Plan: | Zuiderlaan 23 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BP03ZUIDERLAAN23-VA01 |
Initiatiefnemer Van Keulen Vastgoed en Verhuur is eigenaar van het bedrijfsverzamelpand aan de Zuiderlaan 23 in Zevenaar. Achter het pand ligt een weiland dat in aanmerking komt voor herontwikkeling. De initiatiefnemer is voornemens hierop twee woningen te realiseren. Het bestaande bedrijfsverzamelpand kan dan tevens voorzien worden van een correcte bestemming.
De realisatie van twee woningen is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Zuiderlaan 23 in Zevenaar. Onderstaande afbeeldingen tonen globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
Ligging plangebied in omgeving (bron: Openstreetmap) | |
![]() |
|
Luchtfoto met globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan “Kernen Ooy, Oud-Zevenaar en Babberich”, vastgesteld op 25 september 2012. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 1 toegestaan. Tevens is er een aanduiding opgenomen die kinderopvang mogelijk maakt.
Verder is er een dubbelbestemming Waarde opgenomen. De voor 'Waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte waarden. Hierbij geldt dat er sprake is van een 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting', waarmee regels worden gesteld ter bescherming van de in de bodem aanwezige archeologische waarden.
![]() |
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Tevens geldt er ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Archeologie, vastgesteld op 7 april 2010. Dit bestemmingsplan regelt de bescherming van archeologisch bodemarchief. Hierbij geldt voor het plangebied de 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting', waarbij voor bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 0,5m een archeologisch onderzoek nodig is. Deze regeling is ook in het vigerende bestemmingsplan overgenomen.
Verder geldt er voor het plangebied de projectomgevingsvergunning Zuiderlaan 23 , vastgesteld op 11 september 2012. Deze omgevingsvergunning maakte een gemengde functie mogelijk in het pand. In plaats van de bedrijfsbestemming werd een meer gemengde bestemming mogelijk, waarbij ook een (boven)woning is mogelijk gemaakt. De inhoud van deze omgevingsvergunning dient als basis voor onderhavig bestemmingsplan.
Het beoogde bouwplan voor woningen op het achterterrein is niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. De bedrijfsfunctie zal hierbij verdwijnen en de woonfunctie wordt mogelijk gemaakt. Tevens zal het door de omgevingsvergunning mogelijk gemaakte gewijzigd gebruik van het bestaande bedrijfsverzamelpand in dit bestemmingsplan van een passende regeling worden voorzien.
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Op de locatie Zuiderlaan 23 in Zevenaar is een bedrijfspand aanwezig. Tot 2009 zat er in het pand een installatiebedrijf, waarbij kantoren, een werkplaats, magazijn, buitenopslag en parkeerplaatsen aanwezig waren. Het installatie bedrijf is inmiddels vertrokken en het pand is inmiddels omgevormd tot bedrijfsverzamelgebouw. In het achterste gedeelte van het gebouw is de kinderdagopvang Elmo gevestigd. In het voorste gedeelte zijn op de begane grond kleinschalige bedrijven gevestigd (kantoorfuncties en praktijkruimte) en ook een woning op de verdieping. Het achterliggende opslagterrein is na het verdwijnen van het installatiebedrijf ontruimd en omgevormd tot weiland. Op de luchtfoto is de bestaande situatie te zien.
Luchtfoto met begrenzing plangebied
Aan de oostzijde van het bedrijfsverzamelgebouw is de inrit naar het achterterrein aanwezig. Deze inrit is voorzien van haaksparkeerplaatsen. De kinderdagopvang heeft de beschikking over een buitenterrein achter het pand, waar speeltoestellen en een fietsenhok zijn gesitueerd. Ook is tegen de oostelijke perceelsgrens een bijgebouw aanwezig dat dient als opslagruimte.
In een deel van het achterliggende weiland is verharding in de vorm van parkeerplaatsen aanwezig. Ook is aan de westzijde van het perceel een restant van een boomgaard aanwezig. Beide onderdelen zijn op de luchtfoto te zien.
Bijgevoegde foto's geven een beeld van de situatie.
![]() |
![]() |
Beeld bestaand hoofdgebouw vanaf Zuiderlaan | Achterliggend weiland met restant boomgaard |
De locatie is gelegen in een gebied met vooral woningen en ligt op enige afstand van het bedrijventerrein Zuidspoor. De omgeving vormt een overgang tussen de stedelijke bebouwing van Zevenaar en het buitengebied. De voorzijde van het bedrijfsverzamelpand is onderdeel van de lintbebouwing. De achterzijde grenst aan het agrarisch gebied.
De toekomstige situatie bestaat uit twee delen: het realiseren van twee woningen op het achterterrein en het bestendigen van de functies op het terrein van het bedrijfsverzamelpand.
Plan twee woningen
De initiatiefnemer is voornemens het achterterrein van de Zuiderlaan 23 te herontwikkelen en twee woningen te realiseren. Bijgevoegde afbeelding geeft een impressie van het plan. Aan de noordzijde van het plangebied is het bestaande en te handhaven bedrijfsverzamelpand te zien. Naast dit bedrijfsverzamelpand is de inrit te zien naar de zuidelijk gelegen 2 woningen.
Schetsidee plattegrond toekomstige situatie (bron: Bouwkunsten.nl)
Schetsidee aanzicht woningen toekomstige situatie (bron: Bouwkunsten.nl)
De twee woningen zijn gesitueerd op de kavel in de vorm van een zuidelijk gelegen hoofdwoning en een ten noorden daarvan gelegen tweede (kleinere) woning. Tevens is inpandig in de kleinere woning de berging/garage van de zuidelijk gelegen woning gesitueerd. Daarnaast is ook de kleinere woning voorzien van een eigen garage, gesitueerd tussen de noordelijke gevel en het terrein van het bedrijfsverzamelgebouw. Op de afbeeldingen van voor- en achtergevel is dit te zien. Vanwege de functie en de grootte worden beide gebouwen in dit bestemmingsplan als hoofdgebouw gezien. Door de situering van de bergingen deels inpandig wordt voorkomen dat de doorzichten richting het buitengebied verstoord worden.
De woningen worden gerealiseerd op het achterterrein van het bedrijfsverzamelgebouw. Hiertoe wordt de bestaande inrit bij het bedrijfsverzamelgebouw geherstructureerd. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het bouwplan voor de woningen ook duidelijk vanaf de Zuiderlaan zichtbaar is en niet schuilgaat achter bebouwing. Het bestaande bijgebouw dat hier is gesitueerd, zal worden gesloopt, zodat er geen belemmering van de zichtlijn aanwezig is.
Beide woningen zijn gesitueerd op een ruime kavel en zijn voorzien van een ruime tuin. Ook is er tussen de woningen ruimte om auto's te parkeren. Het restant van de boomgaard aan de westzijde van het plangebied wordt bij de tuin betrokken en vormt een fraai onderdeel hiervan. De bomen vormen een natuurlijke begrenzing van de tuinen en blijven gehandhaafd.
Het plan draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Met een tweetal bouwvolumes (de hoofdwoning en een kleinere woning gecombineerd met bergingen) die redelijk willekeurig op de kavel zijn gesitueerd wordt de basis gelegd voor een plan dat goed anticipeert op de ruimtelijke context. Ten opzichte van vrijwel alle kanten wordt een acceptabele afstand gehanteerd waarbij de fraaie zijden (de boomgaard en het vrij zicht op het zuidelijke buitengebied) maximaal worden benut door de functionele indeling en voor de toepassing van zonnepanelen in het dakvlak. De bouwvolumes zijn passend in een landschappelijke context en dienen daarbij de nagestreefde doelstelling voor een duurzame woning (nul op de meter). De minder fraaie Zijden gericht op de erfafscheidingen van omliggende woningen worden met een robuuste groenzone aangekleed. Naast het eigen woongenot worden ook de gevolgen van de nieuwbouw voor de bestaande woningen ingeperkt.
Bedrijfsverzamelpand
Het bedrijfsverzamelpand blijft, zoals eerder gemeld, gehandhaafd. Er is geen sprake van nieuwe functies, de kinderopvang, kantoorfuncties op de begane grond en de woning op de verdieping blijven gehandhaafd. In 2012 is er een projectomgevingsvergunning afgegeven die deze functies in het voormalige bedrijfspand mogelijk heeft gemaakt. Destijds is aangegeven dat het pand in de toekomst de bestemming 'Gemengd' moet krijgen. In dit bestemmingsplan wordt daarin voorzien.
Zoals eerder gemeld, wordt het bestaande bijgebouw ter hoogte van de inrit gesloopt, waardoor de inrit richting de te realiseren woningen rechtgetrokken kan worden. Eventueel kan in een later stadium op het achterterrein van het bedrijfsverzamelpand een bijgebouw met ongeveer dezelfde oppervlakte als de te slopen loods worden gerealiseerd. Dit bijgebouw is nodig voor de opslag van materialen van de kinderopvang (en voor een incidentele groepsactiviteit).
Door de herstructurering van de inrit blijft de hoeveelheid parkeerruimte gehandhaafd. Deze hoeveelheid parkeerplaatsen is passend bij de dergelijk bedrijfsverzamelpand (zie paragraaf 4.3), zodat er geen parkeerproblemen ontstaan als er in de toekomst mogelijk andere functies (passend binnen de regels van het bestemmingsplan) in het pand gesitueerd worden.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De lader bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied is wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden die van nationaal belang zijn. Voor wat betreft de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan gesteld worden dat het plan dermate klein is (2 woningen en een reeds bestaand bedrijfsverzamelpand), dat het niet voorziet in een regionale behoefte. Toetsing aan de ladder is dan ook niet nodig. Hiermee staat het Rijksbeleid uitvoering van onderhavig initiatief niet in de weg.
Ruimtelijke Verordening
De Ruimtelijke verordening Gelderland is een uitwerking van de algemene regels die de provincie heeft opgesteld op basis van het Streekplan/Structuurvisie.
In december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Met de RVG stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De regelingen in de RVG zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn onder andere verstedelijking, wonen, waardevolle landschappen en EHS. Van belang is dat bestemmingsplannen waarbij een provinciaal belang in het geding is, de voorziene ruimtelijke ontwikkeling niet in strijd is met dit provinciaal belang.
Het plangebied is gelegen in het besluitvlak 'Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan'. Dit betekent dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan:
In afwijking van bovenstaande eisen kan nieuwe bebouwing tevens mogelijk worden gemaakt in het kader van de invulling van de zoekzones landschappelijke versterking (waar onderhavig plangebied deel van uit maakt), mits voldaan wordt aan het bepaalde in de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.
Planspecifiek
In onderhavig initiatief is sprake van het saneren van een bedrijfslocatie. Het bestaande bedrijfsverzamelgebouw blijft gehandhaafd, maar het bouwrecht op het achterliggende terrein verdwijnt. Hiervoor in de plaats komen twee woningen, waardoor het potentieel te bebouwen oppervlak sterk afneemt. De Streekplanuitwerking zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking geeft aan dat er in zoekzones landschappelijke versterking (waar onderhavig plangebied deel van uit maakt), bebouwing mogelijk kan worden gemaakt via functieverandering. Dit is in onderhavige situatie het geval. Voorliggend plan voldoet verder aan het gestelde in de verordening doordat het plan duidelijk een kwaliteitsimpuls voor deze locatie en de omgeving met zich mee brengt (bouwrecht voor vergroting van het bedrijfspand verdwijnt immers). Bovendien detoneert de bouwmassa naar schaal en aard geheel niet in de omgeving. De ruimtelijke verordening staat uitvoering van onderhavig initiatief niet in de weg.
Ontwerp Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De omgevingsvisie is reeds vastgesteld, de Omgevingsverordening moet nog worden vastgesteld door Provinciale Staten.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De Omgevingsverordening geeft aan dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Planspecifiek
Realisatie van de twee woningen in het plangebied was reeds opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma en het Regionaal Programma wonen. Hiermee past het initiatief in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening die uitvoering van het initiatief daarmee niet in de weg staan.
Structuurvisie Zevenaar
In februari 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Ontwerp-Structuurvisie "Samen kijken naar de toekomst 2012-2030" vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar.
In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:
De opgaven worden benaderd vanuit de drie kernwaarden: 'verbinden', 'diversiteit' en 'kwaliteit'. Deze kernwaarden vormen de rode draad van waaruit de gemeente Zevenaar de komende jaren werkt.
Planspecifiek
De structuurvisie zet voor wat betreft het zuidelijk deel van de gemeente (Rijnzone) in op het verder versterken van het lieflijke, kleinschalige parklandschap, dat reeds nu al dooraderd wordt met kleinschalige woonplekjes. De Structuurvisie doet voor het overige geen specifieke uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. Gesteld kan worden, zeker gezien de inpassing en het duurzame karakter van de nieuwbouw, dat het beleid uit de structuurvisie het initiatief niet in de weg staat.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of het plangebied geschikt is voor de beoogde woonfunctie, is een bodemonderzoek verricht. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen bodemkundige belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen van de onderzoekslocatie. Aanvullend onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Wel is voor afvoer van grond het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Gezien de resultaten is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van bodemkwaliteit.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het initiatief omvat de realisatie van 2 woningen en valt daarmee ruim binnen de marges van 'NIBM' projecten. Het is daarmee uitvoerbaar op het gebied van luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De Zuiderlaan maakt onderdeel uit van een 30 km-zone. Bovendien liggen de nieuwe woningen op ruime afstand van deze weg. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Zevenaar. Het meest dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf (Zuiderlaan 55) ligt op ruim 450 m. afstand en er zijn meerdere woningen daar vlakbij waar het bedrijf rekening mee moet houden. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen bedrijven die geurhinder opleveren en die uitvoering van het initiatief in de weg staan. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Het toestaan van een (burger)woning ter plaatse levert geen (extra) beperkingen op voor bedrijven in de omgeving. Er zijn woningen op kortere afstand van het bedrijventerrein Zuidspoor gesitueerd. Een burgerwoning levert mogelijk wel beperkingen op voor vestiging van een bedrijf in het bedrijfsverzamelpand. Initiatiefnemer en eigenaar zijn hiervan op de hoogte.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Naast de landelijk geldende wetgeving heeft de gemeente Zevenaar een beleidsvisie externe veiligheid opgesteld (mei 2012). Hierin staan de ambities en uitgangspunten op het gebied van externe veiligheid in de gemeente Zevenaar. De gemeente dient onder andere bij de verantwoording van het groepsrisico de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te nemen.
De gemeente streeft ernaar risicobronnen en (beperkt) kwetsbare bestemmingen zoveel mogelijk te scheiden. In woon- en recreatiegebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen geïntroduceerd. In gevallen waarin de gemeente niet het bevoegd gezag is, zal zij zich inspannen om de externe veiligheidsrisico’s zo beperkt mogelijk te houden. Daartoe treedt zij in overleg met de initiatiefnemer en eventueel het bevoegd gezag om dit standpunt uit te dragen. Op bedrijventerreinen accepteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime dan in woon- en recreatiegebieden. Op deze terreinen is de komst van risicobronnen onder voorwaarden mogelijk. Verder moeten bestaande Bevi-inrichtingen niet worden benadeeld in ontwikkelingsperspectief door de groei van kwetsbare objecten in hun omgeving.
Gemeentegrensoverschrijdende risicoveroorzakende activiteiten zoals vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water en door buisleidingen worden in regionaal verband opgepakt. Daarbij wordt gezamenlijk opgetrokken om de risicoveroorzakers te beïnvloeden. Waar zich externe veiligheidsknelpunten voor (kunnen) doen, hebben maatregelen, die de kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verlagen, de voorkeur boven maatregelen, die het effect daarvan beperken. Verder hanteert de gemeente het principe “de veroorzaker betaalt”. Dit betekent dat degene die de externe veiligheidssituatie verandert, ook betaalt en zorgt voor een veilige omgeving.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Op de risicokaart is te zien dat er zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichting of risicovolle transportroutes bevinden. Wel is de ligging van de spoorlijn van belang. De Omgevingsdienst Regio Arnhem (ODRA) heeft onderhavig bestemmingsplan beoordeeld en van advies te voorzien.
Rondom en in het plangebied zijn de volgende externe veiligheids risicobronnen relevant:
Risicobron | Plangebied in invloedsgebied |
Hogedruk aardgasleidingen (Bevb1) | n.v.t. |
Inrichtingen (Bevi2) | n.v.t. |
Transport gevaarlijke stoffen over de weg (CRNVGS3) | n.v.t. |
Transport gevaarlijke stoffen over het water (CRNVGS) |
n.v.t. |
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor (CRNVGS) |
Betuweroute |
De Betuweroute heeft vanuit het Basisnet Spoor de 10-6 risicocontour op 30 meter liggen vanaf het midden van de spoorlijn. Het invloedsgebied groepsrisico bedraagt meer dan 4000 meter. Daarnaast wordt binnenkort de CRNVGS vervangen door het ‘Besluit externe veiligheid Transport’. In dit besluit gaat voor de Betuweroute ook een plasbrandaandachtsgebied gelden. Deze bedraagt 30 meter vanaf de meest buitengelegen spoorstaaf aan de linker en rechterzijde van de spoorlijn. Het plangebied bevindt zich niet binnen de 10-6 risicocontour als het plasbrandaandachtsgebied. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied groepsrisico, de ontwikkeling ligt namelijk op circa 150 m afstand van de Betuweroute.
Voor wat betreft het groepsrisico geldt dat bij de ontwikkeling twee woningen worden toegevoegd (de overige functies in het bedrijfsverzamelgebouw zijn immers al aanwezig). Het aantal mensen dat hierdoor extra wordt "toegevoegd" in het invloedsgebied bedraagt 4,8 personen voor de twee nieuwe woningen (twee maal een gemiddeld huishouden van 2,4
personen). De omgeving van het plangebied bestaat uit een dichtbebouwd gemengd gebied met woon- en werkfuncties. De hoeveelheid mensen die aanwezig zijn is al dusdanig groot dat de toename van 4,8 personen relatief gezien zeer gering is. Wanneer er een incident bij de Betuweroute plaatsvindt, zal er door de nieuwe ontwikkeling dan ook een zeer gering
percentage meer slachtoffers zijn (Geen toename van meer dan 10 slachtoffers). Dit is dusdanig weinig dat hierdoor het groepsrisico niet zal toenemen. Het groepsrisico kan namelijk pas in beeld gebracht worden bij 10 of meer dodelijke slachtoffers. Bovendien is er sprake van zelfstandige bewoning, de bewoners zullen in principe zelfredzaam zijn. Daarnaast ligt de Betuweroute ter hoogte van het plangebied in een tunnelbuis en komt deze pas verderop boven de grond. De risico's zullen hierdoor nihil zijn. Doordat het groepsrisico niet toeneemt, hoeft er ook geen verantwoording groepsrisico worden opgesteld (zie Crnvgs paragraaf 4.3). Hiermee voldoet het initiatief ook aan de Beleidsvisie externe veiligheid 2012: er wordt geen risicobron toegevoegd aan het plangebied en door de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe.
Omdat de ontwikkeling minimaal is (de realisatie van twee woningen) zal het aspect externe veiligheid naar verwachting geen onoverkomelijk probleem worden. De ODRA heeft dit ook in haar advies aangegeven. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar op dit vlak.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van water, is de watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel ingevuld.
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid |
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Ja Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Nee Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
Nee Nee Nee |
Grondwater-kwali- teit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
Verdroging |
1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur? |
Nee Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
AANDACHTSTHEMA'S | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
In de ingevulde tabel zijn twee aspecten relevant, namelijk de toename van het afvalwater en de verwachte toename van de verharding.
Het initiatief omvat een toevoeging van twee woningen. Deze woningen kunnen op het bestaande riool worden aangesloten. Verder bestaat het huidige achterterrein uit weiland. Er vindt dus een toename van verharding plaats. Hemelwater zal worden geïnfiltreerd in de bodem. Er is ruimte voldoende om hiervoor (technische) maatregelen te treffen. Onderhavig plan is aan het Waterschap Rijn en IJssel voorgelegd en ze heeft met de inhoud ervan ingestemd. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van water.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavig initiatief worden twee woningen toegevoegd aan de bestaande situatie. Dit is een gering aantal en de Zuiderlaan kan de toename van het verkeer voldoende opvangen. De inrit op het perceel zal worden heringericht, zodat een duidelijke entree ontstaat naar het achtergelegen terrein waar de woningen worden gerealiseerd.
Om te onderzoeken of er voldoende parkeerplaatsen voor de beoogde functie aanwezig zijn, zijn de parkeerkencijfers van het CROW geraadpleegd. Het CROW heeft een categorie bedrijfsverzamelgebouw, dit is de categorie die het meest passend is bij onderhavige situatie. Het gebouw heeft een oppervlak van circa 700 m2. Het CROW hanteert per 100 m2 BVO (matig stedelijk, rest bebouwde kom) van 2,1 parkeerplaatsen. Dit betekent dat er voor het gebouw in de bestaande situatie 14,7 parkeerplaatsen nodig zijn. Tevens is er een bovenwoning aanwezig, die nog 1,8 parkeerplaatsen nodig heeft. In totaal zijn er voor het gebouw 16,5, afgerond 17 parkeerplaatsen nodig. Op het terrein zijn circa 25 parkeerplaatsen aanwezig, ook in de toekomstige situatie. Hiermee voldoet het bedrijfsverzamelpand aan de gestelde parkeercijfers.
Op het perceel is rondom de woningen ruimte voldoende om parkeerplaatsen te situeren voor bewoners en bezoekers van deze woningen. Het parkeerkencijfer voor woningen die hier vanuit het CROW geldt, is 2,6 parkeerplaats per woning. Hieraan kan worden voldaan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede met ligging beschermde gebieden
In de afbeelding is te zien dat de beschermde natuurgebied zich ten zuiden van het plangebied bevinden. De afstand van het plangebied met deze gebieden is echter minimaal 700 m. Het realiseren van twee woningen heeft daarmee geen invloed op deze gebieden.
Het plangebied bevat geen (leefgebieden van) beschermde soorten. Het plangebied bestaat uit weiland. Er zijn geen houtopstanden aanwezig die worden verwijderd. De restanten van de oude boomgaard aan de westzijde van het plangebied blijven behouden en worden meegenomen in het plan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is daarmee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
Met de realisatie van het plan komen geen cultuurhistorische waarden in het geding. In het plan worden de restanten van de aanwezige boomgaard meegenomen. Deze restanten blijven gehandhaafd en worden opgenomen in de tuin van de bewoners.
Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een gebied met een middelmatige archeologische verwachting. Voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk nodig, alsmede een inventariserend archeologisch onderzoek. De oppervlakte van de twee te realiseren woningen is minder dan 500 m2, waardoor verder archeologisch onderzoek niet nodig is. De beoogde erfinrichting is niet van dien aard dat de bodem in ernstige mate geroerd wordt.
Gezien het bovenstaande is dit bestemmingsplan op het gebied van cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Met de initiatiefnemer wordt een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Hiermee zijn de kosten van de exploitatie anderszins verzekerd. In de overeenkomst is ook het afwikkelen van de eventuele planschade geregeld. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op economisch vlak.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg besproken met de provincie. Samen met het Waterschap Rijn en IJssel zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Vanuit Waterschap Rijn en IJssel zijn er geen aanvullende op- of aanmerkingen op het plan.
Onderhavig bestemmingsplan heeft vanaf 4 november 2014 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn hierop geen zienswijzen ingediend, waarna het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld.