direct naar inhoud van Hoofdstuk 3 De regeling
Plan: Archeologie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.BP99ARCHEOLOGIE-VA01

Hoofdstuk 3 De regeling


Wel of geen aanlegvergunning nodig

Vanuit de loketkaart volgt dat vrijwel de gehele gemeente archeologisch waardevol is. Slechts een heel beperkt deel behoeft geen bescherming: deze gebieden zijn vrijgegeven. Voor zowel de gebieden met vastgestelde hoge archeologische waarde als de verschillende archeologische verwachtingszones wordt de bescherming geregeld via een aanlegvergunning. Zonder een dergelijke vergunning mag niet zomaar de grond worden geroerd, en daardoor blijven de (mogelijke) archeologische waarden in de grond onaangeroerd. Voor de verschillende te onderscheiden gebieden geldt een aanlegvergunningstelsel waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een aanlegvergunning nodig is of niet. Er moet dus aan beide criteria worden voldaan voordat een aanlegvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt (dus een ingreep boven de maatgevende oppervlakte en op één punt dieper dan de maatgevende diepte is aanlegvergunningplichtig).

De volgende gebieden worden onderscheiden waarbij per gebied het maatgevend minimale oppervlakte (in m²) wordt aangegeven als ook de maatgevende diepte (in m1):

Gebied   Oppervlak   Diepte  
specifieke vorm van waarde - vastgestelde hoge archeologische waarde (swr-vhaw) *   30   0,3  
specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting (swr-hav)   200   0,5  
specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting (swr-mav)   500   0,5  
specifieke vorm van waarde - lage archeologische verwachting (swr-lav)   2.500   0,5  
specifieke vorm van waarde - onbekende archeologische verwachting (swr-oav)   2.500   0,5  
specifieke vorm van waarde - oppervlaktewater (swr-ow)   2.500   0,5  

* : het verschil van deze waarde met de overige waardes is dat hierbij al bekend is dat er archeologische waarde aanwezig is. Bij alle overige gebieden zijn verwachtingen aanwezig van de archeologische waarde, maar is (nog) niet bekend of er ook echt archeologisch waardevol materiaal aanwezig is.

Bodemingreep

Wat een bodemingreep is, wordt bepaald in artikel 1 van de planregels. Het is een brede bepaling die voorts niet limitatief is. Het niet-limitatieve karakter houdt in dat als een bepaalde ingreep niet is benoemd in dit begrip, dat die niet genoemde ingreep dan nog wel valt onder de aanlegvergunning.

Aanleggen bij bouwen en slopen

Bij het slopen van gebouwen (waaronder funderingen) als ook bij het bouwen kunnen werkzaamheden nodig zijn die vallen onder de verplichting tot het hebben van een aanlegvergunning. Het kan zelfs zo zijn dat een bepaalde sloop- en bouwklus vergunningsvrij is vanuit de Woningwet maar dat er op basis van dit voorliggende bestemmingsplan toch een (aanleg)vergunning nodig is.

Meldingsplicht en staken van werkzaamheden

De Monumentenwet 1988 verplicht degene die de ingreep in de bodem verricht om bij elke mogelijke archeologische waarde die gevonden wordt dit te melden. Dit melden dient te geschieden bij de minister. Als bij de vondst de vinder redelijkerwijs vermoedt / moet vermoeden dat het om een monument gaat, dan dient op basis van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 het monument gedurende 6 maanden beschikbaar te zijn voor wetenschappelijk onderzoek. Praktisch gezien houdt dat in dat direct met het werk gestaakt moet worden. De minister zal, waar nodig in overleg met andere partijen, bekijken hoe verder gereageerd wordt op de vondst.

Indien een roerder een vergunning heeft om gevraagde werken uit te voeren waar het college geen voorschriften aan heeft verbonden en als de roerder alsnog vondsten verricht dient dit gemeld te worden. De vergunning kan dan in principe niet ingetrokken worden en het werk hoeft niet gestaakt te worden. Op basis van artikel 56 van de Monumentenwet 1988 kan de minister in uitzonderlijke situaties het werk dan toch voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk stilleggen.

Het niet nodig hebben van een aanlegvergunning of het hebben van een aanlegvergunning is dus géén vrijbrief. Ter informatie is dit ook in de planregels opgenomen.

Oppervlakte en diepte

De aanlegvergunning wordt gekoppeld aan een oppervlakte van de ingreep en aan de diepte. De diepte van de ingreep wordt bepaald vanaf peil. Bij grotere oppervlaktes die niet grenzen aan de weg of zijn gelegen in het water (zie het begrip peil in de planregels) is het afgewerkte terrein ter plaatse opgedeeld in vlakken van 10m². Dit is gedaan omdat het totale terrein waar een ingreep plaats vindt kan golven. De diepte van de ingreep ten opzichte van het totale gemiddelde terrein ligt dan bijvoorbeeld op 0,4m terwijl de diepste plek waar roering van de bodem plaats vindt wel onder de 0,5m is gelegen waardoor een aanlegvergunning nodig is.

Een ingreep die net onder een kelder wordt uitgevoerd ligt wel royaal onder het maaiveld. In onderstaande figuur dus op 3,15 en niet op 0,15m. Het oppervlakte van de ingreep bij bijvoorbeeld een fundering moet gerekend worden over de het oppervlakte van de bouwput. In onderstaande figuur dus het grijze gebied (met rode lijn eromheen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP99ARCHEOLOGIE-VA01_0002.jpg"  
 

Deskundigheid en onderzoek

Het college is het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen hoe omgegaan moet worden met de archeologische waarden. Voor de ene werkzaamheid kan het college mogelijk op basis van eigen bureaukennis en de kennis van eigen ambtenaren gemotiveerd aangeven waarom wel / geen aanlegvergunning nodig is en waarom bepaalde eisen wel / niet opgelegd worden aan de aanvrager. Voor andere werkzaamheden kan het noodzakelijk zijn dat door de aanvrager separate onderzoeken opgesteld worden. Bij het beoordelen van werkzaamheden en onderzoeken, het begeleiden van werken en het opstellen van onderzoeken staat deskundigheid voorop. Het is ruimtelijk niet relevant wie die deskundige is en ook niet of die deskundige een bepaalde certificering heeft vanuit de branche. Daarom is dat niet als eis opgenomen in de regeling.

Er is archeologische kennis op het gemeentehuis van Zevenaar aanwezig. Als eerste vraagbaak en als eerste beoordeling van inkomende projectaanvragen, programma's van eisen, onderzoeksopzetten en rapportages voldoet deze goed. Voor de benodigde specialistische kennis kan een beroep worden gedaan op het samenwerkingsverband met de gemeente Arnhem.

Als archeologisch onderzoek wordt verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB) is de kwaliteit van dat werk (zeer vermoedelijk) wel gewaarborgd. Deze organisaties werken volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en beschikken, indien van toepassing, over een opgravingsvergunning van de Monumentenwet. Dat werk wordt beoordeeld door het college voordat tot besluitvorming wordt overgaan. Het college kan daarbij, al dan niet op basis van eigen (in te huren) expertise gemotiveerd afwijken van de conclusies en adviezen van deskundigen en derden.

Twee belangrijke opmerkingen:

  • 1. Archeologische waarden mogen verstoord worden indien het belang van de functie die de verstoring veroorzaakt boven het archeologische belang wordt gesteld. Dit blijkt uit de motivering van het college bij het te nemen besluit. Daarbij wordt bepaald hoe dan met de archeologische waarden omgegaan moet worden;
  • 2. De kosten voor deze onderzoeken kunnen soms flink oplopen. De kosten zijn voor de verstoorder. Pas bij excessen kan de overheid bijspringen.