direct naar inhoud van Regels
Plan: Zaltbommel, Van Voordenpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.ZBMBP20120026-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zaltbommel, Van Voordenpark met identificatienummer NL.IMRO.0297.ZBMBP20120026-VS01 van de gemeente Zaltbommel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke – geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen – bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend.

1.6 aan huis verbonden beroep:

het in een woning met bijbehorende gebouwen beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zulks met behoud van de woonfunctie van de betreffende woning.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.9 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.10 bedrijfsperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten, dienende voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende terrein of bouwwerk(en) noodzakelijk is.

1.12 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor de externe veiligheid van inrichtingen, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.13 bestaand:
  • a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevi-inrichtingen:

bedrijven zoals aangegeven bij of krachtens het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.18 bijmassa:

een vrijstaand of aan de hoofdmassa aangebouwd gebouw, dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdmassa.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwmarkt:

een detailhandelsbedrijf met een al dan niet geheel overdekt winkelverkoop vloeroppervlak (wvo) waarop het volledige assortiment aan bouw- en doe-het-zelf-producten uit voorraad aan zowel de uiteindelijke verbruiker of gebruiker op basis van zelfbediening wordt aangeboden.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 bruto-vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.27 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 geluidzoneringsplichtige inrichtingen:

bedrijven die op grond van de Wet geluidhinder zijn aangewezen als categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.31 hoofdmassa:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.32 kwetsbaar object:

Een object zoals bedoeld in artikel 1, lid 1 onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, voor dit bestemmingsplan nader gedefiniëerd als:

  • a. gebouwen of gedeelten daarvan bedoeld voor verblijf van niet- of verminderd zelfredzame groepen;
  • b. onzelfstandige kantoren groter dan 1500 m2 bvo;
  • c. bedrijfsgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen (uitgaande van 1 persoon/30 m² bvo kantoor, 1 persoon/ 100 m² bvo bedrijfsruimte, 1 persoon/200 m² showroom en 1 persoon/ 1000 m² opslagruimte) én een gemiddelde personendichtheid per bedrijfsperceel groter dan 80 personen/ha (1 persoon /125 m2 bvo). Een berekende eindwaarde kleiner of gelijk aan 50,5 wordt afgerond op 50. Indien op het perceel een bedrijfswoning aanwezig is, wordt de sommatie van het aantal personen per oppervlak verhoogd met 2,4 alvorens de vergelijking met de oppervlakte van het bedrijfsperceel te maken. Onder kantoor, bedrijfsruimte, showroom en opslagruimte wordt verstaan:
    • 1. Kantoor: zie lid 1.37, met dien verstande dat bij het bepalen van de oppervlakte de hierbij behorende vergaderruimte, archiefruimte en kantine meegenomen moeten worden.
    • 2. Bedrijfsruimte: ruimte, bestemd voor productie en de in dezelfde ruimte aanwezige opslag van goederen.
    • 3. Showroom: Ruimten, bestemd voor de presentatie en eventueel verkoop van volumineuze goederen, zoals meubelen, badkamers, keukens, auto's en boten.
    • 4. Opslagruimte: een inpandige, bouwkundig van overige bedrijfsruimten afgescheiden ruimte, bestemd voor de opslag van goederen. De opslagruimte heeft geen vaste werkplekken en is niet ingericht voor productiedoeleinden.

met dien verstande dat een Bevi-inrichting niet kwetsbaar is.

Voor de bepaling van oppervlakten wordt verwezen naar Bijlage 2 waarin uitleg is gegeven en voorbeelden staan.

1.33 luifel:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet omsloten door wanden en voorzien van een gesloten dak, ter afdekking van een ruimte.

1.34 niet of verminderd zelfredzame groep:

een groep personen die door jeugdige leeftijd of door een fysieke en/of verstandelijke beperking in geval van een calamiteit niet in staat zijn zonder hulp van buitenaf persoonlijk letsel te voorkomen door óf zichzelf in veiligheid te brengen (vluchten) óf bescherming te zoeken (schuilen).

1.35 ondergeschikte nevenactiviteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft, waarbij bovendien geldt dat maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.36 ondersteunende horeca:

niet-zelfstandige horeca die is of wordt gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.

1.37 onzelfstandig kantoor (bedrijfskantoor):

een onderdeel van een bedrijf dat een ondersteunende kantoorfunctie voor het bedrijf heeft en dat tevens andere, aan het bedrijf gerelateerde bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron kan hebben. Een onzelfstandig kantoor bevindt zich op hetzelfde bouwperceel als het bedrijf waarvan het een onderdeel is.

1.38 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.39 veiligheidsvoorzieningen:

voorzieningen en /of installaties ten behoeve van het bestrijden van calamiteiten, zoals: blusleidingen, opstelplaatsen voor de brandweer, vluchtroutes in en rondom gebouwen, bepompbaar oppervlaktewater, brandkranen e.d.

1.40 veiligheidszone - bevi:

een, op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, aan te houden veiligheidszone, waarbinnen geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

1.41 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer:

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied ten behoeve van personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere -op spoorwegen aansluitende- soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:

  • a. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair, e.d.;
  • b. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten.
1.42 volumineuze detailhandel:

detailhandel die vanwege de omvang en de aard van van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling. Voorbeelden hiervan zijn bouwmarkten en tuincentra. Daarnaast wordt hieronder verstaan detailhandel in volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keuken, badkamers, meubels, sanitair, complete woninginrichting, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.43 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.

1.44 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.45 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.46 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de diepte van aangebouwde bijmassa:

de diepte van een aangebouwde bijmassa wordt loodrecht gemeten vanaf de gevel van de hoofdmassa, waaraan de bijmassa wordt gebouwd.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de oppervlakte van een bouwperceel:

de oppervlakte van een bouwperceel, zoals per perceel vastgelegd in het inventarisatierapport dat opgenomen is als Bijlage 2.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van de activiteiten van een chemische fabriek met SBI code 20141 nummer A2, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. ondersteunende activiteiten van een lagere milieucategorie ten behoeve van de onder a bedoelde hoofdfunctie;
  • c. onzelfstandige kantoren;
  • d. ondersteunende horeca;
  • e. buitenopslag;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • h. veiligheidsvoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • d. indien bedrijfsgebouwen niet aaneen worden gebouwd mag de onderlinge afstand niet minder dan 4,0 m bedragen.
3.2.3 Buitenopslag

Voor buitenopslag gelden de volgende regels:

  • a. buitenopslag is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. de hoogte van de opslag mag niet meer bedragen dan 5,0 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8,0 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 17,0 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-schoorsteen' is een schoorsteen toegestaan met een bouwhoogte die niet meer mag bedragen dan 40 m;
  • e. installaties en tanks zijn toegestaan met een bouwhoogte die niet meer mag bedragen dan 10 m, met dien verstande dat de oppervlakte van deze bouwwerken meetellen in het maximum bebouwingspercentage, zoals bedoeld in lid 3.2.2 onder c;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,0 m.
3.2.5 Parkeren

Het bedrijf voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Telecommunicatiemast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het oprichten van een grondgebonden antenne-installatie voor telecommunicatiedoeleinden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 40 m;
  • b. in de directe omgeving bestaan geen mogelijkheden voor het mede-gebruik maken van een bestaande antenne-installatie (mast-sharing);
  • c. het bouwwerk wordt gesitueerd op een van de weg afgekeerd deel van de betreffende bedrijfskavel;
  • d. het bouwwerk is op verantwoorde wijze in de omgeving ingepast.
3.3.2 Bouwhoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b voor het toestaan van gebouwen met een bouwhoogte van 15 m, indien dit om bedrijfstechnische redenen noodzakelijk is.

3.3.3 Bouwhoogte schoorsteen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder d voor het toestaan van een schoorsteen met een bouwhoogte van 45 m, indien dit om milieutechnische en/of bedrijfstechnische redenen noodzakelijk is.

3.3.4 Bouwhoogte installaties en tanks

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder e voor het toestaan van tanks en installaties, met een bouwhoogte van 20 m, indien dit om bedrijfstechnische redenen noodzakelijk is.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming voor:

  • a. woondoeleinden;
  • b. detailhandel;
  • c. kantoren, anders dan bedoeld in lid 3.1 onder b;
  • d. voor het storten van puin en als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen, werktuigen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/of realisering van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  • e. als opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • f. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.

Artikel 4 Bedrijventerrein - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, uitsluitend in de categorieën tot en met 3.2, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat Bevi-inrichtingen en geluidzoneringsplichtige bedrijven niet zijn toegestaan;
  • b. ondersteunende activiteiten van een lagere milieucategorie ten behoeve van de onder a bedoelde hoofdfunctie;
  • c. detailhandel:
    • 1. als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
    • 2. volumineuze detailhandel;
  • d. onzelfstandige kantoren (bedrijfskantoren);
  • e. ondersteunende horeca;
  • f. buitenopslag;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • i. veiligheidsvoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven, met dien verstande dat indien niks is aangegeven het gehele bouwvlak bebouwd mag worden;
  • d. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3,0 m bedragen;
  • e. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 3,0 m bedragen;
  • f. indien bedrijfsgebouwen niet aaneen worden gebouwd mag de onderlinge afstand niet minder dan 4,0 m bedragen.
4.2.3 Nutsgebouwen

Voor nutsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
  • b. de inhoud mag niet meer bedragen dan 50 m³.
4.2.4 Buitenopslag

Voor buitenopslag gelden de volgende regels:

  • a. buitenopslag is uitsluitend toegestaan achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de afstand van buitenopslag tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan minimaal één zijde niet minder bedragen dan 3,0 m;
  • c. de afstand van buitenopslag tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3,0 m;
  • d. de hoogte van de opslag mag niet meer bedragen dan 5,0 m.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,0 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8,0 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van duurzame energie mag niet meer bedragen dan 8,0 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,0 m.
4.2.6 Parkeren

Bedrijven voorzien, al dan niet gezamenlijk, in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Telecommunicatiemast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.5 voor het oprichten van een grondgebonden antenne-installatie voor telecommunicatiedoeleinden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 40 m;
  • b. in de directe omgeving bestaan geen mogelijkheden voor het mede-gebruik maken van een bestaande antenne-installatie (mast-sharing);
  • c. het bouwwerk wordt gesitueerd op een van de weg afgekeerd deel van de betreffende bedrijfskavel;
  • d. het bouwwerk is op verantwoorde wijze in de omgeving ingepast.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming voor:

  • a. woondoeleinden;
  • b. detailhandel, anders dan bedoeld in lid 4.1 onder c;
  • c. kantoren, anders dan bedoeld in lid 4.1 onder d;
  • d. voor het storten van puin en als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen, werktuigen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/of realisering van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  • e. als opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • f. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking milieucategorieën

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a. voor:

  • 1. het toestaan van bedrijven die niet zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten voor zover deze bedrijven naar aard, milieubelasting en ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven;
  • 2. het toestaan van bedrijven die opgenomen zijn in een hogere milieucategorie en deze bedrijven naar aard en milieubelasting en ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven;

onder voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het woon- en leefklimaat;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Bedrijventerrein - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven voor de op- en overslag en bewerking van papier-, kunststof-, metaal-, textiel- en piepschuimafval en bedrijven uitsluitend in de categorieën 3.1 tot en met 4.2, zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat Bevi-inrichtingen en geluidzoneringsplichtige bedrijven niet zijn toegestaan;
  • b. ondersteunende activiteiten van een lagere milieucategorie ten behoeve van de onder a bedoelde hoofdfunctie;
  • c. verkoop van motorbrandstoffen exclusief de verkoop van lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • d. detailhandel

Voor detailhandel geldt het volgende:

    • 1. detailhandel is uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1. is eveneens ondergeschikte detailhandel toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
      • de ondergeschikte detailhandel is uitsluitend op de begane grond toegestaan;
      • de totale vloeroppervlakte aan ondergeschikte detailhandel mag niet meer bedragen dan 10% van de totale bedrijfsoppervlakte met een maximum van 150 m2;
      • de ondergeschikte detailhandel dient in directe relatie te staan met de aanwezige bedrijfsvoering; hieronder wordt verstaan: detailhandel in producten die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, waarbij deze bedrijfsactiviteiten als hoofdfunctie behouden blijven;
      • de ondergeschikte detailhandel vindt plaats in een afgeschermde ruimte; de bedrijfsruimte die niet voor ondergeschikte detailhandel wordt gebruikt, is niet toegankelijk voor consumenten;
    • 3. volumineuze detailhandel, met dien verstande dat bouwmarkten en tuincentra met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 2000 m² niet zijn toegestaan en dat een combinatie van een bouwmarkt en een tuincentrum in een bedrijfsgebouw niet is toegestaan en dat een combinatie van 3 of meer vormen van volumineuze detailhandel in een bedrijfsgebouw evenmin is toegestaan;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c sub 3 is een bouwmarkt van meer dan 2000 m² toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  • f. een bedrijfswoning met inbegrip van aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten en aan huis verbonden beroep, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. onzelfstandige kantoren;
  • h. ondersteunende horeca;
  • i. buitenopslag;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • l. veiligheidsvoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwvlak niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven, met dien verstande dat indien niks is aangegeven het gehele bouwvlak bebouwd mag worden;
  • d. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3,0 m bedragen;
  • e. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 3,0 m bedragen;
  • f. indien bedrijfsgebouwen niet aaneen worden gebouwd mag de onderlinge afstand niet minder dan 4,0 m bedragen.
5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijmassa mag niet meer bedragen dan 750 m³;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,0 m en de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,0 m;
  • c. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte van een bedrijfswoning meetelt in het maximum bebouwingspercentage, zoals bedoeld in lid 5.2.2 onder c;
  • d. aangebouwde en vrijstaande bijmassa mag uitsluitend worden opgericht op minimaal 3,0 m achter de voorgevel van de hoofdmassa;
  • e. de goothoogte van aangebouwde bijmassa mag niet meer bedragen dan 3,0 m, danwel 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning of het woongebouw;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijmassa mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
  • g. de bouwhoogte van bijmassa mag niet meer bedragen dan 6,0 m;
  • h. het plaatsen van hekwerken op een aangebouwde bijmassa is toegestaan, indien en voorzover het hekwerk als een afscheiding geldt voor een dakterras en indien het hekwerk niet hoger is dan 1,0 m;
  • i. de afstand van de vrijstaande bijmassa tot enig ander gebouw op het bouwperceel bedraagt minimaal 3,0 m;
  • j. de bebouwde oppervlakte aan bijmassa mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel tot maximaal 100 m².
5.2.4 Nutsgebouwen

Voor nutsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,0 m;
  • b. de inhoud mag niet meer bedragen dan 50 m³.
5.2.5 Buitenopslag

Voor buitenopslag gelden de volgende regels:

  • a. buitenopslag is uitsluitend toegestaan achter de voorgevelrooilijn;
  • b. de afstand van buitenopslag tot de zijdelingse perceelsgrens mag aan minimaal één zijde niet minder bedragen dan 3,0 m;
  • c. de afstand van buitenopslag tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3,0 m;
  • d. de hoogte van de opslag mag niet meer bedragen dan 5,0 m.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,0 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8,0 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' is een luifel toegestaan met een bouwhoogte die niet meer mag bedragen dan 5,0 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,0 m.
5.2.7 Parkeren

Bedrijven voorzien, al dan niet gezamenlijk, in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Telecommunicatiemast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.6 voor het oprichten van een grondgebonden antenne-installatie voor telecommunicatiedoeleinden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 40 m;
  • b. in de directe omgeving bestaan geen mogelijkheden voor het mede-gebruik maken van een bestaande antenne-installatie (mast-sharing);
  • c. het bouwwerk wordt gesitueerd op een van de weg afgekeerd deel van de betreffende bedrijfskavel;
  • d. het bouwwerk is op verantwoorde wijze in de omgeving ingepast.
5.3.2 Bouwhoogte gebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b voor het toestaan van gebouwen met een bouwhoogte van 12,5 m.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming voor:

  • a. woondoeleinden, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. detailhandel, anders dan bedoeld in lid 5.1 onder d;
  • c. kantoren, anders dan bedoeld in lid 5.1 onder g;
  • d. voor het storten van puin en als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen, werktuigen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/of realisering van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  • e. als opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • f. kwetsbare objecten ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi';
  • g. de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijking milieucategorieën

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a. voor:

  • 1. het toestaan van bedrijven die niet zijn opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten voor zover deze bedrijven naar aard, milieubelasting en ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven;
  • 2. het toestaan van bedrijven die opgenomen zijn in een hogere milieucategorie en deze bedrijven naar aard en milieubelasting en ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven,

onder voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het woon- en leefklimaat;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. de externe veiligheid.
5.5.2 Volumineuze detailhandel

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder d sub 2 voor het toestaan van een combinatie van 3 of meer vormen van volumineuze detailhandel in een bedrijfsgebouw, mits daardoor geen kwetsbaar object, zoals bedoeld in lid 1.32, ontstaat.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. veiligheidsvoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaaanduiding-reclamemast' een reclamemast is toegestaan met een bouwhoogte die niet meer mag bedragen dan 25 m.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer;
  • b. (on)gelijkvloerse kruisingen met wegverkeer en overig verkeer;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. beeldende kunstwerken;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. veiligheidsvoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming waaronder gebouwen ten behoeve van de elektrificatie.

7.2.2 Gebouwen ten behoeve van de elektrificatie

Voor gebouwen ten behoeve van de elektrificatie (waaronder schakelstations, onderstations en relaishuizen) gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag per gebouw niet meer bedragen dan 30 m2;
  • b. de afstand tot de meest nabijgelegen woning mag niet minder bedragen dan 50 meter;
  • c. de hoogte mag niet meer bedragen dan 5,0 m, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van civieltechnische kunstwerken mag niet meer bedragen dan 10,0 m;
  • b. de bouwhoogte van masten en draagconstructies mag niet meer bedragen dan 15,0 m, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,0 m.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. verblijfsvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. veiligheidsvoorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

8.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 6,0 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,0 m.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterberging met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d. en veiligheidsvoorzieningen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4,0 m.

Artikel 10 Leiding - Riool

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding met de bijbehorende voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Ter plaatse van deze bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplichtige werken

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het verwijderen van beplanting;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.
10.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod geldt niet in één van de volgende gevallen:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 10.3.
10.4.3 Verlening

De in lid 10.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend, indien en voor zover door de werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 10.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 11 Waarde - Archeologie - 2

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

11.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de in lid 11.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het nieuw te bebouwen oppervlak niet meer bedraagt dan 100 m²; of
  • b. voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijking archeologie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3.2 Verplichting rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

11.3.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplichtige werken

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2,0 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 11.4.1 vervatte verbod geldt niet in één van de volgende gevallen:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • b. voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in lid 11.3.
11.4.3 Verlening

Een vergunning als bedoeld in lid 11.4.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een vergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.4.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 12 Waarde - Archeologie - 4

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

12.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de in lid 12.1 omschreven doeleinden, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. het nieuw te bebouwen oppervlak niet meer bedraagt dan 2500 m²; of
  • b. voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 150 cm onder het bestaande maaiveld.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijking archeologie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.3.2 Verplichting rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3.1 wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

12.3.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.3.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Vergunningplichtige werken

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2,0 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
12.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 12.4.1 vervatte verbod geldt niet in één van de volgende gevallen:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 2500 m2;
  • b. voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 150 cm onder het bestaande maaiveld;
  • c. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning in dit kader is verleend;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende ontheffing op grond van het bepaalde in lid 12.3.
12.4.3 Verlening

Een vergunning als bedoeld in lid 12.4.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een vergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
12.4.4 Advies deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 13 Waarde - Cultuurhistorie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van het gebied.

13.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.2.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 13.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, mengen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, herprofileren, verleggen en verbreden van wegen en paden;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten en andere watergangen;
  • e. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • f. het rooien van bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.2.2 Voorwaarden
  • a. een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat is aangetoond dat de cultuurhistorische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. voor zover de in lid 13.2.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een aantasting van de cultuurhistorische waarde, kan een omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan de voorwaarden wordt verbonden met de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de cultuurhistorische waarde blijft behouden.
13.2.3 Advies deskundige

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de deskundige, omtrent de vraag of de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

13.2.4 Uitzonderingen

Het in lid 13.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. de werken en werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en onderhoud van een watergang.

14.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming, met een maximale bouwhoogte van 1,0 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de watergang geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken beheerder van de watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

Voor zover de situering en/of maatvoering van een bestaand bouwwerk, die is gebouwd conform een verleende bouwvergunning of omgevingsvergunning, groter danwel kleiner is van het gestelde in Hoofdstuk 2 dan geldt de bestaande situering en/of maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels

17.1 Veiligheidszone - bevi

De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van de bevi inrichting ter plaatse van de bestemming Bedrijf, mag de buitengrens van de aanduiding 'veiligheidszone-bevi' niet overschrijden (de binnengrens grenst aan de bestemming Bedrijf).

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

18.1 Maatvoering

Het bevoegd gezag kan, voorzover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan een omgevingsvergunning kan worden verleend, met een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat.

18.2 Nutsvoorzieningen e.d.

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van de bouw van:

  • a. bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales en abri's, waarvan de inhoud niet meer dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3,0 m bedragen;
  • b. antennemasten, vlaggenmasten en lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 10,0 m bedraagt, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

19.1 Verschuiving

Burgemeester en wethouders kunnen het plan met inachtneming van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen ten aanzien van het gehele plangebied, voor de verschuiving van de bestemmingen, bouwvlakken en andere aanduidingsvlakken, indien en voor zover:

  • a. de verschuiving noodzakelijk is voor een goede realisering van het plan, voor zover een aanpassing aan de nader ingemeten situatie noodzakelijk is, of als gevolg van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de digitale ondergrond;
  • b. de verschuiving niet meer bedraagt dan 10,0 m.
19.2 Nutsvoorziening

Burgemeester en wethouders kunnen het plan met inachtneming van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen, waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten met een grotere bouwhoogte dan 3,0 m en een grotere inhoud dan 50 m³, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 5,0 m en de inhoud niet meer dan 150 m³ mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 20.1.1 met maximaal 10 %.

20.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik
20.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in lid 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zaltbommel, Van Voordenpark'.