direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Bandijk 45, Lathum
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Beschrijving van het project(gebied)

1.1 Inleiding

Door de initiatiefnemer is een verzoek ingediend om planologische medewerking te verkrijgen voor realisatie van twee recreatiewoningen in een bestaande schuur aan de Bandijk 45 in Lathum, gemeente Zevenaar. De schuur werd gebruikt door een meubelmakerij, maar heeft door verhuizing van de activiteiten is deze functie verloren. De gemeente Zevenaar heeft op 10 mei 2017 aangegeven positief tegenover deze functieverandering te staan. Dit document bevat de ruimtelijke onderbouwing voor het initiatief aan de Bandijk 45 in Lathum.

1.2 Huidige situatie

In de bestaande situatie is een schuur gevestigd aan de Bandijk 45 te Lathum. De schuur is gelegen naast de ijssalon waar ook een woning is gehuisvest. De schuur werd gebruikt voor het maken van meubels, maar door verhuizing van de meubelmakerij heeft de schuur zijn functie verloren. De eigenaar wil twee recreatiewoningen realiseren in de schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0001.png"

Afbeelding 1 : Huidige situatie 

Ruimtelijke structuur

Het projectgebied, gelegen aan Bandijk 45, igt op ongeveer 500 m ten oosten van de kern Lathum en maakt deel uit van de gemeente Zevenaar. De locatie is goed bereikbaar via de Rivierweg (N338), een doorgaande weg vanaf de A12 tot Doesburg. Ten westen van het projectgebied ligt de Koestraat. Deze weg kruist de Rivierweg.

Het projectgebied maakt deel uit van een bebouwingscluster ten oosten van de kern van Lathum. Naast het projectgebied is een agrarische bedrijf gevestigd (Bandijk 43). In de omgeving van het projectgebied zijn ook een restaurant “Gasterij De Kommensaal”, watersportwinkel, een tankstation (zonder lpg) aanwezig. Deze functies zijn gevestigd aan de Koestraat, een dwarsstraat op de Bandijk. Aan de noordzijde van het projectgebied ligt een parkeerplaats voor bezoekers van de Lathumse Plas.

Op het erf zijn drie gebouwen aanwezig. In het hoofdgebouw is een woning met aan de voorzijde een ijssalon gevestigd. De schuur is op basis van massa en situering ondergeschikt aan de hoofdbebouwing. De schuur is schuin achter de woning gelegen. Deze is gemakkelijk bereikbaar via een ruim pad aan de zij- en voorkant. Aan de achterzijde van de schuur is een tweede langgerekte schuur gelegen. De schuren zijn niet met elkaar verbonden.

Functionele structuur

De schuur heeft de bestemming 'Agrarisch', echter werd in het verleden de schuur gebruikt voor het maken van meubels. Door verhuizing van de meubelmakerij heeft de schuur zijn functie verloren.

De karakteristieke schuur bestaat uit gemetselde muren met fundering en een mansardekap belegt met keramische pannen. De draagconstructie is van hout. Het buitenwerk van de schuur is circa 11 meter breed en circa 15 meter lang. De nokhoogte van de schuur is circa 9,75 meter. De schuur verkeert in een goede staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0002.png"

Afbeelding 2 : Zijkant van de schuur

 

1.3 Toekomstige situatie

De beoogde situatie is de realisatie van twee recreatiewoningen in een vrijkomende schuur. Het uiterlijk van de schuur wordt niet aangepast.

De binnenkant van de schuur wordt verbouwd om realisatie van de twee recreatiewoningen mogelijk te maken. Op de begane grond wordt voor één recreatiewoning de hal, woonkamer en keuken gerealiseerd. De andere recreatiewoning krijgt op de begane grond alleen de entree. Daarnaast wordt op de begane grond een privégedeelte gerealiseerd. Op de bovenverdieping worden de slaapkamers, een woonkamer, badkamer en de keuken van de tweede recreatiewoning gerealiseerd. In bijlage 1 is de indeling van de schuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Beoogde situatie

Voor de realisatie van de recreatiewoningen zijn enkel aan de binnenzijde van het pand ingrepen noodzakelijk. De bestaande maatvoering van het pand blijft ongewijzigd. De plattegronden en bouwtekeningen zijn opgenomen in bijlage 1.

De bestaande schuur zal worden omgevormd tot twee recreatiewoningen. In het projectgebied wordt dus geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd.

 

Hoofdstuk 2 De geldende planologische situatie

De Bandijk is een doodlopende weg met aan het einde een parkeerplaats voor de nabijgelegen Lathumse Plas. Deze maakt onderdeel uit van Rhederlaag, een recreatiegebied met diverse recreatiebedrijven, -organisaties en -voorzieningen. De stranden bij Lathum zijn zeer geschikt om te zwemmen, zonnen, spelen of surfen. Ook zijn er drie campings gevestigd in het gebied, te weten: “De Mars”, “De Veerstal” en “Rhederlaagse Meren”.

Het projectgebied ligt aan de Bandijk 45 te Lathum en maakt daarmee deel uit van de gemeente Zevenaar. Op hetzelfde kadastrale perceel waarbinnen het projectgebied is gelegen is in het hoofdgebouw een ijssalon gevestigd, deze is bij recht geregeld in de beheersverordening. De ijssalon heeft aan de voorkant van het pand een terras met enkele tafels. De achterkant van het hoofdgebouw is in gebruikt als woning.

De schuur, waarin twee recreatiewoningen worden gerealiseerd, is circa 18 meter van de weg gesitueerd. Vanaf de Bandijk is een oprit gelegen tot aan de schuur. Achter de (voorste) schuur bevindt zich nog een langgerekte schuur.Op afbeelding 4 is de begrenzing van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Topografische kaart (Bron: Topografische Dienst Kadaster)

De vigerende regeling voor het projectgebied betreft de beheersverordening ' Koestraat/ Bandijk 45' (NL.IMRO.0299.BV07KOESTRAAT-VA01). Deze verordening is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 oktober 2017. In deze regeling heeft het projectgebied de bestemming 'Agrarisch', 'Waarde - Archeologie' met een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' en over een deel van het gebouw ligt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - beschermingszone'. Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de vorm van terreinafscheidingen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 m. Dit betekent dat de bestaande bebouwing op de agrarische gronden binnen het projectgebied onder het overgangsrecht valt. Het realiseren van recreatiewoningen is hierdoor in strijd met de beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 5 : Uitsnede van de beheersverordening Koestraat / Bandijk 45

Hoofdstuk 3 Overwegingen ten aanzien van rijks-, regionaal, provinciaal en gemeentelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Deze structuurvisie wordt ook wel de SVIR genoemd. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma ten behoeve van het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.

Planspecifiek 

Het projectgebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden uit de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ( SVIR). Het besluit bevat juridische regels voor de doorwerking van nationale belangen in ruimtelijke plannen. In de Barro vraagt het Rijk onder andere ruimte voor de mainportontwikkeling in Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in de kustformatie en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen. Maar ook voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) wordt ruimte gevraagd in de Barro. Op grond van artikel 2.10.2 Barro moeten provincies bij provinciale verordening het Natuurnetwerk Nederland benoemen en begrenzen.

Planspecifiek 

Het projectgebied is gelegen nabij de IJssel. In de Barro is de IJssel opgenomen als nationaal belang. Onderhavig plan betreft enkel een inpandige ontwikkeling waardoor het plan niet bezwaarlijk is in het kader van de IJssel en de Barro.

3.1.3 Bro - Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimte gebruik. Dit moet met behulp van de Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang.

Planspecifiek 

Het beoogde plan maakt deel uit van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie is echter gebleken dat het toetsen aan de Ladder pas nodig is bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte groter 500 m2. Hiervan is in beginsel geen sprake. Bovendien betreft het hier hergebruik van een bestaand pand zonder extra / nieuw ruimtebeslag.

Onderhavig plan betreft enkel een inpandige ontwikkeling, waardoor in beginsel een nadere toetsing aan de ladder niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De provincie Gelderland heeft op 28 juni 2017 het actualisatie plan Omgevingsvisie (2017) vastgesteld. De laatste versie van deze Omgevingsvisie is in december 2017 vastgesteld en is met ingang van 1 januari 2018 in werking getreden.

In deze omgevingsvisie zijn twee belangrijke hoofdpunten opgenomen:

1. Een duurzame economische structuur;

2. Het borgen van kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provincie Gelderland heeft de ambitie om een impuls te geven aan de werkgelegenheid binnen de vrijetijdseconomie door meer toeristische bezoekers en daarmee bestedingen aan te trekken. Er zijn goede afwegingen nodig voor het bieden van ruimte voor ontwikkelingen in de sector. Er moet daarbij een relatie worden gelegd tussen de kwaliteit van 'nieuwe' ontwikkelingen en de kwaliteit van het bestaande.

Planspecifiek 

Het beoogde plan sluit aan bij de ambitie om een impuls te geven aan de werkgelegenheid binnen de vrijetijdseconomie.

3.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is de juridische vertaling van de Omgevingsvisie. In de Omgevingsverordening is beschreven dat solitaire recreatiewoningen slechts zijn toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen worden gebouwd. Permanente bewoning van recreatiewoningen is uitgesloten.

Op basis van artikel 2.2.2.3 wordt in een bestemmingsplan een nieuwe vestiging en uitbreiding van recreatiewoningen alleen toegestaan indien aan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt voldaan. In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden onderbouwd op welke wijze de bedrijfsmatige exploitatie duurzaam is verzekerd.

Planspecifiek

Onderhavige ontwikkeling betreft geen reguliere woning. De recreatiewoningen worden wisselend verhuurd in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie om permanente bewoning te voorkomen.

3.3 Regionaal beleid

De gemeente Zevenaar heeft een samenwerkingsverband met de Stadsregio Arnhem – Nijmegen. De Stadsregio Arnhem - Nijmegen bestaat uit twintig gemeenten die samen één bestuur vormen.

3.3.1 Regionaal plan 2005-2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft het Regionaal plan 2005-2020 vastgesteld waarin het wil werken aan een aantrekkelijk, internationale concurrerende regio. Het doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven'. Dit moet bereikt worden door het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen.

Voor recreatie heeft de Stadsregio de doelstelling opgenomen dat recreatie en toerisme optimaal benut en uitgebouwd moet worden. Voor nieuwe of uitbreiding van bestaande voorzieningen voor intensieve verblijfsrecreatie geldt dat er wordt gerelateerd aan kenmerken van de omgeving en bijdrage aan kwaliteitsverbetering. Voor recreatiewoningen geldt een maximummaat van 75m2 en 300m3.

Planspecifiek 

In het Regionaal Plan 2005-2020 is voor recreatiewoningen een maximummaat van 75 m2 en 300 m3 opgenomen. Onderhavig plan betreft de realisatie van 2 recreatiewoningen in een bestaand gebouw. De recreatiewoningen passen afzonderlijk van elkaar binnen de gestelde maximummaten uit het Regionaal plan 2005-2020.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie

De gemeente Zevenaar heeft de Structuurvisie 2030 vastgesteld op 20 februari 2013. In de structuurvisie is het ontwikkelingskader van de gemeente Zevenaar opgenomen. De gemeente Zevenaar hecht veel waarde aan vergroting van diversiteit en kwaliteitsverbetering van de recreatievoorzieningen. De grootste aantrekkingskracht vormen de diverse landschappen en watersportmogelijkheden in het noorden. Naast de ontspanningsmogelijkheden die er voor zowel eigen bewoners als bezoekers zijn, biedt de recreatie ook een behoorlijke bijdrage aan de werkgelegenheid.

Planspecifiek

Een uitgangspunt van de structuurvisie is de vergroting van diversiteit en kwaliteitsverbetering van verblijfsvoorzieningen. De realisatie van twee recreatiewoningen versterkt de recreatieve functie rondom de Rhederlaag. Onderhavig plan is dus in overeenstemming met de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.4.2 Welstand

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Zevenaar zijn de welstandseisen van de gemeente Zevenaar vastgelegd. De nota is vastgesteld op 24 november 2012. Voor de Bandijk is een afzonderlijk hoofdstuk opgenomen in de nota.

De Bandijk kenmerkt zich door een bebouwingslint die begin twintigste eeuw is ontstaan. Oorspronkelijk lag de bebouwing op ruime afstand van elkaar en bestond deze uit boerderijen en arbeiderswoningen. De afgelopen decennia is een aantal oorspronkelijk panden vervangen en nieuwe bebouwing aan de open ruimte toegevoegd. Kenmerkend voor het gebied is dat de bebouwing bestaat uit 1 of 2 lagen met kap. De nokrichting van bijgebouwen sluit aan bij de hoofdmassa. De bebouwing is geplaatst in een verspringende rooilijn aan de dijk of op een talud aan de dijk.

Het beleid van de Bandijk is gericht op behoud van het karakter van de linten. Bij wijzigingen dienen de perceelsgewijze structuur en de oriëntatie op de dijk uitgangspunten te zijn. Voor het gebied geldt een regulier welstandsniveau.

Planspecifiek 

Met onderhavig plan blijft een karakteristieke schuur van een voormalig agrarisch bedrijf behouden. Daarmee blijft de karakteristiek van de bestaande lintbebouwing in tact.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan milieuwetgeving en beleid

De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan of onderbouwing moet aangetoond. Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

4.1.1 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Op basis van de wet Geluidshinder (Wgh) zijn drie geluidsbronnen te beschrijven waarmee rekening gehouden moet worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Deze bronnen betreffen wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai.

Planspecifiek 

Recreatiewoningen zijn geen geluidsgevoelige objecten. In de omgeving zijn ook geen geluidsgevoelige objecten die hinder ondervinden van de beperkte verkeerstoename van en naar het projectgebied. Op het buitenterrein van de recreatiewoningen zullen geen activiteiten plaats vinden. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.2 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Om dit aan te tonen dient bij ontwikkelingen op verontreinigde locaties een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de wettelijke norm NEN 5740. Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling gevolgen heeft op de gewenste activiteiten ter plaatse. Dit is echter vooral van belang bij inrichtingen waarbij gedurende een deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Vanuit artikel 8 van de Woningwet wordt voor elke inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn een bodemonderzoek geëist om aan te tonen of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt.

Op basis van de Bro dient er bij de uitvoerbaarheid rekening gehouden te worden met de milieukundige kwaliteit van de bodem in het projectgebied. Als de bodem niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, zal deze zodanig gesaneerd moeten worden zodat de bodem te gebruiken is voor de desbetreffende functie.

In 2001 is het laatste bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen zijn aangetroffen die een nader onderzoek vragen. Sindsdien is er niets gewijzigd. Het is dus aannemelijk dat het aspect bodem niet leidt tot belemmeringen.

Het bodemonderzoek (nov. 2001) is als bijlage 2 bij deze regels gevoegd.

Planspecifiek 

Gelet op het vorenstaande is het project met betrekking tot het aspect bodem uitvoerbaar.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit beschermen geurgevoelige objecten tegen de geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. De definitie - met een aantal eisen- van geurgevoelig object staat in artikel 1 Wgv. Een woning of een ander verblijf is pas een geurgevoelig object, als hij voldoet aan alle eisen van de definitie.

De jurisprudentie is niet eenduidig over de vraag of een recreatiewoning moet worden aangemerkt als een geurgevoelig object.

Bij de beoordeling of omliggende bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt dient in het kader van de Wet Geurhinder en Veehouderij een recreatiewoning te worden beoordeeld als een geurgevoelig object. Hierbij dient onderscheidt te worden gemaakt in diverse typen bedrijven:

  • Een agrarische bedrijf waar alleen dieren worden gehouden waarvoor vaste afstanden gelden (bijv. melkrundveehouderijen);
  • Overige bedrijven waarvoor vaste afstanden gelden;
  • Intensieve veehouderijen, waarvoor de afstand dient te worden berekend;

Voor een melkveehouderijbedrijf geldt een afstand van 50 m.

Planspecifiek

Op het perceel Bandijk 43 is het dichtstbijzijnde melkrundveebedrijf gevestigd. De afstand tot de bebouwing waar vee wordt gehouden bedraagt meer dan 50 m. Zie onderstaande afbeelding. De grootste stal van het bedrijf is overigens aan de overzijde van de Rivierenweg gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: afstand tot melkrundveebedrijf Bandijk 43

Ook op perceel Bandijk 51 is ook een melkrundveebedrijf gevestigd. De afstand tot dit bedrijf bedraagt circa 110 meter. Andere agrarische bedrijven liggen niet in de directe omgeving.

Het geuraspect levert aspect geen belemmeringen op voor de uitvoering van het project.

4.1.4 Luchtkwaliteit

De "Wet Luchtkwaliteit" is op 15 november 2007 in werking getreden. De "Wet Luchtkwaliteit" voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Rijk, Provincies en gemeenten werken samen in het NSL-programma om de luchtkwaliteit te verbeteren in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden).

Als aan minimaal een van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Planspecifiek

Binnen het plan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan is daarmee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

De Wet ruimtelijke ordening verplicht, op basis van goede ruimtelijke ordening, dat er voldoende afstand moet zijn tussen bedrijven en woningen. Bedrijven (en andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van (recreatie)woningen kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken.

Planspecifiek

Voor de uitvoerbaarheid van het plan met betrekking tot het aspect bedrijven- en milieuzonering is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. In bijgevoegde tabel zijn overzichtelijk de omliggende bedrijven met werkelijke afstand en bijhorende richtlijnen uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0007.png"

Uit de tabel blijkt dat het projectgebied niet binnen de milieucontour van milieubelastende functies ligt. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven- en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

In het plangebied en de directe omgeving ervan liggen geen onder- of bovengrondse transportleidingen. Voorts zijn er geen risicovolle bedrijven in de omgeving aanwezig en vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ook de risicokaart van Gelderland geeft geen aanleiding tot het verrichten van nader onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0008.png"

afb. uitsnede Risicokaart Gelderland

Conclusie

Het extern veiligheidsaspect vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

4.1.7 Voortoets MER-beoordeling

Op grond van de Wet milieubeheer moet voor alle plannen en besluiten (projecten) die mogelijk grote gevolgen voor het milieu kunnen hebben een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) worden doorlopen. Dit is bedoeld om bij het opstellen van plannen en projecten de milieugevolgen expliciet af te wegen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen m.e.r.-plichtige activiteiten, waarvoor een milieueffectrapport moet worden opgesteld, en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten, waarbij moet worden afgewogen of er sprake kan zijn van belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke consequentie van de wijziging is dat de drempelwaarden in de D-lijst indicatief zijn geworden. Dit betekent dat als een activiteit onder de drempelwaarde valt er toch nog moet worden afgewogen of de activiteit geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het milieu.

Planspecifiek

De voorgenomen activiteit valt onder de categorie D11.2 "Stedelijk ontwikkelproject", van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. De omvang van het plan ligt ruim onder de drempelwaarde. Het bevoegd gezag moet aan de hand van de selectiecriteria als bedoeld in de bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectrapportage nagaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. De criteria van bijlage III van de richtlijn betreffen:

  • 1. kenmerken van het project
  • 2. plaats van het project
  • 3. kenmerken van het potentiele effect

ad 1

Kenmerken van het project: Het plan betreft de transformatie van een bestaande schuur naar twee recreatiewoningen.

ad 2

Plaats van het project: Het plan is gelegen in het buitengebied van Lathum.

ad 3

Kenmerken van het potentiële effect: Het plan veroorzaakt nauwelijks extra verkeer. Er is geen sprake van extra geluidsbelasting of gevolgen voor de luchtkwaliteit. Ook zijn er geen negatieve effecten op Natura 2000 gebieden of andere gevoelige gebieden te verwachten.

Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Voor het beoogde plan is een m.e.r. beoordeling niet noodzakelijk.

4.2 Verkeer en parkeren

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Een goede bestaande ontsluiting is uitgevoerd op de Bandijk. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het perceel te bereiken en te verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de Bandijk en de aansluitende Rivierenweg zal plaatsvinden.

Het is van belang te kijken of de capaciteit van de ontsluitingsweg voldoende groot is om een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Hiermee zal de ontsluitingsweg voldoende capaciteit blijven bieden.

Verkeersbewegingen 

Het realiseren van twee recreatiewoningen heeft effect op de verkeersgeneratie. Voor de berekening van de toename van het verkeer is aangesloten bij de verkeersgeneratie voor een bungalowpark, zoals vermeld in de brochure "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In het buitengebied (niet stedelijk) wordt gerekend met minimaal 2,6 en maximaal 2,8 per bungalow. Dit leidt tot 6 (afgerond) verkeersbewegingen per dag. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. De beperkte toename kan eenvoudig worden opgevangen in de bestaande verkeersstromen. Omdat geen sprake is van een substantiële toename van de verkeersbewegingen zal de verkeersveiligheid ter plaatse ook niet nadelig worden beïnvloed.

Parkeren 

Om verkeers- en parkeerdruk op de ontsluitingswegen te voorkomen, dient parkeren geheel op eigen terrein plaats te vinden. In de huidige en toekomstige situatie is voldoende gelegenheid voor personenauto's om te kunnen keren en parkeren. In de brochure "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' wordt voor het buitengebied (niet stedelijk) gerekend met minimaal 2,0 en maximaal 2,2 per bungalow. Dit leidt tot de aanleg van 4 parkeerpaatsen gelet op de grootte van de recreatiewoningen, die geschikt zijn voor maximaal 4 en maximaal 6 personen.

Gezien het feit dat de initiatiefnemer een overeenkomst heeft met de gemeente voor het gebruik nabij gelegen toppunt (toeristisch overstap punt) wordt hieraan voldaan.

Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen te verwachten zijn.

Hoofdstuk 5 Toetsing van natuur- en landschapswaarden

De Wet natuurbescherming vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en beschermt Nederlandse natuurgebieden en plant- en diersoorten.

Planspecifiek

Aan de schuur is een aantal jaren geleden grondig onderhoud gepleegd waarbij de schuur wind-/kier- en waterdicht is gemaakt. Hierbij is geconstateerd dat er geen sprake is van enige flora of fauna die beschermd dient te worden. De mogelijkheid van beschermde diersoorten om zich in het gebouw te vestigen is door dit onderhoud teniet gedaan.

De werkzaamheden ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling hebben dan ook geen invloed op de omringende habitat voor planten of dieren. De kans dat er met het initiatief natuurwaarden worden verstoord is uitgesloten. Een onderzoek naar natuurwaarden wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 6 Cultuurhistorische en archeologische toets

De gemeente Zevenaar heeft een eigen archeologiebeleid vastgesteld, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem in beeld is gebracht op de verbeelding van het bestemmingsplan "Archeologie". Afhankelijk van de waarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Ten aanzien van gebieden met een verwachtingswaarde stelt de gemeente het volgende in haar beleid:

"Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. 'specifieke vorm van waarde - vastgestelde hoge archeologische waarde' voor bodemingrepen groter dan 30 m² en dieper dan 0,3m;
  • b. 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' voor bodemingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,5m;
  • c. 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting' voor bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5m;
  • d. 'specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting ' voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m;
  • e. 'specifieke vorm van waarde - onbekende archeologische verwachting' voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m;
  • f. 'specifieke vorm van waarde - oppervlaktewater'' voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m waarbij geldt dat gebieden waar de waterdiepte groter is dan 1,50m buiten beschouwing blijven."

Het plangebied heeft de bestemming 'Waarde – Archeologie' en de specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting. Het is verboden om een bodemingreep uit te voeren of uit te laten voeren voor deze gronden. Voor bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 50 cm is het noodzakelijk om een aanlegvergunning aan te vragen bij Burgemeester en wethouders. De aanlegvergunning wordt verleend als blijkt dat de werkzaamheden direct of indirect niet zullen leiden tot verstoring van het archeologisch materiaal dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de te verrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.

Omdat er met de uitvoering van onderhavig plan geen sloop-, bouw- of grondwerkzaamheden worden uitgevoerd is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 De afstemming tussen het project en de verordeningen van het waterschap

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als houvast voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

In het Rijksbeleid ten aanzien van water is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter vastgehouden te worden.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBWactueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV07BANDIJK45-VA01_0009.png"

Het afvalwater neemt door de ontwikkeling in het plan in geringe mate toe en zal worden afgevoerd naar het gemengde stelsel van de gemeente. Het regenwater wordt afgevoerd naar de aangelegen sloot. Het plan is verder niet relevant voor de waterhouding omdat de verharding in het plangebied niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie.

Hoofdstuk 8 Ruimtelijke effecten van het project op de omgeving

De ruimtelijke effecten van het voorgestane gebruik van het pand voor verblijfsrecreatie (2 recreatiewoningen) zijn beperkt. Er vindt namelijk geen uitbreiding van bebouwing plaats.

Het behoud en hergebruik van het karakteristieke pand levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op het perceel als wel op de omgeving.

Der geringe toename van het verkeer levert geen significante negatieve effecten op voor de verkeersveiligheid, luchtkwaliteit en het parkeren.

Hoofdstuk 9 Civieltechnische aspecten

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan omdat die binnen het projectgebied niet aanwezig zijn. Ook lopen over het plangebied geen straalpaden die belemmeringen stellen aan de bouwhoogte.

Hoofdstuk 10 Van belang zijnde privaatrechtelijke aspecten

De gronden van het projectgebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. De gronden maken deel uit van een groter kadastraal perceel sectie E, nr. 2566 waar in het hoofdgebouw een ijssalon gevestigd. Deze ijssalon is bij recht geregeld in de beheersverordening. De ijssalon heeft aan de voorzijde van het pand een terras met enkele tafels. De achterzijde van het hoofdgebouw is in gebruik als woning.

Hoofdstuk 11 Verantwoording van de economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het plan. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van afdeling '6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Het bouwplan is een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Hierin is het onderdeel grondexploitatie opgenomen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is naast dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de bestemmingsplanprocedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Zevenaar. Verder zal ook eventuele planschade in de exploitatieovereenkomst worden geregeld. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het plan financieel haalbaar wordt geacht