direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Keurbeek 3-5, Herwen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Keurbeek 3-5 in Herwen staat de karakteristieke dorpsboerderij 'De Olde Paerdestal' met enkele agrarische opstallen. De boerderij heeft als gevolg van schaalvergroting en milieuwetgeving zijn agrarische functie verloren. Het initiatief ligt voor de voormalig agrarische opstallen te slopen en vijf woningen op het terrein te plaatsen. De ontwikkeling is echter strijdig met het geldende bestemmingsplan. Op 17 oktober 2019 is een conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente Zevenaar. Op 17 maart 2020 heeft het college van Burgemeester en wethouders een positieve grondhouding aangenomen ten opzichte van de conceptaanvraag voor het realiseren van maximaal vijf aaneengesloten woningen.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dient daarom te worden afgeweken van het bestemmingsplan. Dit is mogelijk op grond van artikel 2.12 lid 1 Wabo. Wel mag de beoogde ontwikkeling niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt aangetoond door middel van een ruimtelijke onderbouwing. Deze onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied ligt aan de Keurbeek 3-5 aan de zuidoostzijde van Herwen. De zuidzijde van het perceel grenst aan een paardenrenbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging projectgebied (bron: ArcGis luchtfoto)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is 'Herwen', vastgesteld op 2 oktober 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Herwen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie heeft de bestemming Wonen met de aanduiding 'bijgebouwen'. Ter plaatse van deze aanduiding is de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan. Daarnaast geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Hierbij geldt dat archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd bij nieuw te bebouwen oppervlak groter dan 100 m2 en bij grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder maaiveld.

Strijdigheid bestemmingsplan

Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Op de locatie van de beoogde woningen geldt geen bouwvlak. Het bouwen van de woningen is daarom niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit:

Wettelijke vereisten   Waar in dit document?  
Een beschrijving van het project   Hoofdstuk 2  
De conclusies van het onderzoek naar het beleid en de omgevingsaspecten   Hoofdstuk 3 en 4  
De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid, inclusief kostenverhaal   Hoofdstuk 5  

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie Keurbeek 3 en 5 ligt aan de dorpsrand van Herwen ten zuiden van de Keurbeek. De zuidzijde van het projectgebied sluit aan op een paardenrenbaan die gelegen is in het buitengebied. Op het perceel staat de karakteristieke boerderij (bestaande uit twee woningen) met een drietal grote schuren.

Aan de noordzijde van het projectgebied liggen voornamelijk woningen en een schildersbedrijf. Aan de westzijde grenst het perceel aan de gronden van de St. Martinus Kerk met de begraafplaats. De Polderdijk ten oosten van het projectgebied scheidt de bebouwde kom van Herwen van de Ossenwaard. Het erf van oude dorpsboerderij ‘De Olde Paerdestal’ grenst aan de zuidzijde aan een paardenrenbaan in het buitengebied waar het erf vroeger deel van uitmaakte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Huidige situatie (bron: google streetview)

2.2 Beoogde ontwikkeling

De voormalige agrarische bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlakte van circa 880 m2 wordt gesloopt. Op het achterste deel van het perceel worden maximaal 5 aaneengesloten woningen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: Impressie beoogde ontwikkeling (bron: Palazzo Oost BV )

De nieuwbouwwoningen zijn geclusterd in één woongebouw, bestaande uit 2 levensloopbestendige hoekwoningen en 3 tussenwoningen. De woningen zijn bedoeld voor senioren, kleine gezinnen en één- of tweepersoonshuishoudens.

Ruimtelijk is gekozen voor het maken van één bebouwingsensemble met de bestaande boerderij als hoofdwoning. Het erf wordt ontsloten via de bestaande ontsluiting aan de Keurbeek. Aan het erf is één woongebouw bestaande uit 5 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0005.png"

Figuur 2.3: Impressie beoogde situatie (bron: Palazzo Oost BV)

De nieuwe gebouwen worden integraal ontworpen en zijn duidelijk ondergeschikt aan de bestaande hoofdboerderij. Streekeigen beplanting in de vorm van een (mei)doornhaag, solitaire (erf)bomen, knip- en scheerheggen en hoogstamfruitboomgaarden zorgen voor de verankering en zachte overgang van het woonerf naaar het open landschap. De beplanting wordt bij de oplevering van de woningen geplaats en de instandhouding wordt vastgelegd in een Vereniging van Eigenaren voor het erf.

Aan de zuidzijde is een wandelpad richting het zuiden voorgesteld die kansen bied om een lokaal ommetje langs het voetbal/renbaan richting de Boswaaisestraat te creëren. Ook gaat het wandelpad richting de begraafplaats. Deze routes worden nu ook al gebruikt door de dorpsbewoners.

2.3 Toetsingskader omgevingsvergunning

Deze ruimtelijke onderbouwing is bedoeld als onderbouwing bij een omgevingsvergunning om af te wijken van de vigerende bestemmingsplannen (de zogenoemde c-activiteit; artikel 2.1, eerste lid onder c Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo)). Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 Wabo is een goede ruimtelijke onderbouwing nodig. Omdat bij deze omgevingsvergunning nog geen vergunning wordt verleend voor concrete bouwplannen, zal de verleende omgevingsvergunning op een later moment dienen als planologisch toetsingskader voor bouwplannen. Het afwijkingsbesluit vervult daarbij feitelijk de functie van toetsingskader om een goede ruimtelijke ordening te borgen.

Het toetsingskader voor een omgevingsvergunning is als volgt:

  • 1. Het maximum aantal woningen bedraagt 5;
  • 2. De hoofdgebouwen worden binnen het gele kader zoals weergegeven in figuur 2.4 gebouwd;
  • 3. De maximum bouwhoogte bedraagt 10 meter;
  • 4. De maximum goothoogte aan de noordzijde (erfzijde) van het bouwvlak bedraagt 6,60 meter. De maximum goothoogte aan de zuidzijde (renbaanzijde) van het bouwvlak bedraagt 3,30 meter;
  • 5. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid. Dit zijn 1,9 parkeerplaatsen per woning. Voor maximaal 5 aaneengesloten woningen komt dit uit op afgerond 10 parkeerplaatsen. Er worden maximaal 13 parkeerplaatsen gerealiseerd, zodat ook wordt voorzien in parkeergelegenheid voor de bestaande woningen. De minimale afmetingen bedragen 2,5 x 5 meter.
  • 6. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Keurbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.4: Beoogd bouwvlak (geel gearceerd) (bron: Palazzo Oost BV)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het projectgebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling wordt getoetst aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling raakt geen belangen op Rijksniveau.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

De realisatie van maximaal 5 aaneengesloten woningen wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet vereist.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (2019)

De Omgevingsvisie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is Gelderland 'gaaf' houden. In de Omgevingsvisie wordt beschreven hoe dit in de toekomst kan worden bereikt. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat hierbij centraal. Dit doet de provincie door bij uitoefening van de taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Om hier richting aan te geven zijn zeven ambities opgesteld:

  • 1. energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • 2. klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • 4. biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Door deze met elkaar samenhangende ambities na te streven, wordt een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland nagestreefd. De Omgevingsvisie bevat verschillende themakaarten: ruimtelijk beleid, waterbeleid, milieubeleid en natuur- en landschapsbeleid. Het beleid uit de Omgevingsvisie is juridisch vertaald in de Omgevingsverordening. Toetsing van dit bestemmingsplan aan dit beleid vindt plaats in het kader van de verordening.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie 2019)

De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en bevat regels voor de gehele provincie en per gebiedsgericht thema. De Omgevingsverordening wordt periodiek geactualiseerd. De zesde en meest recente actualisatie is vastgesteld op 19 december 2018 en op 1 maart 2019 in werking getreden.

Toetsing

De voor het projectgebied relevante thema's zijn Landschap en Wonen.

Landschap

De locatie is onderdeel van de Romeinse Limes. Binnen dit gebied geldt dat ten opzicht van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten daarvan aantasten. De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken.

De sloop van de agrarische opstallen en de bouw van maximaal 5 aaneengesloten woningen doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede omgevingsverordening - kaart Landschap

Wonen

De Omgevingsverordening is de juridische vertaling van de Omgevingsvisie waarbij de belangen van de provincie zijn geborgd. De verordening bevat regels over woonlocaties en woningen. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.

Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.
  • Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Een fijne plek om te wonen, voor iedereen, nu en in de toekomst; dat hebben we als provincie voor ogen. Samen met bewoners, gemeenten, ontwikkelaars en andere partijen kijken we voor elk gebied wat er nodig is om dit te realiseren.

Wij kijken in eerste instantie naar de bestaande woningen. Een groot deel van de bestaande woningen is niet duurzaam en flexibel genoeg om aan de toekomstige woningvraag te voldoen. Aanpassing en verduurzaming van bestaande woningen en buurten is een belangrijke opgave.

Nieuwe woningen, die worden gebouwd zijn een daadwerkelijke aanvulling op wat er staat en passen bij de behoefte van de toekomst. Innovatieve, flexibele en tijdelijke concepten verdienen hierbij meer aandacht. Een nieuwe woning mag de totale opgave om te verduurzamen niet groter maken. Gasloos en energieneutraal zijn het uitgangspunt. We streven naar het optimaal benutten van het stedelijk gebied en zijn terughoudend met ontwikkelingen in de open en groene ruimte. Dit doen we met oog voor aspecten als wateropvang, hittestress en leefbaarheid.

Samen maken we hierover afspraken in de regionale woonagenda. Nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen moeten passen binnen deze afspraken.

Het bouwplan voorziet in de bouw van maximaal 5 duurzame woningen op een inbreidingslocatie in Keurbeek. De woningen worden gecreëerd in de bouwstijl van de hier voorheen gevestigde paardenhouderij 'De Olde Paerdestal'. Er worden betaalbare woningen voor starters en / of senioren gerealiseerd. Deze worden gebouwd in een setting van een groene woonomgeving, waarbij de bewoners voor zichzelf en elkaar zorgen.


Het plan past uitstekend in de uitgangspunten van de regionale woonagenda Liemers 2017-2027. Deze gaat uit van kleinschalige inbreidingen en transformatie, passend binnen de lokale behoefte. Aangegeven is dat het bouwplan kwantitatief nog niet past binnen de huidige regionale woningbouwafspraken. Deze worden momenteel echter herijkt. Het bouwplan past wel in de nieuwe afspraken die momenteel worden gemaakt. Deze koers voor de woonagenda Liemers 2020-2025 zal naar verwachting in september 2020 worden vastgesteld door de gemeenteraden.

Circa 880 m2 aan voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt.

Met de bouw van de woningen wordt invulling gegeven aan de bouwmogelijkheid op groot voormalig agrarisch erf, dat al een woonbestemming heeft. Hiermee draagt het initiatief bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met de uitvoering van het voorliggende initiatief wordt voorzien in de invulling van woonwensen van specifieke doelgroepen waarvoor te weinig aanbod op de woningmarkt is. Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Woondeal

Op 4 maart 2020 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. Aanleiding hiervoor zijn de toenemende woningtekorten en de complexiteit van de stedelijke vraagstukken. De woondeal is een pakket met afspraken met het ministerie van BZK, de regio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland. Doel van deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. De woondeal bevat een zestal kernafspraken, waar onder woningbouwopgave en versnelling en betaalbaarheid.

3.4.2 Liemerse Woonagenda (2017-2027)

In 2017 is de subregionale woonagenda opgesteld, genaamd “Het recept van de Liemers Woonagenda 2017-2017. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 - 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid. Met deze subregionale woonagenda zijn de regionale afstemming van woningbouwplannen en zeven uitgangspunten vastgelegd. Met de woonagenda is vooral gekeken naar de kwaliteiten van het plan en naar de toegevoegde waarden van het plan op lokale en/of (sub)regionale behoefte. De afgelopen jaren hebben wij de op basis van zeven uitgangspunten die we daarin hebben afgesproken richting gegeven aan de ontwikkeling van de woningmarkt in de Liemers.

De uitgangspunten uit de Liemerse woonagenda zijn nog steeds relevant al zien we op een aantal punten zien we een accentverschuiving. Bovendien hebben we de afgelopen jaren gewerkt aan een beter inzicht in vraag en aanbod in de Liemers. Daarnaast is in 2019 een regionaal woningmarktonderzoek Arnhem Nijmegen uitgevoerd. Dat alles gaan wij verwerken in een aangepaste woonagenda (gereed september 2020) voor de komende jaren. Op basis van het regionale woningmarktonderzoek 2019 Arnhem- Nijmegen zijn de belangrijkste opgaven:

  • Voorkomen dat het woningtekort verder oploopt inde Liemers
  • Ruimte voor nieuwe woningbouwlocaties
  • Behoefte aan betaalbaar wonen.

De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren.

Betreft het laatste punt. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor middeninkomensgroepen. Volgens het woningbehoefteonderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. Daarnaast geeft het onderzoek aan dat er vanuit de middeninkomens ook behoefte is aan vrije sector huurwoningen in de middenhuur.

Toetsing

Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn de gronden bestemd voor woondoeleinden. Er is dus geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Het aantal woningen neemt toe. In de huidige situatie zijn in het projectgebied twee woningen planologisch mogelijk. Voorliggend initiatief maakt in totaal maximaal 5 aaneengesloten woningen mogelijk.

De nieuwe woningen en wooneenheden zijn duurzaam en bedoeld voor specifieke doelgroepen van het volkshuisvestingsbeleid. Het aantal te bouwen duurzame woningen blijft sterk achter bij de ambities van het Rijk. Daarnaast wordt met de voorliggende bouw van de woningen ingezet om in de behoefte van specifieke doelgroepen te voorzien.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Gelders Eiland 2030

De Omgevingsvisie Gelders Eiland 2030 is op 25 april 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Rijnwaarden. De visie geeft geen eindbeeld maar een omschrijving van de kernwaarden en kansen voor het gebied. Initiatieven worden getoetst of ze passen binnen de kernwaarden, of deze versterken.

De visie voor het Gelders Eiland moet structuur en samenhang brengen en is gericht op samenwerking. De visie heeft de status van een gemeentelijke structuurvisie. Het is een visie die is opgesteld in geest van de aanstaande Omgevingswet en daarom het label 'Omgevingsvisie' heeft. Bij de uitvoering is de gemeente een belangrijke participant. De gemeente zal haar instrumenten en middelen inzetten teneinde de doelen uit de visie te bereiken.

De Omgevingsvisie is een integrale visie met als hoofdthema's duurzaam, leefbaar, mooi en toeristisch. Voor deze thema's zijn in de visie een aantal doelen beschreven waarvan enkele relevante doelen hierna per thema zijn beschreven.

Een duurzaam Gelders eiland

Gesteld wordt dat de gemeente achter loopt op het gebied van duurzaamheid en deze achterstand snel wil inhalen. Er wordt bijvoorbeeld gestuurd op particuliere initiatieven op het gebied van klimaatadaptatie zoals minder verhardingen, maar meer groen op particulier terrein.

Een leefbaar Gelders Eiland

In de visie wordt aangegeven dat de inwoners van het Gelders Eiland zich zorgen maken over de leefbaarheid van hun dorpen. Leefbaarheid en vitaliteit van dorpen krijgen in de visie een prominente plaats. Het aantrekkelijke wonen op het Gelders Eiland moet onder de aandacht gebracht worden door een marketingstrategie. De gemeente neemt hierin het voortouw. Bij het aantrekken van nieuwe bewoners moet balans in de samenleving blijven.

Een mooi Gelders Eiland

Het Gelders Eiland is een mooi gevarieerd gebied met een lange geschiedenis. Onderhoud en ontwikkeling van de ruimtelijke omgeving staan in het teken van het versterken en tonen van deze kwaliteiten. De realiteit is echter dat door economische en demografische ontwikkelingen steeds meer plekken leeg (komen) te staan. Dit zet de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen en het landschap onder druk. Het resterende programma op het vlak van wonen, bedrijvigheid, recreatie en toerisme, moet worden ingezet op locaties waar dit bijdraagt aan een duurzaam, leefbaar of mooi Gelders Eiland. Tot 2025 wordt gerekend op een groei van het aantal huishoudens en daarmee een behoefte aan nieuwe woningen. De gemeente voert regie op de locatiekeuze en -invulling, zowel ruimtelijk als volkshuisvestelijk. Er zijn echter teveel nieuwbouwwoningen gepland. Op basis van regionale afspraken worden daarom grote bouwplannen, zoals Uuleveld en Ficoterrein, heroverwogen. De doelstelling is om hoofdzakelijk te bouwen in de dorpen waarbij de lokale woonbehoefte centraal staat.

Een toeristisch Gelders eiland

Recreatie en toerisme is voor het Gelders Eiland van groeiend economisch belang. Het gebied heeft veel te bieden. Om de moderne consument te bereiken moeten echter stappen worden gezet. Veel voorzieningen zijn gedateerd. Er wordt met name gestuurd op het bieden van ruimte aan en het verbeteren van de bereikbaarheid van de toeristische voorzieningen. Fietsers, lange afstandswandelaars en ruiters krijgen bijvoorbeeld meer ruimte. Verder verdienen de verbinding met het stedelijk gebied en interessante recreatiegebieden in de omgeving verbetering. Gesteld wordt dat een toeristisch Gelders Eiland vooral een kwestie van (digitaal) communiceren is over wat het gebied nu en in de toekomst te bieden heeft.

Toetsing

De toevoeging van maximaal vijf aaneengesloten woningen draagt bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de overtollige gebouwen en voldoet hiermee aan de uitgangspunten uit de omgevingsvisie om de kernwaarden van de kern Herwen te behouden en te versterken.

3.5.2 Woonvisie Gemeente Zevenaar 2015-2025

In de nota wonen is aangegeven dat wij hebben gekozen voor “Groeien in een veranderd perspectief”. Daarbij leggen we de focus op drie belangrijke opgaven:

  • Het aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad.
  • Het verbeteren van de positie van doelgroepen met een kwetsbare positie;
  • Bewaken dat de woningbouw aansluit bij de behoefte: om de potentiële groei maximaal op te vangen én tegelijkertijd het voorkomen van overaanbod;

Herwen is een dorpskern van de gemeente Zevenaar met ca.450 woningen. Het grootste deel (95%) bestaat uit eengezinswoningen. Ongeveer 72 % bestaat uit koopwoningen met een gemiddelde woningwaarde van € 214.000,-. (Bron CBS, Statline, Kerncijfers wijken en Buurten 2018).

Toetsing

Het betreft een plan met toevoeging van maximaal 5 aaneengesloten woningen. Twee levensloopbestendige hoekwoningen en 3 tussenwoningen. Het betreft een goede toevoeging voor de kern Herwen. Goed om in de kern Herwen woningen toe te voegen, het betreft maatwerk door de grote van het plan.

Betreft de doelgroep is het volgende aangegeven:

  • Klein en betaalbare (rij) woningen t.b.v. starters en alleenstaande:
  • v.o.n. prijs < € 245.000,-
  • Duurzaam gebouwd in een groene setting.

De levensloopbestendige woningen t.b.v. senioren:

  • Volledig programma begaande groen
  • Duurzaam gebouwd in groene setting.

De kwalitatieve invulling past binnen de gemeentelijke doelstellingen, het toevoegen van betaalbare woningen, voor de doelgroep starters. En de toevoeging van betaalbare levensloopbestendige woningen.

Daarnaast wordt veel waarde gehecht aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goed toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enigszins passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam) en anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (toekomstbestendig).

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 5 aaneengesloten woningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is (zie bijlage 1). Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij

functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en zo nee, of hiervoor sanerende maatregelen moeten worden genomen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een functiewijziging. De huidige bestemming 'wonen' blijft gehandhaafd, waardoor bodemonderzoek in het kader van het afwijken van het bestemmingsplan niet noodzakelijk is.

In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is wel een actueel verkennend bodemonderzoek nodig.

Conclusie

Bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouw wordt een bodemonderzoek aangeleverd. Het aspect bodem vormt vanwege de te handhaven bestemming 'wonen' geen onderdeel van de eerste fase van de omgevingsvergunning. Er is geen onderzoeksplicht.

4.3 Water

Waterbeheer

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van onderhavig plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Watertoets

De beoogde ontwikkeling is getoetst aan de thema's die het waterschap van belang acht om in de toekomst een gunstige waterhuishoudkundige situatie te waarborgen.

Het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen in onderstaande tabel. Als er op een van de categorie 2 vragen met 'ja' is geantwoord, dan is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Als alle categorie 2 vragen met 'nee' zijn beantwoord, dan wordt een verkorte watertoets doorlopen. Als alle vragen met 'nee' zijn beantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Thema   Toets vraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)   Nee   2  
  2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?   Nee   2
 
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3 /uur?   Nee   2  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee
 
1  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?   Nee   1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2 ?   Nee   2
 
  2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2 ?   Nee
 
1  
  3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee
 
1  
  4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Nee   1  
Oppervlaktewater kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwater overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee   1  
  2. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee   1  
  3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?   Nee   1  
Grondwater kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Nee
 
1
 
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee   2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?   Nee   1  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee   1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee   2  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee   2  
  3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?   Nee   1  
  4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000- gebied?   Nee   1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

De ontwikkeling betreft het slopen van bestaande bebouwing en de realisatie van maximaal 5 aaneengesloten woningen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is op de projectgebied reeds woningbouw toegestaan. De ontwikkeling wijkt echter af van het vigerende bestemmingsplan omdat er buiten het bestaande bouwvlak wordt gebouwd. In de huidige situatie is de locatie bebouwd en er is verharding aanwezig. Rekening houdend met de te slopen bebouwing, nieuwbouw en herinrichting van het gebied zal er in de toekomst juist sprake zijn van een afname van verhard oppervlak.

Voor zover bekend hebben zich in het verleden geen problemen voorgedaan met het grondwater. Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen woningen zal gescheiden worden ingezameld en vervolgens worden geïnfiltreerd in de bodem. Bij de bouw van de nieuwe gebouwen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen (negatieve) gevolgen voor de waterhuishouding. Het Waterschap Rijn en IJssel is akkoord met het plan. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.

Onderzoek

De ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 5 aaneengesloten woningen en daarmee een milieugevoelige functie. In het vigerende bestemmingsplan is het projectgebied reeds bestemd voor 'wonen'.

Ten noorden van het projectgebied, aan de overzijde van de Keurbeek is een schildersbedrijf gevestigd. Voor aannemersbedrijven met minder dan 1000 m2 bedrijfsoppervlak geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand tot het projectgebied is circa 40 meter, hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Het projectgebied grenst in het westen aan de Rooms Katholieke Kerk met begraafplaats. Voor kerkgebouwen geldt een richtafstand van 30 meter en voor begraafplaatsen 10 meter. De afstand van het projectgebied tot de grens van de begraafplaats is 35 meter, hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Agrarisch bedrijf - Polderdijk 75

Ten zuiden van het projectgebied is een varkenshouderij gesitueerd aan de Polderdijk 75. Het bedrijf ligt op circa 290 meter van de ontwikkeling. Onderdeel van dit bedrijf is een drafbaan waar acht weken per jaar varkens worden gehouden, dit terrein grenst direct aan de (tuin van de) beoogde woningen. In de periode dat de varkens het terrein omwoelen worden er tijdelijke schuilplaatsen neergezet, hiervoor is een schuilplaatsvergunning afgegeven. In deze vergunning is bepaald dat de afstand van de schuilplaatsen ten opzichte van woningen minimaal 50 meter moet zijn. Figuur 4.3 geeft de locatie aan waarbinnen de verplaatsbare schuilhokken mogen worden geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0008.png"

Figuur 4.3: Ligging mobiele schuilhokken (oranje vlak)

De veehouderij valt onder het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan geldt voor het houden van varkens (dieren met een geuremissiefactor) in dierenverblijven een geurnorm van 3,0 ouE/m3 lucht ten opzichte van de beoogde woningen. En onverminderd of aan die geurnorm wordt voldaan dient binnen de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object.

Om te beoordelen of aan de geurnorm wordt voldaan heeft de Omgevingsdienst Regio Arnhem een berekening uitgevoerd (Geurberekening V-Stacks, 21-december 2020). Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6. Hieruit blijkt dat bij de beoogde woningen wordt voldaan aan de geurnorm.

In de praktijk kunnen (en zullen) de varkens zich ook enige tijd binnen de gestelde afstand van 50 meter bevinden om het terrein om te woelen. Om de milieuhinder bij de beoogde woningen te beperken hebben de verschillende partijen gezamenlijk afspraken gemaakt (overleg 16 november 2020) waardoor er nooit meer dan 20 varkens per hectare, langer dan acht weken, aan de kant van de Keurbeek komen te staan en dat toekomstige bewoners bij de gemeente kunnen melden als het meer wordt dan afgesproken. Dit wordt enerzijds vastgelegd in de milieumelding/-vergunning van het agrarisch bedrijf (Polderdijk 75) en anderzijds in de omgevingsvergunning voor de beoogde woningen (Keurbeek 3 en 5). De locatie is bijgevoegd in Bijlage 7. Hierdoor kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gerealiseerd terwijl de veehouderij niet onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.

Conclusie

Bestaande functies en bedrijven worden niet onevenredig in hun belangen geschaad door de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het projectgebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Onderzoek

Parkeren

Op basis van het parapluplan parkeren valt het projectgebied binnen 'Rest bebouwde kom'. De parkeernorm voor een koopwoningen, tussen/hoek is 1,9. Voor 5 woningen komt dit uit op 10 parkeerplaatsen. Op eigen terrein kan worden voorzien in de aanleg van 13 parkeerplaatsen. Daarmee wordt ook voorzien in de parkeerbehoefte van de bestaande woningen.

Ontsluiting

De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers van CROW-publicatie 381 (2018). De verkeersgeneratie per woning betreft 7,8 mvt/etmaal op een weekdag. Voor de vijf woningen komt dit uit op 39 mvt/etmaal. Gelet op de capaciteit van de omliggende wegen zal dit niet leiden tot knelpunten met betrekking tot de verkeersafwikkeling.

De woningen worden, net als de huidige woning op het perceel, ontsloten op de Keurbeek. De ontsluiting naar de Polderdijk betreft een onverhard pad. Deze ontsluiting blijft behouden als wandelpad en is niet toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch

onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

De projectlocatie ligt binnen de geluidzone van de Polderdijk. Het plan is tevens gelegen aan de Keurbeek met een snelheidsregime van 30 km/uur. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 2.

Voor de 30 km/uur weg Keurbeek geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB op geen enkel toetspunt overschrijdt. Voor de gezoneerde weg Polderdijk geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document 'Gemeentelijk geluidbeleid 2008' d.d. 1 juli 2009 van de gemeente Zevenaar. De gemeente Zevenaar heeft het geluidbeleid gebiedsgericht ontwikkeld. Voor verschillende gebieden zijn geluidambities vastgelegd. Voor onderhavige situatie wordt worst-case uitgegaan van het gebiedstype 'rustig' met een ambitieniveau tussen 38 en 43 dB. In onderhavige situatie is sprake van een geluidbelasting van maximaal 39 dB (incl. aftrek) bij cumulatie van beide wegen. Derhalve wordt voldaan aan de ambitie zoals geformuleerd in het gemeentelijk geluidbeleid.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling,

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 5 aaneengesloten woningen. Dit aantal ligt onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Batavenweg (N811) ten oosten van het projectgebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2018; 16,4 µg/m3 voor NO2, 16,8 µg/m3 voor PM10 en 10,3 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Aangezien direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

Toetsingskader

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen

archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

Cultuurhistorie

De bebouwing van Herwen is ontstaan in de nabijheid van slot ‘de Cluse’. Van dit slot is momenteel weinig meer over. Nabij de resten van dit slot werd in 1652 Huis Aerdt gebouwd. Ten oosten van dit huis bevindt zich een omgracht gedeelte, overblijfselen van het slot dat er ooit gestaan heeft. De oorspronkelijke dorpsstructuur wordt bepaald door de Polderdijk, Molenstraat en de Keurbeek. Om de kern beter te kunnen ontsluiten zijn er in het verleden nieuwe ontsluitingswegen, als bijvoorbeeld de Batavenweg, aangelegd die de oude structuren doorsnijden. De kern Herwen was in het begin van de 20e eeuw nog nauwelijks als dorpskern herkenbaar. Een kerk en een aantal gebouwen bepaalde het dorpse bebouwingsbeeld. Naast het projectgebied ligt de Rooms-Katholieke kerk. Dit is een Rijksmonument. Binnen het projectgebied zijn geen monumentale gebouwen aanwezig. In paragraaf 3.3.2 is beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de kwaliteiten van de Romeinse Limes.

Archeologie

Onder de te slopen opstallen zijn gierkelders aanwezig, waardoor deze bodem reeds verstoord is. Er blijft nog een strook over van circa 4 bij 30 meter tussen de mestkelders wat mogelijk nog ongeroerd is. Gezien de alom aanwezige verharding (beton/asfalt) zal zeker de bovenste 50 cm verstoord zijn. De kans op intacte archeologie en dat deze wordt verstoord door de geplande werkzaamheden is klein. In de vergunning wordt als voorwaarde opgenomen dat de regioarcheoloog minimaal één week voorafgaand aan de graafwerkzaamheden een startmelding krijgt zodat de regioarcheoloog een inspectie kan uitvoeren.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden of de Wet

natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van de ruimtelijke ontwikkeling niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit project mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en

plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke

regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • 1. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • 2. Natura-2000 gebieden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • 1. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • 3. de bescherming van overige soorten.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Om te bepalen of sprake is van stikstofdepositie is een stikstofberekening uitgevoerd (bijlage 3). Uit berekeningen met AERIUS Calculator blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebied. Derhalve is er geen sprake van melding of vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Om te bepalen of beschermde planten- en diersoorten ter plaatse aanwezig zijn en of deze hinder ondervinden ten gevolge van de ontwikkeling, is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in bijlage 4. Hieruit blijkt dat effecten op beschermde planten- en diersoorten kan worden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties.

Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat

Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit informatie van de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond blijkt dat er in de omgeving van het projectgebied sprake is van een aardgastransportleiding (figuur 4.1). Er is in de omgeving van het projectgebied geen sprake van risicovolle inrichtingen of het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor of water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV10KEURBEEK-VA01_0009.png"

Figuur 4.1: uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)

Ten oosten van het plangebied, parallel aan de Polderdijk loopt een aardgastransportleiding van Gasunie. Het betreft een leiding met een relatief kleine diameter (4 inch 40 bar). De leiding heeft geen PR 10-6 contour en het invloedsgebied reikt tot 45 meter. Het projectgebied ligt op circa 100 meter van deze leiding en ligt zodoende buiten het invloedsgebied van de transportroute, waardoor berekening van het groepsrisico of verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.

Op ca. 2.850 meter ten noordoosten bevindt zich de Betuweroute. Dit spoor maakt onderdeel uit van het Basisnet. Het project bevindt zich binnen het invloedsgebied (4000 meter). Het project ligt binnen het invloedsgebied van de Betuweroute. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het project voorziet in de realisatie van 5 maximaal aaneengesloten woningen (a 2,4 personen/woning).

Aangezien het project binnen het vigerend planologisch kader al de bestemming wonen heeft, is als zodanig geen sprake van de toelating van nieuwe kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van de transportroute. Gelet hierop behoeft het project niet te worden getoetst aan het Bevt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke

beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

 

Onderzoek en conclusie
Ter plaatse van het projectgebied zijn geen planologisch relevante kabels of leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen. In het kader van de inspraak en vooroverleg wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om tegen het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning een zienswijze in te dienen. In een later stadium staat beroep open.

Het project valt binnen de Algemene verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Zevenaar. Dit valt onder projecten binnen de bebouwde kom waarbij sprake is van Projecten respectievelijk planologisch gebruik en bouwactiviteiten ten behoeve van woningen/woongebouwen/woongebied al dan niet met bijbehorende wegen, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein of in de bestemming Groen:

  • a. met een maximum van 30 woningen binnen de bebouwde kom van Zevenaar;
  • b. met een maximum van 10 woningen binnen de bebouwde kom van de kernen van Aerdt, Angerlo, Babberich, Giesbeek, Herwen, Lathum, Lobith, Pannerden, Spijk en Tolkamer.

In dit geval gaat het om maximaal 5 aaneengesloten woningen binnen de bebouwde kom van de kern van Herwen.

Participatie

Alle omwonenden zijn ten tijde van het principeverzoek geinformeerd en gevraagd te reageren op het initiatief. Deze opmerkingen zijn verwerkt in de definitieve aanvraag. Bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning (juni 2020) is iedereen nogmaals geinformeerd. Naar aanleiding hiervan zijn geen reacties meer ontvangen. 

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie). De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief op eigen gronden. De initiatiefnemer draagt de kosten van de ontwikkeling. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten om het kosten- en planschadeverhaal te borgen. Het plan is daarom economisch uitvoerbaar.