direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Uitbreiding camperplaatsen Muggenwaard Lathum
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer Jachthaven 't Eiland beoogt het aantal camperplekken op haar terrein uit te breiden met 15 camperplaatsen. Dit is gewenst om te voldoen aan de aanwezige vraag en om het verzoek om het toekomstbestendig ondernemen veilig te stellen. Daartoe is een afwijking van het beheersverordening "Ruimte voor de Rivier 2016" van de gemeente Zevenaar noodzakelijk. Dit ten behoeve van planologisch inpassen van de uitbreiding van een overnachtingsplaats voor campers op het perceel De Muggenwaard 16 in Lathum. Bedoelde uitbreiding is afgestemd op het Integraal Gebiedsoverleg Rhederlaag (IGOR) in ontwikkeling zijnde toekomstplan.

Voor het perceel waarop de camperplaatsen zijn gerealiseerd geldt de beheersverordening 'Ruimte voor de Rivier 2016'. Deze is op 25 januari 2017 vastgesteld. Ter plaatse gelden de besluitvlakken; waarde archeologie, recreatie. Tevens de besluit-subvlakken; specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen en specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting.

Het uitbreiden van de camperplaatsen met bijbehorende stroomvoorzieningen en half-verharding is in strijd met de beheersverordening.

Deze ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van een uitgebreide omgevingsvergunning om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient ter verantwoording van de ruimtelijke ontwikkeling. De ruimtelijke onderbouwing motiveert waarom de voorgenomen ontwikkeling beleidsmatig, ruimtelijk en milieutechnisch, financieel en maatschappelijk haalbaar is.

1.2 Projectgebied

De projectlocatie is globaal gelegen op de zuidoever van de Westerplas, als onderdeel van het uitgestrekte recreatie-/plassengebied Rhederlaag, en ten zuidoosten van het bungalowpark Riverparc en ten oosten van de jachthaven 't Eiland in Giesbeek. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder sectie F, nummer 983. In de onderstaande figuur 1 is de topografische ligging van de projectlocatie globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0001.png"

afb. Luchtfoto locatie ten westen van Giesbeek (Bron: Google Earth)

 

1.3 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:

  • 1. Hoofdstuk 2 zal ingaan op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer;
  • 2. Hoofdstuk 3 zal ingaan op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente;
  • 3. Hoofdstuk 4 zal ingaan op de toetsing van de plannen van de initiatiefnemer aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water.
  • 4. Hoofdstuk 5 zal ingaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt nader ingegaan op handhaving.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Tussen de IJssel en de Rivierweg bevindt zich het uitgestrekte plassengebied Rhederlaag. Het Rhederlaag vormde vroeger een uitgestrekt uiterwaardengebied, gelegen in een bocht van de IJssel. In de afgelopen decennia is de sterk meanderende IJssel hier verlegd en heeft in het Rhederlaag op grote schaal zand- en grondwinning plaatsgevonden. Als gevolg hiervan zijn grote waterplassen ontstaan, die samen met de aangrenzende oevers nu het recreatiegebied Rhederlaag vormen. Midden in het plassengebied is eind jaren negentig van de vorige eeuw een schiereiland aangelegd.

De noordoever, de zone direct langs de IJssel, maakt onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur. In deze zone ligt een drietal campings. Ter hoogte van de campings zijn strandjes en ligwateren voor boten gesitueerd. De noordoever is nauwelijks bebouwd en is bestemd voor extensieve recreatie.

 Aan de zuidoever van de Rhederlaag wordt het beeld van het gebied bepaald door de groene oevers met bosschages en kleine stranden en de verspreidt liggende jachthavens, botenloodsen, en parkeerterreinen. Aan de Rhedense Veerweg ligt een aantal woningen.

Ten zuiden van Riverparc, in de bocht van de dijk bevindt zich het braakliggende terrein van de voormalige steenfabriek “de Bahrsche Pol” met aan de rand daarvan een aantal botenloodsen. Het terrein is een beoogde locatie voor het uitbreiden van de recreatieve voorzieningen aan de Rhederlaag.

Het projectgebied is buitendijks gelegen op de zuidoever van de waterplas Rhederlaag en grenst aan de westzijde aan het perceel van de Jachthaven 't Eiland waarop een aantal botenloodsen staan en reeds een aantal camperplaatsen zijn gerealiseerd. Aan de noordzijde wordt het projectgebied omsloten door de waterplas Rhederlaag, aan de zuidzijde door de waterkering en aan de oostzijde het oeverrecreatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0002.jpg" Afb. luchtfoto ligging projectgebied

2.2 Toekomstige situatie

Het plan van de initiatiefnemer voorziet in het uitbreiden van een overnachtingsvoorziening voor campers nabij het perceel Muggenwaard 16 te Giesbeek. De uitbreiding is voorzien in aansluiting op de bestaande camperplaatsen richting het noordoosten van het projectgebied en voor de noordzijde van het bestaande sanitaire voorziening langs. Voor de aanleg van deze voorziening worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

  • Het versterken van de bodem met puingranulaat terplaatse van maximaal 15 extra campers;
  • Het plaatsen van 4 extra verlichtingspunten op de camperplaats;
  • Het aansluiten op de bestaande ontsluiting via het terrein van Jachthaven 't Eiland.

De overnachtingsvoorziening voor campers wordt ontsloten via het terrein van de Jachthaven 't Eiland. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande route in de zuidwesthoek van het projectgebied en ligt ten zuiden van de botenloods en ten noorden van de waterkering. Het aantal verkeersbewegingen blijft overigens beperkt omdat er sprake is van een uitbreiding van maximaal 15 camperplaatsen. Tevens wordt gebruik gemaakt van de reeds bestaande sanitaire ruimten. Deze bieden daarvoor voldoende ruimte. De verschillende onderdelen van het plan zijn ter verduidelijking op onderstaande situatietekening aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0003.png"

Afb. Nieuwe situatie

De initiatiefnemer is tevens mede-eigenaar van de Jachthaven 't Eiland met bijbehorende voorzieningen en de botenloods op het perceel Muggenwaard 16 te Lathum. Met de uitbreiding van de activiteiten in dit deel van de Rhederlaag beoogt de initiatiefnemer de continuïteit en het voortbestaan van de bedrijfsvoering voor langere tijd te waarborgen. Met de uitbreiding van deze camperplaats is het mogelijke op termijn de sanitaire voorzieningen te vernieuwen. Daarmee wordt het recreatief-toeristisch product naar een hoger plan getild. Tevens voorziet het in de toenemende vraag naar camperplaatsen op bijzondere locaties.

2.2.1 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Het landschap in de omgeving van de projectlocatie bestaat uit water, een waterkering en groene oevers met (aangelegde) stranden. De bestaande sanitaire voorziening en groenelementen blijven gehandhaafd. In de nieuwe situatie zullen geen nieuwe gebouwen worden opgericht.

De uitbreiding de camperplaats, die onder het talud van de sanitaire voorziening is gelegen, sluit aan op de bestaande camperplaatsen. Juist om de omgeving zo natuurlijk mogelijk te houden is behoudens de verhoging van het terrein, geen overige ingrepen in het landschap voorzien. Door alleen de ondergrond van het terrein te verstevigen en conform de huidige situatie in te richten wordt de karakteristiek van de landschappelijke omgeving geheel behouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, een gebied van nationaal belang of een nadelige invloed op ontwikkelingen van nationaal belang. Hiermee dient verdere toetsing dan ook plaats te vinden aan het provinciale beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) voor een beperkt aantal onderwerpen van nationaal belang vastgesteld dat de Rijksbevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Eén van de nationale belangen waarvoor dit van toepassing is, is de beleidslijn Grote Rivieren. Het Nationaal Waterplan (voor zover het gebieden betreft die daarin worden gereserveerd voor mogelijke toekomstige rivier verruimende maatregelen) geregeld. In het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (Barro) van 20 augustus 2011 zijn de kaders aangegeven waaraan plannen c.q. initiatieven met betrekking tot de nationale belangen moeten voldoen.

Titel 2.4 van het Barro betreft de Grote Rivieren. Hier wordt nadrukkelijk vastgelegd dat voor nieuwe bestemmingen in een rivierbed geldt dat:

  • Veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • Geen feitelijke belemmering ontstaat voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • Waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen ten gevolge van de nieuwe bestemming zo gering mogelijk is, en
  • De ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

De artikelen 2.4.1 t/m 2.4.5 Barro zijn alleen van toepassing op activiteiten in (delen van) een rivierbed waarvoor op grond van de Waterwet en het Waterbesluit een vergunningplicht of algemene regels gelden (afstemming met de watervergunning). Een uitzondering geldt voor activiteiten in de gebieden die zijn aangewezen in Bijlage IV van het Waterbesluit ( zie artikel 6.16 Waterbesluit).

De artikelen 2.4.1. t/m 2.4.5 Barro stellen algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed met als doel te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor afwijking van een bestemmingsplan ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.

Voor voorgenomen (bouw)activiteiten in de zogeheten bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed stelt het Barro aan bestemmingsplannen enkele aanvullende eisen. Zo moeten resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit worden gecompenseerd. Vanwege de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet de financiering en tijdige realisering van die maatregelen zijn verzekerd. Dit geldt ook bij activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren.

Een verdere uitwerking van de wettelijke vereisten zijn opgenomen in de Beleidslijn Grote Rivieren.

3.1.3 Beleidslijn Grote Rivieren

De Beleidslijn Grote Rivieren bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten en ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierbed van de grote rivieren, waaronder de Rijn. Doel van de beleidslijn is om meer ruimte te creëren voor de rivier, zodat mens en dier beter beschermd zijn tegen mogelijke overstromingen en de kans op materiële schade wordt verkleind. Het uitgangspunt van de beleidslijn is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden.

De locatie(s) waar de ingrepen/activiteiten plaatsvinden is bepalend voor het regime dat wordt toegepast. De Beleidslijn kent het stroomvoerend regime en het bergend regime. Onder het bergend regime zijn alle activiteiten toegestaan mits ze kunnen voldoen aan de hieronder gestelde rivierkundige randvoorwaarden:

  • a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft,
  • b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

en

  • c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit, dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

Onder het “stroomvoerend” regime zijn zogenaamde riviergebonden activiteiten toegestaan. De lijst met dit type activiteiten is beperkt en limitatief. In de Beleidsregels grote rivieren (en het Barro) worden riviergebonden (zie art. 2.4.4 a tot en i van het Barro)en niet-riviergebonden activiteiten (zie art. 2.4.4 j tot en met m en 2.4.5 Barro) onderscheiden:

De riviergebonden activiteiten zijn:

  • a. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
  • b. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
  • c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • e. de aanleg of wijziging van scheepswerven;
  • f. de realisatie van natuur;
  • g. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
  • h. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
  • i. de winning van oppervlaktedelfstoffen.

Voor deze activiteiten geldt het 'ja mits'-criterium.

De niet-riviergebonden activiteiten zijn:

  • a. een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
  • b. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
  • c. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing;
  • d. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

Voor deze activiteiten geldt het 'nee, tenzij'-criterium.

De projectlocatie is gelegen binnen het stroomvoerend regime. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0004.png"

Afb. kaartblad 086 IJssel 2 met ligging projectgebied overnachtingsvoorziening campers binnen rode cirkel

3.1.4 Wet natuurbescherming

De locatie ligt nabij het Natura 2000-gebied Rijntakken, het deelgebied Uiterwaarden IJssel. Er zal rekening gehouden moeten worden met de mogelijke effecten op de instandhoudingsdoelen, zoals beschreven in de besluiten waarin dit gebieden op grond van de Wet natuurbescherming zijn aangewezen.

Het deelgebied Uiterwaarden IJssel omvat het systeem van de rivier de IJssel, de aanliggende oeverwallen en de uiterwaarden. Gedurende het winterhalfjaar kunnen grote delen van de uiterwaarden geïnundeerd raken. De overstromingsduur en –frequentie variëren sterk van jaar tot jaar. Er zijn grote verschillen in het buitendijkse gebied, verschillen in hoogteligging, afwisseling tussen smalle en brede delen en tussen dichte kleinschalige en grote open delen. Plaatselijk treedt grondwater uit en monden beken uit in het IJsseldal. Zandige kalkrijke oeverwallen en rivierduinen worden afgewisseld met kleiige, vlakke stroomdalen. Bij Arnhem en Dieren snijdt de rivier de stuwwal van de Veluwe aan. Tot aan Olst zijn in het verleden brede meanders (kronkelwaarden) gevormd. In het middendeel stroomt de rivier tussen relatief smalle, hooggelegen uiterwaarden. Bij Zalk, in het benedendeel, krijgt de rivier een breder bed dat bij Kampen overgaat in een kleine delta. Tussen Dieren en Wijhe liggen veel landgoederen met daarbij behorende oude verkavelingspatronen, heggen en bossen. Het landschap van het noordelijkste deel is open en wordt gekenmerkt door grasland. Een aantal vrijwel onvergraven en reliëfrijke uiterwaarden zoals Cortenoever, Rammelwaard, Ravenswaard en Scherenwelle, vormt een kleinschalig oud cultuurlandschap met daarin stroomdalgraslanden, kievitsbloemhooilanden en glanshaverhooilanden. In reliëfrijke delen komt plaatselijk hardhoutooibos voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0005.png"

afb. ligging projectgebied (rood aangegeven) buiten het Natura 2000 gebieden (blauw aangegeven), uitsnede uit kaartblad 14 Natura2000-gebied #038 Rijntakken

De locatie ligt nabij het Natura 2000-gebied Rijntakken, het deelgebied Uiterwaarden IJssel. Er zal rekening gehouden moeten worden met de mogelijke effecten op de instandhoudingsdoelen, zoals beschreven in de besluiten waarin dit gebieden op grond van de Wet natuurbescherming zijn aangewezen. Reeds is voor de eerste ontwikkeling van de camperplaatsen een natuurtoets en voortoets natuurbescherming uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Ecologie. Daaruit is gebleken dat er geen sprake is van verstoring van waarden in het nabij gelegen Natura 2000-gebied.

3.1.5 Ladder duurzame verstedelijking

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.6.1 ook de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Per 1 juli 2017 is deze ladder vereenvoudigd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Ook recreatie wordt in jurisprudentie benoemd als een stedelijke ontwikkeling. De ladder hoeft echter alleen worden toegepast bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Onderhavige locatie kent al het besluitvlak camperplaatsen waarvan het gebruik wordt geïntensiveerd omdat er sprake is van toename van de vraag. Daarbij wordt aangesloten op de achtergronden van de ladder om bestaande gronden zo duurzaam mogelijk te benutten. Er is dus geen sprake van een nieuwe ontwikkeling.

3.1.6 Conclusie

Hierna volgend worden de conclusies getrokken met betrekking tot het Rijksbeleid. Vanuit Beleidslijn Grote Rivieren zijn aan het ontwikkelen van nieuwe activiteiten en de wijziging van bestaande activiteiten in het rivierbed zijn voorwaarden verbonden. Alle activiteiten waarvoor toestemming mogelijk is moeten voldoen aan de voorwaarden dat:

  • er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit, dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk wordt gewaarborgd;
  • er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

en

  • er sprake is een zodanige situering en uitvoering van de activiteit, dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
  • De toetsing van de plannen van initiatiefnemers vindt plaats door gebruik te maken van het stroomdiagram van de Beleidslijn Grote Rivieren.

Kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten

De plannen van de initiatiefnemers kunnen worden geschaard onder de noemer 'Kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten'. Conform art.3 van de beleidslijn wordt, onverminderd in artikel 7 toestemming gegeven voor:

  • a. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing;
  • b. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming;
  • c. tijdelijke activiteiten, anders dan bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel b, van de Waterregeling en;
  • d. overige activiteiten van, vanuit rivierkundige oogpunt, ondergeschikt belang.


De aanleg van parkeervoorzieningen voor campers kan worden geschaard onder overige activiteiten die vanuit rivierkundige oogpunt van ondergeschikt belang zijn. Het betreft voor het parkeren van campers op een tijdelijke activiteit gedurende het zomerseizoen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de projecten van nationaal belang in beeld gebracht. Géén van deze nationale belangen is in het geding bij de uitvoering van het voorliggende initiatief. Binnen deze projectgebieden worden aan bestemmingsplannen van gemeenten bindende voorschriften opgelegd. Bij nieuwe ontwikkelingen dient aan deze bindende voorschriften te worden voldaan. De projectlocatie is niet gelegen in een van de projectgebieden uit het Barro. Hiermee is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat beleidsuitgangspunten ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Zo lang geen sprake is van nationale belangen wordt beoordeling van plannen in handen van provincies en gemeenten gegeven. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, waarmee verdere toetsing plaats dient te vinden aan het provinciale beleid, zoals is verwoord in Streekplan 2005 en in de Ruimtelijke Verordening van provincie Gelderland. Het Bro vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

In de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (vastgesteld door PS op 9 juli 2014) zijn de wijzigingen ten gevolge van de volgende besluiten verwerkt:

  • Het actualisatieplan Windvisie (vastgesteld door PS op 12 november 2014, en op 25 februari 2015);
  • Het actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2014) deel I (vastgesteld door PS op 8 juli 2015);
  • Het besluit tot Aanpassing begrenzing GNN en GO (vastgesteld door GS op 2 juni 2015 );
  • De structuurvisie WaalweeldeWest (vastgesteld door PS op 8 juli 2015); alleen de begrenzing van het plangebied, en de bijbehorende procedure-tekstdelen;
  • Het actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2014) deel II (vastgesteld door PS op 11 november 2015);
  • Het provinciaal Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard (door PS vastgesteld op 25 februari 2015); consequenties voor begrenzing deelgebieden glastuinbouw;
  • Het actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2016) deel A (vastgesteld door PS op 1 maart 2017);
  • Het actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2016) (vastgesteld door PS op 1 maart 2017);
  • Het actualisatieplan Omgevingsvisie (juni 2017) (vastgesteld door PS op 28 juni 2017).

Dit is nu de meest actuele versie van de Omgevingsvisie Gelderland. In de Omgevingsvisie is bepaald wat de maatschappelijke opgaven in Gelderland zijn. Deze opgaven zijn het resultaat van gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat onder andere over steden en dorpen, natuur, landbouw, water en energie. De belangrijkste opgaven vinden deels een juridische vertaling in de nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Verordening.

Dagrecreatieterreinen

Over het thema dagrecreatieterreinen wordt in de Omgevingsvisie opgemerkt dat die van oudsher mogelijkheden bieden voor laagdrempelige recreatie. Daartoe moeten de terreinen (gedeeltelijk) openbaar toegankelijk blijven, bij voorkeur gratis. Met concentratie van bedrijfsmatige activiteiten op deze terreinen, kan de omgeving verder worden ontzien. Voor vrijetijdsbedrijven is het voordeel dat dit kan leiden tot diversiteit in het aanbod op deze terreinen die aansluit bij de consumentenvraag. Tegelijkertijd kan dit een bijdrage leveren aan de verbetering van de exploitatie van deze terreinen en daarmee het behoud van de openbare functie van (gedeelten) ervan.

In paragraaf 3.8 Verdieping vrijetijdseconomie van hoofdstuk 3 Verdieping Dynamisch Gelderland wordt in de subparagraaf 3.8.2 Dagrecreatieterreinen nader ingegaan op het ontstaan van de recreatieplassen, de verzelfstandiging en privatisering van de recreatieschappen (1999) alsmede de ontwikkeling van deze recreatieplassen tot multifunctionele recreatiegebieden: naast het traditionele aanbod van openbaar toegankelijke zwemwater- en oeverrecreatievoorzieningen (inclusief kiosken, sanitair, parkeerterreinen et cetera) is het recreatieve aanbod sterk verbreed en uitgebreid (van outdoorsport en survivalvoorzieningen tot welnesscentra, waterskibanen, speelparadijzen et cetera). Deze ontwikkelingen zijn enerzijds ingegeven door de snel veranderende vragen vanuit de vrijetijdsmarkt en anderzijds door de noodzaak tot het opnemen van nieuwe economische dragers ten behoeve van de duurzame instandhouding van de openbare recreatiefunctie van deze gebieden. De voormalige recreatieschappen zijn daarmee veranderd van gemeentelijke samenwerkingsverbanden in maatschappelijk betrokken recreatieondernemingen. Zij moeten in staat zijn adequaat in te spelen op veranderingen in de vrijetijdsmarkt. In dat verband kunnen de recreatiegebieden gezien worden als recreatieve ontwikkelingzones, die sterke behoefte hebben aan flexibele (ruimtelijke) kaders voor de mogelijke ontwikkelingen in deze gebieden. De aanleg van camperplaatsen behoort zeker ook tot de mogelijke ontwikkelingen in de recreatieve onwikkelingszones.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Na de vaststelling van de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten op 24 september 2014 besloten de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Deze is op 1 maart 2017 gedeeltelijk herzien. De belangrijkste maatschappelijke opgaven uit de Structuurvisie Gelderland vinden deels een juridische vertaling in deze nieuwe Omgevingsverordening. Overheden, burgers en bedrijven moeten bij de uitvoering van plannen rekening houden met de regels van deze Omgevingsverordening.

Natura 2000-gebieden

In de Omgevingsverordening is een kaart opgenomen met de 18 Natura 2000-gebieden, die geheel of gedeeltelijk binnen Gelderland liggen. Deze gebieden zijn beschermd op basis van de Wet natuurbescherming. De Rijntakken waaronder de Gelderse Poort, Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Nederrijn en Uiterwaarden Waal) zijn ook aangewezen. In het Ontwerp-Beheerplan Natura 2000 38 -Rijntakken van mei 2017 wordt benoemd dat op lokaal niveau recreatie, toerisme en sport een rol spelen bij het voorkomen van soorten. Op Rijntakken niveau staat het huidige gebruik van deze sector de realisatie van de Natura 2000 doelen niet in de weg.

Desalniettemin is in verband met de ligging van het projectgebied nabij een Natura 2000-gebied in 2015 bij de eerste aanleg van de camperplaatsen een voortoets uitgevoerd om mogelijk significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied in beeld te brengen. De resultaten vormen geen belemmering en zijn verwoord in paragraaf 4.8 Ecologie.

Groene Ontwikkelingszone (GO)

De locatie ligt binnen de Groene ontwikkelingszone zoals beschreven in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Artikel 2.7.2.1 van de Omgevingsverordening beschrijft het beschermingsregime GO:

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
    • a. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
    • b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
    • d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.7.1.1, derde tot en met zesde lid, en 2.7.1.3.
  • 2. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
    • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
    • b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Artikel 2.7.2.2 van de omgevingsverordening beschrijft onder welke voorwaarden uitbreiding mogelijk is:

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk worden gemaakt, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in een bestemmingsplan de uitbreiding van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven en van extensieve openluchtrecreatie met meer dan 30 % mogelijk worden gemaakt, indien:
    • a. uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast; en
    • b. deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel in een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de uitbreiding van landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet, voor zover het daarbij opstallen betreft als bedoeld in het Toelatingsbesluit Natuurschoonwet.
  • 4. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30% mogelijk worden gemaakt, indien:
    • a. uit de toelichting blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast; en
    • b. deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander,

gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

De hier geldende kernkwaliteiten betreffen het gebied IJsseluiterwaarden IJsselkop - Giesbeek. De tabel in bijlage 1 beschrijft de aanwezig kernkwaliteiten.

Onderhavige ontwikkeling is een kleinschalige uitbreiding van extensieve openluchtrecreatie op perceelsniveau van een bestaand toegestaan gebruik en met behoud van bestaande landschap. Uit de in 2015 uitgevoerde Natuurtoets blijkt dat geen natuurwaarden worden aangetast (zie ook paragraaf 4.8 Ecologie). Zodoende kan gesteld kan worden dat de kernkwaliteiten van het gebied niet worden aangetast.

3.2.3 Conclusie

Projectlocatie valt binnen de in de Gelderse Omgevingsvisie benoemde Groene Ontwikkelingszone (GO). Het voorliggende kleinschalige initiatief tast de benoemde kernkwaliteiten in het gebied niet significant aan. Er is geen sprake is van strijdigheid met het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Rivierklimaatpark IJsselpoort

Negen landelijke, regionale en lokale overheden verkennen samen met Natuurmonumenten de inrichtingsmogelijkheden voor de uiterwaarden rond de IJssel, tussen IJsselkop en Giesbeek. Het recreatiegebied Rhederlaag is onderdeel van dit te vormen Rivierklimaatpark IJsselpoort, een gebied waar de Velperwaard, Koppenwaard en ook Arnhem en Westervoort onderdeel van zullen zijn.

De visie voor het Rivierklimaatpark IJsselpoort is de komende 15 jaar de rode draad voor ruimtelijke ontwikkelingen in de uiterwaarden van de gemeenten Arnhem, Westervoort, Rheden, Zevenaar.

De visie stoelt op de pijlers:

    • 1. Beleven;
    • 2. Groen;
    • 3. Water;
    • 4. Economie.

 

Het klimaatpark heeft als doelstelling plaats te bieden aan grotere toekomstige afvoeren van de rivieren, om ruimte te bieden aan natuurontwikkeling, extensieve recreatie. Het resultaat is een bijzonder en waardevol groot rivierengebied, passend binnen de visie Koppenwaard.

 

Bij de hoofddoelstelling van klimaatadaptatie zijn de volgende vier opgaven geformuleerd:

  • 1. Beleving: een park voor verkoeling en bewustwording, voor recreatie en als uitloopgebied;
  • 2. Natuur: corridor voor plant en dier;
  • 3. Water: een veilige afvoer van rivierwater, ook in de toekomst;
  • 4. Economie: ruimte voor duurzame en passende economie en bedrijvigheid.

Voor het Rhederlaag is versterking van de functie dagrecreatie het uitgangspunt waarbij delen van de oevers intensiever benut kunnen worden met hoogwaardige recreatieve functies die bijdragen in zowel de verbreding van het aanbod als seizoensverlenging. Hier staat tegenover dat er ook zones zijn aangemerkt waar de landschappelijke waarde de boventoon voert en waar in dat kader wordt ingezet op het versterken van de relatie met het omliggende landschap. Op deze wijze is de doelstelling erop gericht het Rhederlaag het duurzame watersporthart van Oost Nederland te laten zijn. Per saldo wordt ook voor het Rhederlaag een verhoging van natuur- en belevingswaarden beoogd. Het waar mogelijk aanhaken bij de ontwikkeling van het rivierklimaatpark biedt hierbij zeker kansen.

Dit gehele buitendijkse gebied krijgt in de komende jaren ook te maken met de gevolgen die gaan voortkomen uit het Deltaprogramma Rivieren waarbij de gevolgen van meer extreme debieten van de IJssel, zowel hoge als lage, beperkt moeten worden. Naast het feit dat dit naar verwachting consequenties heeft waar niet iedereen op zit te wachten, doen zich hierbij ook kansen voor die kunnen bijdragen in het verwezenlijken van bovengenoemde doelstellingen. In de beheersverordening 'Ruimte voor de Rivier 2016' wordt nog niet concreet invulling gegeven aan deze visie voor het gebied. Wel dient deze visie als basis voor de ontwikkelingen die los van deze beheersverordening gaande zijn in het gebied.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Zevenaar

De Structuurvisie Zevenaar is het ontwikkelingskader van de gemeente Zevenaar tot 2030. De visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen van de gemeente Zevenaar tot 2030. Het geeft een samenhangend beeld van de gewenste ontwikkelingen met een ruimtelijke component voor de periode tot 2030. De Structuurvisie is het integrale kompas voor toekomstig beleid van de gemeente Zevenaar en is door de Raad vastgesteld op 20 februari 2013.

Het doel van deze structuurvisie is:

  • Het weergeven van de ambitie van Zevenaar voor de komende periode;
  • Het weergeven van de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling in de gemeente Zevenaar;
  • Een overzichtelijk kader te bieden voor een consistent ruimtelijk beleid;
  • Het gemeentelijk ruimtelijk beleid af te stemmen op beleid van buurgemeenten, op de opgaven vanuit de Stadsregio Arnhem Nijmegen, de provincie Gelderland en Rijkswaterstaat;
  • Het uitnodigen tot en stimuleren van passende, gewenste activiteiten en investeringen van bedrijven, instellingen en andere overheden die aansluiten op de hoofdkeuzen die we maken om onze ambities in het ruimtelijk beleid waar te maken;
  • Het verwoorden van de rol en taak van de gemeente Zevenaar bij de gewenste ruimtelijke ontwikkeling;
  • Input voor de uitvoeringsagenda en het bieden van een globaal financieel kader;
  • Het kunnen verhalen van kosten die voortvloeien uit het realiseren van gewenste doelen en projecten;
  • Het integreren van beleidsdocumenten (ook van voor de gemeentelijke herindeling in 2005) tot één beleidsstuk.

Over de IJsselzone - waarbinnen het projectgebied is gelegen - wordt vermeld dat het weidse landschap langs de IJssel als waardevol gebied behouden en versterkt waarbij een groot samenhangend landschap wordt nagestreefd met ruimte voor de rivier, de natuur en de recreatie. Door ontwikkelingen uit verschillende sectoren staat op sommige plekken de ruimtelijke kwaliteit onder druk. Desondanks wordt door zowel overheden, natuurorganisaties als enkele ondernemers intensief ingezet op landschapsversterking voor deze hele zone tot ver over de gemeentegrens. Daarnaast blijft de recreatie de voornaamste drager die rondom het Rhederlaag zijn zwaartepunt heeft en waar het huidige aanbod, van voornamelijk watergebonden activiteiten, verder wordt verbreed.

Liggend nabij de natuurgebieden zorgt het recreatiegebied Rhederlaag met haar campings en havens voor een bijzondere mooie afwisseling in het gebied. De aanleg van een camperplaats draagt bij een welkome aanvulling op het bestaande recreatieve voorzieningenniveau en is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie.

Op onderstaande uitsnede van de kaart behorende bij de Structuurvisie Zevenaar, is het projectgebied gelegen op de zuidoever van de Rhederlaag, nader aangeduid met een rood ovaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0006.png"

Afb. Globale ligging projectgebied (rode ovaal) op de verbeelding behorende bij de Structuurvisie

3.4.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het projectgebied waarop de camperplaatsen zijn gerealiseerd, gold tot voor kort het bestemmingsplan 'Ruimte voor de Rivier' uit 2005. In 2017 is als tijdelijke regeling de beheersverordening 'Ruimte voor de Rivier, 2016' vastgesteld waarin het geldende planologisch regiem is gecontinueerd. De beheersverordening staat alleen bestaand gebruik toe alsmede de planologische ruimte die het bestaande bestemmingsplan bood. Deze vrijheden zijn nauwkeurig vastgelegd ten behoeve van handhaving.

Ter plaatse van de uitbreiding gelden de besluitvlakken; waarde archeologie, Recreatie - Dagrecreatie. Tevens de besluit-subvlakken; specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen en specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting. De gronden voor 'Dagrecreatie' zijn bestemd voor:

  • 1. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • 2. de waterhuishouding;
  • 3. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit
  • 4. dagrecreatie in de vorm van:
    • a. ligweiden en strandjes,
    • b. een evenemententerrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "evenemententerrein";
  • 5. een overnachtingsplaats voor 15 campers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “campers toegestaan”

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen in de vorm van kiosken, sanitaire ruimten, ontsluitings- en parkeervoorzieningen en (on)bebouwde gronden.

Het uitbreiden van het aantal camperplaatsen met bijbehorende stroomvoorzieningen en het aanbrengen van een half-verharding is in strijd met de beheersverordening. Om de voorgenomen ontwikkeling alsnog mogelijk te maken wordt afgeweken van de beheersverordening met een uitgebreide omgevingsvergunning voorzien van een ruimtelijke onderbouwing.

3.4.3 Koersnota Recreatie en Toerisme 2013-2018

De gemeente Zevenaar heeft op het gebied van de toeristisch-recreatieve ontwikkeling een hoge ambitie. Dit komt omdat de vrijetijdseconomie een groeimarkt is en de gemeente het potentieel zoveel mogelijk wil benutten. Het ambitieniveau, de hoofddoelstellingen en de visie zijn vastgelegd in deze beleidsnota

Zevenaar beoogt de versterking van het toeristisch-recreatief aanbod om op meer dagen verblijfsrecreanten te ontvangen, die meer besteden, langer blijven en vaker terugkeren. Voorts zet in de gemeente in op het creëren van een helder en stimulerend kader waarbinnen de recreatie, het toeristisch bedrijfsleven en ondernemende burgers de kansen kunnen benutten.

Ten aanzien van het thema Verblijf wordt opgemerkt dat in de gemeente momenteel een vrij eenzijdig aanbod van verblijfsaccommodaties is. Vormen die of nauwelijks aanwezig zijn of geheel ontbreken zijn een stadshotel (in het centrum van Zevenaar), Bed and Breakfast, aanbieders, camperplaatsen of een bungalowpark. Ook is er behoefte aan regulering van overnachtingsplaatsen en specifieke voorzieningen voor campers. Bij aanbieders en de gemeente bestaat de wens om te voorzien in de aanleg van camperplaatsen om nieuwe verblijfsvormen mogelijk te maken.

3.4.4 Gebiedsvisie Rhederlaag

Ingegeven door de visie die door RGV (met ingang van 4 maart 2015 is de naam RVG gewijzigd in Leisurelands) is ingediend ten aanzien van het Rhederlaaggebied, is vanuit de gemeente een visiekaart gemaakt waarin de waardevolle elementen uit de RGV visie zijn opgenomen maar waaruit tevens de gedachten blijken ten aanzien van landschapsversterking op de lange termijn. Uitgegaan wordt van een zonering waarbij er deelgebieden zijn waar recreatie de boventoon voert en deelgebieden waarbij een fraai groen en overwegend extensief benut landschap in combinatie met water beeldbepalend is.

Intensief recreatielandschap I

Deze noordoever van het Rhederlaag wordt reeds gedomineerd door functies als campings en jachthavens. Het tussenliggend groen is veelal van geringe maat en zonder duidelijke gebruiksfunctie en met geringe waarde in het kader van natuur. Om die redenen is dit een logisch gebied om nieuwe recreatieve functies in te passen die het daar aanwezige groen per saldo nauwelijks verminderen. De beoogde voorzieningen zoals een shortgolfbaan en beperkte bijzondere verblijfsaccommodatie leiden wellicht tot een andere en functionelere groene invulling maar kunnen zo worden ingepast dat ze het karakter van de noordoever niet wezenlijk aantasten maar juist bijdragen aan een meer uitnodigend stukje recreatielandschap met een nieuw paviljoen als basis.

Intensief recreatielandschap II

De zuidelijke oever die thans vooral veel strandjes kent en hiermee een tamelijk eenzijdig recreatief aanbod, kan met een ontwikkeling van de Bahrse Pol een impuls krijgen. Hier valt te denken aan een grotere recreatieve voorzien die binnen de landschappelijke en wellicht historische setting (kasteel Baer) kan ontstaan. De door RGV aangedragen opties in de richting van hotel, wellness en sport zijn hier in principe voorstelbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0007.png"

afb. Gebiedsvisie Rhederlaag - Gemeente Zevenaar

Extensief recreatielandschap en zones ten behoeve van landschappelijke versterking

De buitendijkse zones aan de noordzijde van Giesbeek hebben geen duidelijke invulling en nodigen ook nauwelijks uit voor bezoek. Er liggen hier nadrukkelijk wel kansen voor verbetering al moeten die niet direct in de richting van bebouwing gezocht worden.

Door middel van groeninrichting in combinatie met een logische padenstructuur kan het voor zowel de bezoekende recreant als de bewoners van Giesbeek een leuk uitloopgebied zijn. Ontwikkelkansen in de recreatieve hoek liggen hier mee op extensieve accommodatie die nadrukkelijk seizoensgebonden zijn en nauwelijks verstorend zijn voor het landschap zoals bijvoorbeeld een (eco-)kampeerterrein of een aantal camperplaatsen. Genoemde gebieden lenen zich voor een verbetering van de inrichting en dan met name met passende landschapselementen die de groene zones rondom het water aantrekkelijk maken.

Agrarisch gebied

Net buiten het Rhederlaaggebied maar nadrukkelijk onderdeel van het buitendijkse landschap van de IJssel ligt de Koppenwaard. Qua inrichting en gebruik momenteel zo ongeveer de tegenpool van het Rhederlaaggebied. Dit gebied is een authentieker stukje landschap waarbij de insteek er ook is om dat karakter vast te houden. Desondanks liggen er ook hier kansen voor versterking. Zo zijn er kansen voor struinroutes door een deels agrarisch en deels natuurlijk ingerichte Koppenwaard. Ter hoogte van de Marsweg liggen er mogelijkheden om een geleidelijkere overgang tussen Koppenwaard en Rhederlaag te maken door water en landschapselementen toe te voegen en wellicht een toegang voor de struinroutes.

Natuur

Binnen het gebied zijn enkele delen beoogd voor natuurontwikkeling. Bij de noordelijke punt van het Rhederlaag is dit een reeds bestaande zone die vrij is van menselijke activiteit en die zodoende in recreatief opzicht enkel visueel beleefbaar is vanaf het water. De noordzijde van de Koppenwaard is overwegend hoogwatervrij terrein, waarbij er concrete plannen zijn om dit om te vormen tot hardhoutooibos waarbij wel een combinatie gezocht kan worden met extensieve recreatieroutes en een eventuele nieuwe beperkte rode functie op het terrein van de voormalige steenfabriek.

Behoud en versterking van bijzondere elementen in het gebied

In het gebied zijn enkele bijzondere elementen aanwezig die bij kunnen dragen in de beleving van de bezoeker of aanknopingspunt kunnen zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn in ieder geval Kasteel Baer en de oude loop van de IJssel noemenswaardig.

3.4.5 Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2012

Gemeente Zevenaar streeft naar een goede ruimtelijke kwaliteit binnen de gemeente. Een goede ruimtelijke kwaliteit levert namelijk een bijdrage aan de leefbaarheid, de duurzaamheid en de culturele betekenis van een gebied. Het versterkt de 'eigenheid' (of identiteit) van een plek of een gemeente. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Mensen zijn graag in gebieden met een goede ruimtelijke kwaliteit.

Ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit heeft de gemeente een nieuwe welstandsnota opgesteld. Deze welstandsnota zal echter geen 'welstandsnota' meer heten, maar heeft de naam 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2012' gekregen. De reden hiervoor is dat er een verbreding heeft plaatsgevonden van de welstandszorg, waarbij er meer een relatie is gelegd met de beleidsterreinen Ruimtelijke Ordening en Landschapsbeheer.

Met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt mede beoogd inzicht te geven in de beoordelingsaspecten die de commissie bij de beoordeling van een aan haar voor advies voorgelegd plan zal hanteren. Hierbij zijn de uitgangspunten:

  • 1. het beleid moet optimaal klantvriendelijk zijn en maatschappelijk draagvlak hebben. Het beleid moet uit te leggen zijn en de uitvoering ervan moet openbaar en controleerbaar zijn;
  • 2. de nota moet verweven zijn met andere beleidsnota's zoals beeldkwaliteitplannen en bestemmingsplannen;
  • 3. de regels moeten overzichtelijk zijn en er dient sprake te zijn van maatwerk per gebied, afhankelijk van het ambitieniveau. De regels moeten ten minste de ondergrens waarborgen en de planindieners in een vroeg stadium aan het denken zetten over kwaliteit;
  • 4. het beleid moet stimulerend, ontwikkelingsgericht en dynamisch zijn.
3.4.6 Nota geluidbeleid 2008

In delen van de gemeente is intensieve recreatie de hoofdfunctie van het gebied. Hier zijn dagrecreatie en verblijfsrecreatie overwegend aanwezig. Voor dagrecreatie kan worden gedacht aan o.a. zeilen, zwemmen, tokkelbanen, kleinschalige evenementen. Bij de verblijfsrecreatie zijn de campings met overwegend stacaravanplaatsen vertegenwoordigd. De mogelijkheid om hier activiteiten te organiseren hebben tot gevolg dat het ambitieniveau hier redelijk rustig is in tegenstelling tot de gebiedstyperingen uiterwaarden en buitengebied waar het niveau rustig wordt geambieerd

3.4.7 Conclusie

De gemeente zet in om het recreatieve product overeenkomstig de door de gemeente vastgestelde beleidskaders waar mogelijk en verantwoord verder te versterken en uit te breiden.

De uitbreiding van het aantal camperplaatsen - waar het in deze onderbouwing om gaat - liggen in het gebied waar beleidsmatig vastligt dat de recreatieve functie kan worden versterkt en worden uitgebreid. Het betreft hier overigens nog steeds een kleinschalig initiatief met een beperkte ruimtelijke uitstraling. Het planologisch inpassen van de bestaande overnachtingsplaats voor campers met bijbehorende voorzieningen is niet strijdig met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) maar ook de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

In 2007 is een bodemonderzoek conform de norm NEN 5740 uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat ter plaatse enkele licht verhoogde waarden aan verontreinigende stoffen zijn aangetroffen in de bovengrond, ondergrond en het grondwater. In het grondwater is ook een licht tot sterk verhoogd gehalte aan arseen gevonden. Bij boringen 8 en 20 zijn (zwakke) bijmengingen met puin aangetroffen.

De hypothese 'onverdacht' wordt op basis van deze resultaten verworpen. Een aanvullend onderzoek wordt niet nodig geacht. De aangetroffen gehalten arseen in het grondwater kunnen hoogstwaarschijnlijk worden beschouwd als verhoogde achtergrond waarde. Mede door het ontbreken van contactmogelijkheden met het grondwater leidt de verhoogde waarde niet tot een milieuhygiënische belemmering ten aanzien van het voorgenomen initiatief. Zie ook advies Omgevingsdienst Regio Arnhem in de bijlagen. Hiermee zal de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan en is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk. Voor het gehele onderzoek (mei 2007) wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.

Een bodemonderzoek is een steekproef gebaseerde moment opname, waardoor algemeen een geldigheid van vijf jaar wordt gehanteerd. Dit is echter geen harde termijn, maar mede afhankelijk van activiteiten op de locatie te verkleinen of te verruimen. Door de huidige functie als recreatieterrein en het ontbreken van bodembedreigende activiteiten kunnen de resultaten van het in 2007 uitgevoerde bodemonderzoek nog als representatief worden gezien. Dit is in 2015 bevestigd in een advies van de ODRA, zie ook hiervoor bijlage 3.

De gronden waarop de voorgenomen aanpassingen plaatsvinden hadden een waterrecreatieve functie. Uit ervaring blijkt dat deze gronden geen verontreinigingen bevatten omdat er in het recente verleden gronden zijn opgebracht uit de zandwinning. Tevens zijn op de locatie, ook vanuit het verleden, geen bodemverontreinigende activiteiten bekend. De locatie sluit aan op de reeds aanwezige camperplaatsen. Sinds de toekenning van het besluitvlak camperplaatsen zijn bij de initiatiefnemer zijn aanleidingen bekend, het terrein ligt er ongewijzigd bij, die tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Daarom kan worden afgezien van het verrichten van een nieuw bodemonderzoek.

Conclusie

De aanpassingen die doorgevoerd worden, betreffen relatief beperkte ingrepen zoals het opbrengen van puingranulaat voor de 15 extra camperplaatsen. Het puingranulaat voldoet aan de vereisten van Besluit bodemkwaliteit. De bodemingrepen voor een viertal verlichtingselementen zijn qua diepte en omvang te verwaarlozen. Het bestaande recreatieve gebruik van de gronden wordt door de voorliggende planologische inpassing van de bestaande camperplaats niet wezenlijk anders.

De bodemgesteldheid van de planlocatie mag de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan. Vanuit het verleden zijn geen ernstige bodemverontreinigende activiteiten of andere bronnen bekend die het beoogde gebruik zouden belemmeren. Een nader onderzoek kan daarom achterwege blijven.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de waterkwaliteit verzekerd worden.

4.2.1 Waterparagraaf

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. Met dit besluit wordt de zogenaamde watertoets verankerd in het Besluit van ruimtelijke ordening 1985. Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wet waterhuishouding (art. 1Wwh). Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.

4.2.2 Waterbeleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie is het beleid voor de periode 2016-2021 verder ingevuld. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten. In 2015 is het nieuwe het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel vastgesteld.

Doel en functie van het WBP 

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoogwater, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Beschrijving van het watersysteem in het plangebied

Het projectgebied bevindt buitendijks gelegen nabij het perceel Muggenwaard 16 Lathum. Ter plaatse geldt de beheersverordening 'Ruimte voor de Rivier 2016'. Deze is op 25 januari 2017 vastgesteld. Daarbij zijn de volgende besluitvlakken aanwezig; waarde archeologie, Recreatie - Dagrecreatie. Tevens de besluit-subvlakken; specifieke vorm van recreatie - camperplaatsen en specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting. In het besluitvlak Recreatie - Dagrecreatie is ook de waterhuishouding geregeld.

De watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0008.png"

Veiligheid

Het aanbrengen van puingranulaat en de intensiveren van het gebruik zal het functioneren winterbed van de rivieren en de waterkering met de beschermingszones niet belemmeren. De uitbreiding van de camperplaatsen ligt op 50 tot 85 meter van het hart van de dijk en buiten de dubbelbestemming waterkeringen zodat het veiligheidsniveau gewaarborgd blijft.

Grondwateroverlast

De locatie ligt aan de rand van Rhederlaag wat in de invloedsfeer ligt van de IJssel. Door het aanbrengen van half verharding zal er geen wijziging optreden in de huidige situatie van het grondwater.

Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor de extra 15 camperplaatsen zal een nieuwe watervergunning worden aangevraagd voor het aanleggen camperplaatsen en het aanleggen van de half-verharding op basis van de Waterwet, Waterbesluit, Waterregeling, de Algemene wet bestuursrecht en de Keur Waterschap Rijn en IJssel.

Voor de onderdelen 'het plaatsen van vier lichtmasten, het plaatsen van elektriciteitsmasten en het leggen van een elektriciteitskabel', is uitgegaan van een ligging buiten de Keurzone en volgens het Waterschap Rijn en IJssel zijn deze onderdelen niet vergunningplichtig. Zo nodig zullen deze in de vergunningsprocedure nader worden bekeken. Daartoe is in januari 2018 overleg geweest met het waterschap, zie ook bijlage 6.

Tevens is er in januari 2018 ook overleg geweest met Rijkswaterstaat (zie bijlage 7). Zij zullen de ontwikkeling bij de vergunningsaanvraag toetsen aan de beleidslijn Grote Rivieren en vragen vooral aandacht voor de verharding met puingranulaat. Omdat het gebied in het stroomvoerend regime valt mag er geen sprake zijn van een ophoging van het maaiveld van meer dan 50-100 m3. Bij het versterken van de ondergrond zal hier rekening mee worden gehouden door eerst ca. 8 cm van de bovenlaag af te graven waarna puingranulaat conform de vereisten zal worden teruggebracht.

4.2.3 Conclusie

Het Waterschap en Rijkswaterstaat is om een reactie worden gevraagd voor het uitbreiden van de camperplaatsen en het daartoe aanbrengen van halfverharding. De effecten van het voorliggende initiatief voor de waterhuishoudkundige aspecten zijn zeer beperkt. Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van de wateraspecten geen belemmeringen te verwachten zijn.

4.3 Lucht

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • 1. voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • 2. voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • 3. voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling mag geen onevenredige toename van de uitstoot van schadelijke stoffen in het kader van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. Onderhavig project is vergelijkbaar met een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de uitstoot van schadelijke stoffen (een NIBM-project). Gezien de voorgenomen ontwikkeling een NIBM-project betreft kan verdere toetsing aan de luchtkwaliteit achterwege blijven. Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten zijn. Tevens voorziet het voorliggende initiatief in het uitbreiden van een camperplaats van 15 naar 30 campers. Het is evident dat kleinschalige initiatief minder verkeersbewegingen genereert dan woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen en dat voorliggende initiatief dus ook niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Ten noorden, ten oosten en ten zuiden van overnachtingsvoorziening voor 15 extra campers zijn in de directe omgeving geen geluidsgevoelige functies aanwezig. Ten zuiden van de waterkering ligt op een afstand van 40 m een aantal verblijfsrecreatieve functies. Deze waterkering vormt als het ware een 'geluidswal' tussen deze functies en de camperplaats, mocht er al sprake zijn van geluidshinder.

Ten noordoosten van het projectgebied ligt voormalige recreatiepark Riverparc. De recreatiewoningen zijn in recente verleden bestemd voor 'wonen'. De afstand van overnachtingsvoorziening tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt 150 m. Een afstand die, gelet op het recreatieve karakter van de waterplas Rhederlaag, als voldoende moet worden geacht.

De overnachtingsvoorziening voor 15 extra campersplaatsen zal mogelijk gedurende de dagperiode en in de vroege avonduren leiden tot een zeer geringe toename van het verkeersbewegingen in de omgeving. Deze toename zal zich voornamelijk voordoen in zomer-, voor- en naseizoen. In deze periodes zal er overigens al sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen vanwege de aanwezigheid van verschillende waterrecreatievoorzieningen in de directe omgeving van het plangebied. Er zal geen sprake zijn van een significante toename van de geluidsoverlast.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hiermee is geen sprake van een toename van het eventueel veroorzaakte industrielawaai van de projectlocatie aan de omgeving.

Een overnachtingsvoorziening voor 30 campers is ook geen gevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder. Een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder kan daarom achterwege blijven.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. Voor gasleidingen is het Rijksbeleid geformuleerd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0009.png"

Afb. risicokaart Gelderland

De Risicokaart Gelderland, zoals weergegeven in bovenliggende afbeelding, geeft de ligging van de planlocatie ten opzichte van de meest nabijgelegen gasleiding. De afstand tot de gasleiding bedraagt circa 190 m. Tussen deze gasleiding en de overnachtingsvoorziening ligt een primaire waterkering, die voldoende bescherming biedt bij eventuele calamiteiten aan de gebruikers van de camperplaats.

Op de uitsnede van de risicokaart is te zien dat binnendijks - buiten het projectgebied - een gasleiding ligt. Voor aardgastransportleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer (hierna hogedruk aardgasleidingen) is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Deze regelgeving bevat normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (analoog aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Het Bevb formaliseert de herziene rekenmethodiek uit 2008, die de afstanden uit de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 vervangt.

De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk vanaf 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 m afstand van de buis. De in het plangebied aanwezige gasleiding kent de volgende details:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0010.png"

De belangrijkste gegevens zijn de doorsnede (4,5 inch) en de druk (40 bar). Het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 0 m. Daar hoeft derhalve geen rekening mee te worden gehouden. Naast het plaatsgebonden risico moet gekeken worden naar het verwachte groepsrisico. Op de camperplaats zullen in het zomerseizoen regelmatig personen aanwezig zijn, waar onder ook kinderen. Het groepsrisico is de kans dat in een bepaald gebied rondom een bron 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers vallen. Als invloedsgebied wordt het gebied aangehouden van de 1% letaliteitsgrens, vaak overeenkomend met de 10-8/jaar contour van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico heeft geen wettelijke grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Indien het groepsrisico toeneemt, omdat er in een invloedsgebied personen worden toegevoegd, dient de verhoging te worden verantwoord.

De buisleiding heeft een diameter van 4 inch en een druk van 40 bar. Dit betekent dat er een zone van 45 meter aan weerszijden van de buisleiding onderzocht moet worden op het groepsrisico. Het projectgebied ligt op een afstand van circa 200 meter van de gasleiding en dus ruimschoots buiten 45 meterzone waarvoor een onderzoeksplicht geldt.

In de directe omgeving van het projectgebied zijn verder geen risicovolle bedrijven aanwezig. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over (water)wegen.

De gemeente heeft in 2015 advies ingewonnen bij de Omgevingsdienst Regio Arnhem over het extern veiligheidsaspect. Het advies van de Omgevingsdienst is in bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Ten aanzien van externe veiligheid wordt opgemerkt dat de afstand tot een gasleiding in de omgeving voldoende is. Er is er geen sprake is van een toename van het plaatsgebonden risico en van het groepsrisico.

4.6 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Een overnachtingsvoorziening voor campers wordt niet vermeld in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Deze voorziening is enigszins vergelijkbaar met een minicamping. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de mogelijke hinder veroorzaakt zou kunnen worden door de verkeersbewegingen bij aankomst en vertrek van de gebruikers. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar de paragraaf 'Geluid'.

Daarnaast mag de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen van omliggende bestemmingen en bedrijven tot gevolg hebben. In onderhavig geval worden geen gevoelige objecten opgericht, waarmee geen sprake is van belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven en bestemmingen. In de omgeving zijn er geen bedrijven aanwezig die gehinderd worden in de bedrijfsvoering of in de uitbreiding hiervan door de aanwezigheid van de camperplaats.

4.7 Activiteitenbesluit

De initiatiefnemer zal op basis van het Activiteitenbesluit een nieuwe melding voor de uitbreiding van een overnachtingsvoorziening voor campers in dienen bij het bevoegd gezag. In het Activiteitenbesluit zijn milieuvoorschriften opgenomen ter voorkoming of zo veel mogelijk beperken van gevaar, schade of hinder voor de directe omgeving. Zo dienen de inrichtingen ervoor te zorgen dat de geluidsoverlast van het bedrijf of de accommodatie bepaalde grenzen niet overschrijdt. Daarnaast zijn onder andere eisen opgenomen ten aanzien van brandveiligheid. Tevens zijn meer op preventie gerichte voorschriften opgenomen betreffende verwijdering, preventie en hergebruik van afvalstoffen en zuinig gebruik van energie en water. In het Besluit worden ook eisen gesteld aan verlichting en het beperken van de (directe) lichtuitstraling naar de omgeving.

De initiatiefnemer heeft de wettelijke verplichting de geldende vereisten voor zijn nieuwe activiteit na te leven.

4.8 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.8.1 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich op de bescherming van gebieden. Hierin zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn opgenomen. In de Wet natuurbescherming zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • 1. Natura 2000 gebieden;
  • 2. Beschermde Natuurmonumenten;
  • 3. Wetlands.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0011.png"

Afb. ingerichte bestaande camperplaats

In de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland is de herijkte EHS vastgelegd. De herijkte EHS gaat verder onder de naam Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Het GNN omvat de bestaande natuur en een zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In beginsel zijn geen nieuwe initiatieven toegestaan. Het GO is een gebied waarvoor partijen worden uitgenodigd om actief te helpen bij het realiseren van 'groene' doelen.

Het projectgebied ligt alleen in de Groene Ontwikkelingszone. Beschermde gebieden als Natuurmonumenten en/of Wetlands zijn in de directe omgeving ook niet aanwezig

Natura 2000-gebieden

De Natura 2000 gebieden bestaan uit de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden.

Vogelrichtlijngebieden

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten in stand te houden. Het gaat niet alleen om de vogels zelf, maar ook om hun eieren, nesten en leefgebieden die voorkomen op het Europese grondgebied van de lidstaten. Na de publicatie van deze richtlijn in 1979 kregen de lidstaten twee jaar de tijd om de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te laten treden om aan de bepalingen en dus de doelstelling van deze richtlijn te voldoen.

Bij dit laatste gaat het globaal om twee zaken: enerzijds het implementeren van de richtlijnen binnen de Nederlandse regelgeving en anderzijds de aanwijzing van speciale beschermingszones. In 2000 heeft Nederland een aanvullende lijst van gebieden die zijn aangewezen als speciale beschermingszone bij de Europese commissie ingeleverd.

Habitatrichtlijngebieden

De Habitatrichtlijn richt zich op de biologische diversiteit door instandhouding van natuurlijke habitat en wilde flora en fauna na te streven. Centraal staat daarbij het behoud en herstel van deze natuurlijke habitat en wilde dier- en plantensoorten van communautair belang. Hiervoor wordt een Europees ecologisch netwerk gevormd door middel van de aanwijzing van speciale beschermingszones. Daarnaast regelt de Habitatrichtlijn ook soortenbescherming. Deze aanwijzingsprocedure, die verschilt van die in de Vogelrichtlijn, is nog niet afgerond en de aangemelde gebieden hebben nog geen definitieve status. Doch moeten zij sinds 1 februari 2009 ook worden opgenomen in vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming.

Zoals in paragraaf 3.1.4 is benoemd ligt het projectgebied nabij Natura 2000-gebied 'Rijntakken' (deelgebied IJssel Uiterwaarden). Dit beschermd natuurgebied grenst aan de noordzijde aan het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden (o.a. Veluwe, Landgoederen Brummen, de Bruuk en Stelkampsveld) liggen op ruime afstand, vanaf ruim 3 km.

Er is een aantal storingsfactoren, waarvoor de habitattypen en soorten van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' gevoelig zijn. Dit zijn de storingsfactoren oppervlakteverlies, verontreiniging, verstoring door geluid, verstoring door licht, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten.

  • 1. Oppervlakteverlies Natura 2000-gebied Rijntakken, deelgebied IJssel Uiterwaarden, leidt tot verkleining en in sommige gevallen ook tot versnippering van het leefgebied. Het projectgebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied IJssel Uiterwaarden, maar maakt daar geen deel van uit. Echter kunnen ruimtelijke ontwikkelingen door externe werking toch een verstorend effect hebben op de aangewezen instandhoudingsdoelen, tijdens en na afronding van de werkzaamheden;
  • 2. Effecten door verontreiniging, verstoring door geluid, verstoring door licht, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten treden niet op doordat de te beschermen habitattypen of foerageergebieden/broedgebieden op te grote afstand van het projectgebied liggen, het kleinschalige karakter van een camperplaats aan een bestaande recreatieplas, de afstand van de verlichting tot het water (55 m).

Samengevat zal de uitbreiding van de camperplaats van 15 naar 30 camperplaatsen geen significante negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000- gebied 'Rijntakken', deelgebied IJssel Uiterwaarden.

4.8.2 Soortenbescherming

In de nieuwe Wet natuurbescherming is de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren vastgelegd: de soortenbescherming (vanuit de voormalige flora en faunawet). De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

In maart 2015 is een natuurtoets en voortoets Natuurbeschermingswet uitgevoerd (zie bijlage 5). Op basis van de gegevens van de bureaustudie, de aanwezige biotoop en ecologische expertise is een inschatting gemaakt met betrekking tot het (mogelijk) voorkomen van beschermde diersoorten. Er werden beschermde soorten binnen het plangebied aangetroffen en er worden tevens beschermde soorten in het plangebied verwacht.

Vogels

De literatuur maakt melding van de buizerd, huismus, roek en sperwer als broedvogel voor de omgeving van het plangebied. Door het ontbreken van bosschages, boomgroepen, bomenrijen en of bebouwing (met uitzondering van de kiosk) met voldoende rust en dekking zijn broedgevallen uitgesloten in het plangebied.

Vleermuizen

Nader onderzoek naar vleermuizen is niet noodzakelijk aangezien er door de geplande ruimtelijke ontwikkelingen geen verblijfplaatsen, essentiële foerageergebieden of vliegroutes aangetast worden.

Overige zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn uitsluitend sporen van de algemene, licht beschermde soorten konijn en mol (Flora- en faunawet, tabel 1) waargenomen. Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als foerageergebied door enkele algemene, licht beschermde soorten als egel, haas en algemene muizensoorten. Voor licht beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch de vrijstellingsregeling.

Reptielen, amfibieën en vissen alsmede ongewervelden

Matig en streng beschermde soorten amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden (Flora- en faunawet, tabel 2 en 3) zijn niet aangetroffen.

Planten

Mogelijk komen in het plangebied de licht beschermde soorten brede wespenorchis, gewone vogelmelk en grote kaardenbol (Flora- en faunawet, tabel 1) voor. Voor licht beschermde soorten geldt automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Overige licht beschermde plantensoorten worden niet verwacht. Ook matig en streng beschermde soorten (Flora- en faunawet, tabel 2/3) worden door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen in het plangebied en in de directe omgeving niet verwacht.

Ter bescherming van vogels moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen (tussen 15 maart en 15 juli) worden uitgevoerd. Een kopie van de rapportage betreffende de Natuurtoets en de voortoets is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

4.8.3 Conclusie

Het projectgebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, echter wel in de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Tijdens de in 2015 uitgevoerde Natuurtoets blijkt dat er geen (geschikte biotopen van) zwaar beschermde dieren- en plantensoorten aanwezig waren tijdens het veldonderzoek. De voorgenomen werkzaamheden zijn qua omvang en intensiteit beperkt en leiden niet tot aantasting van beschermde soorten in het gebied of kernkwaliteiten van het GO van het gebied IJsseluiterwaarden IJsselkop - Giesbeek. Het aspect ecologie vormt geen belemmeringen voor het initiatief.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

De gemeente Zevenaar heeft een eigen archeologiebeleid vastgesteld, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem in beeld is gebracht op de verbeelding van het bestemmingsplan "Archeologie". Afhankelijk van de waarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Ten aanzien van gebieden met een verwachtingswaarde stelt de gemeente het volgende in haar beleid:

"Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. 'specifieke vorm van waarde - vastgestelde hoge archeologische waarde' voor bodemingrepen groter dan 30 m² en dieper dan 0,3m;
  • b. 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' voor bodemingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,5m;
  • c. 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting' voor bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5m;
  • d. 'specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting' voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m;
  • e. 'specifieke vorm van waarde - onbekende archeologische verwachting' voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m;
  • f. 'specifieke vorm van waarde - oppervlaktewater'' voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m waarbij geldt dat gebieden waar de waterdiepte groter is dan 1,50m buiten beschouwing blijven."

Op onderstaande afbeelding zijn de gronden met een hoge archeologische verwachting rood gekleurd en de overige gronden binnen het projectgebied hebben een lage archeologische verwachting. Het plangebied ligt buiten de verhoging van het toiletgebouw en valt daarmee in een gebied met een lage archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00UITBRCAMPPL-ON01_0012.png"

Afb. verbeelding bestemmingsplan Archeologie

In onderhavig geval zal het egaliseren en verstevigen van het terrein nodig zijn om de aanleg van de camperplaats mogelijk te maken. Bodemingrepen die mogelijk aanwezige archeologische resten zouden kunnen aantasten vinden niet plaats. Een archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

4.9.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. Om de cultuurhistorisch waardevolle elementen in beeld te brengen is de gezamenlijke Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld in 2013 voor de gemeente Zevenaar en Rijnwaarden.

De cultuurhistorische betekenis van het plangebied is beperkt omdat grotendeels deel uitmaakt van het Rhederlaag een recentelijk aangelegde grootschalige recreatieve waterpartij. De voorgenomen bodemingrepen zullen vanwege de beperkte omvang en diepte niet leiden tot aantasting van de cultuurhistorische waarden.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen of beperkingen te verwachten zijn.

4.10 Duurzaamheid

Bij het ontwikkelen van de extra camperplaatsen wordt beoogd de bestaande landschappelijke waarden en karakteristieken van het gebied in stand te houden. Dit draagt bij aan een duurzame ontwikkeling van de locatie.

Na de ontwikkeling van de 15 extra camperplaatsen zal de sanitaire voorziening door de initiatiefnemer worden vernieuwd (mogelijk gemaakt door de hogere omzet van de camperplaatsen). Bij deze vernieuwing zal ingezet worden op een toekomstbestendig gebouw waarbij duurzaam het water en energie zal worden omgegaan. Ten behoeve van de stroompunten van de campers is beoogd zonnepanelen op de sanitaire voorziening te realiseren.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het plan. Een ander belangrijk onderdeel omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van plankosten.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn.

Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Zevenaar. Verder zal ook eventuele planschade in de overeenkomst worden geregeld. Hiermee kan worden gesteld dat het plan financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Waterschap Rijn en IJssel en Rijkswaterstaat zijn in januari 2018 ook betrokken geweest bij de voorbereiding van deze ruimtelijke onderbouwing. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.4.2 Waterbeleid en bijlagen 6 en 7.

Procedure

In het proces van de verlening van de omgevingsvergunning zal eenieder in de gelegenheid zijn om eventueel een zienswijze in te dienen.

5.3 Conclusie

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn nagelopen, de bij de benoemde procedures zijn reguliere zaken geregeld en ten aanzien van het aspect water de aandachtspunten vastgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het plan uitvoerbaar wordt geacht.