direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuiderlaan 49, Zevenaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zuiderlaan 49 in Zevenaar is het voormalige bedrijf van initiatiefnemer gevestigd. Initiatiefnemer was melkboer en reed met zijn SRV-wagen langs de klanten. De locatie aan de Zuiderlaan 49 werd gebruik voor de opslag van de levensmiddelen en de stalling van de SRV-wagen.

In 2007 is initiatiefnemer gestopt met zijn bedrijf. Voortzetting van de bedrijfsactiviteiten op de locatie is niet aan de orde en bovendien niet wenselijk. Dit laatste omdat de Zuiderlaan, ter plaatse van het plangebied, een smalle en doodlopende weg is die eigenlijk ongeschikt is voor (grote) vrachtauto's. Zie ook de navolgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0001.png"

Figuur 1: Foto Zuiderlaan (bron: google maps)

Initiatiefnemer heeft met de gemeente overleg gevoerd over de wijziging van de bedrijvenbestemming van zijn locatie in de woonbestemming. De gemeente is welwillend om de bestemming te wijzigen en daarmee de bedrijfslocatie op te heffen.

Onderhavig plan voorziet in de wijziging van de bedrijfsbestemming van het perceel in de woonbestemming en het wijzigen van de bestemming "Agrarisch met waarden" in de bestemming "Tuin". In totaal krijgt een oppervlakte van circa 1.450 m2 de woonbestemming. De bestemming "Tuin" wordt gelegd op een oppervlakte van circa 2.000 m2.

Het verzoek van initiatiefnemer is strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Door middel van dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Zuiderlaan 49 in Zevenaar, liggend in de gemeente Zevenaar. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0002.png"

Figuur 2: Ligging plangebied

In de rechter afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied met een rode lijn aangegeven. Zie voor de exacte begrenzing van het plangebied de verbeelding van het bestemmingsplan.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment geldt voor het plangebied de beheersverordening 'Buitengebied Zevenaar'. Deze beheersverordening is op 25 september 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Op grond van de beheersverordening heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Het plangebied is aangeduid als een gebied met een hoge archeologische verwachting (aanduiding swr - hav).

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede verbeelding beheersverordening

Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een bedrijf. In de bijlagenlijst "Bedrijven" is voor de locatie aan de Zuiderlaan 49 aangegeven dat het gaat om de opslag ten behoeve van de zuivelhandel. In de bedrijvenlijst is verder aangegeven dat het bedrijf de beschikking heeft over 289 m2 aan bestaande bedrijfsbebouwing en dat er 1 woning aanwezig is.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Bestemmingsplannen worden door de gemeenteraad op digitale wijze vastgesteld. Dit plan voldoet daarom aan de wettelijke eisen voor digitalisering en uitwisseling van bestanden. De regels en de verbeelding zijn gebaseerd op de RO Standaarden 2012. Daarnaast is aangesloten bij de standaardsystematiek van de gemeente Zevenaar.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een analoge versie daarvan wordt gelijktijdig vastgesteld. De analoge versie van dit bestemmingsplan omvat deze toelichting, de bijlagen bij de toelichting, de regels en de verbeelding. Als na vaststelling de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan en de analoge versie aanleiding geeft tot een verschillende uitleg, is de eerstgenoemde inhoud beslissend.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 wordt de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 5 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 6), de uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7) en tot slot de te volgen procedure (hoofdstuk 8).

Hoofdstuk 2 De bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt in het buitengebied van Zevenaar ten zuiden van de Ringbaan-Zuid. De Zuiderlaan, ter plaatse van het plangebied, is een doodlopende weg, waar 5 woningen aan liggen. Met uitzondering van de woning van initiatiefnemer, hebben alle woningen de woonbestemming.

Ten oosten van de locatie, grenzend aan het perceel van initiatiefnemers, ligt het recreatieoord Panoven. Op enige afstand bevindt zich het museum Steenfabriek & Buitengoed "De Panoven".

Rondom het perceel van initiatiefnemers liggen gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden". Ook een deel van het perceel van initiatiefnemer heeft deze bestemming.

Zo'n 15 jaar geleden heeft initiatiefnemer meegedaan aan de actie: Erfbeplanting. Achter de bedrijfsbebouwing is destijds een vogelbosje aangeplant met inheemse boomsoorten o.a. hazelaar,hondsroos, krentenboom, meidoorn, sleedoorn etc. Ook is een waterpoel aangelegd. Feitelijk is dit perceelgedeelte in gebruik als tuin. Zie hiervoor ook de navolgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0004.png" Figuur 4: foto tuin (bron: initiatiefnemer)

Hoewel het perceel van initiatiefnemer in het buitengebied ligt, zijn in de directe omgeving geen agrarische (meer) bedrijven aanwezig. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijfslocatie ligt ten zuidwesten van het plangebied op circa 430 meter afstand. Veel voormalige agrarische bedrijfslocaties zijn inmiddels ook bestemd voor woondoeleinden.

Initiatiefnemers hebben de beschikking over één bedrijfswoning. Zie de navolgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0005.png"

Figuur 5: zicht op de woning vanaf de Zuiderlaan (bron: google maps)

2.3 Functionele structuur

Op de voormalige bedrijfslocatie aan de Zuiderlaan 49 in Zevenaar zijn de bedrijfsactiviteiten circa 10 jaar geleden gestaakt. Sindsdien wordt het perceel feitelijk gebruikt voor woondoeleinden aangezien de voormalige ondernemer op het perceel is blijven wonen.

Het perceel

Het perceel aan de Zuiderlaan 49 in Zevenaar heeft een totale oppervlakte van circa 3.500 m² (zie figuur 6). Het westelijk gedeelte van het perceel was in gebruik voor bedrijfsdoeleinden. Het oostelijk deel van het perceel is ingericht als tuin met een waterpoel.

Op het perceel rust een archeologische verwachtingswaarde. Bij bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m moet archeologisch onderzoek plaatsvinden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0006.png"

Figuur 6: kadastraal perceel

De woning

De woning is gebouwd in 1966 en heeft een oppervlakte van circa 115 m2. Op de navolgende foto is de woning afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0007.png"

Figuur 7: foto bestaande woning (bron: google maps)

De bedrijfsgebouwen

Op het perceel zijn twee bedrijfsgebouwen aanwezig. Op de onderstaande afbeelding zijn deze bedrijfsgebouwen genummerd weergegeven.

Bedrijfsgebouw 1 heeft een oppervlakte van circa 119 m2 met een nokhoogte van 8 meter en een goothoogte van 2,2 meter. Dit gebouw werd gebruikt voor opslagdoeleinden ten behoeve van het melkbedrijf.

Gebouw 2, de oude kippenschuur, heeft een oppervlakte van circa 53 m2. Aan de zuidzijde heeft dit gebouw een goothoogte van 2,10 meter en aan de noordzijde een goothoogte van 1,40 meter. De nokhoogte is circa 3 meter. Dit gebouw heeft van 1966 tot 1973 dienst gedaan als kippenschuur. vanaf 1973 is het gebouw enkele jaren gebruikt voor de huisvesting van een aantal hobby-schapen. Sinds ongeveer wordt het gebouw gebruikt als tuinhuis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0008.png"

Een aantal foto's van de gebouwen zijn hierna afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0010.png"

Hoofdstuk 3 De toekomstige situatie

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de toekomstige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven, waarbij ook aandacht wordt besteedt aan parkeren.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Als gevolg van het onderliggend bestemmingsplan wordt het perceelsgedeelte met de bestemming "bedrijf" gewijzigd in de bestemming "Wonen". Op de navolgende afbeelding is dit perceelsgedeelte met het cijfer "1"aangegeven. Het perceelgedeelte met de bestemming "Agrarisch met waarden" wordt gewijzigd in de bestemming "Tuin". Op de navolgende afbeelding is dit perceelsgedeelte met het cijfer "2"aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0011.png"

Figuur 8: begrenzing van de verschillende bestemmingen

De bestaande gebouwen vallen allen binnen het bestemmingsvlak met de woonbestemming.

De woning heeft een oppervlakte van circa 117 m2. De vrijstaande bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 172 m2.

De oppervlakte van de bestemming 'Wonen', waarbinnen de woning en de vrijstaande bijgebouwen liggen, heeft een oppervlakte van circa 1.450 m2. De oppervlakte van het perceel met de bestemming 'Tuin' is ongeveer 2.000 m2.

Voor de exacte begrenzing van de verschillende bestemmingen wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

Inrichting erf

In paragraaf 2.2 en 2.3 zijn foto's afgedrukt van de inrichting van het erf behorende bij de woning. Het erf aan de voorzijde van de woning is als siertuin ingericht. Achter de woning en ten zuiden van de bedrijfsgebouwen is een (besloten) grasveld aanwezig. Achter de oude kippenschuur en het grasveld is, tot aan het recreatieoord Panoven, het erf ingericht als landschapstuin met een vogelbosje. Dit bosje bestaat uit inheemse boomsoorten zoals hazelaar, hondsroos, krentenboom, meidoorn, sleedoorn etc. In het midden van deze tuin is een waterpoel aanwezig.

Gesteld kan worden dat er sprake is van een fraai ingepast perceel. Met name de landschapstuin, in combinatie met de waterpoel, trekt veel verschillende soorten vogels aan.

Aanvullende eisen op het gebied van de landschappelijke inpassing leveren geen meerwaarde op en worden daarom dan ook niet voorgeschreven.

3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

De Zuiderlaan ter plaatse van het plangebied is een smalle doodlopende weg. De weg wordt alleen gebruikt voor bestemmingsverkeer. Ten tijde van het melkbedrijf werd de weg ook gebruikt door vrachtauto's. Met de herbestemming van het perceel van initiatiefnemer wordt het laatste bedrijf aan dit deel van de Zuiderlaan wegbestemd. Hierdoor zullen ook de verkeersbewegingen met vrachtauto's over dit gedeelte van de laan tot het verleden behoren. Het initiatief heeft derhalve een afname van de verkeersbewegingen over dit gedeelte van de Zuiderlaan tot gevolg.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt bewerkstelligd dat het oprichten van een nieuw bedrijf op het perceel niet meer tot de planologische mogelijkheden behoort.

Het woonperceel wordt ontsloten op de Zuiderlaan door middel van een oprit. Ten opzichte van de huidige situatie zal voor het woonperceel geen toename optreden van het aantal verkeersbewegingen.

Parkeren

Uitgangspunt bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Om het aantal benodigde parkeerplaatsen te bepalen worden de actuele parkeerkcijfers van het CROW2 als parkeernorm toegepast. Voor het gebruik van deze publicatie gelden de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: matig stedelijk
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Kencijfer: gemiddelde van minimale en maximale waarde.

Voor vrijstaande woningen wordt daarbij de categorie 'koop, vrijstaand' aangehouden. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Het kencijfer (gemiddelde) bedraagt dus 2,4 parkeerplaatsen per woning.

Op het erf behorende bij de woning is meer dan voldoende parkeerruimte voor 2 auto's.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Bij het opstellen het bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het door hogere overheden vastgestelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen uit het Rijksbeleid en het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Gelderland 2014. Daarnaast wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid zoals dat is geformuleerd in de beheersverordening Buitengebied Zevenaar.

4.2 Rijksbeleid

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.


In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Conclusie

De planontwikkeling binnen het plangebied is te gering om invloed te kunnen hebben op nationale belangen.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het " Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.


Een deel van het Barro wordt gevormd door de overname van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's. Deze waren beiden in principe niet bindend, tenzij het onderdelen betrof die door het Rijk werden aangemerkt als "concrete beleidsbeslissing". Deze concrete beleidsbeslissingen bleven van kracht tot de inwerkingtreding van het Barro eind 2012. Bij de continuering van oude planologische kernbeslissingen en beleidsnota's gaat het om:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

4.2.3 Conclusie

Gezien het feit dat de planlocatie niet valt onder één van de onderwerpen beschreven in het Barro en het feit dat het plan niet valt binnen één van de projecten aangewezen in het Barro, is de ontwikkeling niet strijdig met het Barro.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie (december 2016)

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan een toekomstbestendig Gelderland. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

Paragraaf 2.3 Stadsregio Arnhem Nijmegen

Stadsregio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

  • 1. Innovatie en economische structuurversterking;
  • 2. Bereikbaar en verbonden;
  • 3. Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
  • 4. Gebiedskwaliteiten benutten.

In het Regionaal Plan wordt gesteld dat in de regio meer ruimte moet worden geboden aan landelijk wonen, zeker aangezien het landelijk wonen 10% van de totale behoefte vormt. De ontwikkeling van landelijk wonen moet consumentgericht zijn, gebaseerd op een geleidelijke groei van de woningvoorraad in de kleinere dorpen en in het buitengebied. Deze bouwopgave kan grotendeels worden opgevangen door de dorpen en door omzetting van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in wooneenheden. Landelijk wonen moet bijdragen aan versterking van het landschap. Hiervoor worden mogelijkheden geboden in de zoekzones landschapsversterking. De inzet van landelijk wonen als instrument voor natuur- en landschapsontwikkeling biedt veel mogelijkheden. Het landelijk wonen als kwaliteitsimpuls is een belangrijke financiële motor om op gerichte plekken te werken aan functiecombinaties van water, natuur en wonen.

In onderhavig plangebied is sprake van functieverandering. De agrarische bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de doelstelling om de kwaliteit van het landelijk wonen te verbeteren.

4.3.2 Omgevingsverordening (december 2016)

Met de verordening stellen Provinciale Staten regels over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels.

In december 2016 heeft de provincie Gelderland de geactualiseerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de nieuwe Omgevingsverordening worden geen specifieke regels opgenomen over functieverandering. De initiatieven worden gestuurd vanuit ruimtelijke kwaliteitswinst en woningbouwprogrammering.

Het Gelderse kwalitatieve en kwantitatieve woonbeleid

Het Gelderse kwalitatieve woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Gedeputeerde staten stellen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de komende jaren per regio als indicatieve taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). De verordening sluit uit dat er bovenop de afspraken in het KWP in een regio woningen worden gerealiseerd, die niet in dat KWP passen. Het bouwen van meer woningen dan waar in een regio behoefte aan is kan tot onbedoelde migratiestromen leiden en uiteindelijk zelfs tot leegstand in die regio of elders.

In het kwalitatieve woonbeleid is flexibiliteit gegarandeerd doordat iedere vijf jaar een nieuw Kwalitatief Woonprogramma wordt vastgesteld en doordat bovendien tussentijds wordt bezien of bijstelling wenselijk is aan de hand van eventuele nieuwe basisdocumenten. Voorts wordt flexibiliteit bevorderd door de mogelijkheid die gemeenten hebben om meer plancapaciteit voor woningbouw in ontwikkeling te hebben dan dat er woningen zouden moeten worden opgeleverd. Wanneer de ontwikkeling of uitvoering van een bepaald (bestemmings)plan vertraging oploopt, is het mogelijk om een ander plan daarvoor in de plaats eerder tot uitvoering te laten komen. Een overmaat aan plancapaciteit van 20-30% van de KWP-afspraak wordt door de provincie Gelderland aangemoedigd. Wat betreft de realisatie van de plannen blijft het KWP uitgangspunt.

Om gezamenlijk de KWP-afspraken te kunnen realiseren en de risico's van overcapaciteit te beperken is samenwerking tussen de gemeenten binnen de regio nodig. Door samen te werken voorkomen gemeenten onderlinge concurrentie en ontstaat inzicht in de omvang van de plannen in relatie tot het KWP voor de regio. In het KWP3 (2010-2019) is hierover afgesproken dat gemeenten per regio een binnenregionale verdeling (spreiding) en fasering maken.

Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die in het kader van functieverandering, nieuwe landgoederen, in zoekzones landschappelijke versterking, binnen nationale landschappen e.d. worden gerealiseerd.

In de verordening geven provinciale staten regels voor het al dan niet toegestaan zijn van het opnemen van nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen. Voor beheergerichte bestemmingsplannen, zoals het onderhavige, is de verordening niet van toepassing.

4.3.3 Conclusie

Functieverandering van de woning en het wijzigen van de bedrijvenbestemming in de bestemming 'Agrarisch met Waarden' is in overeenstemming met het provinciaal beleid. Er wordt tegemoet gekomen aan de doelstelling om de kwaliteit van het landelijk wonen te verbeteren.

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dit geldt ook voor functieverandering.

In de genoemde opgave is de functieverandering van woningen meegenomen.

Het plan voldoet aan het provinciaal beleid.

4.4 Regionaal beleid

De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio Arnhem Nijmegen zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:

  • 1. versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • 2. verbetering van de bereikbaarheid;
  • 3. vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • 4. verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

Het plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel. Voor de beleidsthema’s is aansluiting gezocht bij het Streekplan.

Landelijk wonen in combinatie met landschapsontwikkeling Het plangebied ligt binnen een gebied dat op de beleidskaart is aangeduid als zoekzone voor landschapsversterking. In het Regionaal Plan wordt gesteld dat in de regio meer ruimte moet worden geboden aan landelijk wonen, zeker aangezien het landelijk wonen 10% van de totale behoefte vormt. De ontwikkeling van landelijk wonen moet consumentgericht zijn, gebaseerd op een geleidelijke groei van de woningvoorraad in de kleinere dorpen en in het buitengebied. Deze bouwopgave kan grotendeels worden opgevangen door de dorpen en door omzetting van vrijkomende bedrijfsbebouwing in wooneenheden. Landelijk wonen moet bijdragen aan versterking van het landschap. Hiervoor worden mogelijkheden geboden in de zoekzones landschapsversterking. De inzet van landelijk wonen als instrument voor natuur- en landschapsontwikkeling biedt veel mogelijkheden. Het landelijk wonen als kwaliteitsimpuls is een belangrijke financiële motor om op gerichte plekken te werken aan functiecom- binaties van water, natuur en wonen.

Conclusie
Toetsing In onderhavig plangebied is sprake van functieverandering. De bedrijvenbestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. Het perceel is landschappelijk fraai ingepast. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de doelstelling om de kwaliteit van het landelijk wonen te verbeteren.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Structuurvisie gemeente Zevenaar 2010-2030

De nieuwe Structuurvisie doet uitspraken over de ontwikkeling van Zevenaar in de periode 2010-2030. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het '(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar'. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.

Ten aanzien van het thema wonen worden een aantal doelstellingen geformuleerd, waaronder de doelstelling om aan te sluiten bij de vraag naar diverse woonmilieus. In de gemeente Zevenaar wonen mensen met verschillende leefstijlen. Hieruit ontstaat ook de vraag naar verschillende woonmilieus; van kleinstedelijk wonen tot landelijk wonen. Landelijk wonen wordt mogelijk door het transformeren van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB-beleid) naar woningen. Hierop wordt in de navolgende paragraaf nader ingegaan.

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de doelstelling om tegemoet te komen aan de verschillende leefstijlen en bijbehorende woonmilieus van de inwoners. Hiertoe behoort ook het landelijk wonen. Door middel van het voorliggende plan wordt de bestaande bedrijfswoning bestemd als burgerwoningen. De woning maakt deel uit van het landelijke woonmilieu. Het plan sluit aan bij de gemeentelijke structuurvisie.

4.5.2 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011

De gemeente Zevenaar heeft op 23 mei 2012 de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zevenaar 2011 vastgesteld. De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen.

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zevenaar aanwezig zijn en hoe er met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting aangaande het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. De beleidsvisie focust op nieuwe situaties.

In paragraaf 5.5. wordt specifiek op dit onderwerp ingezoomd ten aanzien van het plangebied.

4.5.3 Gemeentelijk geluidsbeleidsplan 2008

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, spoor en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt.

De gemeente Zevenaar heeft in 2008 het gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld voor haar hele grondgebied. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Een belangrijke subdoelstelling is het realiseren een passende geluidskwaliteit in elk gebied.

Voor verschillende gebieden binnen de gemeente is de geambieerde geluidskwaliteit vastgesteld. Hiervoor is de gemeente ingedeeld in gebieden. Hiervoor is de landelijke Milieukwaliteit in de Leefomgeving systematiek (MILO-systematiek) als basis gebruikt. Voor elf deelgebieden is de geluidsambitie bepaald waarbij een grenswaarde is vastgesteld en is aangegeven tot welke bovengrens, bij hoge uitzondering, daarvan mag worden afgeweken.

De Zuiderlaan is een landelijke weg met een zeer lage verkeersintensiteit. (ca 300 mvt / etmaal). De geluidsbelasting als gevolg van de verkeersintensiteit is dusdanig laag dat deze onder de norm van 48 dB blijft. Tevens geven de geluidscontouren uit de Nota Geluidbeleid aan dat het geluidsniveau hier ruim onder blijft. Dit is in overeenstemming met de geluidsambitie voor dit gebied (buitengebied: ambitie rustig: 38-43 dB; bovengrens: 43-48 dB).

Het geluidbeleid van de gemeente staat uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5.4 Conclusie

Het plan past binnen de gemeentelijke doelstelling ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing aangezien er sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst. Ook is het plan in overeenstemming met het overige gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Algemeen

De Wgh heeft tot doel om geluidhinder te voorkomen en te beperken. Om de geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidsniveaus zijn verschillende grenswaarden opgenomen in de Wgh. In de Wgh zijn de volgende soorten grens waarden opgenomen:

  • Voorkeursgrenswaarde: deze waarde garandeert een vrij goede woon- en leefsituatie binnen de invloedssfeer van een geluidsbron (wegen, spoorwegen, enz);
  • Hoogste toelaatbare geluidsbelasting: deze waarde geeft de hoogste geluidsbelasting weer waarvoor een hogere waarde kan worden aangevraagd.

De gemeente Zevenaar heeft hiervoor het stuk “Gemeentelijk Geluidbeleid 2008”, d.d. februari 2009, opgesteld. Dit beleid is vastgesteld op 1 juli 2009. Hierin worden twee aanvullende waarden genoemd, namelijk:

  • ambitiewaarde: het geluidniveau dat wordt nagestreefd door de gemeente;
  • bovenwaarde: is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan.

 

De hoogte van de maximaal toegestane geluidsbelasting is onder andere afhankelijk van de geluidsbron (weg- of railverkeer) en de ligging van de geluidsgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied). In de onderstaande tabel zijn de meest voorkomende maximaal toegestane geluidsbelastingen uit de Wgh en het Besluit geluidhinder (BGH) voor woningen weergegeven.

In het gemeentelijke geluidsbeleid van de gemeente Zevenaar wordt onderscheid gemaakt tussen diverse gebiedstypes. Het plangebied valt onder het gebiedstype “buitengebied”, voor dit gebiedstype zijn ambitie- en bovenwaarden opgesteld.

De geldende ambitie- en bovenwaarde zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 1: overzicht van de grenswaarden en ambitie- en bovenwaarden

  Wegverkeer   Spoorwegverkeer  
Stedelijk gebied
Voorkeursgrenswaarde
Maximale ontheffingswaarde  

48 dB (art. 82 Wgh)
63 dB (art. 83 lid 2 Wgh)  

55 dB (art. 4.9 lid 1 BGH)
68 dB (art. 4.10 BGH)  
Buitenstedelijk gebied
Voorkeursgrenswaarde
Maximale ontheffingswaarde  

48 dB (art. 82 Wgh)
53 dB (art. 83 lid 1 Wgh)  

55 dB (art. 4.9 lid 1 BGH)
68 dB (art. 4.10 BGH)  
Gemeentelijk geluidbeleid
Ambitiewaarde (“rustig”)
Bovengrens (“onrustig”)  

38 dB – 43 dB
48 dB – 53 dB  

 

Gezien de ambitiewaarde en de bovenwaarde uit het gemeentelijke geluidsbeleid kunnen zich drie situaties voordoen:

Een geluidsbelasting lager dan de ambitiewaarde

Voor deze situatie zijn volgens de Wgh geen nadere acties nodig om de geluidsgevoelige bebouwing te realiseren.

Een geluidsbelasting tussen de ambitiewaarde en de bovengrens

Voor deze situatie dienen bij voorkeur maatregelen te worden getroffen om de geluidsbelasting terug te brengen tot een waarde die lager is dan de ambitiewaarde. Wanneer er overwegende bezwaren zijn vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig, landschappelijk of financieel oogpunt, kan voor de geluidsgevoelige bebouwing een hogere waarde worden aangevraagd voor geluidbelastingen die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Voor het verlenen van hogere waarden heeft de gemeente Zevenaar een gemeentelijk geluidsbeleid vastgesteld hierin worden ontheffingscriteria genoemd. Op basis van het gemeentelijke geluidsbeleid wordt in beginsel geen hogere waarde verleend die hoger is dan de bovengrens uit het gemeentelijke geluidsbeleid.

Een geluidsbelasting hoger dan de bovengrens

Voor deze situatie is de realisatie van geluidsgevoelige bebouwing in principe niet mogelijk, tenzij geluidsbeperkende maatregelen worden getroffen waardoor de geluidsbelasting daalt tot een waarde lager dan de ambitiewaarde of de bovengrens.

Zones

Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Wegverkeer

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg, stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is gemeten vanuit de wegas. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 2: Overzicht van de zones langs wegen

Aantal rijstroken   Zones langs wegen  
  Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 meter   250 meter  
3 of 4 rijstroken   350 meter   400 meter  
of meer rijstroken   350 meter   600 meter  

Artikel 74 lid 2 van de Wgh maakt een uitzondering voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen zone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig.

Railverkeer

De wettelijke zone van een spoorweg is onder andere afhankelijk van het aantal bakken (wagons) dat over de spoorlijn rijdt. De zone ligt aan weerszijden van een spoorweg en wordt gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. De breedte varieert tussen 100 meter voor een rustige spoorlijn en 1.200 meter voor een zeer drukke spoorlijn, zoals de Betuwelijn.

Bouwbesluit

Wanneer de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van één van de omliggende (spoor)wegen wordt overschreden, kan ook de akoestische binnenwaarde worden overschreden. Bij verlening van een omgevingsvergunning (tot 1 oktober 2010 was dit de bouwvergunning) wordt de binnenwaarde getoetst aan het Bouwbesluit 2003. De binnenwaarde van 33 dB moet worden gegarandeerd bij wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai (artikel 3.1 uit het Bouwbesluit 2003) in woningen. Wanneer er meerdere relevante geluidsbronnen zijn, moet de cumulatieve geluidsbelasting worden gebruikt bij de berekening van de binnenwaarde.

Voor de akoestische binnenwaarde ten gevolge van wegverkeerslawaai mag de aftrek ex artikel 110g van de Wgh (2 of 5 dB) niet worden toegepast. Om bij een woning met een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde de akoestische binnenwaarde te halen, moeten er mogelijk aanvullende isolerende voorzieningen worden getroffen.

De dichtstbijzijnde belangrijke ontsluitingsweg is de Ringbaan Zuid. Deze weg ligt op ca. 350 meter uit de planlocatie. Dit is een weg met twee rijstroken en een maximum snelheid van 80 km/uur. Gezien de zonering lans wegen (zie tabel 2) ligt de locatie buiten de zone van deze weg, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh.

Het plangebied ligt aan de Zuiderlaan. Dit is een landelijke weg met een lage verkeersintensiteit. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. De geluidsbelasting als gevolg van de verkeersintensiteit is dusdanig laag dat deze onder de voorkeursgrenswaarde voor het buitenstedelijkgebied van 48 dB blijft.

Tevens geven de geluidscontouren uit de Nota Geluidbeleid aan dat het geluidsniveau hier ruim onder blijft. Dit is in overeenstemming met de geluidsambitie voor dit gebied (buitengebied: ambitie rustig: 38-43 dB; bovengrens: 43-48 dB).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid het plan uitvoerbaar is.

5.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van

bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning in een particuliere woning. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten is gekeken naar de lokale luchtkwaliteit.

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Daarnaast worden er in het plan geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het "Besluit gevoelige bestemmingen. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.3 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelasting- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Onderzoek

In het plangebied wordt de agrarische bestemming van de bestaande woning omgezet in de bestemming 'Wonen'. In zowel de bestaande situatie als de nieuwe situatie is er sprake van een geurgevoelig object. Het voorliggende bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijbedrijven.

De woning ligt bovendien niet binnen de geurcirkel van een veehouderijbedrijf. Ter plaatse van de woning is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.4 Bodemkwaliteit

Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

De bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigt in de bestemming 'Tuin'. Het gewenste gebruik stelt geen hogere eisen aan de bodemgesteldheid dan het gebruik volgens de vigerende bestemming. Uit historisch onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit het gebruik van het perceel als tuin niet in de weg staat.

De woning (met bijbehorende bouwwerken) wordt voorzien van een passende bestemming. Er vinden geen verbouwings-, bouw- en/ of sloopwerkzaamheden plaats. Bovendien wijzigt het feitelijk gebruik niet. Gelet hierop zijn er vanuit oogpunt van de bodemkwaliteit geen belemmeringen voor de wijziging van de bestemming 'bedrijf' in 'Wonen'.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.5 Externe veiligheid

Algemeen

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Onderzoek

Op de navolgende afbeelding (zie 9) is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven.

Hierop is te zien dat er in de direct omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. De groene driehoeken en vierkanten geven de kwetsbare objecten aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0012.png"

Figuur 9: Uitsnede Risicokaart Nederland

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig gebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0013.png"

Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Onderzoek

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied was een hinderveroorzakende functie aanwezig in de vorm van een melkbedrijf. Deze bedrijfsbestemming wordt wegbestemd. Het perceel wordt bestemd voor 'Wonen' en 'Tuin'. Het plan heeft derhalve tot gevolg dat de hinderveroorzakende functie verdwijnt.

De woning aan de Zuiderlaan 49 is geen hinderveroorzakende functie, maar valt wel binnen de categorie hindergevoelige functies.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Er moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Het gaat hierbij om hinder voor de om te vormen bedrijfswoning.

In de direct omgeving van de woning zijn alleen enkele particulieren woningen aanwezig. Dit zijn echter geen hinderveroorzakende functies.

Asnsluitend aan het perceel ligt recreatieoord Panoven. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning Zuiderlaan 49 wordt echter niet negatief beïnvloed door deze maatschappelijke voorziening.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

5.7 Water

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de de omzetting van de bedrijvenbestemming in de woonbestemming. In onder andere de “KaderrichtlijnWater”, het “Nationaal Waterplan” en de adviezen van de “Commissie Waterbeheer 21ste eeuw” is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.


Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, dalen van de bodem en stijgen van de zeespiegel. In de nota “Anders omgaan met water” is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden meegewogen in het bestemmingsplan. Een zogenaamd “watertoets” moet voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw. De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf is overlegd aan het Waterschap. De opmerkingen van het Waterschap zijn in de paragraaf verwerkt.


Ten behoeve van de watertoets is onderhavig plan getoetst aan een aantal thema's dat het Waterschap Rijn en IJssel van belang acht ten behoeve van het waarborgen van een gunstige waterhuishoudkundige situatie nu en in de toekomst. Het resultaat van deze toets volgt hieronder.


Watertoetstabel waterschap Rijn en IJssel

Waterhuishoud-
kundige aspecten  
Toelichting   Relevant   Intensiteit*  
Hoofdthema's        
Veiligheid   Ligt in of binnen 20 m van het plangebied een primaire of regionale waterkering?

Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee



Nee  
2



2  
Riolering en afvalwaterkering   Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3 per uur?

Ligt in het plangebied een persleiding van het waterschap?

Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee


Nee


Nee  
2


1


1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?

Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?

Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?

In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlakten?  
Nee



Nee



Ja


Nee  
2



1



1


1  
Oppervlaktewaterkwaliteit   Wordt vanuit het plangebied (hemel) water op oppervlaktewater geloosd?   nee
 
1
 
Grondwateroverlast   Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

Is in het plangebied sprake van kwel?

Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee



Nee


Nee
 
1



1


1  
Grondwaterkwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee
 
1  
Inrichting en beheer   Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

Heeft het plan herinrichting van wateren tot doel?  
Nee




Nee  
1




2
 
Volksgezondheid   In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel of (verbeterd) gescheiden stelsel?

Bevinden zich, of komen er functies, in en nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen en water)?  
Nee




Nee
 
1




1  
Natte natuur   Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?

Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?

Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000 gebied?  
Nee


Nee


Nee



Nee
 
2


2


1



1  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee
 
1  
Aandachtsthema's        
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee

 
2  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee
 
1  

* de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets worden doorlopen. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Toelichting op de aspecten

Veiligheid: In het plangebied liggen geen gronden die behoren tot het zomer- en/of winterbed van een rivier. De beleidslijn "Ruimte voor de rivier" is niet aan de orde.

Riolering en Afvalwaterketen: Het afvalwater neemt niet toe door de ontwikkelingen in dit plan. In het plangebied ligt geen persleiding van Waterschap Rijn en IJssel. Tevens ligt in het plangebied geen RWZI van het waterschap.

Wateroverlast: Door de ontwikkelingen in het plangebied is geen sprake van toename van het verhard oppervlak. Het regenwater zal op het eigen terrein worden geïnfiltreerd.

Oppervlaktewaterkwaliteit:Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden. Het plangebied ligt niet in of nabij watergangen met de functie HEN of SED. Tevens ligt het plangebied niet in het strategisch actiegebied. De beoogde ontwikkeling is geen belemmering voor uitvoering van bestaande en toekomstige plannen.

Grondwateroverlast: In het plangebied is geen sprake van grondwateroverlast en kwel. Er worden geen slootjes of andere wateren gedempt.

Grondwaterkwaliteit: Het plangebied bevindt zich niet in of nabij de 25/100 jaar beschermingszone voor de drinkwaterwinning.

Inrichting en beheer: In het plangebied bevinden zich geen oppervlaktewateren en kunstwerken.

Volksgezondheid: De ontwikkeling van het plangebied zal niet leiden tot de realisatie van extra overstorten. Tevens bevinden zich, of komen er geen functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich mee brengen.

Natte natuur: Het plangebied bevindt zich niet in de Ecologische Verbindingszone (EVZ) of nabij een HEN of SED water. Het plangebied bevindt zich tevens niet in de nabijheid van een beschermingszone voor natte natuur. De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en -kwaliteit in relatie tot de natte natuurgebieden.

Verdroging: Het plangebied bevindt zich niet in een TOP-gebied

Recreatie: In het plangebied zijn geen (nieuwe) aan het water gekoppelde recreatieve functies.

Cultuurhistorie: In het plangebied bevinden zich geen aan water gerelateerde cultuurhistorische objecten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Door middel van de mail van 24 juli 2017 laat het waterschap weten geen op- en/of aanmerkingen te hebben ten aanzien van de waterparagraaf.

5.8 Ecologie

Algemeen

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998, ecologische hoofdstructuur) en de soortenbescherming (Flora- en faunawet).

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming is onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet 1998, weidevogelgebieden, ganzenfoerageergebieden, het Gelders Natuur Netwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszones (GO). In de Natuurbeschermingswet 1998 worden Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. Anders dan bij gebieds- en soortbescherming is de status als GNN, ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied niet verankerd in de natuurwetgeving van de Rijksoverheid, maar opgenomen in de omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk of een Groene Ontwikkelingszone. Zie figuur 10. Deze gebieden liggen op circa 670 meter afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de aard en omvang van de ruimtelijke ingreep is zodanig dat externe werking valt uit te sluiten, waardoor het plan geen negatief effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00ZUIDERL49-VA01_0014.png"

Figuur 10: Ligging van het Gelders Natuurnetwerk (donkergroene kleur) en de Groene ontwikkelingszine (ligt groene kleur) ten opzichte van het plangebied.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken, op een afstand van ongeveer 670 meter ten zuiden van het plangebied. Het deel van het Natura 2000-gebied Rijntakken (deelgebied Gelderse Poort), wat nabij het plangebied is gelegen, is aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied.

Gezien de relatief grote afstand en het feit dat het voorliggende plan alleen een functiewijziging betreft (en geen bouw- en sloopactiviteiten) heeft dit geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen die gelden voor het Natura 2000 gebied.

Soortenbescherming

In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. Deze wet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet.

Aangezien het voorliggende plan niet rechtstreeks leidt tot verstoring of vernietiging van beschermde soorten of leefgebieden omdat de fysieke leefomgeving niet wijzigt, is er geen sprake van een strijdigheid met de Flora- en faunawet.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering derhalve niet in de weg.

5.9 Archeologie

Algemeen

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

In het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft het perceel geheel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen met een hoge archeologische verwachting. Voor een dergelijke verwachting geldt voor bodemingrepen groter dan200 m2 en dieper dan 0,5 m de plicht om archeologisch onderzoek te verrichten.

In het voorliggende plan is geen sprake van bodemingrepen.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.10 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied zijn geen relevante kabels en straalpaden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

6.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de plankaart. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruik. Ten slotte zijn eventueel een aanlegvergunningstelsel en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

6.2 Beschrijving per bestemming

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Wonen

De woning is bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming is een woning toegestaan met een inhoud van maximaal 800 m3 en bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 172,15 m2. Binnen deze bestemming kan o.a. een aan-huis-gebonden-beroep worden uitgeoefend.

De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte van de woning is in de regels vastgelegd op respectievelijk 6 m en 11 m.

Tuin

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van tuinen van relevante omvang bij woningen of om onderlinge afstand tussen de bestemming ‘Wonen’ en andere bestemmingen te behouden. Voor de tuinbestemming zijn beperkte regels opgenomen met betrekking tot de toelaatbare bebouwing, de bebouwingsmogelijkheden en de maximale bouwhoogte.

Waarde Archeologie

Deze dubbelbestemming is opgenomen in verband met de bescherming van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming voorziet in een beschermende bouwregeling en een omgevingsvergunningplicht voor bepaalde bodem verstorende werken en werkzaamheden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over onder andere planschade, sloop van de bedrijfsgebouwen en kostenverhaal. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De uitkomsten hiervan zijn in paragraaf 8.1 opgenomen.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het ontwerp bestemmingsplan heeft tot 14 december 2017 voor 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend op het plan.