Plan: | Beheersverordening Bedrijventerrein Hengelder Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BV50HENGELDERZUID-VA01 |
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 3.1 dat via een bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening moet zijn geborgd. In het Besluit ruimtelijke ordening zijn een aantal handreikingen en voorwaarden opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Een goede ruimtelijke ordening hangt direct samen met beleidsterreinen als verkeer, stedenbouw en milieu.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening moeten alle bestemmingsplannen worden geactualiseerd. Het bestemmingsplan van bedrijventerrein Hengelder is nog niet geactualiseerd. De Gemeente Zevenaar is voornemens om voor dit gebied een beheersverordening te maken. Een beheersverordening kan worden vastgesteld voor gebieden van de Gemeente Zevenaar waar voorlopig geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. De voorbereiding en het doorlopen van een proces van een bestemmingsplan kost tijd. Om te voldoen aan de wettelijke actualiseringsplicht, is het mogelijk in de overgangsperiode een beheersverordening vast te stellen. De beheersverordening is conserverend en beheersmatig bestemd. Met een beheersverordening kunnen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. De bestaande planologische mogelijkheden (de huidige bestemmingsplannen en de wijzigingen) kunnen met een beheersverordening in stand blijven. Tevens is er een regeling opgenomen dat het bestaand gebruik regelt.
Uit de volgende tabel blijkt welke bestemmingsplannen de beheersverordening vervangt en welke afwijkingsprocedures er in het bestemmingsplan zijn verwerkt. Het huidige bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hengelder', vastgesteld op 28 februari 2007, met als kenmerk: NL.IMRO.02990000BP50HENGELDER07 is verouderd. Dit bestemmingsplan wordt geactualiseerd in de vorm van een beheersverordening. Door de begrippen en regels volgens de huidige standaarden over te nemen biedt de beheersverordening meer rechtskracht.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat de ontwikkelingen zoals die in het verleden tot stand zijn gekomen - voor zover mogelijk - worden geaccepteerd en dat de ontwikkelingsmogelijkheden als gevolg van het nieuwe plan niet of nauwelijks worden beïnvloed. Met deze actualisering wordt rekening gehouden met hedendaagse beleidsinzichten en aanpassingen aan de feitelijke situaties.
De beheersverordening heeft betrekking op het bedrijventerrein Hengelder in de gemeente Zevenaar. Het besluitgebied is weergegeven in de volgende afbeelding. Het terrein ligt aan de oostzijde van de kern Zevenaar, grenst ten zuiden aan de spoorlijn Arnhem-Winterswijk en ten noorden aan de Hengelder.
Afbeelding: Ligging bedrijventerrein Hengelder
De actualisatie is gericht op een technische actualisatie van het vigerende bestemmingsplan. Bij de actualisatie van een juridische ruimtelijke regeling kan gekozen worden voor een bestemmingsplan en een beheersverordening. In dit geval is gekozen voor een beheersverordening, omdat:
De beheersverordening wordt een verordening in ruime zin. Het uitgangspunt is de bestaande situatie en het juridische deel van dit bestemmingsplan (opgenomen in de bijlagen bij de regels) wordt dan ook gekoppeld aan de regels.
Het kan voorkomen dat een ontwikkeling gewenst is, die niet binnen de in deze beheersverordening opgenomen (perceelsgebonden) ontwikkelingsmogelijkheden past. In zo een geval is een nieuwe juridisch-planologische regeling nodig, bijvoorbeeld een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van deze beheersverordening.
De beheersverordening is opgesteld binnen de kaders van de Wet ruimtelijke ordening, die sinds 1 juli 2008 van kracht is. Hierin is een wettelijke verplichting opgenomen om bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten in digitale vorm vast te stellen. In de Wro zijn nadere regelingen opgenomen om het betrouwbaar beschikbaar stellen en vergelijkbaar maken van ruimtelijke plannen en besluiten te bevorderen. Dit door het gebruik van standaarden voor de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en voor de opzet en inrichting van de regels die bij een bestemmingsplan-ruimtelijk besluit worden gegeven.
De beheersverordening met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding daarvan op papier wordt gelijktijdig vastgesteld. De volledige verbeelding op papier voor deze beheersverordening omvat deze toelichting, de bijlagen bij de toelichting, de regels, de bijlagen bij de regels en een verbeelding. Als na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van deze beheersverordening geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan de beheersverordening ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van de beheersverordening.
Het volgende hoofdstuk omvat de beschrijving van de huidige situatie, waarna het derde hoofdstuk een omschrijving van de uitgangspunten van de beheersverordening bevat. Het vierde hoofdstuk geeft een korte omschrijving van het geldende beleid van de diverse betrokken overheden en de conclusies van een toetsing aan dit beleid weer. In het vijfde hoofdstuk vindt toetsing plaats van de milieu- en waardenaspecten. Het zesde hoofdstuk bevat de juridische toelichting, met een beschrijving en onderbouwing van hoe de plankaart en de regels opgebouwd zijn. De beheersverordening dient ook financieel en maatschappelijk haalbaar te zijn, dat is het onderwerp van hoofdstuk zeven. Hoofdstuk acht geeft een conclusie.
In dit hoofdstuk is de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven en hoe deze verankerd is in de beheersverordening. Ingegaan is op de ruimtelijke en functionele aspecten en de verkeersstructuur.
Bij de beschrijving van de bestaande situatie is uitgegaan van de bij de gemeente beschikbare informatie. Het geeft inzicht in de feitelijke situatie en in de gewenste situatie.
Bedrijventerrein Hengelder is een regionaal bedrijventerrein en kan aangemerkt worden als een gemengd bedrijventerrein. Er zijn bedrijven tot en met categorie 4 toegestaan. De zwaarste categorie is uitgesloten omdat dergelijke bedrijven niet op het bedrijventerrein Hengelder gevestigd zijn. Deze bedrijven veroorzaken een substantiële belasting voor de omgeving. Gelet op de verkaveling, de aanwezige bebouwing en de functies (waaronder een bedrijfswoning) is het niet reëel en gewenst dat dergelijke bedrijven zich nog kunnen vestigen op Hengelder. Deze zwaarste categorie bedrijven dienen zich te vestigen op specifiek daarvoor ontwikkelde en geaccommodeerde locaties. Deze beheersverordening biedt geen mogelijkheden voor de vestiging van bedrijfswoningen, maar bestaande bedrijfswoningen worden planologisch vastgelegd.
Andere functies welke in het verordeningsgebied voorkomen zijn kantoren, detailhandel en infrastructuur.
Kantoren
Zelfstandige kantoren en bedrijfsgebouwen, waarin meer dan 40% van het bruto vloeroppervlak van een gebouw wordt benut voor kantooractiviteiten en algemene ruimten (gangen, entrees, kantines en dergelijke) zijn uitgesloten. De bestaande kantoren vinden in het plan regeling in het plan met de aanduiding 'huidige bedrijfsactiviteit toegestaan'.
Detailhandel
De bestaande detailhandel vindt regeling in het plan en productiegebonden detailhandel kan met een afwijking worden toegestaan. Meer of andere detailhandel is niet toegestaan. De voorkomende detailhandel vindt regeling middels de aanduidingen 'huidige bedrijfsactiviteit toegestaan' en 'volumineuze detailhandel toegestaan'. Productiegebonden detailhandel laat zich aanmerken als detailhandel in de op het eigen bedrijf vervaardigde goederen (als ondergeschikte nevenactiviteit van industrie en ambacht). Ingevolge gemeentelijk beleid geldt daarvoor het uitgangspunt dat de omvang van die detailhandel nimmer meer mag bedragen dan 20% van de bedrijfsomzet.
Infrastructuur
De Hengelderweg, de Einsteinstraat en de Lorentzstraat laten zich kwalificeren als de van belang zijnde ontsluitingswegen en zijn bestemd als "Verkeer". Binnen de bestemmingen "Bedrijf" en "Groen" is de realisering van wegen en paden (ook) mogelijk.
De uitgangspunten voor de beheersverordening zijn hieronder uiteengezet.
Om te beginnen is de bestemmingssystematiek bepaald. De beheersverordening is opgesteld conform de geldende RO-standaarden van 2012: IMRO2012, PrBp2012 (Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen), SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) en STRI2012 (Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten). Dit betekent dat de beheersverordening is opgezet conform de landelijk bepaalde uniforme opbouw en vormgeving. Hierdoor is het plan leesbaar en overzichtelijk.
De opbouw van de verbeelding begint altijd met een recente (digitale) kadastrale ondergrond en het bepalen van de plangrenzen. De plangrenzen sluiten zoveel mogelijk aan op het bestaande bestemmingsplan; 'Bedrijventerrein Hengelder'. Wel is het plangebied kleiner geworden vanwege nadien vastgestelde bestemminsplannen en inpassingsplannen. Hiervan zijn de plangrenzen gerespecteerd.
Soms is het gewenst om voor een bepaald gebied of bedrijventerrein een beeldkwaliteitplan te maken en vast te stellen. Dit beeldkwaliteitplan legt de beoogde beeldkwaliteit vast ter ondersteuning van de onderliggende stedenbouwkundige visie voor een specifieke locatie. Eisen omtrent beeldkwaliteit kunnen ook worden vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Voor Zevenaar geldt de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2012. Deze bevat eisen en uitgangspunten voor de hele gemeente. Plannen worden beoordeeld op de relatie met de omgeving, bouwmassa en op hoofdlijnen de materialen en kleuren.
Bij elk bestemmingsplan/beheersverordening voor een grondgebied waar bedrijven aanwezig zijn, geldt als basis voor milieuzonering een gebruiksregeling op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”. De lijst is door de VNG mede opgezet om duidelijkheid en een zekere uniformiteit te scheppen in de veelheid van systematieken. In het de geldende bestemmingsplan is op diverse locaties als hoogst toegestane bedrijfscategorie ‘categorie 4’ aangewezen. Dat betekent dat er momenteel bedrijven gevestigd kunnen worden in de milieucategorie 1 tot en met 4, mits zij elkaar niet belemmeren. Het bedrijventerrein is geluidgezoneerd. In de bijlage bij de regels is de bijbehorende bedrijvenlijst opgenomen.
De diverse milieuaspecten, zoals geluid, luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid worden nader uitgewerkt in de toelichting, hoofdstuk 5 Milieu- en waardenaspecten. Aandachtspunten hierbij zijn dat Hengelder gelegen is aan de spoorlijn Arnhem-Winterswijk en nabij de A12 ligt en daarnaast ook te maken heeft met een dB(A)-contour, alsook met de ambities geluidbeleid van Zevenaar, maar ook met luchtkwaliteit. Het betreft een consoliderende beheersverordening, dus onderzoeken voor geluid, lucht en bodem zijn niet noodzakelijk. Geluid en bodem worden geborgd bij de aanvraag omgevingsvergunning, waarbij wordt bepaald of een dergelijk onderzoek uitgevoerd moet worden.
In 2010 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Archeologie” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een parapluplan waarmee het gemeentelijke archeologiebeleid is doorvertaald in alle bestemmingsplannen van de gemeente Zevenaar. Met de inwerkingtreding van dit plan is aan alle bestemmingen een extra bestemming toegevoegd: de archeologische waarde. Deze is daarom ook als dubbelbestemming opgenomen in deze beheersverordening.
Voor cultuurhistorie is in hoofdstuk 5 de wijze beschreven waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In de regels en op de plankaart wordt geen specifieke richting gegeven voor de cultuurhistorische waarden en monumenten.
Door middel van beknopte samenvattingen van relevante beleidsnota’s en beleidsplannen is een overzicht verkregen en daaruit zijn conclusies getrokken. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in verschillende structuurvisies. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2018. In de SVIR zijn het aantal nationale ruimtelijke belangen teruggebracht en wordt in regels en procedures geschrapt. Zo krijgen provincies en gemeenten meer bewegingsruimte op het gebied van ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt in de SVIR is dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger genomen worden en dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten moet gaan zitten, omdat mensen zelf het best weten hoe ze moeten inspelen op de eigen situatie. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die het Rijk in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door het Rijk worden ingezet.
Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik bij stedelijke ontwikkelingen is een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Deze ladder is gebaseerd op de zogenaamde ‘SER-ladder’, die in het huidige beleid alleen wordt toegepast op bedrijventerreinen. In de structuurvisie wordt de SER-ladder toegepast op alle vormen van verstedelijking. Het gaat vooral om de regionale ruimtevraag voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen:
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen:
Conclusie
Deze beheersverordening is consoliderend. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2011 heeft geen belemmeringen voor deze beheersverordening.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, maar ook bij beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro. Het doel van het Barro is dat een aantal projecten die de rijksoverheid van rijksbelang vindt, dwingend worden geborgd in bestemmingsplannen of andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. In het Barro zijn de projecten genoemd die van rijksbelang zijn en die met behulp van digitale kaartbestanden exact zijn ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan de ruimtelijke plannen zullen moeten voldoen. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande ruimtelijke plannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes ‘projecten’ beschreven, in 2012 zijn hier negen projecten aan toegevoegd die van rijksbelang zijn.
Voor een aantal projecten zijn sinds 1 oktober 2012 regels opgesteld: (nieuwe) Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Electriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied.
Het plangebied is niet gelegen in één van deze projecten. In artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is een algemene bepaling voor alle bestemmingsplannen opgenomen. Het artikel schrijft voor dat de toelichting bij het bestemmingsplan met het oog op het voorzien in een aantoonbare regionale of intergemeentelijke behoefte aan bedrijventerreinen, haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de navolgende voorkeursvolgorde:
Omdat de Wro geen toelichting vereist bij een beheersverordening, bevat het besluit dus ook geen eisen aan zo’n toelichting. Opgemerkt kan wel worden dat met het vaststellen van deze beheersverordening er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De behoefte zoals beschreven in het Barro hoeft dus ook niet te worden aangetoond.
Conclusie
Voor deze beheersverordening is het Barro niet direct van toepassing en heeft het geen gevolgen.
Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder ander aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter vastgehouden te worden.
De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro.
Conclusie
Het uitvoeren van de watertoets is verplicht en is verder uitgewerkt in paragraaf 5.6.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Volgens de Wet natuurbescherming is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voorplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen/beheersverordeningen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Door de Wet natuurbescherming krijgt de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van de milieu- en waardenaspecten in de bestemmingsplannen. Dit is van toepassing op het buitengebied maar ook voor plaatsen midden in de stad; het is verplicht te onderzoeken of de wet niet wordt overtreden. Hierbij wordt gekeken naar beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Door vroegtijdig in kaart te brengen wat de risico’s zijn voor uw project, kan vertraging bij de uitvoering worden voorkomen.
Conclusie
Een natuurtoets is niet van toepassing voor deze beheersverordening. In paragraaf 5.7 wordt verder ingegaan op ecologie.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan/beheersverordening en bij het bestemmen van de in dat plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Conclusie
In paragraaf 5.8 wordt ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied.
De Omgevingsvisie van de provincie Gelderland beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
De doelen zijn:
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. Het meest recente actualisatieplan van de verordening door de Provinciale Staten is vastgesteld op 28 juni 2017. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Hierin staan de afspraken en regels om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
Conclusie
De beheersverordening sluit aan bij de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de gemeente Gelderland.
Op woensdag 20 februari 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Ontwerp-Structuurvisie "Samen kijken naar de toekomst 2012-2030" vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het ‘(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar’. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.
In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven
De structuurvisie vormt het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen voor het gehele grondgebied van de gemeente Zevenaar. Het bedrijventerrein en sportpark Hengelder maakt hier dus onderdeel van uit. De werkgelegenheid in Zevenaar is voor circa 40% te vinden op de bedrijventerreinen. Op dit moment telt Zevenaar zeven bedrijventerreinen, sterk verschillend in leeftijd, omvang en activiteiten. Het bedrijventerrein Hengelder is binnen de structuurvisie aangeduid als één van de grootste terreinen. Het huisvest het grootste deel van de zwaardere productiebedrijven en biedt daarnaast vooral ruimte voor andersoortige middelgrote bedrijven op het gebied van handel en industrie. Om bedrijven aan te trekken en gevestigd te houden in de gemeente is het van belang om een goed vestigingsklimaat te scheppen en te behouden. Een van de belangrijkste aspecten hiervan is een goede bereikbaarheid, maar ook de arbeidsmarkt en lokale wet- en regelgeving spelen een belangrijke rol.
Conclusie
De beheersverordening past binnen de beleidskaders.
De gemeente Zevenaar heeft gemeentelijk geluidbeleid opgesteld naar aanleiding van de Wet geluidhinder. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.
Het geluidbeleid is gebiedsgericht. Voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld en is bepaald in hoeverre onder bepaalde voorwaarden de gemeente afwijking van deze ambities accepteert. In het beleid is bepaald dat de gemeente met behulp van vergunningverlening ervoor zorgt dat de geluidbelasting veroorzaakt door bedrijven op of onder de ambitiewaarde van het betreffende gebied is.
Conclusie
Het Gemeentelijk Geluidbeleid 2008 heeft geen gevolgen voor deze beheersverordening.
De gemeente Zevenaar heeft op 26 juni 2013 het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 | 2030 vastgesteld. Het plan is opgesteld om een actueel, helder en verantwoord beleidskader te hebben dat verbindt en de koers bepaalt voor milieukwaliteit binnen de gemeente Zevenaar. Het Milieubeleidsplan maakt duidelijk waar binnen de gemeente Zevenaar de prioriteiten liggen.
Het plan kent een aantal ambities. Deze zijn verwoord in het Milieuperspectief Zevenaar 2030. Dit perspectief bestaat uit structuren, gebieden en plekken die van waarde kunnen zijn voor de (milieu)kwaliteit van Zevenaar. Het milieuperspectief is niet bedoeld als taakstelling, maar om uit te dagen. Het plangebied ligt binnen het onderdeel ‘Milieuperspectief Zevenaar 2030 – Rijnzone’:
Conclusie
Het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 | 2030 heeft geen gevolgen voor deze beheersverordening.
De gemeente Zevenaar heeft op 23 mei 2012 de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011 vastgesteld. De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zevenaar aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting aangaande het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties.
Conclusie
Op het bedrijventerrein is één BEVI-inrichting aanwezig. Er zijn geen kwetsbare objecten gelegen in het plangebied. In de huidige situatie is geen sprake van buiten de wettelijke grenzen vallende overlast van deze bedrijven. Het vaststellen van de beheersverordening is niet nadelig van invloed op de gestelde ambities uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Zevenaar. In paragraaf 5.4 wordt verder ingegaan op externe veiligheid.
Met ingang van 1 januari 2012 zijn gemeenten op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. Om rekening te kunnen houden met de cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen, is het noodzakelijk inzicht te hebben in de aanwezige cultuurhistorische waarden. Hiertoe hebben de gemeenten Zevenaar en Rijnwaarden gezamenlijk een Cultuurhistorische waardenkaart ontwikkeld. Op 23 oktober 2013 is deze kaart in de raad van Zevenaar vastgesteld.
Conclusie
In paragraaf 5.8 wordt verder ingegaan op de cultuurhistorie in het plangebied.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische en waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven- en milieuzonering, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, kabels, leidingen en straalpaden.
Op basis van de Wet Geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden. Het betreft wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai. De gemeente Zevenaar heeft in 2008 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld. Het geluidbeleid is gebiedsgericht en voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld.
In het gehele proces van de ruimtelijke planvorming speelt milieuzonering een belangrijke rol. Geluidszonering vormt een onderdeel van deze milieuzonering en is geregeld in onder meer het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim of Activiteitenbesluit) en de Wet geluidhinder (Wgh). De relatie tussen de ruimtelijke planvorming en de geluidsbelasting van bedrijven wordt geregeld in/met de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ en het Barim. De relatie tussen de ruimtelijke planvorming en de geluidsbelasting van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai wordt geregeld in de Wet geluidhinder. In onderstaande paragrafen wordt verder ingegaan op de bovengenoemde kaders.
VNG
De VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ biedt handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven. Bij onder meer bestemmingsplanwijzigingen wordt hiervan gebruik gemaakt om rekening te houden met mogelijk relevante milieuaspecten. De bedrijvenlijst in de publicatie geeft inzicht in de milieuhinder van nieuwe en bestaande bedrijven (uitwaartse zonering). Deze informatie is echter niet helemaal compleet en gaat slechts in op ‘gemiddelde’ bedrijven. In situaties waarin wordt getwijfeld of de gewenste milieukwaliteiten wel worden gehaald kan het noodzakelijk zijn om voor een goed afstemmingskader deze nadere informatie te verkrijgen via onder meer meldingen op grond van het Barim.
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
Voor de bedrijven gelegen in de nabijheid van het plangebied is het Barim van toepassing. In het Barim zijn grenswaarden ten aanzien van geluid opgenomen. De grenswaarden zijn opgesteld ter bescherming van de leefomgeving tegen geluidshinderlijke bedrijfssituaties en geven bedrijven een bepaalde geluidsruimte.
Wet geluidhinder
Op basis van de Wet Geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden. Het betreft wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai. De gemeente Zevenaar heeft in 2008 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld. Het geluidbeleid is gebiedsgericht en voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld. Voor dit plangebied geldt de volgende gebiedstypering met bijbehorende ambitie en bovengrens: onrustig = 48-53dB Lawaaierig = 58-63 dB
Plangebied
De algemene kwalificatie voor de geluidambities op de bedrijventerreinen is "zeer onrustig". In tegenstelling tot de centrum- en de woongebieden bevinden zich op bedrijventerreinen nauwelijks geluidsgevoelige objecten. De woningen op deze terreinen zijn bedrijfswoningen. Door de drukke wegen en het zware verkeer kan er al sprake zijn van hoge geluidniveaus. Gezien het feit dat voorliggende beheersverordening consoliderend is, is er in het kader van geluid geen belemmering voor dit plan.
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Sinds 1 januari 2009 is tevens het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. In het kader van deze wet- en regelgeving dient gekeken te worden of een bepaalde functie niet te veel luchtvervuiling veroorzaakt. Deze nieuwe wet- en regelgeving maakt onderscheid tussen projecten die "in betekende mate" en "niet in betekende mate" (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van de nieuwe Wet en regelgeving is voor projecten die 'niet in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechteren (tot 500 woningen of 33.333 m2 bvo. kantoorruimte per ontsluiting) geen luchtkwaliteitonderzoek meer noodzakelijk.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Plangebied
Binnen deze beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een extra verkeersaantrekkende werking zouden hebben of de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen die bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. In het kader van de luchtkwaliteit is er geen belemmering voor dit plan.
De kwaliteit van zowel de bodem en het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid van een plan verplicht. Het bodemonderzoek en dan met name het onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Hierbij wordt gekeken of de kwaliteit van de bodem fysiek, dan wel kwalitatief geschikt is voor een eventuele ontwikkeling. Daar waar maatregelen genomen moeten worden, zoals een sanering, dienen de financieel-economische consequenties hiervan in beeld gebracht te worden.
Plangebied
Onderhavige beheersverordening is consoliderend van aard en legt de bestaande situatie vast. Derhalve hoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Verwezen wordt naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij bij concrete aanvragen om een omgevingsvergunning gecontroleerd wordt of er een bodemonderzoek aangeleverd moet worden.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld.In het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan dient met het Bevi rekening te worden gehouden. Onderzocht dient te worden:
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen waar veel mensen ver-blijven. Beperkt kwetsbare objecten kunnen bedrijfsgebouwen zijn. Voor kwetsbare objecten gelden grenswaarden, zijnde harde toetsingsnormen. Voor beperkt kwetsbare objecten gelden richtwaarden, zijnde waarden die zoveel mogelijk in acht genomen dienen te worden. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbe-schermd op een plaats buiten een inrichting verblijft, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Dit risico vari-eert dus met de locatie: komt men verder van de inrichting af, dan neemt het risico ook af. Het groepsrisico moet worden berekend en daarbij wordt bekeken hoeveel personen zich in het gebied bevinden. Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloeds-gebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Bij raadpleging van de provinciale risicokaart, de gemeentelijke bedrijvenlijst en het Register Risicoatlas Gevaarlijke Stoffen is gebleken dat geen sprake is van Bevi-inrichtingen binnen of nabij het plangebied. Ook is geen sprake van mogelijke toekomstige Bevi-inrichtingen in en om het plangebied. In een rapport van ProRail "Prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor" (december 2003) wordt een beleidsvrije marktprognose gegeven van het verwachte vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor in Nederland. Uit dit rapport blijkt dat er ook in de toekomst over het baanvak geen gevaarlijke stoffen vervoerd zullen worden.
Plangebied
Onderhavige beheersverordening is consoliderend van aard en legt de bestaande situatie vast. Geconcludeerd wordt dat het Bevi daarom niet van toepassing is en dat geen vervolgstappen noodzakelijk zijn.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem "Bedrijven en milieuzonering" ontwikkeld, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. De lijst kent aan de bedrijven en/of instellingen een milieucategorie toe. Deze is afhankelijk van de mate waarin de opgenomen bedrijven en/of instellingen milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende (richtlijn)afstanden voor mogelijk hinder. In het plangebied zijn bedrijven tot en met categorie 4 toegestaan. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegevoegd als Bijlage 1
Plangebied
Onderhavige beheersverordening is consoliderend van aard en legt de bestaande situatie vast. De bestaande milieuhygiënische situatie is en blijft gehandhaafd en een planologische verslechtering is niet mogelijk. Milieuzonering geeft geen uitgangspunten voor het verordeningsgebied.
Inleiding
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben op de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, enzovoort. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. In deze paragraaf wordt hierop nader ingegaan.
Algemeen
Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Met deze watertoets moet duidelijkheid worden geboden over de randvoorwaarden die gelden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen ten opzichte van het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en omgeving. Zo dient bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak o.a. inzicht geboden te worden hoe wordt omgegaan met de opvang van hemelwater. Het waterschap Rijn en IJssel is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen. In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.
Resultaat watertoets
Op de volgende tabel staat het resultaat van de watertoets. Twee van de categorie 1 vragen zijn met 'ja' beantwoord. De rest van de vragen is met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat de verkorte procedure kan worden doorlopen. Het RO-plan bevat waterhuishoudkundige belangen, maar is dermate beperkt dat de standaard waterparagraaf ingevuld kan worden.
Tabel: Resultaat watertoets
Waterparagraaf
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de landbouw, natuur of recreatie, hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:
Riolering en afvalwaterketen
In de zonering van de persleiding van Waterschap Rijn en IJssel worden geen ontwikkelingen toegestaan die de bereikbaarheid van de persleiding kunnen belemmeren. In de milieuzone van de RWZI worden geen hindergevoelige functies opgenomen die het functioneren van de installatie nu of in de toekomst kunnen belemmeren. In de nabijheid van een rioolgemaal worden geen hindergevoelige functies opgenomen die het functioneren van het gemaal nu of in de toekomst kunnen belemmeren.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. De nieuwe situatie veranderd niet ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee veranderd de situatie ten aanzien van de wateroverlast niet.
Grondwateroverlast
In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. De nieuwe situatie veranderd niet ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee veranderd de situatie ten aanzien van de grondwateroverlast niet.
Conclusie
Omdat de beheersverordening consoliderend van aard is, is nader onderzoek naar water niet van toepassing.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Door de Wet natuurbescherming krijgt de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van de milieu- en waardenaspecten in de bestemmingsplannen.
Plangebied
Omdat de beheersverordening consoliderend van aard is, is nader onderzoek naar ecologie niet van toepassing.
In wet- en regelgeving, Erfgoedwet, is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Uit de Archeologische Monumentenkaart (AMK) blijkt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een archeologisch waardevol terrein. Onderzoek met behulp van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) wijst uit dat slechts een gedeelte van het plangebied gekarteerd is. Dit gebied heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Verwacht mag worden dat dit voor het hele plangebied geldt. Gezien de lage verwachtingswaarde en het feit dat door middel van dit plan geen (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, hoeft aan dit aspect geen nadere aandacht te worden besteed.
Cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie geeft geen uitgangspunten voor deze verordening. Het verordeningsgebied kent geen aangewezen provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten, karakteristieke bebouwing en cultuurhistorisch waardevolle gebieden.
Plangebied
Omdat de beheersverordening consoliderend van aard is, is nader onderzoek naar archeologie en cultuurhistorie niet van toepassing.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen en dergelijke kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Plangebied
Ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen kabels en/of leidingen en/of straalpaden bekend die belemmeringen opleveren voor de toekomstige ontwikkeling.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen (voor nadere info zie: www.explosievenopsporing.nl).
Plangebied
Ter plaatse van het plangebied worden gezien de bebouwing geen 'niet gesprongen explosieven' verwacht.
Een beheersverordening en/of bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijk beleid. Meer informatie over de rol en de betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten en de regels die van de beheersverordening deel uitmaken van een nadere toelichting voorzien.
Een beheersverordening is consoliderend van aard, hetgeen wil zeggen dat het is gericht op het regelen van bestaande functies in het gebied. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de ontwikkelingen zoals die in het verleden tot stand zijn gekomen voor zover mogelijk worden geaccepteerd. Met deze actualisering wordt rekening gehouden met hedendaagse beleidsinzichten en de feitelijke situaties. Dit betekent een minder gedetailleerde opzet dan bij een bestemmingsplan maar wel een gedetailleerd plan waarin meer flexibiliteit wordt geboden dan in de oude situatie het geval was.
De regels bevatten een omschrijving van de doeleinden van de betreffende bestemming, die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.
De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de voorschriften is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat ook werkelijk noodzakelijk is.
De bij deze beheersverordening behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier paragrafen, te weten:
I. Begripsbepalingen;
II. Bestemmingen;
III. Algemene regels;
IV. Overgangs- en slotregels.
In paragraaf I worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. De omschrijvingen van de op de kaart aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen zijn opgenomen in paragraaf II. Per bestemming worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden vermeld. Paragraaf III bevat algemene regels omtrent het gebruik van gronden, aanduidingen en afwijkingsmogelijkheden. Ten slotte zijn de overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk IV. Hierna worden voor zover nodig - de regels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
Begripsbepalingen (artikel 1)
In dit artikel worden de in de overige artikelen gehanteerde begrippen - voor zover nodig om interpretatieverschillen te voorkomen - verklaard. De meeste van deze begrippen kunnen als "standaardbepalingen" worden beschouwd.
Voor wat betreft "productiegebonden detailhandel" moet worden opgemerkt dat bij die activiteit ingevolge gemeentelijk beleid wordt uitgegaan van maximaal 20% van de omzet.
Bedrijf (artikel 3)
In het plangebied is sprake van een zonering voor bedrijvigheid en - afhankelijk van de situering - vestiging van bedrijven van categorie 1 tot en met 4. De binnen het plangebied gelegen bedrijven zijn als zodanig bestemd en voorts is in voorkomend geval sprake van nadere aanduidingen voor de huidige bedrijfsactiviteiten, aanwezige bedrijfswoningen en volumineuze detailhandel.
Zelfstandige kantoren en bedrijfsgebouwen, waarin meer dan 40% van het bruto vloeroppervlak van een gebouw wordt benut voor kantooractiviteiten en algemene ruimten (gangen, entrees, kantines en dergelijke) zijn uitgesloten.
Bedrijf - Nutsvoorziening (artikel 4)
Deze bestemming regelt heel specifiek het in het plangebied aanwezige schakelstation.
Groen (artikel 5)
Gronden met de bestemming Groen zien op de inrichting van een gebied met structureel groen. Bouwwerken zijn slechts toegestaan ten dienste van deze bestemming en beperkt door maximale bouwhoogten.
Sport (artikel 6)
Dit artikel regelt de bestemming van de gronden die thans in gebruik zijn voor sportdoeleinden. Bepaald is dat de gebouwen binnen de aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd.
Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 7)
Deze bestemming regelt het gebruik van de voor het gebied van belang zijnde ontsluitingswegen. Binnen deze bestemming kunnen ook parkeer- en groenvoorzieningen worden gerealiseerd.
Leiding - Riool (artikel 8)
Deze dubbelbestemming ziet op de rioolleiding die aan de westzijde van het plangebied loopt.
Anti-dubbeltelbepaling (artikel 9)
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximum bebouwingspercentage was betrokken wederom, ook bij de berekening van het maximum bebouwingspercentage van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene gebruiksregels (artikel 10)
Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving (in de voorschriften steeds lid 1 van het betreffende artikel) voldoende duidelijk is. Met het oog op het vervallen van het bordeelverbod per 1 oktober 2000 is in lid b bepaald dat het gebruik als seksinrichting als strijdig gebruik moet worden aangemerkt. Het (laten) gebruiken van gronden voor kortstondige incidentele evenementen en activiteiten wordt onder bepaalde omstandigheden niet als "strijdig gebruik" aangemerkt.
Algemene aanduidingsregels (artikel 11)
De algemene aanduidingsregels zien op de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' en regelt dat een toename van geluidsgevoelige functies niet is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
In dit artikel zijn een aantal regels opgenomen teneinde het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel na een belangenafweging. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de voorschriften opgenomen, dan wel op kaart aangegeven maten kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat één en ander zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels op alle bestemmingscategorieën van toepassing.
Overgangs- en slotregels (artikel 13 en 14)
De overgangs- en slotregels zijn opgenomen in het laatste hoofdstuk. Zij zijn algemeen van aard en geldend voor alle bestemmingen. Ten aanzien van artikel 14 omtrent het overgangsrecht is er aangesloten bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In artikel 15 is de slotregel opgenomen, welke de titel van de beheersverordening bevat.
De actualisering van bestemmingsplannen heeft voorts als doel het maken van handhaafbare bestemmingsplannen. Met het oog daarop zijn de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de in het plangebied begrepen gronden zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk in de voorschriften geformuleerd, zodat belanghebbenden precies (kunnen) weten wat wel en wat niet is toegestaan.
Op 19 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Zevenaar de handhavingsnota ''Een zaak van afwegen'' vastgesteld. De nota heeft betrekking op de uitvoering van een aantal omgevingsbrede handhavingstaken op vergunningsniveau voor een bepaalde locatie en geeft inzicht in de vraag hoe de gemeente aankijkt tegen haar handhavingstaken. Er wordt uitgelegd hoe de gemeente Zevenaar deze taken oppakt, vorm geeft en invult en zodoende een effectief en efficiënt handhavingsbeleid voert.
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van de beheersverordening.
Deze beheersverordening is beheersmatig en conserverend bestemd, waarbij publieke investeringen in de openbare ruimte niet aan de orde zijn.
Het is niet mogelijk een exploitatieplan te koppelen aan een beheersverordening. Publiekrechtelijk kostenverhaal via een beheersverordening is niet mogelijk. Dat zal niet nodig zijn, omdat het in deze beheersverordening gaat om bestaand gebruik. Voor het geval dat in deze beheersverordening onbenutte bouwmogelijkheden uit de vorige bestemmingsplan zijn opgenomen, geldt daarvoor de verplichting tot kostenverhaal niet.
Voor de beheersverordening zijn in de Wet ruimtelijke ordening geen procedure-eisen opgenomen. De voorbereiding en totstandkoming van een beheersverordening moet worden gezien als voorbereiding en totstandkoming van gemeentelijk beleid op basis van artikel 150 van de Gemeentewet. De gemeentelijke inspraakverordening kan op de voorbereiding van de beheersverordening van toepassing worden verklaard.
De beheersverordening legt in feite alleen de bestaande situatie vast die al zijn vastgelegd binnen de bestaande bestemmingsplannen. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien is een inspraakronde niet noodzakelijk. In de beheersverordening is immers geen sprake van nieuwe ontwikkelingen, maar wordt het geen reeds is opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan vertaald naar een beheersverordening. Wel wordt de verordening na vaststelling door de gemeenteraad gepubliceerd op grond van artikel 139 Gemeentwet.
De beheersverordening is opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, waardoor geconcludeerd kan worden dat deze beheersverordening beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.
25 oktober 2017.