a. De aangegeven bouwgrenzen dienen voor toepassing van de Bouwverordening te worden beschouwd als rooilijnen, als bedoeld in artikel 1, lid 1 sub g van de Woningwet, met dien verstande dat voor erkers een maximale breedte geldt van twee/derde van de breedte van het gevelvlak waaraan het wordt gebouwd.
b. Op grond van het gestelde in lid a dient een naar de weg gekeerd gevelvlak van een hoofdgebouw in de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak geplaatst te worden.
c. Wanneer Burgemeester en Wethouders, overeenkomstig de Bouwverordening, afwijken van het gestelde in lid b, dan mag de overschrijding van de betreffende bouwgrens maximaal 1 m en de terugplaatsing ten opzichte van die bouwgrens maximaal 1 m bedragen, met dien verstande dat - wanneer het betreft een erker, zijnde een uitgebouwde raampartij - de overschrijding van de bouwgrens maximaal 1,5 m mag bedragen.