Plan: | Veldhuizenseweg 6, Babberich |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.PV00VELDHUIZWEG6-VA01 |
Onderhavige ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de herbouw van een bestaande schuur aan de Veldhuizenseweg 6 te Babberich.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de voor de locatie geldende beheersverordening. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt echter de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met de beheersverordening, toch een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Deze ruimtelijke onderbouwing toont aan dat de planontwikkeling hieraan voldoet.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar heeft daarom het voornemen om met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor de herbouw van de schuur.
Het besluitgebied bevindt zich aan de Veldhuizenseweg in het buitengebied van de gemeente Zevenaar, tegenover de woning aan de Veldhuizenseweg 6. De locatie ligt op circa 2,7 km ten oosten van de kern Babberich. Op circa 2 km ten oosten van het besluitgebied ligt de kern Beek. De besluitgebied is gesitueerd nabij de grens met Duitsland. Op 3 km ten zuiden van de locatie ligt de kern van het Duitse Elten.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar bijlage 1.
Globale ligging besluitgebied
Globale begrenzing besluitgebied
Het besluitgebied valt onder de werking van de beheersverordening 'Buitengebied', van de gemeente Zevenaar. Deze beheersverordening is door de raad van de gemeente Zevenaar vastgesteld op 25 september 2013. De beheersverordening is conserverend en beheersmatig van aard.
Uitsnede beheersverordening 'Buitengebied'
Op grond van deze beheersverordening heeft het besluitgebied de bestemming 'Agrarisch', waarbij geen bouwvlak is opgenomen ter plaatse van de schuur. Op basis van het overgangsrecht van de beheersverordening mag de schuur slechts gedeeltelijk worden hernieuwd. Omdat het initiatief toeziet op het geheel vernieuwen van de bestaande schuur, is het initiatief op grond van de vigerende beheersverordening niet mogelijk. In de beheersverordening zijn binnenplans ook geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen om het vernieuwen van de schuur mogelijk te maken.
Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar op basis van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3, van de Wabo een omgevingsvergunning worden verleend.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing bestaat uit deze toelichting en een kaart van het besluitgebied. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 volgt de haalbaarheid van het plan. Naast de economische uitvoerbaarheid dient het plan ook op aspecten als beleid, milieu, water, ecologie, archeologie en verkeer en parkeren uitvoerbaar te zijn. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de afweging ten aanzien van het initiatief en de uiteindelijke conclusie.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het besluitgebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
Het besluitgebied betreft een perceel, waarop een oude vervallen schuur aanwezig is. Het overige deel van het perceel bestaat uit grasland met enkele fruitbomen. De schuur heeft vroeger behoort tot een agrarisch bedrijf dat aan de Veldhuizenseweg 6 was gevestigd. Na beëindiging van de agrarische activiteiten heeft het perceel Veldhuizenseweg 6 een woonbestemming gekregen. Ter plaatse van de oude schuur is de agrarische bestemming gehandhaafd. Op basis van het overgangsrecht kon de schuur gehandhaafd blijven.
De schuur verkeert in zeer slechte bouwtechnische staat en kan hierdoor niet meer gebruikt worden. De schuur geeft een vervallen en desolate indruk in de omgeving. De achteraanbouw is in dermate slechte staat dat, deze is afgesloten om gevaarlijke situaties te voorkomen (instortgevaar). De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie van de bebouwing in het besluitgebied.
Huidige bebouwing in het besluitgebied
Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande schuur te slopen. En hiervoor in de plaats de schuur te herbouwen. De schuur wordt op de zelfde locatie teruggebouwd. De nieuwe schuur heeft dezelfde oppervlakte en uitstraling als de bestaande schuur. De schuur zal in de toekomstige situatie, net als in het verleden, dienen als opslagruimte. Op de navolgende afbeeldingen zijn de gevelbeelden van de toekomstige bebouwing weergegeven.
Gevelbeelden nieuw te bouwen schuur
De schuur zal landschappelijk worden ingepast. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (zie bijlage 2 Landschappelijke inpassing. Het perceel waarop de schuur gesitueerd is, is opgedeeld in twee landschappelijke eenheden. Het zuidelijke deelgebied (met daarop de schuur) wordt omzoomd door ligusterhagen. De oostzijde is daarbij opengehouden vanwege het zicht op de naastgelegen weide. Het zuidelijke deelgebied is bereikbaar vanaf de Veldhuizenseweg via een houten poort. Het noordelijke deelgebied is ingericht als fruitboomgaard met diverse soorten fruit zoals appel, peren en pruimen. De westelijke perceelsgrens bestaat uit een groensingel van circa 2 m breed met kleinfruitsoorten zoals meidoorn en vlierbes. Deze groensingel zorgt voor een versterking van de lineaire en landschappelijke structuur (haaks op de Veldhuizenseweg). De noordelijke grens van het perceel wordt gevormd door een ligusterhaag. De boomgaard is bereikbaar via een poort.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan
Doordat de vervallen schuur wordt vervangen en deze landschappelijk wordt ingepast, is er sprake van een kwaliteitsverbetering ter plaatse van het besluitgebied.
Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van de relevante beleidskaders. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld. Per beleidsnota is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor bepaalde onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor deze onderwerpen voorziet het besluit ook niet in de (definitieve) begrenzing. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Toetsing rijksbeleid
Het initiatief heeft geen betrekking op de functies wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In de Omgevingsverordening zijn geen onderwerpen opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende initiatief.
Toetsing provinciaal beleid
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt ingezet op het ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek. In het besluitgebied is hiervan sprake. Doordat de vervallen schuur wordt vervangen en deze landschappelijk wordt ingepast is er sprake van een kwaliteitsverbetering ter plaatse van het besluitgebied. In de Omgevingsverordening zijn geen onderwerpen opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende initiatief. Het initiatief is niet in strijd met provinciale belangen.
Structuurvisie
In 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Ontwerp-Structuurvisie "Samen kijken naar de toekomst 2012-2030" vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het '(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar'. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.
In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:
In de structuurvisie wordt niet specifiek ingegaan op voorliggend besluitgebied.
Toetsing gemeentelijk beleid
De gemeente wil vanuit de structuurvisie ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Doordat de vervallen schuur wordt vervangen en deze landschappelijk wordt ingepast is er sprake van een kwaliteitsverbetering ter plaatse van het besluitgebied. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Door Buro Ontwerp en Omgeving is in november 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1 (zie bijlage 3).
Ter plaatse van één boring zijn resten van metselpuin aangetroffen. Er zijn geen overige zintuiglijke waarnemingen gedaan die wijzen op een mogelijke bodemverontreiniging. Op en onder het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek genuanceerd aanvaard.
In de bovengrond is in één grondmonster een lichte verontreiniging aangetroffen. In dit grondmonster is voor PCB som 7 een overschrijding van de achtergrondwaarde gemeten.
In het grondwater van Pb01 is voor barium een gehalte boven de streefwaarde gemeten. Het verhoogde gehalte aan barium kan als een (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde worden beschouwd.
Op basis van het onderzoek vormt de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning en de beoogde herbouw van de schuur ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Het initiatief betreft de herbouw van een schuur. Een schuur is geen geluidgevoelige functie. Daarnaast is de schuur geen geluidshinderveroorzakende functie op basis van de Wet geluidhinder.
Conclusie
Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Voorliggend initiatief betreft de herbouw van een bestaande schuur. Deze ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
Het initiatief betreft de herbouw van een bestaande schuur. Binnen het besluitgebied worden daarmee geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Een nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.
Daarnaast worden met de uitvoering van het initiatief geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkeling van nieuwe milieuhinderveroorzakende functies.
Toetsing
Voorliggend initiatief betreft de herbouw van een bestaande schuur. Met de bouw van de schuur is er geen sprake van de realisatie van een milieuhinderveroorzakende of -gevoelige functie. De schuur zal worden gebruikt als opslag ten behoeve van de woning aan de Veldhuizenseweg 6. De schuur wordt niet gebruikt als dierverblijf.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Watertoetstabel
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Algemeen
Het plan betreft de sloop en herbouw van een schuur. Het verhard oppervlak in het besluitgebied neemt met de voorgenomen ontwikkeling niet toe. Het hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen schuur wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem. Bij de bouw van de schuur worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft. Het initiatief heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden. Deze wet maakt formeel gezien deel uit van de Monumentenwet 1988 (Mw). Het belangrijkste doel van de Wamz is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
Het gemeentelijke archeologische beleid van de gemeente Zevenaar is doorvertaald in de geldende beheersverordening 'Buitengebied'. Het besluitgebied is op basis van de beheerverordening aangeduid als 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting'. Voor bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De nieuwe schuur heeft dezelfde oppervlakte (circa 100 m2) als de bestaande schuur en wordt op dezelfde locatie teruggebouwd.
Aangezien de bodemingrepen kleiner zijn dan 200 m2 en deze op reeds verstoorde gronden zijn beoogd, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
De bebouwing in het besluitgebied betreft een oude vervallen schuur. De schuur heeft geen monumentale status. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Algemeen
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Natuurbeschermingswet.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het besluitgebied ligt op circa 2,4 km afstand van het Natura2000 gebied Rijntakken, deelgebied Gelderse Poort. Het plangebied is niet gelegen in of nabij het Gelders natuurnetwerk of Groene ontwikkelingszone. Directe negatieve effecten als oppervlakteverlies en versnippering op deze gebieden zijn daarmee uit te sluiten. Verder ligt het besluitgebied op dusdanige afstand van deze gebieden en is er sprake van tussengelegen reeds verstorende elementen zo als wegen en bebouwing dat ook indirecte negatieve effecten niet zijn te verwachten.
Soortenbescherming
De oude schuur is op 3 november 2015 gecontroleerd op de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. Hierbij is de gehele schuur grondig onderzocht op de aanwezigheid van mogelijke verblijfs- en broedplaatsen van beschermde diersoorten. Er zijn geen plant- of diersoorten aangetroffen die een beschermde status hebben. Negatieve effecten op beschermde flora en fauna zijn daarom niet te verwachten.
In het kader van de zorgplicht zal de oude schuur buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) worden gesloopt.
De navolgende afbeeldingen geven de huidige situatie binnen de schuur weer.
Huidige situatie binnenzijde schuur
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Met het initiatief is geen sprake van een ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking of een parkeerbehoefte.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Algemeen
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
Economische uitvoerbaarheid
In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.
De ontwikkeling van voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning, met de daarop betrekking hebbende stukken, heeft van 7 april 2016 tot 19 mei 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen op het ontwerpbesluit. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
In voorgaande hoofdstukken is de beoogde herbouw van de schuur besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uitgetrokken.
Doordat de vervallen schuur wordt vervangen en deze landschappelijk wordt ingepast, is er sprake van een kwaliteitsverbetering ter plaatse van het besluitgebied. Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.