Plan: | Antoniusstraat Herwen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BP11ANTONIUSSTR-VA01 |
Woonstichting Vryleve is voornemens om dertien grondgebonden woningen te realiseren op een locatie aan de Antoniusstraat in de kern Herwen. In het verleden waren er plannen om op de locatie gestapelde woningen te realiseren. Het vigerende bestemmingsplan voorziet reeds in de bouwmogelijkheden hiervoor. Inmiddels zijn de plannen voor gestapelde woningen achterhaald en is voor de locatie een plan ontwikkeld voor grondgebonden woningen.
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Herwen'. Op basis van dit bestemmingsplan is de beoogde bouwwijze niet toegestaan. Daarnaast passen de woningen niet geheel binnen het bestaande bouwvlak. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Herwen, aan de Antoniusstraat en de Berkhaag. De locatie bestaat in de huidige situatie uit grasland.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende tot dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Herwen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Rijnwaarden op 2 oktober 2012. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. De begrenzing van het plangebied is daarop met een blauwe arcering weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Herwen' (aangeduid met een blauw kader)
Op grond van het vigerend bestemmingsplan gelden ter plaatse van de locatie Antoniusstraat de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak is aangeduid met de bouwaanduiding 'gestapeld'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van dertien grondgebonden woningen. De bouwwijze van deze woningen is op basis van het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan. Verder wordt op een aantal plaatsen buiten het geprojecteerde bouwvlak gebouwd. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden vastgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
In het verleden was het de bedoeling om op de locatie gestapelde woningen te realiseren. Deze plannen zijn echter nooit gerealiseerd. De locatie is in de huidige situatie ingericht als grasveld. Op de locatie komt geen bebouwing voor. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie van de locatie weer, gezien vanaf de straat Berkhaag.
Impressie huidige situatie plangebied
Op de locatie is de bouw van dertien grondgebonden woningen beoogd. De woningen worden in drie rijen gebouwd. Eén rij is georiënteerd op de Berkhaag en bestaat uit vier woningen. De andere twee rijen bestaan uit respectievelijk vier en vijf woningen. Deze woningen zijn gericht op de Antoniusstraat. De vier woningen aan de Berkhaag bestaan uit twee lagen met een kap. De negen woningen aan de Antoniusstraat worden gebouwd in één laag met een kap.
De navolgende afbeeldingen geven de stedenbouwkundige opzet van het bouwplan op de locatie en de vorm en massa van de woningen weer.
Stedenbouwkundige opzet locatie Antoniusstraat
Bouwvorm en -massa bouwplan Antoniusstraat
Naar aanleiding van het parkeerdrukonderzoek (zie paragraaf 3.3.9) worden ten behoeve van de ontwikkeling veertien extra parkeerplaatsen aangelegd. Twee daarvan worden op eigen terrein gerealiseerd (bouwnr. 4 en 10 op de tekening van de stedenbouwkundige opzet). Daarnaast wordt één parkeerplaats toegevoegd aan de bestaande zes parkeerplaatsen aan de Berkhaag ten zuiden van het plangebied. Aan de noordwestzijde van het plangebied wordt een nieuwe parkeervoorziening gerealiseerd met in totaal dertien parkeerplaatsen. Twee van deze parkeerplaatsen betreffen bestaande parkeerplaatsen, die worden verplaatst om deze parkeervoorziening bereikbaar te maken.
Op de navolgende afbeeldingen worden de voor- en zijgevelaanzichten van de woningen aan de Berkhaag (boven) en de Antoniusstraat (onder) weergegeven.
Gevelaanzichten nieuw te bouwen woningen
Met de bouw van de woningen wordt invulling gegeven aan de bouwmogelijkheid op een braakliggend terrein. Hiermee draagt het initiatief bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Per 1 januari 2018 zijn de gemeente Zevenaar en gemeente Rijnwaarden samengevoegd tot een nieuwe gemeente Zevenaar. Omdat deze nieuwe gemeente nog geen nieuw beleid heeft geformuleerd wordt, bij de toetsing van dit plan, getoetst aan het beleid van de voormalige gemeente Rijnwaarden. Het plangebied ligt binnen het voormalige grondgebied van deze gemeente.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing rijksbeleid
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.
In de huidige situatie zijn in het plangebied vijftien woningen planologisch mogelijk. Voorliggend initiatief maakt in totaal dertien woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied af. Het initiatief wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Met het initiatief zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend initiatief zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing provinciaal beleid
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied van Herwen.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van dertien nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. In de huidige situatie is woningbouw in het plangebied reeds mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied af. Hiermee wordt bijgedragen en het terugdringen van de harde plancapaciteit in de gemeente op het grondgebied van de voormalige gemeente Rijnwaarden. Het plan is overeenstemming met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Liemerse Woonagenda 2017 – 2027 (zie paragraaf 3.2.4).
Met het plan is sprake van inbreiding binnen de kern Herwen, daarnaast draagt het plan bij aan aan het terugdringen van de harde plancapaciteit. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Liemerse Woonagenda 2017-2027
De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de Liemerse Woonagenda voor de periode 2017-2027 ondertekend. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 – 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid.
De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de voormalige gemeente Rijnwaarden uit van een woningbehoefte van 111 nieuwbouwwoningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Rijnwaarden verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 156 woningen. De harde plancapaciteit1 bedraagt echter 311 woningen. Er is daarmee sprake van een overaanbod van harde plannen.
Toetsing
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied van Herwen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Het plan maakt deel uit van de harde woningbouwcapaciteit van de voormalige gemeente Rijnwaarden.
In de huidige situatie zijn in het plangebied twintig woningen planologisch mogelijk. Voorliggend initiatief maakt in totaal dertien woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied af. Hiermee wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente op het grondgebied van de voormalige gemeente Rijnwaarden. Daarnaast wordt bijgedragen aan het terugdringen van de harde plancapaciteit in de gemeente.
Omgevingsvisie Gelders Eiland 2030
De Omgevingsvisie Gelders Eiland 2030 is op 25 april 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Rijnwaarden. De visie geeft geen eindbeeld maar een omschrijving van de kernwaarden en kansen voor het gebied. Initiatieven worden getoetst of ze passen binnen de kernwaarden, of deze versterken.
De visie voor het Gelders Eiland moet structuur en samenhang brengen en is gericht op samenwerking. De visie heeft de status van een gemeentelijke structuurvisie. Het is een visie die is opgesteld in geest van de aanstaande Omgevingswet en daarom het label 'Omgevingsvisie' heeft. Bij de uitvoering is de gemeente een belangrijke participant. De gemeente zal haar instrumenten en middelen inzetten teneinde de doelen uit de visie te bereiken.
De Omgevingsvisie is een integrale visie met als hoofdthema's duurzaam, leefbaar, mooi en toeristisch. Voor deze thema's zijn in de visie een aantal doelen beschreven waarvan enkele relevante doelen hierna per thema zijn beschreven.
Een duurzaam Gelders eiland
Gesteld wordt dat de gemeente achter loopt op het gebied van duurzaamheid en deze achterstand snel wil inhalen. Er wordt bijvoorbeeld gestuurd op particuliere initiatieven op het gebied van klimaatadaptatie zoals minder verhardingen, maar meer groen op particulier terrein.
Een leefbaar Gelders Eiland
In de visie wordt aangegeven dat de inwoners van het Gelders Eiland zich zorgen maken over de leefbaarheid van hun dorpen. Leefbaarheid en vitaliteit van dorpen krijgen in de visie een prominente plaats. Het aantrekkelijke wonen op het Gelders Eiland moet onder de aandacht gebracht worden door een marketingstrategie. De gemeente neemt hierin het voortouw. Bij het aantrekken van nieuwe bewoners moet balans in de samenleving blijven.
Een mooi Gelders Eiland
Het Gelders Eiland is een mooi gevarieerd gebied met een lange geschiedenis. Onderhoud en ontwikkeling van de ruimtelijke omgeving staan in het teken van het versterken en tonen van deze kwaliteiten. De realiteit is echter dat door economische en demografische ontwikkelingen steeds meer plekken leeg (komen) te staan. Dit zet de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen en het landschap onder druk. Het resterende programma op het vlak van wonen, bedrijvigheid, recreatie en toerisme, moet worden ingezet op locaties waar dit bijdraagt aan een duurzaam, leefbaar of mooi Gelders Eiland. Tot 2025 wordt gerekend op een groei van het aantal huishoudens en daarmee een behoefte aan nieuwe woningen. De gemeente voert regie op de locatiekeuze en -invulling, zowel ruimtelijk als volkshuisvestelijk. Er zijn echter teveel nieuwbouwwoningen gepland. Op basis van regionale afspraken worden daarom grote bouwplannen, zoals Uuleveld en Ficoterrein, heroverwogen. De doelstelling is om hoofdzakelijk te bouwen in de dorpen waarbij de lokale woonbehoefte centraal staat. Om leegstand van maatschappelijk vastgoed zoals kerken, monumentale panden of fabrieken tegen te gaan wordt gezocht naar mogelijkheden om deze te vormen naar nieuwe woonvormen. Leegstand en verpaupering kan met een nieuw bouwprogramma worden aangepakt.
Een toeristisch Gelders eiland
Recreatie en toerisme is voor het Gelders Eiland van groeiend economisch belang. Het gebied heeft veel te bieden. Om de moderne consument te bereiken moeten echter stappen worden gezet. Veel voorzieningen zijn gedateerd. Er wordt met name gestuurd op het bieden van ruimte aan en het verbeteren van de bereikbaarheid van de toeristische voorzieningen. Fietsers, lange afstandswandelaars en ruiters krijgen bijvoorbeeld meer ruimte. Verder verdienen de verbinding met het stedelijk gebied en interessante recreatiegebieden in de omgeving verbetering. Gesteld wordt dat een toeristisch Gelders Eiland vooral een kwestie van (digitaal) communiceren is over wat het gebied nu en in de toekomst te bieden heeft.
Ter ondersteuning aan de doelstellingen van de visie is een visiekaart opgesteld met aandachtsgebieden voor onder andere kansen voor de dorpen. Onderhavig besluitgebied is op de visiekaart niet specifiek aangewezen als aandachtsgebied.
Toetsing
Het initiatief ziet toe op de realisatie van dertien woningen binnen de kern Herwen. Hiermee wordt voorzien in een behoefte aan woningen in Herwen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. In de huidige situatie zijn in het plangebied twintig woningen planologisch mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied af.
Met de bouw van de woningen wordt invulling gegeven aan de bouwmogelijkheid op een braakliggend terrein die voorheen bebouwd was. Hiermee draagt het initiatief bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Woonvisie Gelders Eiland 2018
De Woonvisie Gelders Eiland 2018 is op 30 mei 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van Zevenaar. De visie bestaat uit een visiedeel en het uitvoeringsprogramma. Minimaal elke twee jaar wordt gekeken of bijstelling van het uitvoeringsprogramma wenselijk is. Dat doet de gemeente samen met haar partners: Woonstichting Vryleve, de huurderbelangenvereniging, ontwikkelaars, makelaars, zorginstellingen die een fysieke component hebben en inwoners.
In de woonvisie voor het Gelders Eiland wordt aangegeven dat er rekening wordt gehouden met een vergrijzende bevolking en een omslag van groei naar krimp van het aantal huishoudens op het Gelders Eiland tussen 2020 en 2030. De eisen die de gemeente aan woningen stelt, verandert hierdoor. Daarnaast stelt de voortgaande extramuralisering in de zorg nieuwe eisen aan de diversiteit van de woningvoorraad. Door de omslag van groei naar krimp en de beperkte sloop moet de bestaande woningvoorraad grotendeels voorzien in de woningbehoefte.
Op gebied van duurzaamheid, levensloopgeschiktheid en uitstraling zijn investeringen nodig om bestaande woningen aantrekkelijk te houden of te maken. Juist bij het ruime aanbod goedkope woningen is dit belangrijk.
De gemeente gaat voor leefbare kernen. Met het woningbouwprogramma wordt hier aan bijgedragen. Het uitgangspunt is om woningen hoofdzakelijk in de kernen te bouwen. Woningbouw wordt als middel gezien tegen leegstand en verpaupering.
Ruimte om woningen toe te voegen is beperkt. Woningen die wordt toegevoegd, zijn aanvullend op de bestaande voorraad. Om goede plannen ruimte te kunnen bieden, wordt capaciteit bij plannen die niet aansluiten bij de vraag, geschrapt. Dit gebeurt binnen de regionale afspraken.
Toetsing
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Het plangebied is gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied van Herwen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. In de huidige situatie zijn in het plangebied twintig woningen planologisch mogelijk. Voorliggend initiatief maakt in totaal dertien woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied af.
Met het plan is sprake van inbreiding binnen de kern Herwen, daarnaast draagt het plan bij aan aan het terugdringen van de harde plancapaciteit. Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Voor het plangebied is in 2005 reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Aangezien het rapport sterk is verouderd, is een nieuw verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is door Buro & Omgeving uitgevoerd en als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd2.
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek genuanceerd aanvaard.
In één van de zes onderzochte grond(meng)monsters (MM2) zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten voor de parameters kobalt en nikkel. In de overige grond(meng)monsters zijn geen verhoogde gehaltes gemeten van de onderzochte parameters (< achtergrondwaarde). In het grondwater van de peilbuis zijn voor barium en kwik gehaltes boven de streefwaarden gemeten.
Het verhoogde gehalte aan barium kan als (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde worden beschouwd. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.
In het kader van de voormalige plannen voor woningbouw op de locatie heeft in 2008 reeds akoestisch onderzoek plaatsgevonden3. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat, vanuit akoestisch oogpunt, geen bezwaren bestaan tegen het voornemen om woningen te realiseren in het plangebied. De mogelijkheid tot de bouw van woningen is daarmee reeds akoestisch aangetoond en de bouwvlakken voor deze woningen zijn reeds vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan. De beoogde nieuwe woningen worden, ten opzichte van de geldende bouwmogelijkheid van de woningen, over het algemeen verder van de onderzochte wegen gesitueerd. Om die reden kan nieuw akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.
Ten opzichte van de vigerende planologische neemt het aantal woningen in het plangebied af. Het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool4 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2016, 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2016, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.
Uitsnede risicokaart Nederland
Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.
Ten noorden en oosten van de locatie liggen twee aardgasleidingen van Gasunie. De kenmerken van deze leiding zijn opgenomen in navolgende tabel.
Leiding | Uitwendige diameter (inch) | Maximale werkdruk (bar) | Invloedsgebied (m) | Afstand dichtstbijzijnde woning (m) |
N-567-25 | 4,49 | 40 | 61 | 190 m |
N-567-20 | 4,49 | 40 | 61 | 300 m |
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor bovengenoemde leidingen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Op ongeveer 3 km ten noordoosten van het plangebied ligt de Betuweroute. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Betuweroute (> 4 km). Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Aangezien het plangebied op meer dan 200 meter afstand van de Betuweroute ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Doordat het plan op meer dan 200 meter van deze transportroute ligt, hoeft enkel ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierop heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 29 mei 2018 het volgende geadviseerd.
De realisatie van de woningen leidt tot een beperkte toename van aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd, zich zelf in veiligheid kunnen brengen. Bij de genoemde scenario's is binnenshuis schuilen het te adviseren handelingsperspectief. VGGM ziet dan ook geen aanleiding om aanvullend te adviseren over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Navolgend een beschouwing van deze aspecten.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwvorm van een woning. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.
In de omgeving van het plangebied is een milieuhinderlijke functie gelegen in de vorm van een café aan de Molenstraat 9. De grootste richtafstand voor deze functie bedraagt 10 m. De dichtstbijzijnde nieuw te bouwen woning is beoogd op circa 30 m afstand van dit café. De afstand tussen de woningen en de hinderveroorzakende functie is daarmee voldoende groot.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Ja Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Algemeen
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. In het verleden was op de locatie eveneens bebouwing en verharding aanwezig.
Bij de bouw van de nieuwe gebouwen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
De oppervlakte aan verharding neemt ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan en de oorspronkelijke situatie beperkt toe.
Voor zover bekend hebben zich in het verleden geen problemen voor gedaan met het grondwater. Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen woningen zal gescheiden worden ingezameld en waar mogelijk worden geïnfiltreerd in de bodem.
De ontwikkeling in het plangebied heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
In het kader van de voormalige plannen voor woningbouw in het plangebied heeft in 2005 reeds archeologisch onderzoek plaatsgevonden5. Het onderzoek bestaat uit een bureaustudie en een booronderzoek. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat, vanuit archeologisch oogpunt, geen bezwaren bestaan tegen het voornemen om op de locatie bodemverstorende activiteiten uit te voeren.
Omdat het onderzoek uit 2005 stamt, is op verzoek van de regioarcheoloog een actualiserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in juli 2018 door Synthegra uitgevoerd6. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.
In het plangebied een grotendeels intacte bodemopbouw aangetroffen op een diepte van 50 cm tot 2,2 meter beneden maaiveld. Daarentegen zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen zowel tijdens het inventariserend onderzoek in 2005 als tijdens het inventariserend onderzoek in 2018. Op basis van het aantal boringen dat gezet is (in zowel 2005 als 2018) over het aantal m2 plangebied kan worden vastgesteld dat de verwachting dat er archeologisch resten aanwezig zijn, laag is. Daarnaast blijkt uit de gegevens van Archis 3 dat er qua onderzoekgegevens geen archeologisch resten zijn gevonden in de directe omgeving van het plangebied.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied geen archeologische vervolg onderzoek geadviseerd.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.
In de huidige situatie is het plangebied ingezaaid met gras. De locatie wordt intensief beheerd. Door de afwezigheid van opgaande begroeiing en sloten, is de kans op beschermde planten- of diersoorten erg klein. Negatieve effecten op flora en fauna, als gevolg van de bouw van de woningen, zijn daarom niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Voorliggend initiatief ziet toe op het afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwwijze van de woningen. In plaats van gestapelde woningen, worden grondgebonden woningen gebouwd. Daarnaast wordt op enkele plaatsen buiten het bestaande bouwvlak gebouwd. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.
Verkeer
Ten opzichte van de vigerende planologische dan wel vergunde situatie neemt het aantal woningen in het plangebied af. Er is daarmee sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. De woningen in het plangebied worden ontsloten op de Antoniusstraat en de Berkhaag.
Parkeren
De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling neemt ten opzichte van de vigerende planologische dan wel vergunde situatie af.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW7. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van woning in de categorie 'huurhuis, sociale huur' in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,6 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.
Voor de ontwikkeling zijn (13*1,6 = 20,8) 21 parkeerplaatsen benodigd . Om inzicht te krijgen of er voldoende capaciteit is om de parkeervraag van 21 parkeerplaatsen op te lossen door gebruik te maken van de bestaande parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, is in mei 2018 een parkeerdrukonderzoek uitgevoerd door Buro Ontwerp & Omgeving8. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.
De hoogste bezettingsgraad in het onderzoeksgebied is gevonden in de late avondperiode. De bezettingsgraad bedroeg 67%. In de toekomstige situatie neemt de bezettingsgraad op dit moment toe tot 108%.
Als norm voor een te hoge parkeerdruk wordt een parkeerdruk van 85% of meer gehanteerd. Dit betekent dat in de toekomstige situatie maximaal 85% van de beschikbare parkeercapaciteit bezet mag zijn. Uit het onderzoek blijkt dat er onvoldoende parkeerruimte in de openbare ruimte aanwezig is om de toekomstige extra parkeervraag op te vangen. Om de toekomstige bezettingsgraad te verlagen tot maximaal 85%, wordt in het onderzoek geadviseerd om de huidige parkeercapaciteit uit te breiden met veertien parkeerplaatsen.
Naar aanleiding van het parkeerdrukonderzoek worden ten behoeve van de ontwikkeling veertien extra parkeerplaatsen aangelegd (zie paragraaf 2.3). Met de extra parkeerplaatsen bedraagt de bezettingsgraad in de omgeving van het plangebied op basis van de resultaten van het parkeerdrukonderzoek maximaal 85%. Daarmee leidt de ontwikkeling niet tot een te hoge parkeerdruk in de nabije omgeving van het plangebied.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
Voorliggend initiatief wordt gerealiseerd door Vryleve. De kosten die gepaard gaan met planologische procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van Vryleve.
Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Vryleve is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op Vryleve worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen.
De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf alsmede de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen en ondergrondse containers.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen maximaal 1,25 m hoog zijn. Deze hoogtebeperking geldt niet voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.
De nieuw te bouwen woningen en de omliggende gronden zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, tuinen en erven, wandel- en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. Van de woningen binnen deze bestemming mag 40% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep.
Binnen het plangebied zijn in totaal maximaal dertien woningen toegestaan. De woningen moeten in aaneengebouwde vorm worden gebouwd (rijwoningen). Dit betekent dat vrijstaande of twee-aaneengebouwde woningen niet zijn toegestaan. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen opgenomen.
Naast de woningen (hoofdgebouwen) zijn, onder voorwaarden, ook aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden, voordat deze kan worden verleend.
Waarde - Archeologische verwachting 1 en Waarde - Archeologische verwachting 3
De voor deze bestemmingen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 november 2018 tot 3 januari 2019 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.