste (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het onderzoeksgebied
Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Werkzaamheden die mogelijk leiden tot een negatief effect op bezette vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het onderzoeksgebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het onderzoeksgebied als foerageergebied voor sommige van de in het onderzoeksgebied foeragerende beschermde dieren af. Deze aantasting leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het plangebied ligt in voorliggend geval op circa 1,4 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. In paragraaf 4.7 en uit de stikstofdepositieberekening in Bijlage 6 is gebleken dat de voorgenomen herontwikkeling niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. Per saldo is er daarmee geen sprake is van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Een nader onderzoek in de vorm van een passende beoordeling is niet noodzakelijk.
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een expl oitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondex ploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een vertrouwelijke anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Zutphen. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Het NWP geeft het integrale kader voor het waterbeleid en -beheer van het Rijk voor de periode 2022-2027 (inclusief het Noordzeebeleid). De Stroomgebiedbeheerplannen en Overstromingsrisicobeheerplannen voor de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems en het Programma Noordzee (inclusief het programma Kaderrichtlijn Mariene Strategie) zijn een bijlage bij het NWP. In het NWP worden de nationale componenten van de herijking van het Deltaprogramma vastgelegd. In het NWP worden de voor het waterbeleid relevante nationale belangen uit de NOVI en de toepassing van de afwegingsprincipes hierbij, verder uitgewerkt. Verder geeft het NWP uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en overstromingsrisico's.
In de Omgevingsvisie Gelderland wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Het Waterschap Rijn & IJssel heeft in 2015 een nieuw waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2016-2021. Dit plan beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak we deze willen bereiken. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Rijn en IJssel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
In het Watertakenplan Zutphen 2021-2025 zijn eisen opgenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwbouw waarbij het verhard oppervlak toeneemt moet de eigenaar het hemelwater op eigen terrein verwerken of rechtstreeks afvoeren naar oppervlaktewater. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling geldt een bergingseis van 43,5 m³ (1,50 m³ berging per 100 m² perceelsoppervlakte) op eigen terrein.
Het hemelwater kan eenvoudig op eigen terrein worden opgevangen. Middels de toevoeging van extra groen, de ligging aan het water en eventueel het werken met infiltratiekratten zijn er voldoende mogelijkheden om het perceel klimaatadaptief in te richten. Bij de ontwerpkeuzes wordt dit nader uitgewerkt.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Op basis van de Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan een waterparagraaf op te nemen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat onderstaande adviezen van belang zijn:
Advies kwaliteit oppervlaktewater
Hemelwater dat van verhard oppervlak direct afstroomt naar het oppervlaktewater kan verontreinigd raken door specifieke activiteiten binnen een plan. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld agrarische bedrijven, industrieterreinen, tankstations, autobedrijven of sloperijen etc. Het waterschap zal in deze gevallen aanvullende voorzorgsmaatregelen adviseren om verontreiniging van oppervlaktewater te voorkomen.
Advies afvalwaterketen
Het waterschap streeft naar een doelmatige werking van de gehele afvalwaterketen. Het waterschap treedt daarom graag in een vroeg stadium in gesprek over nieuwe ontwikkelingen. Hemelwater wordt niet afgevoerd naar de afvalwaterzuivering, zodat meer water in de bodem wordt vastgehouden, de efficiëntie van de waterzuivering vergroot wordt, en het aantal riooloverstorten op het oppervlaktewater wordt teruggedrongen. Een toename van afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de rioolgemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) dienen de toename te kunnen verwerken, zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten.
Advies grondwaterbeheer
Het waterschap streeft naar doelmatig waterbeheer dat optimaal de functies en het huidige gebruik ondersteunt. Nieuwe functies sluiten aan bij het gewenst grond- en oppervlaktewaterregime. Hiermee wil het waterschap structurele overlast door te hoog grondwater voorkómen en verdroging door te laag grondwater tegengaan.
In het plangebied vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats die verontreinigend werken op het hemelwater en daarmee een negatief effect hebben op oppervlaktewater. Daarnaast worden de appartementen op de bestaande riolering aangesloten ten behoeve van de afvoer van afvalwater en blijft de toename van verharding onder de 500 m², waardoor er geen negatieve effecten op de afvalwaterketen en het grondwaterbeheer zullen optreden. Geconcludeerd wordt dat het plan niet belemmerend werkt op de waterhuishouding.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. In de bouwregels is bepaald dat gebouwen niet mogen worden gebouwd. De regels zijn conform het bestemmingsplan "Zuid Oostkwartier" overgenomen.
De gronden waar de appartementen worden gerealiseerd zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woongebouwen en aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groen- en speelvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, tuin en erven en voorzieningen voor de waterhuishouding.
In de bouwregels is bepaald dat woongebouwen binnen een bouwvlak dienen te worden gebouwd, waarbij geldt dat de goot- en bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mogen bedragen.
In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de aanleg en instandhouding van de bomenlinie aan de Linie van Hooff juridisch-planologisch te borgen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan is voorbesproken met de provincie Gelderland. Hieruit is gebleken dat het plan geen provinciale belangen raakt.
Het waterschap is middels de digitale watertoets geïnformeerd over het voornemen. In Hoofdstuk 5 is gebleken dat het plan geen negatieve effecten met zich meebrengt op de waterhuishouding.
Het plan is op 4 momenten besproken met de omwonenden. Op 26 april 2021 heeft het eerste overleg met de omwonenden plaatsgevonden. Het tweede en derde overleg hebben plaatsgevonden op respectievelijk 2 november 2022 en 30 augustus 2023. Naar aanleiding van deze momenten zijn een aantal aanpassingen doorgevoerd in het stedenbouwkundig ontwerp, waarop in paragraaf 2.2.1.2 nader is ingegaan. Op 4 december 2023 is ten slotte aan de omwonenden gepresenteerd hoe er met de inbreng uit de buurt is omgegaan. Met dit traject voldoet het voornemen aan het participatiebeleid van de gemeente Zutphen.
Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegen.