Plan: | Meentsestraat 106, Giesbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.PV05MEENTSESTR106-VA01 |
Op het perceel Meentsestraat 106 te Giesbeek is een vrijstaande woning aanwezig. Het voornemen bestaat om het kadastraal perceel te splitsen en naast de bestaande woning één nieuwe woning te realiseren. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de gewenste functie wonen reeds toegestaan. Het bouwplan kan, volgens de bouwregels van het bestemmingsplan, echter niet worden gerealiseerd.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief hieraan voldoet.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar heeft daarom het voornemen om met toepassing van artikel 2.10 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor de realisatie van de nieuwe woning.
Het besluitgebied bevindt zich aan de rand van Giesbeek, aan de Meentsestraat, tussen de woningen met de nummers 106 en 102. Het besluitgebied is gelegen ten zuiden van de haven. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 1.
Globale ligging besluitgebied
Globale begrenzing besluitgebied
Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Kernen Lathum, Angerlo en Giesbeek', vastgesteld op 20 april 2011. Daarnaast geldt voor het besluitgebied het bestemmingsplan 'Archeologie' (vastgesteld op 7 april 2010). In dit bestemmingsplan is het archeologisch beleid van de gemeente Zevenaar juridisch-planologisch vastgelegd. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kernen Lathum, Angerlo en Giesbeek' weergegeven. Het besluitgebied is aangeduid met een rode stippellijn.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kernen Lathum, Angerlo en Giesbeek'
Op grond van het vigerend bestemmingsplan gelden ter plaatse van het besluitgebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast geldt, op grond van het bestemmingsplan 'Archeologie', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' waarbij de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' is opgenomen. Binnen de bestemming 'Wonen' is de functie wonen toegestaan. Verder is het toegestaan de gronden ter plaatse van het besluitgebied te gebruiken ten behoeve van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen, overkappingen, pergola's, vlaggen- en andere masten, schotel- en andere antennes, speeltoestellen en tuinmeubilair en het uitoefenen van een beroep aan huis. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.
Naast dit bestemmingsplan zijn ook het 'Paraplubestemmingsplan Wonen', vastgesteld op 18 december 2019, en 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Zevenaar', vastgesteld op 30 januari 2019, van toepassing. In bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Wonen' wordt toegewerkt naar eenduidige definities in alle bestemmingsplannen om ongewenste situaties te voorkomen. Met het paraplubestemmingsplan worden verdere diverse huisvestingsvormen in woningen voorkomen, dan wel gereguleerd. Het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Zevenaar' regelt het gemeentelijk parkeerbeleid.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning. De nieuwbouw is beoogd buiten het bouwvlak. De ontwikkeling is daarmee deels in strijd met de geldende bestemmingsplannen. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar op basis van artikel 2.10 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het project aangetoond voor wat betreft het (hogere) overheidsbeleid, milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie, verkeer en parkeren en economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het besluitgebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
De omgeving van het besluitgebied bestaat uit vrijstaande woningen. Het besluitgebied ligt tussen twee bestaande woonpercelen in. Het omvat een deel van de achtertuin van een bestaande vrijstaande woning aan de Meentsestraat (nr. 106) in Giesbeek. De tuin ter plaatse van de nieuwe woning is circa 52 meter diep en heeft een breedte van circa 12 meter. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie van het besluitgebied.
Huidige situatie in het besluitgebied, gezien vanaf de Meentsestraat
Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van een vrijstaande levensloopbestendige woning, met bijbehorende parkeerplaatsen en ontsluiting, aan de oostzijde van de bestaande woning op het perceel Meentsestraat 106. Deze woning zal georiënteerd en ontsloten worden op de Meentsestraat. Op de navolgende afbeelding wordt de plattegrond van de woning en de positionering van de woning op de kavel weergegeven.
Plattegrond woning en positionering op kavel
De beoogde woning bestaat uit twee lagen met een schuine kap en sluit daarmee aan bij het straatbeeld van de Meentsestraat. De woning heeft een oppervlakte van circa 90 m². De slaap- en badkamer bevinden zich op de begane grond. Op het perceel is ruimte voor twee parkeerplaatsen. Op de navolgende afbeeldingen zijn de aanzichten van de beoogde woning weergegeven. Deze informatie is ook bijgevoegd als Bijlage 2.
Impressie beoogde woning
Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van de relevante beleidskaders. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld. Per beleidsnota is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder van duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6, lid 2)
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing rijksbeleid
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
In voorliggend plan wordt één nieuwe woning in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Met de ontwikkelingen binnen het besluitgebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing provinciaal beleid
Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied heeft de voorkeur. In dit geval wordt een woning gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de bebouwingsstructuur van de omliggende bebouwing. Ten aanzien van voorliggende ontwikkeling zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het plan past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Liemerse Woonagenda 2017 – 2027 (zie paragraaf 3.2.4). Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Liemerse Woonagenda 2020-2025
Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld, waarmee de agenda onderdeel is van het provinciaal beleid. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.
De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.
In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.
Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden-inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.
Toetsing regionaal beleid
Voorliggend initiatief betreft een kleinschalige ontwikkeling waarmee een kwalitatief hoogwaardige woning binnen bestaand bebouwd gebied wordt toegevoegd. Het initiatief draagt bij aan het terugdringen van de oplopende woningtekorten in de regio. Met deze ontwikkeling wordt voorzien in de groeiende woningbehoefte. Het plan is in overeenstemming met het regionale beleid.
Structuurvisie gemeente Zevenaar 2030
In 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Samen kijken naar de toekomst 2012-2030' vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het '(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar'. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.
In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:
In de structuurvisie wordt niet specifiek ingegaan op voorliggend besluitgebied.
Woonvisie Gemeente Zevenaar 2015-2025
Op 16 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Gemeente Zevenaar 2015-2025' vastgesteld. In de nota wonen is aangegeven dat de gemeente heeft gekozen voor 'Groeien in een veranderd perspectief'. Daarbij is de focus gelegd op drie belangrijke opgaven, namelijk:
Daarnaast hecht de gemeente veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving en een goede toekomstkwaliteit van het woningaanbod. Woningen moeten enigszins passend zijn voor hun eigen levensloop (duurzaam) en anderzijds geschikt zijn voor veranderingen in de levensloop van mensen (toekomstbestendig). Dit is echter nog niet te toetsen.
Toetsing gemeentelijk beleid
De gemeente wil vanuit de structuurvisie kwalitatief goede woon- en werkgebieden en goede voorzieningen behouden. Met de realisatie van de levensloopbestendige woning wordt een kwalitatief hoogwaardige woning toegevoegd aan het woningbestand binnen de gemeente Zevenaar. Hiermee wordt voorzien in de groeiende woningbehoefte in de regio. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie en de woonvisie.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in april 2021 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
De bovengrond bestaat veelal uit een laagje zand met klei, een klein deel betreft klei. Hieronder is tot een diepte van circa 2,5 m-mv klei aanwezig. Onder deze klei bevindt zich veen. De bovengrond is tot een diepte van circa 0,5 m-mv zwak humeus. In de zandige bovengrond is plaatselijk een bijmenging met sporen baksteen waargenomen. Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn op indicatieve manier geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de zuidwestelijke hoek van de onderzoekslocatie is rond het grondwater zintuiglijk olie waargenomen. Waarschijnlijk houdt deze zintuiglijke verontreiniging verband met de verontreiniging die aanwezig is onder het trottoir aan de voorzijde van de woning. Omdat deze verontreiniging beschikt is door de provincie dienen grondroerende werkzaamheden dieper dan 1 m-mv ter plaatse gemeld te worden aan de provincie. Dit geldt ook voor het oppompen van grondwater.
In de zandige bovengrond met een bijmenging van sporen baksteen liggen de gehaltes lood, zink PCB en PAK boven de achtergrondwaarde. In de ondergrond is een gehalte minerale olie boven de achtergrondwaarde aangetoond, waarschijnlijk te herleiden aan de zintuigelijke waargenomen verontreiniging met olie. In deze zintuiglijk verontreinigde bodemlaag zijn geen vluchtige aromaten in gehaltes boven de detectiegrens gemeten. In het grondwater zijn concentraties barium en minerale olie boven de streefwaarde aangetoond.
De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan en de beoogde nieuwe woning ter plaatse van het besluitgebied.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Het besluitgebied grenst aan de Meentsestraat. Voor deze weg geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven. Gezien de lage verkeersintensiteit van de Meentsestraat is er geen geluidhinder te verwachten op de locatie.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
In het besluitgebied bestaat het voornemen één nieuwe woning te realiseren. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
In de huidige situatie wordt het besluitgebied gebruikt als tuin. Het initiatief voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt één nieuw kwetsbaar object gerealiseerd in het besluitgebied ten opzichte van de voorgaande situatie. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het besluitgebied is aangeduid met een blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart Nederland
Stationaire bronnen
Het besluitgebied ligt in de omgeving van stationaire bronnen.
Mobiele bronnen
Ten westen van het besluitgebied ligt op een afstand van circa 950 meter één buisleiding van Gasunie. Deze leiding heeft de volgende kenmerken:
Naam leiding | Uitwendige diameter | Werkdruk | Invloedsgebied groepsrisico |
N-559-02 | 8.62 inch | 40 bar | 103 meter |
Op basis van voorgaande informatie kan geconcludeerd worden dat het invloedsgebied van de buisleiding N-559-02 niet gelegen is over het besluitgebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.
Toetsing
In de omgeving van het besluitgebied is sprake van woonfuncties.Om die reden maakt het besluitgebied deel uit van een 'rustige woonwijk'.
Hinderveroorzakende functies in het besluitgebied
In het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woning kan worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het besluitgebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied. De toekomstige woningen in het besluitgebied kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig. In de omgeving van het besluitgebied is een hinderveroorzakende functie gelegen:
Adres | Functie |
Meentsestraat 93 | Bouwmarkt |
De navolgende tabel laat zien hoe de functie wordt gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:
Functie | Type inrichting | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Afstand tot woning |
Bouwmarkt | Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten | 0 | 0 | 30 | 10 | circa 45 meter |
De grootste richtafstand tussen voorliggend initiatief en de hinderveroorzakende functie in de omgeving van het besluitgebied, volgens de VNG-brochure, bedraagt 30 meter. De afstand tussen de nieuw te realiseren woning en de bouwmarkt bedraagt meer dan 30 meter. De afstand is daarmee voldoende groot.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Situatie besluitgebied
Het besluitgebied is gelegen op circa 225 meter afstand van de recreatieplas Gieseplas. De recreatieplas is niet in beheer van het waterschap. Op circa 90 meter van het besluitgebied is een primaire waterkering (dijk) aanwezig. Een deel van het besluitgebied valt binnen de buitenbeschermingszone van de waterkering. In de nabijheid van het plan zijn geen watergangen van het waterschap aanwezig.
In de huidige is het besluitgebied in gebruik als tuin in een bestaande woonwijk. Als gevolg van de realisatie van de woning zal het verhard oppervlakte ter plaatse beperkt toenemen. De afwatering zal gaan middels een gescheiden systeem van vuil water en regenwater.
Watertoetstabel
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Overleg Waterschap Rijn en IJssel
Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap en er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd hoeft te worden. Een deel van het besluitgebied valt binnen de buitenbeschermingszone van de waterkering. Omdat deze locatie echter buiten de beschermingszone, buiten het profiel van vrije ruimte en buiten het leggerprofiel van de waterkering ligt is de bouw van de woning niet vergunningplichtig op basis van de legger van de waterkeringen van waterschap Rijn en IJssel.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
Het archeologisch beleid van de gemeente Zevenaar voor het besluitgebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Archeologie' (vastgesteld op 7 april 2010). Op grond van dit bestemmingsplan kent het besluitgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' waarbij de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' is opgenomen. Bij bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De nieuwe te bouwen woning heeft een oppervlakte van circa 90 m2. Aangezien de bodemingrepen kleiner zijn dan 200 m2, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Het besluitgebied betreft een perceel dat in de huidige situatie als tuin in gebruik is. Er is geen bebouwing in het besluitgebied aanwezig. Er zijn in de omgeving van het besluitgebied geen monumenten of andere cultuurhistorische relevante zaken aanwezig. Het initiatief heeft daarom geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb), in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Quickscan natuurtoets
Door Buro Ontwerp en Omgeving is in maart 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Gebiedsbescherming
Het besluitgebied ligt op een afstand van circa 185 meter ten zuidoosten van Natura2000-gebied Rijntakken en op 3,8 kilometer afstand ten zuiden van de Veluwe. Overige Natura2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand. Het besluitgebied is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Op navolgende afbeelding is de ligging van het besluitgebied ten opzichte van Natura2000-gebieden weergegeven.
Ligging besluitgebied ten opzichte van Natura2000-gebieden
Verstoringen die bij woningbouw aan bod kunnen komen zijn oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring, verstoring door geluid/licht/trilling en verstoring door mechanische effecten. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de ligging binnen de bebouwde kom worden voorgenoemde verstoringen echter niet verwacht op de Natura 2000-gebieden. Er dient wel een AERIUS-berekening te worden uitgevoerd om negatieve effecten als vermesting en verzuring door stikstofdepositie uit te sluiten. De AERIUS-berekening wordt aan het einde van deze paragraaf besproken.
Soortenbescherming
In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. Op basis van het onderzoek komt naar voren dat er geen strikt beschermde plant- en diersoorten voorkomen in het besluitgebied. Er is daarom geen nader ecologisch onderzoek nodig en de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder een ontheffing van de Wet natuurbescherming.
Effectbeoordeling stikstofdepositie
Om inzicht te krijgen in deze stikstofdepositie is door Buro Ontwerp & Omgeving een effectbeoordeling stikstofdepositie uitgevoerd. De effectbeoordeling is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling van één vrijstaande woning aan de Meentsestraat te Giesbeek in de realisatiefase (de bouw) leidt tot een maximale stikstofdepositie van 0,02 mol/ha/jr op stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen van Natura 2000-gebied Rijntakken. Verder blijkt dat de ontwikkeling in de gebruiksfase (bewoning) niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr.
Uit de informatie van de uitvoeringsorganisatie BIJ12 voor de provincies in Nederland van september 2020, blijkt dat projecten met een uitstoot van maximaal 0,05 mol/ha/jr in de realisatiefase vergunningsvrij zijn. Volgens berekeningen is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van een uitstoot van 0,02 mol/ha/jr in de realisatiefase, waardoor er dus zonder vergunning kan worden gebouwd.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Verkeer
De realisatie van de vrijstaande woning in het besluitgebied zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de CROW-publicatie uit 2018. Uitgaande van 'Koop, huis, vrijstaand' en de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'Rest bebouwde kom' bedraagt het aantal verkeersbewegingen dat door de vrijstaande woning wordt veroorzaakt gemiddeld 8,2 per dag. De nieuw te realiseren woning wordt op de Meentsestraat ontsloten.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de parkeernormen genoemd in het paraplubestemmingsplan 'Parkeren gemeente Zevenaar'. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuw te realiseren woning uitgegaan van één woning in het segment 'koop, vrijstaand' in een matig stedelijk gebied in rest bebouwde kom. Hiervoor wordt een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. De parkeernorm wordt afgerond op hele getallen en waarbij vanaf 0,5 en hoger naar boven wordt afgerond. Op het besluitgebied worden op eigen terrein twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is voldoende.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Economische uitvoerbaarheid
Voorliggend plan is een particulier initiatief. De kosten voor de realisatie van het plan alsmede de kosten voor de procedure komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan dit plan geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is hiermee niet in het geding.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De ruimtelijke onderbouwing is voor advies toegezonden aan de verschillende overleginstanties. Provincie Gelderland heeft aangegeven dat het besluitgebied niet meer gelegen is binnen de Groene Ontwikkelingszone. Het waterschap Rijn en IJssel gaf in een reactie aan dat er regels verbonden zijn aan het bouwen in de buitenbeschermingszone. De opmerkingen zijn verwerkt in de ruimtelijke onderbouwing.
De initiatiefnemer zal de omwonenden informeren over de plannen. Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.
In voorgaande hoofdstukken is de beoogde realisatie van een nieuwe vrijstaande woning besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uit getrokken.
Op de locatie is sprake van de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning binnen bestaand stedelijk gebied. Met de realisatie van de woning wordt een kwalitatief hoogwaardige woning toegevoegd aan het woningbestand binnen de gemeente Zevenaar. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de bebouwingsstructuur van de omliggende bebouwing.
Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.