Toelichting

 

 

 

 

 

Bestemmingsplan "Tunnel Zevenaar Poort"

Gemeente Zevenaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Datum

24 september 2014

(vastgesteld door de gemeenteraad)

Gemeente

Zevenaar

Webadres gemeente

www.zevenaar.nl

 

http://0299.roview.net

Contactpersoon gemeente

Brenda van der Meer-Harmsen

Kenmerk

14-044

Identificatienummer (IDN)

NL.IMRO.0299.BP01TUNNELZEVPOORT-VA01

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 Inleiding

PARAGRAAF 1.1 Aanleiding

PARAGRAAF 1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

PARAGRAAF 1.3 Planologisch-Juridisch kader

PARAGRAAF 1.4 Opzet van het plan

PARAGRAAF 1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Het plan

PARAGRAAF 2.1 Inleiding

PARAGRAAF 2.2 Ruimtelijke en functionele hoofdstructuur

HOOFDSTUK 3 Uitgangspunten

PARAGRAAF 3.1 Bestemmingssystematiek

PARAGRAAF 3.2 Bouwvlak en bebouwingspercentage

PARAGRAAF 3.3 Minimale en maximale bouwhoogte

PARAGRAAF 3.4 Verkeer

PARAGRAAF 3.5 Milieu- en waardenaspecten

PARAGRAAF 3.6 Archeologie en cultuurhistorie

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

PARAGRAAF 4.1 Inleiding

PARAGRAAF 4.2 Rijksbeleid

PARAGRAAF 4.3 Provinciaal beleid

PARAGRAAF 4.4 Regionaal beleid

PARAGRAAF 4.5 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 5 Milieu- en waardenaspecten

PARAGRAAF 5.1 Geluid

PARAGRAAF 5.2 Luchtkwaliteit

PARAGRAAF 5.3 Bodem

PARAGRAAF 5.4 Externe veiligheid

PARAGRAAF 5.5 Bedrijven- en milieuzonering

PARAGRAAF 5.6 Water

PARAGRAAF 5.7 Flora en Fauna

PARAGRAAF 5.8 Archeologie en cultuurhistorie

PARAGRAAF 5.9 Kabels, leidingen en straalpaden

HOOFDSTUK 6 Wijze van bestemmen

PARAGRAAF 6.1 Algemeen

PARAGRAAF 6.2 Hoofdstukopbouw van de regels

PARAGRAAF 6.3 Beschrijving per bestemming

HOOFDSTUK 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

PARAGRAAF 7.1 Economische uitvoerbaarheid

PARAGRAAF 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Procedure

PARAGRAAF 8.1 Overleg

PARAGRAAF 8.2 Van ontwerp naar vaststelling

HOOFDSTUK 9 Conclusie

 

Bijlagen

 

1. Ligging plangebied

2. Vooronderzoek 'Niet gesprongen explosieven', 7 februari 2014, ons kenmerk: IN14.01094

3. Rapportage Quickscan flora en fauna, 13 november 2013, ons kenmerk: I13.01118

4. Bodemonderzoek, 17 december 2013, ons kenmerk: I13.012636

5. Beeldkwaliteitplan, juni 2014

6. Reactie Waterschap Rijn en IJssel, 15 juli 2014, ons kenmerk: I14.008613

7. Aanvullend veldonderzoek flora en fauna, 23 juli 2014, ons kenmerk: I14.008955

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 3.1 dat via een bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening moet zijn geborgd. In het Besluit ruimtelijke ordening zijn een aantal handreikingen en voorwaarden opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen. Een goede ruimtelijke ordening hangt direct samen met beleidsterreinen als verkeer, stedenbouw en milieu.

 

PARAGRAAF 1.1 Aanleiding

Het plan Zevenaar Oost voorziet in de aanleg van een nieuw station: station Zevenaar Poort. De realisatie van dit station is op dit moment nog niet aan de orde vanwege o.a. de capaciteitsproblemen op het spoor. Tegenover het toekomstige station is een nieuw schoolgebouw van het Liemers College in aanbouw op bedrijventerrein 7Poort. Met ingang van het nieuwe schooljaar in september 2014 zullen hier scholieren uit de regio naar toe komen. Om hiervoor een goede ontsluiting te kunnen bieden vanuit de zijde Hengelder/Didam, zijn we nu bezig met voorbereiding van de aanleg van een langzaam verkeerstunnel ter hoogte van het beoogde station Zevenaar Poort. Feitelijk wordt hiermee ook de eerste fase van het station gerealiseerd. Het nu voorliggende bestemmingsplan regelt een gedeelte van de inrichting van het toekomstige stationsgebied. Het gaat hoofdzakelijk om de aanleg van het fietspad en de langzaam verkeerstunnel. Er zijn nog geen gebouwen opgenomen in dit plan. De tunnel heeft de volgende functionaliteit:

 

De tunnel en het bijbehorende fietspad zijn planologisch gezien gelegen in diverse bestemmingsplannen en is daarin niet passend. Om te voorkomen dat we diverse procedures moeten doorlopen, is ervoor gekozen om één bestemmingsplan voor deze tunnel te maken.

 

PARAGRAAF 1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een deel gelegen in het gebied bekend als 'Spoorallee' en deels in de Einsteinstraat op het bedrijventerrein Hengelder. Het ligt circa 3 kilometer ten oosten van de kern van Zevenaar. Wanneer het om de afbakening van dit bestemmingsplan gaat, wordt verwezen naar bijlage 1 bij dit bestemmingsplan.

 

PARAGRAAF 1.3 Planologisch-Juridisch kader

Het beoogde plangebied is gelegen in drie vigerende bestemmingsplannen.

 

Met het voorliggende bestemmingsplan worden bovengenoemde bestemmingsplannen partieel herzien.

 

PARAGRAAF 1.4 Opzet van het plan

Het bestemmingsplan is opgesteld binnen kaders van de Wet ruimtelijke ordening, die sinds 1 juli 2008 van kracht is. Hierin is een wettelijke verplichting opgenomen om bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten in digitale vorm vast te stellen. In de Wro zijn nadere regelingen opgenomen om het betrouwbaar beschikbaar stellen en vergelijkbaar maken van ruimtelijke plannen en besluiten te bevorderen. Dit door het gebruik van standaarden voor de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en voor de opzet en inrichting van de regels die bij een bestemmingsplan worden gegeven.

 

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding daarvan op papier wordt gelijktijdig vastgesteld. De volledige verbeelding op papier voor dit bestemmingsplan omvat deze toelichting, de bijlagen bij de toelichting, de regels, de bijlagen bij de regels en een plankaart (verbeelding). Als na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

 

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

 

PARAGRAAF 1.5 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk omvat de beschrijving van de huidige situatie, waarna het derde hoofdstuk een omschrijving van de uitgangspunten van dit bestemmingsplan bevat.

 

Het vierde hoofdstuk geeft een korte omschrijving van het geldende beleid van de diverse betrokken overheden en de conclusies van een toetsing aan dit beleid weer.

 

In het vijfde hoofdstuk vindt toetsing plaats van de milieu- en waardenaspecten. Het zesde hoofdstuk bevat de juridische toelichting, met een beschrijving en onderbouwing van hoe de plankaart en de regels opgebouwd zijn.

 

Het bestemmingsplan dient ook financieel en maatschappelijk haalbaar te zijn, dat is het onderwerp van hoofdstuk zeven. Hoofdstuk acht omvat een beschrijving van de procedure en ten slotte geeft hoofdstuk 9 een conclusie.

 

 

HOOFDSTUK 2 Het plan

 

In dit hoofdstuk is de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven en hoe deze verankerd is in het bestemmingsplan. Ingegaan is op de ruimtelijke en functionele aspecten en de verkeersstructuur.

 

PARAGRAAF 2.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de bestaande situatie is uitgegaan van de bij de gemeente beschikbare informatie. Het geeft inzicht in de feitelijke situatie en in de gewenste situatie.

 

PARAGRAAF 2.2 Ruimtelijke en functionele hoofdstructuur

De ligging van de langzaam verkeerstunnel is voorzien tussen twee bedrijventerreinen. Enerzijds het bedrijventerrein Hengelder en anderzijds het bedrijventerrein 7Poort. Beide bedrijventerreinen liggen ten oosten van het centrum van Zevenaar.

 

Hengelder

Bedrijventerrein Hengelder is langs de A12 gelegen en ontsloten via de Ringbaan en de weg Hengelder. Het is een regionaal en gemengd bedrijventerrein voor midden- en grootschalige bedrijven. Er zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 4. Zelfstandige kantoren zijn hier niet mogelijk, met dien verstande dat de bestaande kantoren als zodanig zijn aangeduid. Bestaande detailhandel is eveneens aangeduid en productiegebonden detailhandel kan na vrijstelling worden toegestaan. Meer of andere detailhandel is niet toegestaan. Het type bedrijven dat hier is gevestigd, zijn industrie, groothandel, bouwbedrijven, transport, volumineuze detailhandel in de vorm van meubelbedrijven en autobedrijven. Voor wat betreft het plangebied van voorliggend bestemmingsplan, zijn de Hengelderweg, de Edisonstraat, de Einsteinstraat en de Marconistraat te kwalificeren als de van belang zijnde ontsluitingswegen. In het gedeelte tussen de Hengelderweg en de spoorlijn zijn voornamelijk grootschalige bedrijven gevestigd. Alle bedrijven liggen met de achterzijde naar het spoor toe gericht. De Einsteinstraat is een belangrijke ontsluitingsstraat voor de bedrijven in dit gedeelte van het bedrijventerrein.

 

7Poort

7Poort betreft een redelijk nieuw bedrijventerrein. Businesspark 7Poort biedt circa 60 ha uitgeefbaar bedrijventerrein en is nog in uitgifte. Het is direct aan de A12 gelegen. Er is verschil in grote (noord) en kleinere kavels (zuid). 7Poort is geschikt voor bedrijven van milieucategorie 1 tot en met 4. Het gebied rondom het plangebied wordt ingevuld met een school (Liemers College), grootschalige detailhandel, leisure en bedrijven.

 

PARAGRAAF 2.3 Planbeschrijving

Uitgangspunten
De tekeningen voor de langzaam verkeerstunnel gaan uit van het volgende:

 

Inrichtingsplan
Er is een inrichtingsplan gemaakt voor het gebied naast de tunnelbak aan de zijde van de Einsteinstraat en voor het plein waar de langzaam verkeerstunnel op uit komt. Hierbij is rekening gehouden met mitigerende maatregelen voor Flora en Fauna én met de vormgeving van de langzaam verkeerstunnel.

 

HOOFDSTUK 3 Uitgangspunten

 

De tunnel en het bijbehorende fietspad zijn planologisch gezien gelegen in diverse bestemmingsplannen en zijn daarin niet passend. Om te voorkomen dat we diverse procedures moeten doorlopen, is ervoor gekozen om één bestemmingsplan voor deze tunnel te maken. De uitgangspunten voor dit bestemmingsplan zijn hieronder uiteengezet.

 

PARAGRAAF 3.1 Bestemmingssystematiek

Om te beginnen is de bestemmingssystematiek bepaald. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de geldende RO-standaarden van 2012: IMRO2012, PrBp2012 (Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen), SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) en STRI2012 (Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten). Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet conform de landelijk bepaalde uniforme opbouw en vormgeving. Hierdoor is het plan leesbaar en overzichtelijk.

 

De opbouw van de plankaart begint altijd met een recente (digitale) kadastrale ondergrond en het bepalen van de plangrenzen. De plangrenzen sluiten aan op andere bestaande bestemmingsplannen, in dit geval zijn dat de bestemmingsplannen: Bedrijventerrein Hengelder 1982, Bedrijventerrein Hengelder 2007, Bedrijventerrein Groot Holthuizen en Hengelder II en de correctieve herziening Groot Holthuizen en Hengelder II.

 

PARAGRAAF 3.2 Bouwvlak en bebouwingspercentage

Het bouwvlak is bedoeld om de situering van de hoofdbebouwing te regelen. Het vlak geeft aan waar bebouwing wordt toegestaan en hierin wordt doorgaans een maximum bebouwingspercentage opgenomen. Het uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is om geen bouwvlak op te nemen. Binnen de betreffende bestemmingen zijn alle mogelijkheden opgenomen.

PARAGRAAF 3.3 Minimale en maximale bouwhoogte

Er zijn in de regels bepalingen opgenomen over de maximum bouwhoogten, bijvoorbeeld ten behoeve van lichtmasten. Bijzonder in dit bestemmingsplan is dat er hoogtes (bovengronds) en dieptes (ondergronds) zijn vastgelegd. Het uitgangspunt is dat de tunnel ter hoogte van het spoor niet meer dan 6,5 m diep mag bedragen.

 

PARAGRAAF 3.4 Verkeer

Binnen de bestemming "Verkeer" zijn diverse functies mogelijk die bij de bestemming horen. Denk aan wegen, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en overige bij de bestemming horende voorzieningen.

 

PARAGRAAF 3.5 Milieu- en waardenaspecten

 

Milieucategorisering

Bij elk bestemmingsplan voor een grondgebied waar bedrijven aanwezig zijn, geldt als basis voor milieuzonering een gebruiksregeling op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”. De lijst is door de VNG mede opgezet om duidelijkheid en een zekere uniformiteit te scheppen in de veelheid van systematieken.

 

Milieuaspecten

De diverse milieuaspecten, zoals geluid, luchtkwaliteit, bodem en externe veiligheid worden nader uitgewerkt in de toelichting, hoofdstuk 5 Milieu- en waardenaspecten. Het betreft een ontwikkelgericht bestemmingsplan, dus onderzoeken naar milieuaspecten zijn van toepassing. Gezien de ontwikkeling zijn onderzoeken voor geluid en lucht niet noodzakelijk. Voor dit bestemmingsplan zijn een oriënterend bodemonderzoek, een flora en faunaonderzoek en een onderzoek naar niet gesprongen explosieven (NGE) uitgevoerd. Alle kabels, leidingen en straalpaden die in het plangebied zijn, zijn beschreven in hoofdstuk 5 van deze toelichting en, indien in noemenswaardige zin aanwezig, opgenomen op de plankaart.

 

 

PARAGRAAF 3.6 Archeologie en cultuurhistorie

 

Archeologie

In 2009 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Archeologie” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een parapluplan waarmee het gemeentelijke archeologiebeleid is doorvertaald in alle bestemmingsplannen van de gemeente Zevenaar. Met de inwerkingtreding van dit plan is aan alle bestemmingen een extra bestemming toegevoegd: de archeologische waarde. Deze is daarom ook als dubbelbestemming opgenomen in dit bestemmingsplan.

 

Cultuurhistorie

Voor cultuurhistorie is in hoofdstuk 5 de wijze beschreven waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In de regels en op de plankaart wordt geen specifieke richting gegeven voor de cultuurhistorische waarden en monumenten.

 

 

PARAGRAAF 3.7 Water

Met het Waterschap Rijn en IJssel heeft vooroverleg plaats gevonden over de aspecten water en riolering. Binnen het plangebied voor de tunnel zijn geen rioleringsvoorzieningen waarmee rekening moet worden gehouden. In de nieuw te realiseren situatie is geen sprake van beïnvloeding van het grondwater. Wel is oppervlaktewater aanwezig binnen het gebied waarover afspraken zijn gemaakt met het waterschap. In hoofdstuk 5 is beschreven welke afspraken met het waterschap zijn gemaakt en hoe wordt omgegaan met het aanwezige oppervlaktewater. Zo moet voor het verkleinen van nat oppervlak op streefpeilniveau compensatie worden uitgevoerd. Het plan is voorzien van verkleining, waardoor dus compensatie gevonden moet worden. Verder moet voor de toename van het verhard oppervlak voldaan worden aan de norm die het waterschap stelt. De norm geldt alleen als er een toename is meer dan 500 m2 nieuw verhard oppervlak. De uitgangspunten van de norm zijn: er is een statische waterberging nodig van 40 mm zodat een bui T=10+10% geborgen kan worden en vertraagd kan afvoeren naar het oppervlaktewater. Een bui T=100+10% moet tot aan het maaiveld geborgen worden zodat er geen sprake is van inundatie.

 

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

 

Onderzocht is in hoeverre beleidskaders van de overheid, de provincie, regionale samenwerkingsverbanden en het gemeentelijk beleid alsook externe ontwikkelingen gevolgen heeft voor het voorliggende bestemmingsplan.

 

PARAGRAAF 4.1 Inleiding

Door middel van beknopte samenvattingen van relevante beleidsnota’s en beleidsplannen is een overzicht verkregen en daaruit zijn conclusies getrokken. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in verschillende structuurvisies. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

 

De ruimtelijke mogelijkheden die in dit plan worden geboden, passen in het ruimtelijk beleid van het Rijk en de Provincie dat de eigen verantwoordelijkheden voor het regelen van zaken met een duidelijk lokaal belang benadrukt. In de volgende paragrafen worden de diverse beleidsstukken kort toegelicht.

 

PARAGRAAF 4.2 Rijksbeleid

 

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2018. In de SVIR zijn het aantal nationale ruimtelijke belangen teruggebracht en wordt in regels en procedures geschrapt. Zo krijgen provincies en gemeenten meer bewegingsruimte op het gebied van ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt in de SVIR is dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger genomen worden en dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten moet gaan zitten, omdat mensen zelf het best weten hoe ze moeten inspelen op de eigen situatie. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die het Rijk in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door het Rijk worden ingezet.

 

Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik bij stedelijke ontwikkelingen wordt een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is gebaseerd op de zogenaamde ‘SER-ladder’, die in het huidige beleid alleen wordt toegepast op bedrijventerreinen. In de structuurvisie wordt de SER-ladder toegepast op alle vormen van verstedelijking. Het gaat vooral om de regionale ruimtevraag voor wonen, werken, detailhandel en overige voorzieningen:

 

Conclusie

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2011 heeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

 

4.2.2 AMvB Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro. Het doel van het Barro is dat een aantal projecten die de rijksoverheid van rijksbelang vindt, dwingend worden geborgd in bestemmingsplannen of andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. In het Barro zijn de projecten genoemd die van rijksbelang zijn en die met behulp van digitale kaartbestanden exact zijn ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen 3 jaar in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. In het Barro zijn voorlopig zes ‘projecten’ beschreven, in 2012 zijn hier negen projecten aan toegevoegd die van rijksbelang zijn.

Voor een aantal projecten zijn sinds 1 oktober 2012 regels opgesteld: (nieuwe) Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Electriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt in ieder geval rekening gehouden met hoofdspoorwegen.

 

Programma Hoogfrequent Spoor (PHS)

Op 4 juni 2012 is de voorkeursbeslissing voor het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS) genomen. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ProRail werken de komende jaren aan de realisatie van hoogfrequent spoorvervoer. Op de drukste trajecten moeten reizigers uiterlijk in 2028 elke 10 minuten kunnen opstappen op een intercity of een sprinter. Op deze trajecten moeten elk uur zes intercity's en twee tot zes sprinters gaan rijden. Dit vraagt aanpassingen aan sporen, seinen en wissels. Ook stations worden aangepast.

 

Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is het Barro niet direct van toepassing.

 

4.2.3 Vierde Nota Waterhuishouding

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder ander aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergen-afvoeren” staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter vastgehouden te worden.

 

De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro.

 

Conclusie

De Watertoets is verplicht en is verder uitgewerkt in paragraaf 5.6.

 

4.2.4 Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voorplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen.

 

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Door de Flora- en Faunawet krijgt de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van de milieu- en waardenaspecten in de bestemmingsplannen. Dit is van toepassing op het buitengebied maar ook voor plaatsen midden in de stad; het is verplicht te onderzoeken of de wet niet wordt overtreden. Hierbij wordt gekeken naar beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Door vroegtijdig in kaart te brengen wat de risico’s zijn voor uw project, kan vertraging bij de uitvoering worden voorkomen.

 

Conclusie

In paragraaf 5.7 wordt verder ingegaan op de flora en fauna in het plangebied.

 

4.2.5 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico’s op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007, welke een onderdeel vormt van de Monumentenwet. Met deze wetswijziging heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Belangrijke doelen van de Modernisering van de Monumentenzorg zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk. Het ministerie van OC&W heeft in 2009 de beleidsbrief MoMo opgesteld. De beleidsbrief geeft de nieuwe visie op de monumentenzorg weer. In november 2009 stemde de Tweede Kamer hier mee in. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij het bestemmen van de in dat plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

 

Conclusie

In paragraaf 5.8 wordt ingegaan op de archeologische en cultuurhistorische waarden van het plangebied.

 

PARAGRAAF 4.3 Provinciaal beleid

 

4.3.1 Streekplan Gelderland 2005

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Het provinciale streekplan is vervangen door de provinciale structuurvisie. De provincie Gelderland heeft geen nieuwe provinciale structuurvisie gemaakt, maar het streekplan van rechtswege, beleidsneutraal, omgezet. Hierdoor is het beleid, zoals opgenomen in het streekplan, nog steeds van toepassing. De provinciale denkbeelden met betrekking tot de gewenste toekomstige ontwikkeling van het grondgebied van de gemeente Zevenaar zijn neergelegd in de Omgevingsplannen Gelderland, de verzamelnaam voor het Streekplan Gelderland 2005. Ter versterking van de ruimtelijk-economische hoofdstructuur wordt in beginsel gekozen voor het beter, efficiënter en hoogwaardiger benutten van het bestaand stedelijk gebied en van de reeds geplande uitbreidingen.

 

 [image]

Streekplan Gelderland 2005: Uitsnede Beleidskaart ruimtelijke structuur

 

Op de beleidskaart is de locatie van de tunnel met een zwarte cirkel aangegeven. Het valt deels binnen bebouwd gebied wat is aangeduid als 'binnen (inter)nationaal stedelijk netwerk' en deels binnen 'stedelijk netwerk'.

 

Conclusie

De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kwaliteit van het stedelijk netwerk. Het beoogde gebruik is passend binnen het gebruik van de omgeving. Het Streekplan Gelderland 2005 heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

 

4.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland is vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van 15 december 2010, nr. PS2010-780. In de provinciale verordening zijn toetsingskaders aangegeven waaraan nieuw op te stellen bestemmingsplannen moeten voldoen. In de provinciale verordening is aangegeven dat in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan:

  1. binnen bestaand bebouwd gebied;

  2. binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen;

  3. binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70% geldt;

  4. binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen;

  5. binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.

 

Conclusie

De Ruimtelijke Verordening Gelderland heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

 

4.3.3 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. het door Provinciale Staten vastgestelde Tweede Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP-2) heeft een looptijd tot 2014. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Verder bouwt de provincie aan de projecten uit het coalitieakkoord. De grootste knelpunten op het gebied van mobiliteit komen hierbij als eerste aan bod.

 

Naar aanleiding van een inspraakprocedure op het PVVP-2 heeft de provincie het plan aangepast. Bestrijding van geluidsoverlast door verkeer heeft daarbij extra aandacht. De aanpassing behelst verder het stimuleren van fietsgebruik op korte en middellange afstand, vooral in steden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen. Veilige fietspaden op schoolroutes moeten prioriteit krijgen.

 

Binnen het Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) heeft de provincie de volgende opgaven benoemd:

 

 

Conclusie

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan heeft geen nadelige gevolgen voor dit bestemmingsplan.

 

 

PARAGRAAF 4.4 Regionaal beleid

 

4.4.1 Regionaal plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen (voorheen KAN) op een klein onderdeel na goedgekeurd. In oktober 2006 besloot de KAN-raad al positief over het Regionaal Plan (RP). Het goedgekeurde RP heeft de status van een regionaal structuurplan.

 

Het Regionaal Plan vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. Met het RP wil de stadsregio werken aan een aantrekkelijke, bereikbare en internationaal concurrerende regio. Het doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het creëren van een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In het Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen.

 

Conclusie

Het Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020 heeft geen nadelige gevolgen voor dit bestemmingsplan.

 

PARAGRAAF 4.5 Gemeentelijk beleid

 

4.5.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2010-2030

De nieuwe Structuurvisie doet uitspraken over de ontwikkeling van Zevenaar in de periode 2010-2030. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het ‘(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar’. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.

 

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de beleidskaders.

 

4.5.2 Gemeentelijk Geluidbeleid 2008

De gemeente Zevenaar heeft gemeentelijk geluidbeleid opgesteld naar aanleiding van de Wet geluidhinder. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.

 

Het geluidbeleid is gebiedsgericht. Voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld en is bepaald in hoeverre onder bepaalde voorwaarden de gemeente afwijking van deze ambities accepteert. In het beleid is bepaald dat de gemeente met behulp van vergunningverlening ervoor zorgt dat de geluidbelasting veroorzaakt door bedrijven op of onder de ambitiewaarde van het betreffende gebied is.

 

Conclusie

Het Gemeentelijk Geluidbeleid 2008 heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

 

4.5.3 Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013-2030

De gemeente Zevenaar heeft op 26 juni 2013 het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 | 2030 vastgesteld. Het plan is opgesteld om een actueel, helder en verantwoord beleidskader te hebben dat verbindt en de koers bepaalt voor milieukwaliteit binnen de gemeente Zevenaar. Het Milieubeleidsplan maakt duidelijk waar binnen de gemeente Zevenaar de prioriteiten liggen.

 

Het plan kent een aantal ambities. Deze zijn verwoord in het Milieuperspectief Zevenaar 2030. Dit perspectief bestaat uit structuren, gebieden en plekken die van waarde kunnen zijn voor de (milieu)kwaliteit van Zevenaar. Het milieuperspectief is niet bedoeld als taakstelling, maar om uit te dagen. Het plangebied ligt binnen het onderdeel ‘Milieuperspectief Zevenaar 2030 – Rijnzone’:

  1. Landelijk wonen in kernen en lintbebouwing met ruimte voor 'kleinschalige' bedrijven.

  2. Compacte stad binnen 400 meter rond ring en treinstation.

  3. Enkele natuurgebieden met recreatief medegebruik; onder andere groene lob functionerend als park voor recreatie en stadsecologie.

  4. Ecologische hoofdstructuur met aandacht voor natuur(beleving).

  5. Enkele hoogwaardige fietsroutes die het gebied zelf en de woongebieden verbindt met de natuur- en recreatiegebieden.

  6. Recreatieve stepping stones.

  7. (Stads)landbouw.

  8. Versterking landschappelijke en ecologische waarden en natuurlijke afscherming (productiebos) tussen weginfrastructuur en stedelijk gebied.

 

Conclusie

Het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 | 2030 heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

 

4.5.4 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011

De gemeente Zevenaar heeft op 23 mei 2012 de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011 vastgesteld. De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen.

 

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

 

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

 

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zevenaar aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting aangaande het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties.

 

Conclusie

Voor de realisatie van de tunnel is er geen risicobron inzake externe veiligheid. In paragraaf 5.4 worden verder ingegaan op externe veiligheid. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de gestelde ambities uit de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Zevenaar.

 

4.5.5 Tussen belemmering en kans 'beleidsnotitie voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten 2008-2013'

Op 28 januari 2009 is deze beleidsnotitie door de gemeenteraad vastgesteld. Voor een herkenbaar en effectief monumentenbeleid in de gemeente Zevenaar is het van belang dat er bij de partijen die zich hiermee bezig houden, duidelijkheid is over de wijze waarop de gemeentelijke overheid met haar onroerend erfgoed wenst om te gaan. In het beleid wordt de visie op het onroerend erfgoed verwoord en wordt een aanzet gegeven voor het concretiseren, prioriteren en financieren van activiteiten die deels vanuit een wettelijke plicht en deels uit de bepalingen van de monumentenverordening voortvloeien.

 

Conclusie

Het voorliggende plan houdt in voldoende mate rekening met de beleidsnotitie.

 

4.5.6 Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente Zevenaar en Rijnwaarden

Met ingang van 1 januari 2012 zijn gemeenten op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. Om rekening te kunnen houden met de cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen, is het noodzakelijk inzicht te hebben in de aanwezige cultuurhistorische waarden. Hiertoe hebben de gemeenten Zevenaar en Rijnwaarden gezamenlijk een Cultuurhistorische waardenkaart ontwikkeld. Op 23 oktober 2013 is deze kaart in de raad van Zevenaar vastgesteld. Volgens deze kaart ligt de ontwikkeling in de gebieden Z13 (Bebouwde kom Zevenaar) en Z6 (Cultuurhistorisch gebied De Dijk).

 

Conclusie

In het gebied ligt een restant van een landweer. Voor de rest is er een compleet gewijzigde structuur en derhalve zijn er cultuurhistorisch geen aspecten om rekening mee te houden.

 

 

HOOFDSTUK 5 Milieu- en waardenaspecten

 

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische en waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven- en milieuzonering, water, flora en fauna (ecologie), archeologie en cultuurhistorie, kabels, leidingen en straalpaden.

 

PARAGRAAF 5.1 Geluid

Op basis van de Wet Geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden. Het betreft wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai. De gemeente Zevenaar heeft in 2008 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld. Het geluidbeleid is gebiedsgericht en voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld.

 

Plangebied

Gezien de voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan, waarbij een voet-/fietspad onder het spoor mogelijk wordt gemaakt, is er in het kader van geluid geen belemmering voor dit plan.

 

PARAGRAAF 5.2 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen.

 

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

 

Plangebied

Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een extra verkeersaantrekkende werking zouden hebben of de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen die bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. In het kader van de luchtkwaliteit is er geen belemmering voor dit plan.

 

PARAGRAAF 5.3 Bodem

De kwaliteit van zowel de bodem en het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid van een plan verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name het onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Hierbij wordt gekeken of de kwaliteit van de bodem fysiek, dan wel kwalitatief geschikt is voor een eventuele ontwikkeling. Daar waar maatregelen genomen moeten worden, zoals een sanering, dienen de financieel-economische consequenties hiervan in beeld gebracht te worden.

 

Verkennend (water)bodemonderzoek

Het verkennend (water)bodemonderzoek en civieltechnisch bodemonderzoek plangebied LV-tunnel, uitgevoerd door Econsultancy (17 december 2013, rapportnummer 13106151) toont aan dat het kleipakket matig verontreinigd is met arseen. De onderliggende matig siltige zandlaag is licht verontreinigd met arseen. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het voorkomen van nature lokaal verhoogde arseengehalten. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse voor deze bodemlagen betreft Industrie. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel en kobalt. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft AW. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen en barium.

 

Uit de analyseresultaten van de geanalyseerde waterbodemmengmonsters is gebleken dat de waterbodem plaatselijk verontreinigd is met arseen, molybdeen en minerale olie. Met behulp van de berekeningssystematiek van de CROW publicatie 132 (Werken in of met verontreinigde grond) is bepaald dat de van toepassing zijnde veiligheidsklasse Basisklasse betreft (zie bijlage 6b). Hierbij is gerekend met de hoogst gemeten gehalten.

 

Tijdens de uitvoering van de civieltechnische werkzaamheden dient met alert te zijn op afwijkende

bodemlagen (bijvoorbeeld lagen met bodemvreemde bijmengingen of met een afwijkende kleur of

geur) tijdens de graafwerkzaamheden. Indien dit zich voordoet dan moeten de opdrachtgever en het bevoegd gezag hierover in kennis worden gesteld, waarna mogelijk aanvullende veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden.

 

Plangebied

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er op de onderzoekslocatie geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor het werken met de grond en waterbodem tijdens de aanleg van de fietstunnel. Indien de grond niet binnen het werk kan worden hergebruikt is, afhankelijk van de beoogde locatie van hergebruik, mogelijk een partijkeuring noodzakelijk. Een partijkeuring geeft een definitief uitsluitsel omtrent de milieuhygiënische kwaliteit en de hergebruiksmogelijkheden van de partij.

 

Met het uitgevoerde onderzoek zijn de fysisch/chemische eigenschappen van de (water)bodem ter plaatse van het plangebied LV-tunnel in de gemeente Zevenaar vastgelegd. Op basis van de gehanteerde onderzoeksinspanning en de onderzoeksresultaten wordt geacht voldoende informatie te zijn geleverd, zodat hoeveelheidsbepalingen kunnen worden verricht en beslissingen ten aanzien van de omgang met de vrijkomende materiaalstromen kunnen worden genomen.

 

PARAGRAAF 5.4 Externe veiligheid

Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de risiconormeringen ten aanzien van de externe veiligheid. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

 

De mate van het risico is afhankelijk van twee aspecten, namelijk de kans op en het mogelijke effect van een ongeval. Onder de kans verstaan we de mogelijkheid dat zich een situatie voordoet waarbij bijvoorbeeld in een opslag van gevaarlijke stoffen een grote brand ontstaat. Onder effect verstaan we binnen de externe veiligheidswetgeving uitsluitend het aantal dodelijke slachtoffers van een ongeval. Dat daarnaast ook een groot aantal gewonden kunnen vallen, wordt bij het bepalen van externe veiligheidsrisico’s niet meegenomen. Uiteraard is dit aantal gewonden voor de hulpdiensten (bijvoorbeeld brandweer, ambulancediensten, etc.) wél relevant. Daarom wordt dit aspect meegenomen bij de verantwoording van het groepsrisico.

 

Beleid en regelgeving

Externe veiligheid gaat over de veiligheid van personen die zelf niet direct betrokken zijn bij risicovolle activiteiten (risicobronnen), maar als gevolg van die activiteiten wel risico kunnen lopen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven:

 

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op het overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten vastgesteld, uitgedrukt in de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 1x10-6/jaar. Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten tussen de 10-6 PR-contour en de transportroute bevinden.

 

 

 

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven als een grafiek met het aantal personen op de horizontale as en de cumulatieve kans op overlijden op de verticale as (de fN curve). Het groepsrisico, dat wordt bepaald door het aantal personen binnen het invloedsgebied rondom een risicovolle inrichting of transportas, wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit. De oriëntatiewaarde is een lijn waarbij de cumulatieve kans dat een aanwezige groep mensen komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen maatschappelijk acceptabel wordt geacht. De oriëntatiewaarde is géén norm.

 

Verantwoording groepsrisico

Ten aanzien van transportassen is elke toename van het groepsrisico, ook al is het risico lager dan de oriëntatiewaarde, gebonden aan een verantwoordingsplicht. Ten aanzien van inrichtingen moet het groepsrisico altijd verantwoord worden ongeacht of deze toe- of afneemt. Bij de verantwoording van het groepsrisico wordt de kans op het overlijden van x aantal mensen door een ongeval met gevaarlijke stoffen geaccepteerd. Ook wordt het restrisico geaccepteerd. Het restrisico heeft te maken met de methodiek waarop het risico wordt benaderd, risico = kans x effect. Hierdoor zijn de berekende risico’s altijd kleiner dan als er daadwerkelijk wat gebeurd. Dit heet het restrisico. Hoe goed externe veiligheid ook wordt verantwoord het is geen garantie op absolute veiligheid Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar. Naast de landelijk geldende wetgeving heeft de gemeente Zevenaar een beleidsvisie externe veiligheid opgesteld en vastgesteld op 23 mei 2012. Hierin staan de ambities en uitgangspunten op het gebied van externe veiligheid in de gemeente Zevenaar. De gemeente dient onder andere bij de verantwoording van het groepsrisico de uitgangspunten van beleidsvisie externe veiligheid in acht te nemen.

 

Beoordelingskader

Externe veiligheid gaat over het beperken van de blootstelling van mensen aan een verhoogd gevaar als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. De aan de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen verbonden risico’s moeten volgens het beleid externe veiligheid aanvaardbaar blijven. De wet- en regelgeving voor externe veiligheid is dan ook gestoeld op een risicobenadering.

 

Het gaat in de eerste plaats om de kans op een groep dodelijke slachtoffers door een ongeval met een gevaarlijke stof, ofwel het groepsrisico. Dit risico drukt de kans uit op een ramp van bepaalde omvang in doden. In de tweede plaats gaat het over de persoonlijke veiligheid van de individuele burger, ofwel het plaatsgebonden risico. Dit is de overlijdenskans die een persoon loopt, door op een bepaalde afstand van een inrichting of een transportroute permanent aanwezig te zijn. Voor transportassen zijn de regels vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs), voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor bedrijven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Alle drie de besluiten hanteren dezelfde risicobenadering. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grens- en een richtwaarde. De beoordeling van het groepsrisico vindt niet plaats door toetsing aan een vaste norm maar door middel van het afleggen van een verantwoording. Het bevoegd gezag beoordeelt hierbij de aanvaardbaarheid van het groepsrisico in het omgevingsbesluit.

 

Verwachting nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten en nieuwe risicobronnen

Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de

risicobronnen in en rondom het plangebied, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. De planontwikkeling voorziet niet in de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten noch in de realisatie van nieuwe risicobronnen. In het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. In de nabijheid zijn wel kwetsbare objecten en risicobronnen (zie www.risicokaart.nl).

 

Plangebied

De planologische ontwikkeling betreft de realisatie van een tunnel/onderdoorgang, geen kwetsbaar object zijnde. In het kader van de externe veiligheid is er dan ook geen aanleiding om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid. Een rekenkundig onderzoek naar het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) zijn geen vereiste. Het spoortraject maakt geen onderdeel uit van het Basisnet.

 

PARAGRAAF 5.5 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijke relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woongebieden. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.

 

Om het begrip ‘milieuzonering’ hanteerbaar te maken, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In de VNG-publicatie is een zogenaamde richtafstandenlijst opgenomen. In deze lijst is voor allerlei soorten bedrijvigheid aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur worden aangehouden. Naast richtafstanden zijn ook andere kenmerken vermeld, zoals de verkeersaantrekkende werking.

 

Plangebied

Binnen het plangebied worden geen bedrijven opgericht.

 

PARAGRAAF 5.6 Water

 

Zevenaar als geheel

De ontstaansgeschiedenis van Zevenaar is mede bepaald door de loop die de Rijn heeft gevolgd en vorming van de ondergrond in samenhang daarmee. De indeling in oeverwallen en kommen is daarvan het nog steeds zichtbare gevolg. Die verschillen zijn tijdens de eeuwenlange occupatiegeschiedenis versterkt door bewoning en het agrarische gebruik. In de loop van de tijd zijn er veel fluctuaties geweest in de beddingen van de Rijn en de Waal. De gevolgen van het voortdurend meanderen van de rivieren zijn nog steeds zichtbaar in het landschap, de Rijnstrangen. Door de voortdurend terugkerende overstromingen zijn de hoger gelegen oeverwallen en de lager gelegen kommen ontstaan. Het oeverwallengebied is door de mens als eerste voor bewoning in gebruik genomen. De kernen Zevenaar, Oud Zevenaar en Babberich liggen op zo’n oeverwal. Het landschap van de noordelijke helft van de gemeente Zevenaar maakt deel uit van een open komgebied tussen de Rijn en IJssel. Doordat het gebied vroeger jaarlijks overstroomde, is het tot begin vorige eeuw een nauwelijks bewoond en schaars ontsloten gebied geweest. Nadat men het gebied waterstaatkundig beter beheersen kon, is het aantal ontsluitingswegen en bebouwingselementen groter geworden en zijn weg- en erfbeplantingen aangebracht. De openheid ten opzichte van het zand- en oeverwallengebied is echter blijven bestaan. De lage en natte kommen van Zevenaar zijn nog steeds open weidegebieden De aanwezigheid van kwelwater vanuit Montferland is een goede basis voor de ontwikkeling van bijzondere vegetaties.

 

 

Watertoetstabel

Thema

Toetsvraag

Relevant

HOOFDTHEMA’S

Veiligheid

 

1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?

2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee

Nee

Riolering en Afvalwaterketen

1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?

2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?

3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?

Nee

Nee

Nee

Wateroverlast (oppervlaktewater)

 

1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?

2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?

3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?

Ja

Nee

Nee

Grondwater-

overlast

1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?

3. Is in het plangebied sprake van kwel?

4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Ja

Nee

Ja

Ja

Oppervlakte-

waterkwaliteit

 

1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?

2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?

Nee

Nee

Nee

Grondwaterkwaliteit

1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?

Nee

Volksgezondheid

 

1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?

2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Nee

 

Nee

Verdroging

 

1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur?

Nee

Natte natuur

1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte E VZ?

2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur?

Nee

Nee

Inrichting en beheer

1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?

Ja

 

Ja

AANDACHTSTHEMA’S

Recreatie

1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?

Nee

Cultuurhistorie

1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?

Nee

 

 

Beschrijving van het watersysteem in het plangebied

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied van de gemeente Zevenaar. Het betreft hier een zone die bestaat uit groen in combinatie met een waterpartij. In de nieuwe situatie wordt de bestaande waterpartij verlegd en wordt een fietstunnel, in combinatie met voet- en fietspaden, ingepast. De fietstunnel gaat dienen als verbinding met Zevenaar Oost.

 

Bodem en grondwater

Op basis van beschikbare gemeten grondwaterstanden in de uithoeken van de omgeving, zijn de volgende inschattingen gemaakt:

Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG): ca. 10,30+NAP

Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG): ca. 9,30+NAP

Grondwatertrap: VII

 

In de bodem vinden geen verstoringen plaats die invloed kunnen hebben op het grondwaterpeil binnen het plangebied.

 

Oppervlaktewater

De tunnel met fiets- en voetpaden is geprojecteerd ter plaatse van de watergang (BVM27.045) bij de Einsteinstraat. De gemeente wil de watergang met een oppervlakte van circa 2000 m2 op streefpeil niveau (insteek tot insteek variërend van 6 - 9 m) dempen. De te dempen watergang maakt onderdeel uit van oppervlaktewatersysteem dat in beheer is bij het waterschap Rijn en IJssel. Hierop is de keur van toepassing.

 

In onderstaande afbeelding is de situatie weergegeven.

 [image]

 

Waterkwantiteit

Het betreft het meest bovenstrooms gelegen deel van het watersysteem (= eindstreng). Het waterschap en de gemeente hebben samen gekeken naar de gevolgen voor het watersysteem, op basis van de uitgangspunten van dit plan. Binnen het peilgebied zal een compenserend wateroppervlak aangelegd moeten worden van het onttrokken hoeveelheid oppervlak/inhoud aan het watersysteem. Wij hebben gekeken waar mogelijkheden zijn om te compenseren binnen het peilgebied. Op basis van een onderzoek die de gemeente heeft uit laten voeren is een voorstel gedaan naar het waterschap voor compensatie. De oplossingen van het onderzoek zijn:

  1. Celsiusstraat 56 (woonboulevard): hier is in het verleden al extra wateroppervlak gecreëerd. Het wateroppervlak is aangelegd vanuit esthetische overwegingen. Het gaat om ca. 500 m2 die aangewend kan worden als watercompensatie

  2. Belhamel 19: hier is in het verleden al extra wateroppervlak gecreerd. Het wateroppervlak is aangelegd vanuit esthetische overwegingen. Het gaat om ca. 800 m2 die aangewend kan worden als watercompensatie

  3. Restant oude locatie: het wateroppervlak dat op de oude locatie in combinatie met de tunnel wordt teruggebracht. De gemeente zal binnen het plangebied ca. 700 m2 wateroppervlakte terugbrengen op streefpeilniveau.                       

Het aan te brengen profiel bij oplossing 1 en 2 is getoetst aan het theoretische profiel uit de legger van het waterschap. Daaruit is te concluderen dat deze locaties de mogelijkheid bieden om de compensaties te plaatsen. Deze oplossingen alsmede de oplossing voor het dempen van de waterpartij, zullen onderdeel uit maken van de aanvraag watervergunning.

 

 

Waterkwaliteit

Gekeken is of het plan invloed heeft op de waterkwaliteit. In de huidige situatie is bekend dat de te dempen watergang niet is onderzocht in het Stadswateronderzoek (project WAKKER; waterkwaliteitsspoor). Het onderzoek geeft aan het hier geen risicovolle locatie voor waterkwaliteit betreft.

 

Riolering

In of bij het watergebied zijn geen rioleringssystemen gelegen.

 

Toename verhard oppervlak Tunnel

In paragraaf 3.7 is aangegeven dat Het plan voor de tunnel voorziet een toename van verhard oppervlak van 2.000 m2. Voor de opgave van T=10+10% komt dit dan neer op een opgave van 80 m3. Voor de opgave van T=100+10% komt dit neer op een opgave van 200 m3.

 

Afvoer hemelwater vanuit tunnel

Voor de tunnel gaan wij uit van toepassing van een bergingskelder met pompinstallatie als onderdeel van de tunnel. Binnen dit systeem zal de wateropgave voor toename verhard oppervlak worden ingevuld. Eventuele lozingen vanuit de pompput voldoen aan de eisen die gesteld worden door het waterschap. Dit zal geregeld worden binnen de watervergunning die tzt wordt aangevraagd.

 

Plangebied

Met dit plan worden veranderingen in het watersysteem aangebracht, omdat beoogd wordt de watergang te verleggen om het fietspad en de langzaam verkeerstunnel mogelijk te maken. Hierover is afstemming met het Waterschap Rijn en IJssel en daardoor kan het plan zonder belemmeringen doorgang vinden.

 

De gemeente Zevenaar en het waterschap Rijn en IJssel hebben afspraken gemaakt. Concreet betekent dit het volgende:

 

Door de aanleg van de tunnel onder het spoor en de aanleg van het fietspad door de watergang moeten de volgende maatregelen worden genomen:

 

PARAGRAAF 5.7 Flora en Fauna

Er is een quickscan flora en fauna en een aanvullend veldonderzoek uitgevoerd in het kader van de voorgenomen aanleg van de langzaam verkeerstunnel (rapport nummer 13095984, quickscan Flora en fauna Einsteinstraat en omgeving, Econsultancy en rapportnummer 13126315 Aanvullend veldonderzoek Einsteinstraat te Zevenaar in de gemeente Zevenaar, Econsultancy 23 juli 2014 ). De quickscan en het aanvullende veldonderzoek flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

 

Plangebied

Ten behoeve van het Flora en Fauna onderzoek is de gehele onderzoekslocatie op 6 november 2013 tijdens een veldbezoek onderzocht. Daarnaast is aan de hand van gegevens van de provincie, verspreidingsatlassen, andere standaardwerken en op basis van “expert Judgement” het gebied onderzocht op het voor kunnen komen van bijzondere plant- en diersoorten. Naar aanleiding van de conclusie uit de quickscan flora en fauna is aanvullend veldonderzoek gedaan. Hiervoor zijn extra veldbezoeken gebracht op 7 april, 13 mei en 22 juli 2014.

 

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van flora en fauna moet rekening worden gehouden met gebiedsbescherming. Deze bescherming vindt plaats op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden. Ten zuiden van het plangebied ligt op ongeveer 1,6 km het Natura 2000 gebied Gelderse Poort. Dit is ook het meest dichtbij gelegen gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afstand van het plangebied tot het Natura 2000 gebied is dusdanig groot dat er geen substantiële effecten te verwachten zijn op het Natura 2000 gebied.

 

 [image]

Quickscan Flora en fauna: ligging onderzoeksgebied ten opzichte van de EHS

 

Soortenbescherming

De Europese natuurwetgeving is in Nederland, op het gebied van de soortbescherming, uitgewerkt in de Flora en faunawet. Deze wet heeft tot doel alle in Nederland in het wild voorkomende planten en diersoorten te beschermen en in stand te houden. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermende soorten in het plangebied.

 

Uit de quickscan flora en fauna en het aanvullende veldonderzoek uitgevoerd door Econsultancy komt t.a.v. de soortbescherming het volgende naar voren:

 

Er zijn geen streng beschermde vogelsoorten aangetroffen. De houtige gewassen moeten buiten het broedseizoen van vogels worden verwijderd; Het gebied wordt als fourageergebied gebruikt door een ransuil. Deze functie blijft behouden door het behoud van de populieren in het gebied.

 

Voor het aanbrengen van de langzaam verkeerstunnel is geen ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. In de uitvoering In de planvorming kan eenvoudig rekening worden gehouden met de functie vliegroute voor vleermuizen. Voor het dempen van de watergang geldt de algemene zorgplicht en voor de te verwachten broedvolgels geldt dat de nestlocaties niet verstoord mogen worden als deze in gebruik zijn.

 

PARAGRAAF 5.8 Archeologie en cultuurhistorie

 

5.8.1 Archeologie

Zevenaar heeft een rijke historie en kent mede daarom een rijke archeologische historie. Vanuit het voornoemd Verdrag en vanuit de Monumentenwet heeft Zevenaar archeologisch beleid gemaakt. Op basis van dat archeologische beleid is een zogenaamde ‘loketkaart’ vastgesteld. Dit beleid en de loketkaart vormen de onderlegger voor het zogenaamde paraplubestemmingsplan “Archeologie” van de gemeente Zevenaar.

 

Plangebied

De bestemming “Archeologie” is gedeeltelijk als dubbelbestemming opgenomen. Voor het plangebied gelden de volgende (verwachting)waardes:

 

De aanduidingen SWR-LAV en SWR-OW zijn van toepassing voor het plangebied. SWR-LAV staat voor ‘’specifieke vorm van waarde – lage archeologische waarde’’ en geeft aan dat archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m. SWR-OW staat voor ‘’specifieke vorm van waarde – oppervlaktewater", waarbij bij onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5m, waarbij geldt dat gebieden waar de waterdiepte groter is dan 1,50m buiten beschouwing blijven.

 

Gezien de grootte van het plangebied en de bijbehorende verwachtingswaarde, is er geen archeologisch onderzoek nodig.

 

5.8.2 Cultuurhistorie

Gemeenten hebben de wettelijke taak om op lokaal niveau de ruimtelijke ontwikkeling in goede banen te leiden. Dit gebeurt vooral door middel van een structuurvisie en daaraan gerelateerde bestemmingsplannen. Ten aanzien van geregistreerd cultureel erfgoed (monumenten) heeft de gemeente door middel van de Monumentenwet verantwoordelijkheden met betrekking tot aanwijzing, advisering en behoud. Voor advies en toetsing is er de monumentencommissie. Ook heeft de gemeente taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de archeologische monumentenzorg.

 

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt mogelijkheden om herontwikkeling en exploitatie van cultureel erfgoed juridisch-planologisch te verankeren met een integrale ruimtelijke gebiedsvisie als uitgangspunt, mits de procedures snel doorkopen kunnen worden en er geen jarenlange vertraging optreedt. Daarin ligt bij uitstek de oplossing om cultureel erfgoed te behouden en weerbaar te maken voor generaties na ons. Daarom is met ingang van 1 januari 2012 in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geregeld dat de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan met cultuurhistorische waarden (boven de grond) en archeologische waarden (onder de grond) rekening moet houden. Naast de Wro en het Bro spelen de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Wet Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) een belangrijke rol.

 

Plangebied

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke- of rijksmonumenten en is er geen sprake van een cultuurhistorische karakteristiek.

 

PARAGRAAF 5.9 Kabels, leidingen en straalpaden

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden. Wanneer het gaat om een straalpad, betekent dat binnen de op de plankaart aangeduide straalpaden geen bouwwerken mogen worden opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan op de plankaart in het straalpad aangegeven hoogte. De straalpaden worden gebruikt voor draadloze telecommunicatie op beperkte afstanden.

 

Plangebied

Voor het plangebied geldt dat er kabels/leidingen te vinden zijn, maar geen straalpaden. Er liggen 150 kV kabels (ondergrondse hoogspanningsleiding). Bij het roeren van de grond moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van deze kabels. Dit betekent dat allerlei activiteiten zoals het oprichten van bouwwerken, het planten van diepwortelende bomen en ontgravingen en verlagingen nabij de leidingen binnen deze strook niet zonder toestemming van de eigenaar kunnen plaatsvinden.

 

De conclusie is dat ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving daarvan kabels/leidingen bekend zijn die belemmeringen opleveren voor dit bestemmingsplan. Deze worden verlegd voordat een vergunning voor de langzaam verkeerstunnel verleend wordt. Op de plankaart is de nieuwe situatie weergegeven.Met de eigenaren van de nu aanwezige kabels in het plangebied zijn afspraken gemaakt over verlegging. Het gaat om kabels die in eigendom zijn bij Liander en Prorail. Met beide beheerders zijn afspraken gemaakt over verlegging van de kabels buiten de te realiseren langzaam verkeerstunnel.

 

Er zijn derhalve geen kabels, leidingen en straalpaden bekend die belemmeringen opleveren voor dit plan.

 

PARAGRAAF 5.10 Niet gesprongen explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen (voor nadere info zie: www.explosievenopsporing.nl).

 

Er is een bureaustudie uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het plangebied. Doelstelling van dit vooronderzoek is om met behulp van historisch feitenmateriaal zoals literatuur, archief- en luchtfotomateriaal te achterhalen of er een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van achtergebleven explosieven in het plangebied. Hierbij wordt specifiek en op basis van feitelijkheden nagegaan of en waar in het plangebied explosieven verwacht kunnen worden en wat het risico is dat deze bij bodemwerkzaamheden aangetroffen kunnen worden. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd bij dit bestemmingsplan.

 

Plangebied

Uit het onderzoek is gebleken dat er twee kraterinslagen zijn met een diameter van circa 1,5 tot 2 meter. De onderlinge afstand tussen de inslagen is 46 meter. In de periode na de oorlog hebben er grondroerende werkzaamheden plaatsgevonden in delen van het onderzoeksgebied. Het uitgangspunt in deze is dat bij de reeds uitgevoerde grondroerende werkzaamheden eventuele aangetroffen Conventionele Explosieven gemeld en geruimd zouden zijn. De naoorlogs geroerde locaties/bodemlagen kunnen derhalve tot de diepte van de naoorlogse bodemroeringen als ONVERDACHT worden aangemerkt (ECG heeft geen maatvoering achterhaald). Gesteld wordt dat voor de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven in de niet naoorlogs geroerde delen van het onderzoeksgebied als VERDACHT wordt aangemerkt. Mogelijke oorzaak hiervoor zijn blindgangers.

 

Explosive Clearance Group (ECG) heeft daarom geadviseerd het opsporingsproces voort te zetten naar de mogelijkheden van de situatie ter plaatse en in relatie tot de geplande werkzaamheden. Aangezien er in het onderzoeksgebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, wordt expliciet geadviseerd het uitvoerend personeel voorafgaand aan de bodemingrepen/werkzaamheden uitdrukkelijk te instrueren geen verdere acties te ondernemen in het geval van het onverhoopt aantreffen van munitieverdachte opbjecten en terstond contact op te nemen met de plaatselijke politie. Hierbij dient expliciet opgemerkt te worden dat er voor het gebied alwaar het onderzoeksgebied het beheersgebied/spoortracé van ProRail doorkruist er (op basis van het geraadpleegde bronnenmateriaal) geen indicaties voor de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven zijn achterhaald.

 

HOOFDSTUK 6 Wijze van bestemmen

 

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijk beleid. Meer informatie over de rol en de betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.ruimtelijkeplannen.nl.

 

PARAGRAAF 6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee gebruiksmogelijkheden aan gronden worden toegekend. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

 

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan, zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden).

 

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

 

En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

 

PARAGRAAF 6.2 Hoofdstukopbouw van de regels

De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

 

6.2.1 Inleidende regels

 

Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

 

Wijze van meten

De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, diepten, breedtes en dergelijke waarmee op een eenduidige manier uitleg wordt gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

 

6.2.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning heeft verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

 

Bestemmingen

Allereerst komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.

 

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

 

Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.

 

6.2.3 Algemene regels

Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft:

 

Hieronder volgt per algemene regels een korte toelichting.

 

 

6.2.4 Overgangs- en slotregels

De overgangs- en slotregels zijn algemeen van aard en gelden voor alle bestemmingen. De volgende slotbepalingen zijn opgenomen in dit laatste hoofdstuk.

 

Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Aangesloten is bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

 

PARAGRAAF 6.3 Beschrijving per bestemming

Het voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

 

6.3.1 Verkeer - Railverkeer

Voor de beoogde wegen- en fietsstructuur alsook met name de bestaande spoorweg in het plangebied is de bestemming ‘Verkeer-Railverkeer’ met een aanduiding 'tunnel' opgenomen. Binnen de bestemming is het ook mogelijk om watergangen en groenvoorzieningen aan te leggen.

 

6.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied

Voor de beoogde wegen- en fietsstructuur in het plangebied is de bestemming ‘Verkeer’ met een aanduiding 'tunnel' opgenomen. Het is straks voor fietsers en voetgangers mogelijk om gebruik te maken van deze langzaam verkeerstunnel. Binnen de bestemming is het ook mogelijk om watergangen en groenvoorzieningen aan te leggen. Binnen deze bestemming is ook water mogelijk. Met het Waterschap Rijn en IJssel zijn afspraken gemaakt over het aantal m2 oppervlakte wat binnen het plangebied moet blijven en wat er gecompenseerd moet worden buiten het plangebied.

 

6.3.3 Leiding - Hoogspanning

Binnen het plangebied liggen kabels en hoogspanningsleidingen. Sommige worden verlegd vanwege de tunnel. Op de plankaart is aangegeven waar de hoogspanningsleiding(en) ligt/liggen. Door middel van de aanduiding voor 'leidingstrook' is de uiterlijke begrenzing aangegeven van de leidingen.

 

6.3.4 Waarde - Archeologie

Om de aan de gronden gegeven archeologische verwachtingswaarde te beschermen, is een dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen. De te onderscheiden verwachtingen zijn door middel van een nadere aanduiding aangegeven. Afhankelijk van de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

 

HOOFDSTUK 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

 

PARAGRAAF 7.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelgericht bestemmingsplan, waarbij publieke investeringen in de openbare ruimte aan de orde zijn.

 

7.1.1 Exploitatieplan

Sinds 1 juli 2008 is het op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om bij een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vast te stellen, indien er op grond van het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro kan worden gerealiseerd. Een exploitatieplan is voor het voorliggend bestemmingsplan niet verplicht, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Van de mogelijkheid om via een exploitatieplan eisen te stellen aan de inrichting en/of fasering maakt de gemeente Zevenaar geen gebruik.

 

Dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente de onderzoeks- en plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd of deze kosten worden doorberekend aan de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Er hoeft geen anterieure overeenkomst noch een exploitatieovereenkomst te worden opgesteld. De economische uitvoerbaarheid is verzekerd.

 

7.1.2 Eigendomssituatie

De gronden waarop de tunnel komt, zijn in eigendom van de gemeente Zevenaar. Daar waar in het plangebied de spoorlijn Zevenaar-Doetinchem ligt, is de grond in eigendom van Railinfratrust BV. De watergang is in eigendom van het Waterschap Rijn en IJssel.

 

PARAGRAAF 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

7.2.1 Overleg met overlegpartners en belanghebbenden

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Er is vooraf overleg gevoerd met ProRail, het Waterschap Rijn en IJssel, de Stadsregio, provincie Gelderland en Liander.

 

7.2.2 Overleg omwonenden en andere belangstellenden

Inspraak is in de Wet ruimtelijke ordening niet verplicht gesteld. Dit neemt niet weg dat het gemeenten vrij staat toch inspraak te verlenen. Het is uiteraard van groot belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. In onderhavig geval is ervoor gekozen om geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen.

 

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 20 juni 2014 tot 1 augustus 2014 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn had een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. De zienswijzennota is als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.

 

 

 

HOOFDSTUK 8 Procedure

 

 

PARAGRAAF 8.1 Overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de desbetreffende instanties. Mochten er lopende de procedure nog reacties worden ingediend, dan worden deze beoordeeld en meegenomen ten behoeve van de definitieve vaststelling van het bestemmingsplan.

 

PARAGRAAF 8.2 Van ontwerp naar vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd in de Staatscourant, de gemeentelijke website en de Liemers Lantaren. Op het ontwerp van dit bestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend. In het vaststellingsbesluit wordt verslag gedaan van de mogelijke zienswijzen en van de mogelijke wijzigingen die bij vaststelling worden doorgevoerd.

 

 

HOOFDSTUK 9 Conclusie

 

Het bestemmingsplan is opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.