Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nederhemert, Kapelstraat De Meander
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0297.NHNBP20200002-VS01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Nederhemert, Kapelstraat De Meander van de gemeente Zaltbommel.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0297.NHNBP20200002-VS01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
 
1.3 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
een gebouw, dat aan het hoofdgebouw is gebouwd en dat naar aard en indeling is bedoeld voor uitbreiding van en/of aanvulling op de woonfuncties van het hoofdgebouw tenzij in de regels anders is bepaald.
 
1.4 aan huis gebonden beroep
het in een woning met bijbehorende gebouwen beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, zulks met behoud van de woonfunctie van de betreffende woning (zie bijlage 2 Aan huis gebonden beroepen en bedrijven).
 
1.5 aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend (zie bijlage 2 Aan huis gebonden beroepen en bedrijven).
 
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels eisen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8 achtergevel
een van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.
 
1.9 achtergrens bouwvlak
een van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde grens van het bouwvlak.
 
1.10 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
 
1.11 agrarisch verwant bedrijf
bedrijven die gericht zijn op het leveren van diensten en goederen aan agrarische bedrijven zoals het bewerken, vervoeren en/of verhandelen van agrarische producten en bedrijven die zich richten op een combinatie van agrarische- en zorgfuncties. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn (loon)werkbedrijven, veehandelsbedrijven, dierenklinieken voor grootvee, groothandels in agrarische gewassen en zorgboerderijen.
 
1.12 arbeidsmigrant
personen die hun vaste woon-, of verblijfplaats in een ander Europees land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland werkzaam zijn.
 
1.13 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.14 bed and breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
 
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
 
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren
 
1.24 bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd, waarbij:
  • onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen tenzij in de regels anders is bepaald;
  • onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
  • onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen die naar minimaal twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van het hoofdgebouw die de aldus gevormde rij beëindigen;
  • onder ‘gestapeld’ wordt verstaan dat het hoofdgebouw uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
 
1.25 bijbehorend bouwwerk
De uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.26 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan; huifkarren worden hier mede onder begrepen.
 
1.27 dak
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.
 
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde horeca.
 
1.29 duurzame energievoorziening
voorziening ten behoeve van het opwekken van energie uit duurzame energiebronnen zoals windkracht, waterkracht en zonlichten en mest en biomassa. Onder duurzame energievoorziening wordt onder meer verstaan windmolens, -turbines en -wokkels, zonnecollectoren en –panelen.
 
1.30 extensieve dagrecreatie
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen, onder extensieve dagrecreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
 
1.31 extensieve recreatiepunten
voorzieningen of bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van extensieve dagrecreatie, zoals het gebruik van bedrijfsruimten voor natuureducatie, visvijver, fietsen- en kanoverhuur, boerengolf en het proeven van streekproducten op de boerderij.
 
1.32 extensieve verblijfsrecreatie
die vormen van recreatie gericht op verblijf buiten de eigen woning, waarbij ten minste één overnachting plaats vindt in een recreatief nachtverblijf en waarbij in het algemeen het beleven van rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is. Voorbeelden zijn kampeerboerderijen, pensions en bed and breakfast.
 
1.33 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.34 gevellijn
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad en/of groenvoorziening toegekeerde lijn waarin of waarachter de gevel of gevels van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd.
 
1.35 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf, waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengingsvermogen van de grond waarover het bedrijf beschikt bij de bedrijfsvoering.
 
1.36 hobbymatig agrarisch gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij) op niet bedrijfsmatige wijze en waarbij geen bestrijdingsmiddelen worden toegepast.
 
1.37 hoofdgebouw
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.38 huishouden
een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling.
 
1.39 infiltratie
een fijnmazige structuur voor waterinfiltratie.
 
1.40 kap
een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een hellingshoek van tenminste 35° en ten hoogste 60°.
 
1.41 nevenactiviteit
een bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling van het inkomen van de agrariër, waarbij de activiteit in ruimtelijk, functioneel en economisch opzicht ondergeschikt blijft aan het aanwezige agrarische bedrijf.
 
1.42 open erf
het onbebouwde deel van een bouwperceel na realisering van de bestemming.
 
1.43 overkapping
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde met maximaal één gesloten wand.
 
1.44 parkeervoorziening
stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer met uitzondering van garages.
 
1.45 perceelsgrens
de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
 
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.47 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.48 teeltondersteunende voorzieningen
gebouwde of aangelegde voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).
 
Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden in:
• Lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte ter voldoening aan een tijdelijke teeltbehoefte met een maximum van 6 maanden. Waaronder in ieder geval folies en lage tunnels zijn begrepen;
 
• Lage permanente teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte ter voldoening aan een jaarrond behoefte. Waaronder in ieder geval containerteelt is begrepen;
 
• Hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen tot een hoogte van maximaal 6 meter ter voldoening aan een tijdelijke teeltbehoefte met een maximum van 6 maanden. Hieronder zijn in ieder geval begrepen: wandel- en regenkappen, menstoegankelijke tunnels en hagelnetten;
 
• Hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen tot een hoogte van maximaal 6 meter ter voldoening aan een jaarrond behoefte. Hieronder zijn in ieder geval begrepen: ondersteunende kassen, stellingen;
 
• Overige teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen tot een hoogte van 6 meter als vraatnetten en boomteelthekken bestaande uit een permanente constructie waar tijdelijk netten overheen geplaatst kunnen worden.
 
1.49 verdiepingen
de bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag.
 
1.50 voldoende laad- en losgelegenheid
van voldoende laad- en losgelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot laden en lossen op eigen terrein zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende laad- en losgelegenheid.
 
1.51 voldoende parkeergelegenheid
van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan de parkeernormering (en maatvoering van de parkeergelegenheid) zoals vastgelegd in de 'Parkeernota Zaltbommel 2018', vastgesteld door de raad op 14 juni 2018. Op het moment dat de gemeente een opvolger van de hiervoor genoemde nota vaststelt, wordt deze 'opvolger' gehanteerd om te bepalen of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
 
1.52 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad en/of groenvoorziening toegekeerde gevel of gevels van een hoofdgebouw.
 
1.53 voorzieningen van openbaar nut
voorziening ten behoeve van het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
 
1.54 vrijstaand bijbehorend bouwwerk
een niet voor bewoning bestemd voor nachtverblijf bestemd gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, waarbij het bijbehorend bouwwerk vrijstaand wordt uitgevoerd.
 
1.55 wettelijke regelingen
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
 
1.56 wonen
het huisvesten van een huishouden in een woning/wooneenheid.
 
1.57 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.58 wooneenheid
een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat uitsluitend mag worden gebruikt voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.59 zorg- of begeleidingsafhankelijke bewoning:
twee of meerdere personen, die geen huishouden vormen, maar in een situatie of traject afhankelijk van zorg- en begeleiding, zoals bedoeld in de Woonzorgvisie, voor een bepaalde periode of regulier gezamenlijk in een woning of woonvorm wonen, waarbij iedereen minimaal beschikt over een eigen onzelfstandige wooneenheid (kamer) en er sprake is van een aantal gemeenschappelijke voorzieningen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de dakhelling
de helling van het (deel van) het dak en het horizontale vlak.
 
2.3 het bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage van de gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
de hoogte in meters van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, gemeten vanaf peil.
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer en de buitenzijden (van gevels, (en/of het hart van de scheidsmuren) daken en dakkapellen).
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
de hoogte in meters van het hoogste punt van een bouwwerk, gemeten vanaf peil, met dien verstande, dat bij de meting van de bebouwingshoogte van een gebouw schoorstenen, lichtkoepels balkonhekken en dergelijke aan een gebouw ondergeschikte bouwdelen buiten toepassing blijven.
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
de oppervlakte van een bouwwerk door middel van loodrechte projectie van het dakvlak; indien en voor zover het overstek kleiner is dan 0,5 m, gelden, in afwijking van het voorgaande, de buitenkant van de muren als bebouwde oppervlakte.
 
2.8 lengte, breedte en diepte bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).
 
2.9 peil
  1. voor gebouwen, waarvan de de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang
  2. in andere gevallen: de hoogte van de kruin van de aansluitende afgewerkte weg.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. agrarische gronden;
  3. wonen;
  4. aan huis gebonden beroepen;
  5. nevenactiviteiten;
  6. extensieve dagrecreatie;
  7. voet- en fietspaden;
met daarbij behorend(e):
  1. toegangswegen, -paden en overig verblijfsgebied;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. duurzame energievoorzieningen;
  5. voorzieningen van openbaar nut;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  7. uitsluitend de aanleg, beheer en instandhouding van compensatiemaatregelen vanwege de steenuil, in de vorm van een rij met knotwilgen, ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’ als opgenomen in bijlage 3 bij de regels
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden, mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en voorts met inachtneming van de volgende regels, met dien verstande dat de nieuwbouw van veestallen niet is toegestaan.
 
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bestaande gebouwen zoals schuilgelegen en veldschuren buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  2. de maximale goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw bedraagt 6 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw bedraagt 12 meter;
  4. de maximale goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt 6,5 meter;
  5. de maximale bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt 11 meter;
  6. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3,5 meter;
  7. de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 6,5 meter;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. lage tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
  3. de bouwhoogte van duurzame energievoorzieningen mag niet meer dan 12 m bedragen;
  4. erf- en terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
  6. in afwijking van het bepaalde onder a mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd:
    1. lage tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
    2. erf- en terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
    3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Nevenactiviteiten
Voor nevenactiviteiten zoals bepaald in lid 3.1 onder e mag per bouwvlak maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte met een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van agrarisch verwante bedrijven en aan het buitengebied gebonden bedrijven.
 
3.3.2 Aan huis gebonden beroep
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep op de in lid 3.1 onder d bedoelde gronden mag, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van andere beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.5.3, niet meer dan 30 m² bedragen.
 
3.3.3 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  2. het gebruik van een deel van de bedrijfswoning en/of bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  3. het gebruik van gronden voor fruitteelt en boomgaarden binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen inclusief tuinen en erven, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen, uitgezonderd voor zover:
    1. het de vervanging van bestaande fruitteelt en boomgaarden betreft;
    2. geen gebruik wordt gemaakt van gewasbestrijdingsmiddelen, dan wel indien gewasbestrijdingsmiddelen worden toegepast wordt voorzien in een windcirkel en gebruik wordt gemaakt van driftarme spuitdoppen;
  4. het gebruik van gronden voor het plaatsen van reclamezuilen en -borden, anders dan ten behoeve van de ter plaatse toegestane activiteiten;
  5. wonen, anders dan ten behoeve van het agrarische bedrijf, in een voormalig agrarische bedrijfswoning;
  6. het gebruik van de in deze bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting;
  7. het gebruik van woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorgen begeleidingsafhankelijke bewoning.
3.4 Afwijken van gebruiksregels
 
3.4.1 Nevenactiviteiten
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.1 voor het (bij een in werking zijnd agrarisch bedrijf) toestaan van:
    1. kleinschalig kamperen tot maximaal 15 mobiele kampeermiddelen in het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, mits zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
    2. extensieve verblijfsrecreatie binnen gebouwen, zoals kampeerboerderij en bed and breakfast;
    3. horeca van categorie 3 ten dienste van extensieve dagrecreatie, zoals een theetuin;
    4. extensieve recreatiepunten;
    5. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte producten tot maximaal 30 m²;
    6. bermverkoop van ter plaatse voortgebrachte producten tot maximaal 5 m²;
    7. zorg, zoals een zorgboerderij;
    8. kinderdagopvang;
    9. stalling van caravans, boten e.d.
  2. Voor verlening van de onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende regels:
    1. voor zover de nevenactiviteiten binnen gebouwen plaatsvinden, niet meer dan 25% van de oppervlakte van de aanwezige gebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenactiviteiten, tot een maximum van 350 m2, met dien verstande dat voor horeca niet meer dan 250 m2 van de oppervlakte van gebouwen mag worden gebruikt;
    2. bij de afweging worden in ieder geval de milieuhygiënische belangen betrokken;
    3. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein.
3.4.2 Aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.3 onder b, teneinde binnen een bedrijfswoning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:
  1. de woonfunctie dient als overwegende functie gehandhaafd te blijven;
  2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en mag geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  4. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  5. de gebruiksoppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 30 m² bedragen.
3.4.3 Wonen in een voormalig agrarische bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.3 onder e, ten behoeve van het toestaan van wonen, anders dan ten behoeve van het agrarische bedrijf, in een voormalige agrarische bedrijfswoning:
  1. het aantal woningen op het desbetreffende perceel niet toeneemt;
  2. omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
  3. sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.4.4 Wonen in een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.3 onder g voor het huisvesten van wonen in de vorm van een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning, mits dit in overeenstemming is met de 'Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024', die op 7 november 2019 is vastgesteld of de rechtsopvolger van deze beleidsregel.
 
3.4.5 Huisvesting arbeidsmigranten
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.3 onder g voor het huisvesten van arbeidsmigranten, niet zijnde geconcentreerde huisvesting, mits één en ander past binnen de gestelde randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn gesteld in het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019', dat op 20 juni 2019 is vastgesteld of de rechtsopvolgers van deze beleidsregel.
  2. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
    1. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
    2. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
    3. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
    4. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.5.1 Verschuiven en/of vergroten bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits de noodzaak voor een doelmatige en volwaardige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, het plan te wijzigen ten behoeve van het verschuiven en/of vergroten van het bouwvlak tot een oppervlakte van maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
  1. het bouwvlak in de nieuwe situatie een compacte vorm heeft en voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
  2. als gevolg van de wijziging geen gebouw buiten het bouwvlak komt te liggen;
  3. vergroting van het bouwvlak niet mogelijk is voor zover het een intensieve veehouderij betreft;
  4. er dient te worden aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakdepositie in een Natura2000-gebied, danwel dat de depositie geen gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstelling van het Natura2000-gebied;
  5. omliggende waarden door de wijziging in het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast;
  6. rekening wordt gehouden met de omliggende functies;
  7. de verandering van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast in welk kader een inrichtingsen beplantingsplan dient te worden opgesteld.
3.5.2 Wijziging naar wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van een bouwvlak in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:
  1. omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
  2. de agrarische bedrijfsactiviteiten blijvend worden gestaakt;
  3. de voormalig agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat 60% van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag worden teruggebouwd in de vorm van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot een maximale oppervlakte van 250 m² per woning;
  4. in plaats van het geen onder c is bepaald, de woning ook kan worden uitgebreid, met dien verstande dat elke m2 sloop (tot 500 m2 sloop) leidt tot 0,5 m3 extra uitbreiding van de woning en elk m2 sloop boven 500 m2 leidt tot 0,35 m3 extra uitbreiding van de woning;
  5. voor de overige bouw- en gebruiksregels wordt aangesloten bij de regels, zoals die van toepassing zijn op de bestemming 'Wonen';
  6. het aantal woningen niet toeneemt;
  7. overige niet tot de woonfunctie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
3.5.3 Wijziging naar Wonen met extra woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van een bouwvlak in de bestemming 'Wonen' en één extra woning toe te staan, onder de voorwaarden dat:
  1. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen volledig worden gesloopt;
  2. de te slopen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen groter zijn dan 500 m2;
  3. overige bouwwerken en voorzieningen ook worden gesloopt;
  4. omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
  5. de agrarische bedrijfsactiviteiten blijvend en volledig worden gestaakt;
  6. de voormalige bedrijfswoning, al dan niet op de bestaande locatie, wordt gehandhaafd;
  7. de inhoud van de extra woning niet meer bedraagt dan 750 m3;
  8. voor de overige bouw- en gebruiksregels wordt aangesloten bij de regels, zoals die van toepassing zijn op de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat de inhoud van de woning niet minder mag bedragen dan 350 m³;
  9. de woning landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingepast in welk kader een inrichtingsen beplantingsplan dient te worden opgesteld;
  10. overige niet tot de woonfunctie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
3.5.4 Wijziging naar agrarisch verwante bedrijven of aan het buitengebied gebonden bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van een bouwvlak in de bestemming 'Bedrijf', onder de voorwaarden dat:
  1. wijziging uitsluitend is toegestaan naar agrarisch verwante bedrijven en aan het buitengebied gebonden bedrijven;
  2. omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
  3. de agrarische bedrijfsactiviteiten blijvend worden gestaakt;
  4. de voormalige bedrijfswoning wordt gehandhaafd;
  5. karakteristieke en beeldbepalende gebouwen alsmede monumenten mogen niet worden gesloopt;
  6. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast in welk kader een inrichtings- en beplantingsplan dient te worden opgesteld;
  7. overige niet tot de nieuwe functie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
3.5.5 Wijziging naar extensieve dag- en verblijfsrecreatie, horeca, sociale dienstverlening, zorg en medische dienstverlening en opslag-, ambachtelijke bedrijven en kunstnijverheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van een bouwvlak in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Horeca', 'Maatschappelijk' voor zorg en medische dienstverlening, of 'Bedrijf' voor opslagbedrijf, ambachtelijke bedrijven en kunstnijverheid, onder de voorwaarden dat:
  1. omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
  2. de agrarische bedrijfsactiviteiten blijvend worden gestaakt;
  3. de voormalige bedrijfswoning wordt gehandhaafd;
  4. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande karakteristieke en beeldbepalende gebouwen alsmede monumenten niet mogen worden gesloopt;
  5. de oppervlakte ten behoeve van de nieuwe functie niet meer dan 500 m² mag bedragen, uitgezonderd horeca waarvan de oppervlakte niet meer dan 250 m² mag bedragen;
  6. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast in welk kader een inrichtings- en beplantingsplan dient te worden opgesteld;
  7. overige niet tot de nieuwe functie behorende gronden worden bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. beplantingen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. sport- en speelvoorzieningen;
  5. beeldende kunstwerken;
  6. water en waterberging;
  7. nutsvoorzieningen
  8. schouwzone voor een naastgelegen watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘water’;
  9. uitsluitend de aanleg, beheer en instandhouding van compensatiemaatregelen vanwege de steenuil, in de vorm van een houtwal, ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’ als opgenomen in bijlage 3 bij de regels.
één en ander met de bijbehorende voorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘water’ mag niet worden gebouwd;
  2. op of in de overige gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  3. de maximale bouwhoogte van een gebouw bedraagt 3 meter;
  4. de maximale oppervlakte van een gebouw bedraagt 15 m².
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering bedraagt 8 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 4 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Strijdig gebruik
Tot een met het plan strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van paden en parkeervoorzieningen met een oppervlakte waarbij meer dan 25% van de bestemming wordt verhard;
  3. het bedrijfsmatig gebruiken van de gronden.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen, voet- en fietspaden, met bermen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. afwateringsdoeleinden;
  5. buis- en kabelverbindingen voor de waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden;
  6. straatmeubilair, waaronder mede begrepen zijn voorzieningen ten behoeve van ondergrondse afvalcontainers;
  7. voorzieningen voor waterzuivering, infiltratie en waterberging, waaronder infiltratiegebieden en retentievoorzieningen;
  8. water en bijbehorende voorzieningen;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. speelveldjes en speelvoorzieningen;
  11. voortuinen;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van een gebouw bedraagt 15 m².
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering bedraagt 8 meter;
  2. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 4 meter.
Artikel 6 Water
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. watergangen;
  3. taluds en natuurvriendelijke oevers;
  4. voorzieningen, zoals kunstwerken en andere waterstaatwerken, voor waterafvoer en waterberging;
met de bijbehorende voorzieningen zoals duikers, bermen, beschoeiingen en paden.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepaling.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter.
Artikel 7 Woongebied
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, groenvoorziening, parkeervoorziening en paden;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. uitsluitend de aanleg, beheer en instandhouding van compensatiemaatregelen vanwege de steenuil, in de vorm van een houtwal, ter plaatse van de aanduiding ‘natuur’ als opgenomen in bijlage 3 bij de regels.
7.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
7.2.1 Algemeen
  1. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, zoals woningen in de vorm van een hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  2. Hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
  3. Het aantal woningen in het plangebied mag maximaal 108 bedragen, te realiseren in fase 1 en 2. De fases zijn aangegeven op de illustratie, opgenomen in bijlage 1 van de planregels. In de illustratie zijn de te slopen opstallen in fase 2 geduid.
7.2.2 Specifiek
Het gebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - voor bewoning bedoelde bijbehorende bouwwerken' is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken.
 
7.2.3 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven.
  2. voor de bouwwijze gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn aaneengebouwde woningen toegestaan, telkens maximaal 6 naast elkaar gelegen woningen aaneengesloten;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn twee-aaneen woningen toegestaan;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn vrijstaande of door middel van bijbehorende bouwwerken geschakelde woningen toegestaan;
    4. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn gestapelde woningen toegestaan; 
  3. de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de op de verbeelding aangegeven 'gevellijn' of op maximaal 4 meter erachter;
  4. de goot- en bouwhoogten van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter resp. 11 meter tenzij op de verbeelding anders is aangegeven; alsdan geldt de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte
  5. diepte van het hoofdgebouw, gerekend vanaf de voorgevel, bedraagt;
    1. maximaal 10 meter bij aaneengebouwde woningen;
    2. maximaal 12 meter bij twee-aaneen woningen en bij vrijstaande woningen of door middel van bijbehorende bouwwerken geschakelde woningen;
  6. de afstand van een twee-aaneen hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient aan één zijde minimaal 2,5 meter te bedragen;
  7. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot beide zijdelingse perceelgrenzen dient minimaal 2,5 meter te bedragen;
  8. de afstand van het hoofdgebouw van een eindwoning van aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2 meter te bedragen.
  9. hoofgebouwen worden voorzien van een kap.
7.2.4 Maatvoering bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat vóór de voorgevel erkers zijn toegestaan met een maximum breedte van 2/3 van de breedte van de voorgeven van het hoofdgebouw en een maximum diepte van 1,5 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 100 m², met een maximum van 50% van het bouwperceel achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken de goothoogte tevens de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 cm mag bedragen;
  4. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden voorts de volgende regels:
    1. de diepte aan de achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 5,5 m;
    2. de breedte aan de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
    3. het plaatsen van hekwerken op aangebouwde bijbehorende bouwwerken is toegestaan, indien en voor zover het hekwerk als een afscheiding geldt voor een dakterras en indien het hekwerk niet hoger is dan 1 m;
  6. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  7. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot enig ander gebouw op het bouwperceel dient minimaal 1 m te bedragen.
7.2.5 Maatvoering overige bouwwerken
Voor overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. zwembaden worden achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw gebouwd, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 1,2 m bedraagt;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 m.
7.2.6 Voorwaardelijk verplichting sloop en/of bouwwerkzaamheden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van gebouwen in fase 2, wordt slechts verleend indien bij de aanvraag is aangetoond dat alle voormalige (bedrijfs-) opstallen in die fase zijn gesloopt, met inachtneming van de Wet natuurbescherming. Dat wil zeggen dat uit onderzoek geen belemmeringen mogen zijn gebleken.
Zowel de fases als de te slopen opstallen zijn benoemd in lid 7.2.1 onder c en geduid in bijlage 1 bij de planregels.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
 
7.3.1 Vergroting bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.4 onder b voor vergroting van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat: voor percelen waarvan de oppervlakte, gerekend vanaf 3 m achter de voorgevelrooilijn, meer dan 250 m² bedraagt, de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het perceel gerekend vanaf 250 m², met een gezamenlijk maximum van 200 m² aan bijbehorende bouwwerken.
 
7.3.2 Omgevingsvergunning om af te wijken van de bouwwijze
Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder b, teneinde een andere bouwwijze toe staan, mits het maximaal aantal wooneenheden niet wordt vergroot en de stedenbouwkundige kwaliteit niet wordt aangetast.
 
7.4 Specifieke gebruiksregels
 
7.4.1 Aan huis gebonden beroep
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van andere beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 7.5.1, niet meer bedragen dan 30 m² van de totale vloeroppervlakte van de gebouwen op het betreffende bouwperceel.
 
7.4.2 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  2. het gebruik van een deel van een woning en/of bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  3. het gebruik van de in deze bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorgen begeleidingsafhankelijke bewoning.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
7.5.1 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijfHet bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.2 onder b, teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:
  1. de woonfunctie dient als overwegende functie gehandhaafd te blijven;
  2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en mag geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  4. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  5. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 30 m² bedragen.
7.5.2 Recreatieve activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken recreatieve activiteiten zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen (bed & breakfast), horeca-activiteiten (theetuin en soortgelijke activiteiten), exposities, verhuur van fietsen, huifkarren e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;
  2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwen;
  3. de activiteit maximaal 30% van het vloeroppervlak van de op het perceel aanwezige bebouwing tot een maximum van 100 m2 mag bedragen;
  4. indien het betreft logies, zijn maximaal 5 appartementen toegestaan;
  5. er mag geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  8. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein.
7.5.3 Wonen in een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.2 onder d voor het huisvesten van wonen in de vorm van een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning, mits dit in overeenstemming is met de 'Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024', die op 7 november 2019 is vastgesteld of de rechtsopvolger van deze beleidsregel.
 
7.5.4 Huisvesting arbeidsmigranten
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.2 onder d voor het huisvesten van arbeidsmigranten, niet zijnde geconcentreerde huisvesting, mits één en ander past binnen de gestelde randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn gesteld in het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019', dat op 20 juni 2019 is vastgesteld of de rechtsopvolgers van deze beleidsregel.
  2. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
    1. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
    2. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
    3. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
    4. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
7.6.1 Opnemen bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied’ ten behoeve van het opnemen van een bouwvlak onder de voorwaarden dat:
  1. er maximaal 12 woningen kunnen worden gerealiseerd, te beschouwen als planfase 3;
  2. er een passende bouwwijze wordt opgelegd;
  3. dit past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering c.q. de woningbehoefte is aangetoond in relatie tot andere projecten in de kern Nederhemert;
  4. overtollige voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt;
  5. planfase 1 en 2 gerealiseerd zijn;
  6. de overige regels uit dit bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing worden verklaard. 
Artikel 8 Wonen
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met de bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groenvoorziening, parkeervoorziening en paden;
  2. hobbymatig agrarisch gebruik;
  3. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  4. groenvoorzieningen;
8.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
8.2.1 Algemeen
  1. Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, zoals woningen in de vorm van een hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken, alsmede overige bouwwerken.
  2. Hoofgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
8.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. per bouwvlak wordt maximaal één vrijstaand hoofdgebouw gebouwd;
  2. de goot- en/of de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de inhoud van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 750 m³ met dien verstande dat voor bestaande hoofdgebouwen met een grotere inhoudsmaat, maximaal de bestaande inhoudsmaat is toegestaan.
8.2.3 Maatvoering bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt per woning ten hoogste 100 m², met een maximum van 50% van het bouwperceel achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.
  3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken de goothoogte tevens de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 cm mag bedragen;
  4. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden voorts de volgende regels:
    1. de diepte aan de achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 6 m;
    2. de breedte aan de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
    3. het plaatsen van hekwerken op aangebouwde bijbehorende bouwwerken is toegestaan, indien en voor zover het hekwerk als een afscheiding geldt voor een dakterras en indien het hekwerk niet hoger is dan 1 m;
  6. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  7. de afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 1 m.
8.2.4 Maatvoering overige bouwwerken
Voor overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. zwembaden worden achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw gebouwd,waarbij de bouwhoogte ten hoogste 1,2 m bedraagt;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
8.3.1 Vergroting bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.4 onder b voor vergroting van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat voor percelen waarvan de oppervlakte, gerekend vanaf 3 m achter de voorgevelrooilijn, meer dan 250 m² bedraagt, de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het perceel gerekend vanaf 250 m², met een gezamenlijk maximum van 200 m² aan bijbehorende bouwwerken mits de vergroting aan bijbehorende bouwwerken een meerwaarde vormt ten opzichte van de reeds bestaande bebouwing op het perceel.
 
8.4 Specifieke gebruiksregels
 
8.4.1 Aan huis gebonden beroep
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep op de in lid 8.1 bedoelde gronden mag, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van andere beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.5.1, niet meer bedragen dan 30 m² van de totale vloeroppervlakte van de gebouwen op het betreffende bouwperceel.
 
8.4.2 Strijdig gebruik
Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning;
  2. het gebruik van een deel van de woning en/of bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  3. het gebruik van de in deze bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van woningen en/of wooneenheden anders dan voor de huisvesting van één huishouden, waaronder in ieder geval wordt begrepen kamerverhuur en het gebruik voor zorgen begeleidingsafhankelijke bewoning.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
8.5.1 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.2 onder b, teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:
  1. de woonfunctie dient als overwegende functie gehandhaafd te blijven;
  2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en mag geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  4. (detail)handel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
  5. de te gebruiken oppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 30 m² bedragen.
8.5.2 Recreatieve activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken recreatieve activiteiten zoals het verstrekken van logies en ontbijtvoorzieningen (bed & breakfast), horeca-activiteiten (theetuin en soortgelijke activiteiten), exposities, verhuur van fietsen, huifkarren e.d., toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;
  2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de bestaande gebouwen;
  3. de activiteit maximaal 30% van het vloeroppervlak van de op het perceel aanwezige bebouwing tot een maximum van 100 m2 mag bedragen;
  4. indien het betreft logies, zijn maximaal 5 appartementen toegestaan;
  5. er mag geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de bestaande landschappelijke waarden;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  7. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en/of leiden tot onevenredige parkeerdruk;
  8. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein.
8.5.3 Wonen in een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.2 onder d voor het huisvesten van wonen in de vorm van een zorg- of begeleidingsafhankelijke woning, mits dit in overeenstemming is met de 'Woonzorgvisie Bommelerwaard 2020-2024', die op 7 november 2019 is vastgesteld of de rechtsopvolger van deze beleidsregel.
 
8.5.4 Huisvesting arbeidsmigranten
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.4.2 onder d voor het huisvesten van arbeidsmigranten, niet zijnde geconcentreerde huisvesting, mits één en ander past binnen de gestelde randvoorwaarden en uitgangspunten die zijn gesteld in het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019', dat op 20 juni 2019 is vastgesteld of de rechtsopvolgers van deze beleidsregel.
  2. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden stellen met betrekking tot de situering en maatvoering van bebouwing, indien en voor zover dit noodzakelijk is:
    1. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
    2. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
    3. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
    4. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 30 m² en dieper dan 30 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld én waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden geldt in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  3. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
9.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan kan de vergunning worden geweigerd.
 
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  2. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  3. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  5. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm; waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 30 m² of meer bedraagt.
9.4.2 Uitzonderingen
  1. Het in 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  2. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
9.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van een bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in lid 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
 
9.4.4 Voorwaarden
Voor zover de in 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.4.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld én waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Voor het oprichten van bouwwerken binnen bouwvlakken geldt geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden. Indien het bouwvlak overeenkomt met het bestemmingsvlak, geldt voor het gehele bestemmingsvlak geen onderzoeksplicht.
  3. Geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden geldt in het geval van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
  4. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
10.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 10.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan kan de vergunning worden geweigerd.
 
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
10.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  2. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  3. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt en de bodem op een grotere diepte dan 30 cm wordt verstoord;
  5. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  6. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm; waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
10.4.2 Uitzonderingen
  1. Het in 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
    3. het uitvoeren van werken (geen bouwwerken zijnde) en werkzaamheden binnen bouwvlakken betreft in de enkelbestemmingen; hiervoor geldt geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden. Indien het bouwvlak overeenkomt met het bestemmingsvlak, geldt voor het gehele bestemmingsvlak geen onderzoeksplicht naar archeologische waarden..
  2. Voor zover op basis van ander documentatiemateriaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten (bijvoorbeeld als al onderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit bleek dat er geen archeologische waarden aanwezig waren of dat toereikende maatregelen genomen konden worden om aanwezige waarden in de bodem te behouden), kan met instemming van het bevoegd gezag (veelal de gemeente) onderzoek achterwege blijven en bestaan vanuit de archeologie geen belemmeringen.
10.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van een bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in lid 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
 
10.4.4 Voorwaarden
Voor zover de in 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.4.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van de waterkering.
 
11.2 Bouwregels
 
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkering, waaronder merktekens en keermuren met een maximale bouwhoogte van 1,5 m.
 
11.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, in geval dit noodzakelijk is in verband met de aanleg of het functioneren van de waterkering.
 
11.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 ten behoeve van op grond van de andere daar voorkomende bestemmingen toegestane bebouwing, mits in dit kader de beheerder van de waterkering wordt gehoord.
 
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
11.5.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 10.1 bedoelde gronden de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren:
  1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het planten, vellen of rooien van houtgewas en bomen;
  4. het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  6. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  7. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
11.5.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 moet worden geweigerd:
  1. indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het beheer en het functioneren van de waterkering en daaraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. indien is gebleken dat de in lid 11.5.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan, zullen leiden tot een inbreuk op het beheer en het functioneren van de waterkering.
11.5.3 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 is vereist voor:
  1. werken en/of werkzaamheden, behorend bij de aanleg van de nieuwe waterkering;
  2. werken en/of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  3. werken en/of werkzaamheden welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
3 Algemene regels
    
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.  
 
Artikel 13 Algemene bouwregels
 
13.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
13.1.1 Overschrijding bouw- en bestemmingsgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, installaties, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.
 
13.1.2 Overschrijding bouwhoogte
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen is overschrijding van de bouwhoogte toegestaan door ondergeschikte bouwdelen, als gevelversieringen, ventilatiekanalen, installaties, regenpijpen, liftkokers e.d., mits de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer dan 1,0 m bedraagt.
 
13.2 Voorwaardelijke verplichting mitigerende maatregelen
 
Werken/werkzaamheden kunnen pas worden uitgevoerd én een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien (bij de aanvraag) is aangetoond dat voldaan is aan de mitigerende maatregelen c.q. de inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de steenuil, een en ander conform de rapportage het activiteitenplan d.d. 11 februari 2021, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels, indachtig de Wet natuurbescherming.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
 
14.1 Vrijwaringszone – dijk – 1
  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone – dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
  2. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 15.1 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
14.2 Vrijwaringszone – dijk - 2
 
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone – dijk - 2' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.
  
14.3 Te slopen schuur
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – te slopen schuur’ wordt de schuur in de fase van bouwrijp maken gesloopt, met inachtneming van de Wet natuurbescherming. Dat wil zeggen dat uit onderzoek geen belemmeringen mogen zijn gebleken. De te slopen opstallen zijn tevens geduid in bijlage 1 bij de planregels.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken, voor zover niet reeds op grond van een andere regels van dit bestemmingsplan met een omgevingsvergunning is afgeweken, van de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat.
  
Deze afwijkingsbevoegdheid voor de hoogtemaatvoering geldt niet ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’.
Artikel 16 Overige regels
 
16.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het planologisch uitbreiden of het planologisch wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a.:
    1. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingruimte wordt voorzien.
  3. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
    2. de woon- en leefsituatie.
16.2 Waterberging
 
In het plangebied wordt een waterberging met een minimale inhoud van 795 m3 aangelegd en in stand gehouden teneinde te komen tot een goed hemelwaterafvoersysteem; deze waterberging kan in de fase van bouwrijp maken worden gerealiseerd in de bestemmingen Groen en Water.
 
16.3 Laden en lossen
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend indien, bij een te verwachten behoefte qua laden en lossen, tijdens de aanvraag wordt aangetoond dat voorzien wordt in voldoende laad- en losgelegenheid op eigen terrein. Dit overeenkomstig de door burgemeester en wethouders vastgestelde eisen met betrekking tot laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
  2. burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien.
  3. afwijken van de regels, als bedoeld onder b. is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de situatie in de openbare ruimte;
    2. de woon- en leefsituatie.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
 
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.2 Afwijken
 
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 17.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 17.1 met maximaal 10%.
 
17.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
 
Lid 17.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
17.4 Overgangsrecht gebruik
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
17.5 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
17.6 Verboden gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
17.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
 
Lid 17.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 
  
Artikel 18 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Nederhemert , Kapelstraat De Meander.