Plan: | Snelfietsroute De Liemers |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BP00FIETSROUTE-VA01 |
De gemeente Zevenaar realiseert in samenwerking met de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de gemeenten Arnhem, Westervoort, Duiven en Zevenaar een snelfietsroute, Snelfietsroute De Liemers, tussen Arnhem en Zevenaar. De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft de komende jaren te maken met een sterk groeiende mobiliteitsbehoefte. Om in deze behoefte te kunnen voorzien, wil de stadsregio onder andere de automobilisten verleiden om de auto te laten staan en de fiets te nemen. Eén van de middelen die wordt ingezet is de aanleg van een hoogwaardig netwerk van snelfietsroutes. Hierdoor kan de reistijd per fiets worden verminderd. Een onderdeel van dit hoogwaardig fietsnetwerk is de verbinding tussen Zevenaar en Arnhem. Dit hoogwaardig fietsnetwerk wordt de snelfietsroute de Liemers.
Snelfietsroute De Liemers heeft als doel een snelle fietsverbinding te zijn tussen Arnhem en Zevenaar. Om de fietsverbinding zo snel mogelijk te maken worden bochten zo veel mogelijk verflauwd en krijgen fietsers op kruisingen met het overige verkeer zoveel mogelijk voorrang. Op deze manier hoeft er door fietsers weinig geremd te worden en is er daadwerkelijk sprake van een snelfietsroute. De fietsverbinding wordt verder gekenmerkt door lange rechtstanden waardoor een duidelijke doorgaande route onstaat, rood asfalt voor de herkenbaarheid en brede fietspaden van minimaal 4 meter breed.
Voor het aanleggen van de snelfietsroute wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van bestaande infrastructuur; bestaande wegen en fietspaden. Voor een trajectdeel in de gemeente Zevenaar is het echter nodig nieuwe infrastructuur aan te leggen of de bestaande infrastructuur aan te passen om zo een kortere of veiligere route te creëren. Deze aanpassingen passen niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Daarom is een herziening van de bestemmingsplannen noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Zevenaar tussen de gemeentegrens met Duiven en De Groeneweg. Het plangebied is gelegen direct zuidelijk van de spoorlijn Arnhem - Doetinchem.
Ter plaatse geldt de beheersverordening "Buitengebied Zevenaar", vastgesteld 25 september 2013.
Ter plaatse vigeren de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water'. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is extensieve dagrecreatie toegestaan. Tevens zijn bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals fietspaden toegestaan. Echter is de gemeente voornemens van het fietspad een hoofdfunctie te maken. Derhalve wordt er voor gekozen het fietspad op te nemen in de bestemming 'Verkeer'.
Binnen de bestemming 'Water' zijn fietspaden niet toegestaan.
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet.
Hoofdstuk 3 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het plan; de huidige situatie, de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgen in de hoofdstukken 6 en 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
De snelfietsroute Arnhem-Zevenaar maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaande infrastructuur. Deze infrastructuur is gelegen ten zuiden van en evenwijdig aan de spoorlijn Arnhem-Doetinchem.
Om een snelle en veilige fietsroute te creëren, is het noodzakelijk een aantal aanpassingen aan de infrastructuur aan te brengen. Onderliggend bestemmingsplan voorziet in de omleiding van de fietsroute vanaf de Beerenclaauwstraat 25 tot aan De Groeneweg. Daarbij wordt aangesloten op het tracé dat de gemeente Duiven aanlegt over de Beerenclaauwstraat en door het perceel van Beerenclaauwstraat 25.
Verkorten fietsroute Beerenclaauwstraat
Om de fietsroute te verkorten, wordt er vanaf de woning Beerenclaauwstraat 25 een nieuw fietspad aangelegd. Het fietspad loopt oostelijk van de betreffende kavel richting het noorden en zal verder in oostelijke richting evenwijdig aan de spoorlijn lopen en aangesloten worden op de bestaande De Groeneweg. Hiermee wordt de bestaande route aanzienlijk ingekort. Voor het aanleggen van het fietspad wordt een deel van de tuin van Beerenclaauwstraat 25 gebruikt. Herinrichting van de tuin maakt onderdeel uit van de plannen. De route door het perceel Beerenclaauwstraat 25 is gelegen op het grondgebied van de gemeente Duiven en zal derhalve ook in die gemeente planologisch geregeld worden.
Afbeelding 2.1 Aanleg fietspad Beerenclaauwstraat / De Groeneweg
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor deze drie hoofddoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende twee nationale belangen:
Nationaal belang 5:
Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
Het Rijk wil investeringen in wegen meer in samenhang met spoorwegen en vaarwegen doen. Door de investeringen in de diverse modaliteiten (evenals de maatregelen van decentrale overheden voor het openbaar vervoer en de fiets) als een integraal pakket te beschouwen, ontstaan kansen voor verbeteringen in het mobiliteitssysteem als geheel en versterking van multimodale knooppunten (voor personen en goederen) daarbinnen. Samenwerking tussen het Rijk, decentrale overheden en het bedrijfsleven is essentieel om deze knooppunten te realiseren.
Nationaal belang 6:
Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem.
In het beter benutten van het woon-werkverkeer binnen stedelijke regio’s en het verbeteren van het voor- en natransport speelt de fiets een belangrijke rol. Daarbij gaat het ook om elektrische fietsen, scooters en andere voertuigen zoals de Segway. De verantwoordelijkheid voor het fietsbeleid en de aanleg van bijbehorende infrastructuur ligt bij de decentrale overheden. Hierbij hoort ook het realiseren van goede verbindingen tussen woon- en werkgebieden (‘fietssnelwegen’) om de spitsreiziger de mogelijkheid te bieden de fiets te kiezen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kunstfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de boogde ontwikkeling in het plangebied.
Streekplan Gelderland 2005
In het Streekplan Gelderland (vastgesteld d.d. 29 juni 2005) is het beleid van de provincie Gelderland opgenomen voor de periode 2005-2015. Na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimte vragende functies op het beperkte oppervlakte. Het richt zich op de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, die wordt gevormd door het 'rode raamwerk', het 'groenblauwe raamwerk' en 'het multifunctionele gebied'. Het 'rode raamwerk' is het stedelijke netwerk en de regionale centra die goed bereikbaar dienen te zijn. De ruggengraat van dit netwerk is de hoofdinfrastructuur. In het 'groenblauwe' raamwerk geeft de provincie alle ruimte aan natuur. In het multifunctionele gebied staat het gemeenten vrij om het ruimtelijk beleid zelf te bepalen. Wel dienen zij hierin rekening te houden met de waardevolle landschappen.
De provincie Gelderland stimuleert het fietsverkeer op de korte en middellange afstand, met name in stedelijke gebieden en naar economische centra, scholen en recreatieve voorzieningen. Duiven en Zevenaar zijn gelegen in de stedelijke regio Arnhem - Nijmegen. Een snelfietsroute draagt bij aan de stimulatie van het fietsverkeer van en naar de stedelijke centra.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 22 januari 2011 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland officieel in werking getreden. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008 die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan. Op 27 juni 2012 is de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De tweede en derde herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland zijn vastgesteld op respectievelijk 19 december 2012 en 29 mei 2013. Deze herzieningen hebben geen gevolgen voor de ontwikkeling in het plangebied.
De Ruimtelijke Verordening Gelderland heeft geen directe betrekking op de aanleg van de snelfietsroute.
Omgevingsvisie Gelderland (ontwerp)
De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie Gelderland betreft een ontwerp, en dient nog te worden vastgesteld door Provinciale Staten. Verwachting is dat de Omgevingsvisie in juli 2014 wordt vastgesteld.
In de Stadsregio worden snelfietsroutes gerealiseerd. De snelfietsroute Zevenaar - Arnhem maakt hier onderdeel vanuit.
Omgevingsverordening Gelderland (ontwerp)
Bij de Omgevingsvisie Gelderland worden regels gesteld. Deze regels zijn gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland. Verwachting is dat de Omgevingsverordening in oktober 2014 wordt vastgesteld.
De Ruimtelijke verordering heeft niet directe betrekking op de aanleg van snelfietsroutes in de provincie.
Conclusie
Het realiseren van de snelfietsroute Zevenaar - Arnhem sluit aan bij het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid stelt verder geen eisen aan de ontwikkeling van de fietsroute.
Provinciaal Verkeer en Vervoerplan-2
Het verkeersbeleid van de provincie Gelderland is opgenomen in het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan-2 (PVVP-2). Het beleid is gericht op een evenwicht tussen bereikbaarheid, leefomgeving en veiligheid. In het PVVP-2 is regio specifiek beleid opgenomen ten aanzien van de Stadsregio Arnhem en Nijmegen. De Stadsregio is strategisch gelegen op een knooppunt van belangrijke internationale oost-west- en noord-zuidverbindingen en heeft daarmee een belangrijke positie in logistieke netwerken. In de Stadsregio bestaan sterke verkeers- en vervoerrelaties tussen en naar de steden waar zich de economische concentraties en het merendeel van de voorzieningen bevinden. In de Stadsregio zijn zowel het doorgaande verkeer als het extern en intern gerichte verkeer van belang. Voor het goed functioneren van het stedelijk netwerk moet de bereikbaarheid van en in de Stadsregio goed zijn.
Voor het opvangen van de mobiliteitsgroei is een toename van het gebruik van de fiets als vervoermiddel op korte reisafstanden één van de doelstellingen. Het fietsgebruik wordt aantrekkelijker gemaakt door betere fietspaden en de aanpassingen van de voorrangsregels.
Conclusie
Door de aanleg van de Snelfietsroute De Liemers wordt de fietsinfrastructuur in de Stadsregio Arnhem en Nijmegen versterkt. Dit plan past binnen de uitgangspunten die de provincie hanteert om het gebruik van de fiets als vervoersmiddel te stimuleren.
Regionaal Plan 2005-2020
De stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem Nijmegen. Dit regionaal Plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de Stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel.
Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
De stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Voor de beleidsthema's is aansluiting gezocht bij het Streekplan. Alleen ten aanzien van het onderwerp hergebruik en functieverandering heeft de regio een nadere uitwerking gemaakt.
Doelstelling van de Stadsregio is het realiseren van een comfortabel mobiliteitsnetwerk in de stadsregio. Een mobiliteitsnetwerk dat verleidt tot het meer gebruiken van het openbaar vervoer en de fiets. Het verbeteren van met name fietsverbindingen kan op regionaal niveau een belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van autoverplaatsingen op over korte afstanden.
Conclusie
Dit plan past binnen de uitgangspunten die de Stadsregio hanteert om het gebruik van de fiets als vervoersmiddel te stimuleren.
Fietsvisie Stadsregio Arnhem Nijmegen 2010
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft samen met twintig gemeenten in 2010 een fietsvisie opgesteld De mobiliteitsbehoefte in de Stadsregio Arnhem Nijmegen blijft tot in ieder geval 2040 toenemen. De Stadsregio Arnhem Nijmegen staat voor de uitdaging om deze mobiliteitsgroei op een goede en verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Een van deze uitdagingen is om mensen te verleiden de fiets in plaats van de auto te nemen en de fiets als vervoermiddel nadrukkelijker op de kaart te zetten. De regio is geïnventariseerd om te bekijken waar de grootste kansen en mogelijkheden voor de fiets liggen. Op basis van deze inventarisatie is een regionale fietsvisie met een utilitair hoofdfietsnetwerk vastgesteld. Om tot een afgewogen programmering te komen voor dit hoofdfietsnetwerk is tenslotte een visie op programmeren vastgesteld, waarbij het gehele hoofdfietsnetwerk is geïnventariseerd.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen kiest op hoofdlijnen voor het volgende:
Voor de mate van fietsgebruik speelt de afstand die de fietser moet afleggen een belangrijke rol. Op dit moment wordt er in het stedelijke verkeer tot 5 kilometer reeds veel gefietst, maar op de routes van 5 tot 15 kilometer zijn nog veel fietsers te winnen. Deze afstanden komen neer op een fietstijd van gemiddeld 20 tot 45 minuten. Om het fietsen op deze afstanden daadwerkelijk te stimuleren is veel nodig. Het belangrijkste op deze routes is het aantal vertragende factoren (VRI’s, spoorwegovergangen, kruispunten zonder voorrang, scherpe bochten en steile hellingen) zoveel mogelijk te beperken.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen kent een aantal uitgesproken trajecten en routes voor het utilitaire fietsverkeer, waar in meer en mindere mate sprake is van congestie en vertragingsproblemen. Op deze trajecten kan de fiets als tegenhanger voor de auto een grote(re) betekenis gaan vormen. Deze kansen dienen optimaal benut te worden door hoogwaardige routes aan te leggen. Een voorbeeld hiervan is de route Zevenaar – Duiven – Westervoort – Arnhem (A12);
De Stadsregio Arnhem Nijmegen streeft in de fietsvisie naar het realiseren/verbeteren van het regionale hoofdfietsnetwerk, waarbij het realiseren van de ruggengraten topprioriteit is.
Conclusie
Door de aanleg van de Snelfietsroute De Liemers wordt de fietsinfrastructuur in de Stadsregio Arnhem en Nijmegen versterkt. Dit plan past binnen de Fietsvisie van de Stadsregio om het gebruik van de fiets als vervoersmiddel te stimuleren.
Notitie snelfietsroute de Liemers 2011
In de notitie snelfietsroute de Liemers (Arnhem-Zevenaar) is het tracé voor de snelfietsroute verder uitgewerkt naar ontwerpniveau. In deze notitie is de verkorting van de route ter hoogte van de Beerenclaauwstraat beschreven en in ontwerptekeningen opgenomen. Het voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel deze verkorting planologisch mogelijk te maken.”
Structuurvisie "Samen kijken naar de toekomst 2012 - 2030"
Op 20 februari 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zevenaar de Structuurvisie "Samen kijken naar de toekomst 2012-2030" vastgesteld. De structuurvisie geeft een kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van de gemeente Zevenaar. De structuurvisie geeft een beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente.
De gemeente Zevenaar zet in het Urbane landschap (de kern Zevenaar en het direct daarom heen liggende buitengebied) onder meer in op aantrekkelijke fietsroutes door deze zo min mogelijk te koppelen aan het (auto)verkeer. Binnen de kern moet de fiets zoveel mogelijk een prima en voordelig alternatief zijn voor de auto. Inzetten op betere verbindingen binnen de kern en voor de middellange afstand (zoals een snelfietsroute richting Arnhem) kunnen hier aan bijdragen.
Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 - 2030
De gemeente Zevenaar heeft op 26 juni 2013 het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 - 2030 vastgesteld. Het plan is opgesteld om een actueel, helder en verantwoord beleidskader te hebben dat verbindt en de koers bepaalt voor milieukwaliteit binnen de gemeente Zevenaar. Het Milieubeleidsplan maakt duidelijk waar binnen de gemeente Zevenaar de prioriteiten liggen.
De visie van de gemeente Zevenaar ten aanzien van milieu is als volgt:
"De gemeente Zevenaar gaat er vanuit dat de minimale wettelijke kwaliteit altijd wordt gehaald en zet in op het benutten van kansen voor milieukwaliteit.
Het uiteindelijke resultaat hangt sterk af van de gebiedsspecifieke kenmerken en de bereidheid van derden om door inzet op kernwaarden (kringlopen, ecologie en milieuhygiëne), bij te dragen aan het prettig wonen, werken en recreëren. De gemeente wil zelf het goede voorbeeld geven."
Relevante thema voor onderliggend bestemmingsplan is:
- Kringloop mobiliteit: beperken automobiliteit, stimuleren 'schone' alternatieven;
De kwaliteit van fietsroutes tussen de kern Zevenaar en de omliggende dorpen is niet optimaal. De fietssnelwegen binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen, bieden kansen voor de fietsbereikbaarheid van grote delen van de gemeente Zevenaar.
Het beleidsstandpunt van de gemeente omtrent mobiliteit is als volgt:
Conclusie
De snelfietsroute draagt bij aan het stimuleren van het fietsgebruik binnen de gemeente Zevenaar. Tevens ontmoedigd dit de automobiliteit.
Geluidbeleid 2008
De gemeente Zevenaar heeft gemeentelijk geluidbeleid opgesteld naar aanleiding van de Wet geluidhinder. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.
Het geluidbeleid is gebiedsgericht. Voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld en is bepaald in hoeverre onder bepaalde voorwaarden de gemeente afwijking van deze ambities accepteert. In het beleid is bepaald dat de gemeente met behulp van vergunningverlening ervoor zorgt dat de geluidbelasting veroorzaakt door bedrijven op of onder de ambitiewaarde van het betreffende gebied is.
Conclusie
Het Gemeentelijk Geluidbeleid 2008 heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Beleidsvisie externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen. Voor de toepassing van dit externe veiligheidsbeleid onderscheidt de gemeente vier gebiedstypen: woongebieden, bedrijventerreinen, landelijk gebied en recreatiegebied. De gemeente streeft ernaar de risico's te beperken. Op bedrijventerreinen accepteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime dan in woon- en recreatiegebieden. Op deze terreinen is de komst van risicobronnen onder voorwaarden mogelijk. Verder moeten bestaande Bevi-inrichtingen niet worden benadeeld in ontwikkelingsperspectief door de groei van kwetsbare objecten in hun omgeving.
Conclusie
De beleidsvisie externe veiligheid heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.
Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit-m.e.r. per 1 april 2011 de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r..
Toetsing
Eerst wordt beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Tevens is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.
Onderdeel C en D Besluit m.e.r.
Het Besluit m.e.r. heeft voor wat betreft wegen betrekking op de volgende soort wegen:
Onderliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de aanpassing van een fietspad over een beperkte lengte. Fietspaden maken geen onderdeel uit van de C- en D-lijst van het Besluit-m.e.r.. De maatregelen zijn hiermee niet direct m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Natura 2000
In de omgeving van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Gelderse Poort (circa 2 km afstand). Het verst reikende mogelijke effect van de voorgenomen wijzigingen aan de fietsroute, is het effect van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (vermesting/verzuring) door uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door verkeer. De komende 10 jaar wordt geen significante toename verwacht, omdat alleen het fietsverkeer zal toenemen en dit verkeer veroorzaakt geen uitstoot.
Significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen dan ook worden uitgesloten.
Conclusie
Op grond van het ontbreken van belangrijke nadelige effecten voor het milieu, is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Toetsing
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van fietsverkeer. Fietsverkeer is geen activiteit die onder de bedrijven en milieuzonering valt en zal naar verwachting geen negatief milieueffect hebben op de omgeving. Omdat fietsverkeer constant in beweging is, is er ook geen sprake van een gevoelige activiteit. Een milieueffect vanuit de omgeving ten aanzien van de bedrijven en milieuzonering is dan ook niet te verwachten.
De ontsluiting tussen Zevenaar, Duiven, Westervoort en Arnhem wordt voor fietsers aanzienlijk verbeterd met de aanleg van de snelfietsroute. Om de fietsverbinding zo snel mogelijk te maken worden bochten zo veel mogelijk verflauwd en krijgen fietsers op kruisingen met het overige verkeer zoveel mogelijk voorrang. Op deze manier hoeft er door fietsers weinig geremd te worden en is er daadwerkelijk sprake van een snelfietsroute.
De aanleg van het fietspad parallel aan het spoor zorgt voor een verkorting van de fietsroute. Daarnaast wordt door het fietspad het fietsverkeer gescheiden van het gemotoriseerde verkeer op De Groeneweg, zodat de verkeersveiligheid voor het fietsverkeer toeneemt.
Het aspect parkeren is voor onderliggend plan niet van belang.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan heeft tot doel de verkeerssituatie voor fietsers tussen Zevenaar, Duiven, Westervoort en Arnhem te verbeteren. Ten aanzien van het aspect verkeer is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Toetsing
Het onderhavige plan omvat de aanpassing van de fietsverkeersstructuur. Een dergelijke ontwikkeling is niet in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. De aanpassingen aan de infrastructuur zijn bedoeld voor (brom)fietsverkeer. Hierbij is geen sprake is van een significante uitstoot van stoffen, derhalve kan gesteld worden dat het aanpassen van de fietsstructuur geen nadelige gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteit in de gemeente Zevenaar voldoet aan de grenswaarden. In de toekomst nemen de achtergrondconcentraties af. Daarnaast is een fietspad geen gevoelige functie. Hiermee voldoet de huidige luchtkwaliteit voor de functie fietsverkeer.
Conclusie
Omdat er in het geval van fietsverkeer nauwelijks sprake is van uitstoot van stoffen, kan gesteld worden dat onderhavig bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Daarnaast voldoet de huidige luchtkwaliteit voor de functie fietsverkeer. Derhalve is het bestemmingsplan met het oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Toetsing
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wet geluidhinder onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.
Voor een fietspad is geen geluidszonering van toepassing. Ook is er bij de aanleg van het fietspad geen sprake van verplaatsing van een eventueel naastliggende weg. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten op grond van de Wet geluidhinder.
Conclusie
Er is geen sprake van een ontoelaatbare toename van geluidhinder als gevolg van de aanleg van het fietspad. Omdat fietsverkeer daarnaast geen gevoelige functie is, is het plan met het oog op het aspect geluid uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Toetsing
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen of leidingen die van invloed zijn op de functie fietsverkeer.
De functie verkeer is daarbij geen kwetsbare activiteit. Het bestemmingsplan maakt hiermee de realisering van kwetsbare objecten en activiteiten niet mogelijk.
Conclusie
Realisering van het bestemmingsplan levert op het gebied van externe veiligheid geen problemen op voor de omgeving. De omgeving levert daarnaast geen risico's op voor de functie verkeer.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.
Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Onderzoek
Om inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de geplande fietsroute is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Onderzoek bodem, Royal HaskoningDHV, 4 april 2014, Bijlage 1). Alvorens het verkennende bodemonderzoek is uitgevoerd is een historisch vooronderzoek gedaan. Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de strategie voor een onverdachte locatie. Ter plaatse van het onderzochte tracé zijn boringen en peilbuizen geplaatst.
Resultaten
Ter plaatse van de percelen ter plaatse van het nieuw aan te leggen tracé Beerenclauwstraat - De Groeneweg hebben voor zover bekend geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden en zijn geen bodemonderzoeken uitgevoerd.
In de omgeving is op basis van historische informatie op enkele locaties sprake (geweest) van een ondergrondse olietank. Er wordt niet verwacht dat deze activiteiten een ernstige bodemverontreiniging hebben veroorzaakt ter plaatse van het bestemmingsplangebied.
De gemeten overschrijdingen van de achtergrondwaarden geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De gemeten lichte verontreinigingen kunnen over het algemeen worden gerelateerd aan de waargenomen bodemvreemde bijmengingen in de toplaag. De bodemkwaliteit ter plaatse vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en het gebruik van de percelen als fietspad.
Grondverzet
Bij bouwactiviteiten, infrastructurele werken en dergelijke kan grond vrij komen. Het geniet de voorkeur om de grond zoveel mogelijk op het perceel van herkomst te hergebruiken. Wanneer dit niet lukt, moet grond worden afgevoerd. Daar zijn regels voor. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit moet de kwaliteit van de grond worden aangetoond. Soms is een bodemonderzoek of een partijkeuring niet nodig en kan de grond, onder voorwaarden, ergens anders worden hergebruikt.
Conclusie
De bodemkwaliteit ter plaatse van het nieuwe tracé vormt geen belemmering voor het gebruik van de percelen als fietspad.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Onderzoek
Ten behoeve van het bestemmingsplan is de watertoetstabel van het waterschap Rijn en IJssel ingevuld.
Uit de watertoetstabel blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn:
- Toename van het verharde oppervlak met meer dan 500 m2;
- Lozing van (hemel)water op het oppervlaktewater;
- Dempen van perceelsloten of andere wateren;
- In of in de nabijheid van een water in eigendom of beheer van het waterschap.
Toename van het verharde oppervlak met meer dan 500 m2
Het verharde oppervlak in de gemeente Zevenaar neemt als gevolg van het aanleggen van een nieuw fietspad toe met 1.880 m2. Deze toename van het verharde oppervlak is gezien de omgeving gering. Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Derhalve is de opgave voor waterberging hier T10+10%, wat neer komt op globaal 75 m3. Een T10+10%-bui dient vertraagd afgevoerd te worden richting het oppervlaktewater. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om deze opgave te bergen.
Lozing van (hemel)water op het oppervlaktewater
Hemelwater dat op het fietspad valt zal mogelijk aflopen op het oppervlaktewater. Daarnaast zal hemelwater afvloeien in de omliggende onverharde oppervlakken. Waar nodig worden bermsloten gerealiseerd, die voorzien in extra berging.
Dempen van perceelsloten of andere wateren
Aan de westzijde kruist het fietspad een watergang. De watergang wordt hier gedeeltelijk gedempt en voorzien van een duiker.
In of in de nabijheid van een water in eigendom of beheer van het waterschap
Het plan is gelegen in de nabijheid van watergangen die in eigendom en/of beheer van het waterschap zijn. De watergangen blijven toegankelijk voor beheer en onderhoud.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het kader van de watertoets heeft op 13 mei 2014 overleg plaatsgevonden met het waterschap Rijn en IJssel. Naar aanleiding van dit overleg is de waterparagraaf aangepast en nogmaals voorgelegd aan het waterschap. Na overleg met het waterschap op 21 juli 2014 is deze waterparagraaf akkoord bevonden.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Onderzoek
Om onderzoek te doen naar het eventueel voorkomen van beschermde flora en fauna in het plangebied van dit bestemmingsplan en het bestemmingsplan 'Snelfietsroute De Liemers' van de gemeente Duiven, is een quickscan uitgevoerd (Ecologische quickscan fietspad Duiven Zevenaar, Regelink ecologie & landschap, 13 mei 2014, Bijlage 2).
De quickscan heeft betrekking op het volgende plangebied.
Afbeelding 4.1 Ligging onderzoeksgebied ecologische quickscan (bron: Ecologische quickscan fietspad Duiven Zevenaar, Regelink ecologie & landschap, 13 mei 2014)
In de quickscan worden de volgende vragen beantwoord:
Onderzoek is gedaan middels een veldbezoek, literatuuronderzoek en expert judgement. Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de kruising Heiliglandsestraat en ter plaatse van de nieuwe route tussen de Beerenclaauwstraat en De Groeneweg.
Situatie plangebied
Ecotopen
Binnen het plangebied zijn de volgende ecotopen aanwezig:
Beschermde gebieden
Het dichtsbijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Gelderse poort'. Dit gebied ligt op een afstand van 2 kilometer van het plangebied. Daarnaast ligt op 2 kilometer afstand van het plangebied het natuurnetwerk Gelderland (voorheen EHS).
Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van de beschermde gebieden.
Beschermde soorten
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op:
Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.
Vaatplanten
Beschermde vaatplanten zijn mogelijk aanwezig in het plangebied. Daarom is het noodzakelijk om aanvullend onderzoek uit te te voeren naar het voorkomen van beschermde vaatplanten.
Indien beschermde planten aanwezig zijn dan kan mitigatie bestaan uit het plaggen van deze locaties.
Vleermuizen
De houtwal aan de Heiliglandsestraat is mogelijk een vliegroute voor vleermuizen en er staan twee wilgen die geschikt zijn als zomerverblijfplaats voor dwergvleermuizen. Daarom is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten. Het verdient aanbeveling dit aanvullende onderzoek uit te voeren volgens het Vleermuisprotocol 2013 van de Gegevensautoriteit Natuur.
Bij gebruikmaking van dit protocol is er een grote mate van zekerheid dat een eventuele ontheffingsaanvraag zonder aanvullende informatie in behandeling wordt genomen.
Mitigatie van zomerverblijfplaatsen kan door het aanbieden van vleermuiskasten type “boshamer”, vliegroutes kunnen gemitigeerd worden door herplant van houtwallen. Storende verlichting zou gemitigeerd kunnen worden door deze in zijn geheel achterwege te laten, ze goed af te schermen of door ze uit te schakelen op momenten dat er geen fietsers zijn.
Vogels
In het plangebied is in twee populieren aan de Beerenclauwstraat een roekenkolonie, 9 nesten, aanwezig. De bosschage waarin deze bomen staan blijft behouden. Indien mogelijk worden de bomen zoveel mogelijk gespaard. Schade aan de kolonie is op voorhand te voorkomen door de werkzaamheden op die locatie uit te voeren in de periode augustus tot 1 januari.
Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.
Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.
Aanvullend onderzoek
Naar aanleiding van de ecologische quickscan is een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd naar vaatplanten en vleermuizen (Aanvullend natuuronderzoek snelfietsroute Liemers fase 2 Quickscan Flora- en faunawet en nader onderzoek vaatplanten en vleermuizen, Royal HaskoningDHV, juli 2014, Bijlage 3).
Vaatplanten
Tijdens een veldbezoek zijn houtwallen, struweel en wegbermen uitgebreid geïnspecteerd op de aanwezigheid van beschermde vaatplanten. Deze zijn niet aangetroffen. Tijdens het veldbezoek zijn enkel algemene soorten als brede weegbree, grote brandnetel, bosaardbei, kleefkruid, zevenblad, koolzaad, witbol en kropaar waargenomen.
Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn geen uitvliegende of zwermende vleermuizen aangetroffen. Ook zijn er geen vaste vliegroutes aangetroffen. De herinrichting van het plangebied leidt daarmee niet tot negatieve effecten op vleermuizen. Het plangebied doet wel dienst als marginaal foerageergebied. Door de werkzaamheden overdag uit te voeren (van 07.00 tot 19.00) kan er geen verstoring van vleermuizen optreden, daar vleermuizen overwegend in de schemering en avonduren actief zijn. De voorgenomen werkzaamheden leiden daarmee niet tot effecten op vleermuizen.
Vogels
Alle vogels zijn beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Gezien de afwezigheid van gebouwen en bomen met horsten en holten, is er geen sprake van verstoring of vernietiging van jaarrond beschermde nesten. Wel kunnen er in de struiken en hagen binnen het plangebied verschillende zangvogels tot broeden komen. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, dus globaal buiten de periode van 15 maart tot 15 juli (zie onderstaande tekstbox), worden negatieve effecten op vogels voorkomen. De voorgenomen werkzaamheden leiden daarmee niet tot effecten op vogels.
Steenmarter
Er zijn waarnemingen bekend van de steenmarter nabij het plangebied. Gezien de afwezigheid van gebouwen, sporen, uitwerpselen, prooiresten en andere tekenen van de steenmarter, is de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen uit te sluiten. Het is wel mogelijk dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van de steenmarter.
Conclusie
In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits rekening wordt gehouden met broedende vogels. Dit houdt in dat de ingreep doorgang kan vinden.
Lange termijneffecten tijdens de gebruiksfase treden niet op, doordat er voldoende geschikt leefgebied in de omgeving aanwezig is voor broedvogels en groeiplaatsen/biotopen voor beschermde flora en overige (streng beschermde) soorten niet aanwezig zijn.
Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in het onderhavige geval niet aan de orde.
Uitvoering van onderliggend bestemmingsplan kan doorgang vinden op basis van het aspect ecologie.
Wettelijk kader
Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is bepaald dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dit verband dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen. In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Archeologie
Volgens het bestemmingsplan "Archeologie" van de gemeente Zevenaar is het plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van mogelijk tot voorkomende archeologische waarden wordt een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m is een archeologisch onderzoek vereist.
Omdat de oppervlakte van het plangebied groter is dan 2.500 m2 is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verkennende fase Snelfietspad Arnhem - Zevenaar Locatie Beerenclaauwstraat, 20 mei 2014, Archeodienst, Bijlage 4).
Op basis van dit onderzoek wordt de kans op een archeologische vindplaats klein geacht. Derhalve vormen de voorgenomen bodemingrepen geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief. Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Volgens de "Cultuurhistorische waardenkaart" van de gemeente Zevenaar wordt het gebied waarin het fietspad wordt omgeleid gekenmerkt door:
Om de historische structuren niet verder aan te tasten wordt met de aanleg van het nieuwe fietspad aangesloten bij de lijn van de spoorlijn die de structuur toch al doorbroken heeft.
Conclusie
De kans op een archeologische vindplaats wordt klein geacht. Ter bescherming van mogelijk toch aanwezige archeologische waarden wordt een dubbelbestemming met omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De bestemming 'Verkeer' is bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden die voornamelijk gericht zijn op de afwikkeling van doorgaand verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn wel toegestaan.
Artikel 4 Waarde - Lage archeologische verwachting
In het plan is een dubbelbestemming voor gebieden met een lage archeologische verwachting opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de bestemmingsregeling, zoals voorzien in het parapluplan voor archeologie. De uitgangspunten qua verstoringsoppervlak en -diepte zijn overgenomen. Opgenomen is in welke gevallen een omgevingsvergunning vereist is. Middels de bouwregels is bepaald in welke gevallen archeologisch onderzoek is vereist.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
In deze regels worden een aantal algemene dingen vastgelegd, zoals de werking van wettelijke regelingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Financiële uitvoerbaarheid
Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.
De realisatie van de snelfietsroute van Arnhem naar Zevenaar wordt voor 90% bekostigd door de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De overige 10% komt voor rekening van de gemeenten waarin de route gelegen is: gemeente Arnhem, gemeente Westervoort, gemeente Duiven en gemeente Zevenaar. De gemeente Zevenaar heeft de realisatie van de snelfietsroute meegenomen in haar budgetten.
Er is voorts geen sprake van dusdanig bijzondere plan- of uitvoeringskosten, zoals bijvoorbeeld kosten voor bodemsanering of milieumaatregelen, die nader in het kader van de economische uitvoerbaarheid aan de orde gesteld zouden moeten worden. De conclusie is dat het plan financiëel uitvoerbaar kan worden geacht.
Grondexploitatiewet
Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
De gemeente Zevenaar kiest ervoor om geen voorontwerp van het bestemmingsplan voor inspraak ter inzage te leggen, maar te starten met het ter visie leggen van een ontwerpbestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerp bestemmingsplan is voor vooroverleg verzonden aan de overlegpartners.
Op grond van artikel 3.6 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 22 augustus 2014 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.