direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zaltbommel, herziening Maas-Waalweg 15 Zuilichem
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.BP19061-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

Met dit bestemmingsplan wordt de huisvesting van 150 arbeidsmigranten mogelijk gemaakt op het perceel Maas-Waalweg 15 en het aangrenzende agrarische perceel te Zuilichem.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel, Maas-Waalweg 15 Zuilichem' was de logiesfunctie geschrapt om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Destijds is daartoe besloten om eerst zorgvuldig beleid te formuleren voor de huisvesting van arbeidsmigranten.

Inmiddels is in 2019 het nieuwe beleid in werking getreden (en herzien in 2020) en is door een initiatiefnemer een aanvraag ingediend voor een logiesfunctie die passend is binnen dit beleid en gedeeltelijk ook reeds mogelijk was op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'.

1.2 Planbegrenzing

Het plangebied omvat het perceel aan Maas-Waalweg 15 te Zuilichem en het aangrenzende agrarische perceel. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Zuilichem, in het buitengebied van de gemeente Zaltbommel. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging en begrenzing van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BP19061-VS01_0001.jpg"
Figuur. Overzichtskaart plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BP19061-VS01_0002.png"
Figuur. Plangebied (luchtfoto 2017).

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

  • 1. het bestemmingsplan 'Buitengebied, Zaltbommel' dat is vastgesteld op 27 juni 2013 met daarin verwerkt de uitspraak van de Raad van State van 17 september 2014;
  • 2. het 'Parapluplan parkeren (digitaal)' dat is vastgesteld op 14 juni 2018;
  • 3. het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel, Maas-Waalweg 15 Zuilichem' dat is vastgesteld op 21 februari 2019, met de tussenuitspraak van 15 juli 2020.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied, Zaltbommel' zijn de gronden bestemd als 'Horeca' en 'Agrarisch'. Ter plaatse van de bestemming 'Horeca' zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van horecabedrijven onder categorie 2 en 3, alsmede cafés en voor een party- en congrescentrum. Ook zijn de gronden bestemd voor terrassen, tuinen, erven, toegangswegen, - paden en overig verblijfsgebied, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en één bedrijfswoning.

Het achterste gedeelte van het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch' en zijn de gronden te gebruiken voor agrarisch grondgebruik.

Daarnaast zijn de gronden aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2'. De gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze archeologische bestemming biedt op voorhand geen belemmering ten aanzien van het planvoornemen. De archeologische bestemming wordt overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BP19061-VS01_0003.png"
Figuur. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied, Zaltbommel', perceel Maas-Waalweg 15 Zuilichem in het zwarte kader.

De functie logiesverstrekking is echter op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel, Maas-Waalweg 15 Zuilichem' dat is vastgesteld op 21 februari 2019 later als strijdig gebruik aangemerkt.

In het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren (digitaal)' zijn regels ten aanzien van parkeren opgenomen. Dit bestemmingsplan vormt geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan en de regels van het parapluplan zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en planbeschrijving
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit geval is sprake van het herstel van de geldende planologische regeling voor dit perceel, maar wordt ook het initiatief voor realisatie van een logiesfunctie op hoofdlijnen beschreven.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat het perceel aan Maas-Waalweg 15 te Zuilichem. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Zuilichem, in het buitengebied van de gemeente Zaltbommel. Ter plaatse is het voormalig partycentrum De Heeren van Suylighem met bijbehorende bebouwing aanwezig. Het gebied wordt gevormd door de percelen kadastraal bekend als gemeente Brakel, sectie K, nummer 1209 en 1557. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BP19061-VS01_0004.png"
Figuur. Luchtfoto met het plangebied in het rode kader (bron: satellietdataportaal.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BP19061-VS01_0005.png"
Figuur. Streetview (april 2019).

2.2 Toekomstige situatie

Op het perceel aan Maas-Waalweg 15 te Zuilichem zijn gelet op de bestemming reeds bouw- en gebruiksmogelijkheden aanwezig om een logiesverstrekking mogelijk te maken. Een initiatiefnemer wil hier om die reden ook in voorzien met inachtneming van het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019', zie navolgend hoofdstuk voor de beleidsmatige beoordeling van het initiatief.

De gewenste ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een hoofdgebouw waar logies kan worden verschaft aan maximaal 150 personen en een beheerder. Deze logiesfunctie is wat betreft gebruik bestemd voor zowel arbeidsmigranten die bijvoorbeeld in de omgeving aan het werk zijn als voor anderen die voor een korte periode huisvestingbehoeftig zijn. Dat houdt in dat jongeren, statushouders en spoedzoekers ook kunnen gebruikmaken van de logiesfunctie van dit planvoornemen. Daarbij wordt benadrukt dat deze laatste vorm van ook van tijdelijke aard dient te zijn.

Binnen een bouwvlak worden drie gebouwen opgericht, een parkeervoorziening, recreatievoorzieningen en groenvoorzieningen. De drie gebouwen worden elk circa twaalf meter hoog en bestaan uit twee bouwlagen. Elk gebouw voorziet in meerdere logiesunits. De logiesunits bestaan elk uit twee slaapkamers met de daarbij behorende voorzieningen als badkamer en woonkamer/keuken.

Op onderstaande afbeeldingen is het plan weergegeven. Onder andere naar aanleiding van zienswijzen is het plan verder uitgewerkt en aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BP19061-VS01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BP19061-VS01_0007.png"

Figuur. Planinitiatief.

Ontsluiting en parkeren
Het terrein wordt ontsloten vanaf de Maas-Waalweg aan de westzijde van het terrein. Op het terrein is voldoende ruimte voor parkeren aanwezig. In totaal zullen circa tachtig parkeerplaatsen aan de noordzijde worden aangelegd. Dit aantal parkeerplaatsen past in binnen de geldende parkeernormen op basis van het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019' dat uitgaat van 0,5 parkeerplaats per arbeidsmigrant.

Landschappelijke inpassing
Het complex wordt landschappelijke ingepast. Ten eerste wordt rondom het plangebied een haag aangelegd. Deze gaat bestaan uit verschillende typen heesters. Verder wordt aan de zijde van de Van Heemstraweg een knip- en scheerheg van meidoorn aangelegd met daarachter een variëteit aan hoogstamfruitbomen. In totaal gaat het om circa acht bomen. Aan de westelijke en noordelijke zijde worden vervolgens nog eens 22 bomen geplaatst die gedeeltelijk rondom het gebied komen. Tot slot wordt in de noordoostelijke hoek een grote Koningslinde geplaatst.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk houdt zich alleen bezig met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie paragraaf 3.1.2 (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening).

Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in de SVIR zijn opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn veertien nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in het Barro zijn opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft het mogelijk maken van een logiesfunctie ter plaatse van gronden die al gedeeltelijk zijn bebouwd. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig project meer bebouwing mogelijk gemaakt. Daar waar zich nu één gebouw bevindt, van circa 1.900 m2, komen in de toekomstige situatie drie gebouwen terug. Deze drie gebouwen hebben een totale oppervlakte van circa 3.950 m2. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig planvoornemen betreft de gemeente Zaltbommel.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, moet de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt worden beschreven. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg heeft en dat dit niet tot een onaanvaardbare situatie leidt uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Zoals ook paragraaf 3.3 (Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019) bespreekt bestaat in de gemeente en in de regio een grote behoefte aan huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten. Op dit moment bestaat er een behoefte aan 1.500 logiesplekken voor arbeidsmigranten en de behoefte neemt alleen maar toe. Dit plan voorziet in totaal in 150 plaatsen. Dit planvoornemen leidt dus niet tot enige leegstand en ook niet tot onaanvaardbare situaties uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Zaltbommel. Een deel van de gronden kent op dit moment al stedelijke bebouwing. Een ander deel van de gronden betreft agrarische grond. Aldus is sprake van een plan dat gedeeltelijk is voorzien buiten het stedelijk gebied. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Voor dit planvoornemen geldt dat ter plaatse op dit moment reeds (gedeeltelijk) bebouwing aanwezig is waarin in het verleden eenzelfde functie was toegestaan. Hoewel deze bebouwing wordt gesloopt om plaats te maken voor nieuwe bebouwing met een groter oppervlak, is de ruimtelijke impact van de ontwikkeling beperkt. Ook is het gewenste gebruik (logiesmogelijkheden voor voornamelijk arbeidsmigranten) een ontwikkeling die op basis van het gemeentelijke beleid de voorkeur heeft om buiten het stedelijk gebied te ontwikkelen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3 (Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019). De gemeente is van mening dat de gewenste ontwikkeling niet past binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarmee is in voldoende mate de behoefte voor de locatie buiten bestaand stedelijk gebied onderbouwd.

Conclusie
Zoals uit de bovenstaande bespreking volgt, is het onderhavige project in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de bovenstaande uiteenzetting is in voldoende mate de behoefte voor de locatie buiten bestaand stedelijk gebied gemotiveerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking levert dus geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland. Samen met de Omgevingsverordening heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving.

De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland.

De provincie kiest er in de omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook paragraaf 3.1.3 (Ladder voor duurzame verstedelijking). De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Besluit ruimtelijke ordening.

Conclusie
Dit bestemmingsplan met de daarbij behorende planologische mogelijkheden om 150 logiesplekken voor voornamelijk arbeidsmigranten te bouwen levert geen strijd op met de omgevingsvisie van de provincie Gelderland. Dit planvoornemen is voor dit onderdeel dus uitvoerbaar.

3.2.2 Omgevingsverordening

In de omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Na het opstellen van de omgevingsverordening is deze verscheidene keren aangepast.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan kunnen per hierboven genoemde aspecten regels gelden. Voor het plangebied zijn de onderstaande thema's relevant. Per thema wordt de relevantie voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, besproken.

Woonlocaties
Ten aanzien van het aspect wonen, geeft de omgevingsverordening aan dat per regio de gemeentebesturen hierover afspraken maken in een regionale woonagenda. Dat volgt uit artikel 2.1 van de omgevingsverordening. Daarnaast volgt uit artikel 2.2 dat "een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda".

Dit bestemmingsplan voorziet slechts in het realiseren van één bedrijfswoning. De primaire ontwikkeling van dit bestemmingsplan (het realiseren van 150 logiesplekken) heeft geen invloed op de regels uit de omgevingsverordening omtrent wonen.

Conclusie
Dit bestemmingsplan met de daarbij behorende planologische mogelijkheden om 150 logiesplekken te bouwen in het buitengebied van Zaltbommel levert geen strijd op met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Dit planvoornemen is voor dit onderdeel dus uitvoerbaar.

3.2.3 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 (RWR)

In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Deze Regionale Woonagenda Rivierenland 2020–2030 (RWR) is de opvolger van de 'Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen' uit 2015 en vormt een belangrijk kader voor de samenwerking in de regio Rivierenland op het beleidsveld wonen.

Het doel van de regionale woonagenda is om de woningbouwopgave in de regio af te stemmen. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen én op de goede plek. De gemeenten doen dit omdat er veel onderlinge relaties zijn tussen lokale woningmarkten in de regio, maar ze houden ook nadrukkelijk rekening met de verschillen tussen en de eigenheid van alle individuele gemeenten en hun kernen.

In haar omgevingsverordening stelt de provincie Gelderland dat bestemmingsplannen alleen nieuwe woningen mogelijk kunnen maken als de ontwikkeling past binnen de regionale woonagenda. Hiermee heeft de woonagenda ook een belangrijk ruimtelijk doel, namelijk het mogelijk maken van nieuwe woningbouwinitiatieven. Zonder regionale woonagenda zal voor iedere ontwikkeling apart aangetoond moeten worden dat de ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid en dat er regionale afstemming over heeft plaatsgevonden.

In de Omgevingsverordening Gelderland van de provincie is opgenomen dat alle regio's binnen de provincie een regionale woonagenda opstellen. De regionale woonagenda moet door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld.

Binnen de regio Rivierenland heeft de doelgroep arbeidsmigranten speciale aandacht, vanwege het relatief grote aantal werknemers en het belang hiervan voor de regionale economie. Voor een groot deel van deze groep zijn flexibele woonvormen geschikt, omdat hun huisvestingsvraag vaak van tijdelijke aard is. Veel arbeidsmigranten zijn werkzaam in de sectoren transport en logistiek, fruit- en laanboomteelt en industrie en bouwnijverheid. Het streven is om vervoersbewegingen te beperken door wonen en werken zo dicht mogelijk bij elkaar in de buurt te organiseren. Naast het huisvestingsvraagstuk spelen ook sociale- en leefbaarheidsaspecten een rol. De huisvesting van arbeidsmigranten is nog niet overal even goed in beeld gebracht en geregeld. Dit kan leiden tot misstanden, uitbuiting en overlast.

In verschillende gemeenten zijn inmiddels ervaringen opgedaan met flexibele huisvesting voor (onder andere) arbeidsmigranten. Ook wordt er onderzoek gedaan naar zowel kleine als grootschalige huisvestingsoplossingen.

Conclusie
Ten aanzien van het bovenstaande beleid geldt dat dit planvoornemen voor een grootschalige logiesfunctie voor (voornamelijk) arbeidsmigranten past in het beleid van de regio. Dit planvoornemen voorziet in een locatie waar arbeidsmigranten kunnen verblijven. Doordat het voornemen is voorzien in het buitengebied, in de nabijheid van onder andere het bollenteeltgebied is het nabij de vraag. Hiermee worden onder andere vervoersbewegingen zoveel mogelijk beperkt. Verder bevat het gemeentelijke beleid, zie hiervoor paragraaf 3.3 (Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019), regels omtrent de sociale- en leefbaarheidsaspecten.

Het bestemmingsplan levert geen strijd op met het regionale beleid. Dit planvoornemen is voor dit onderdeel dus uitvoerbaar.

3.3 Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019

Op 20 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019' vastgesteld. Dit beleid geldt als een actualisatie van hetzelfde beleid uit 2017. In het beleid regelt de gemeente Zaltbommel de huisvesting van arbeidsmigranten op twee verschillende manieren:

  • Kleinschalige huisvesting in de bestaande woonomgeving;
  • Geconcentreerde huisvesting aan de rand van de kernen.

De aanwezigheid van arbeidsmigranten in de gemeente Zaltbommel is blijvend. De opgave om een goed huisvestingsbeleid te ontwikkelen, gericht op het huisvesten van ten minste 1.500 personen, is voor de gemeente een gegeven. De behoefte aan nieuwe huisvestingslocaties neemt als gevolg van nieuwe (bedrijfs)ontwikkelingen alleen maar toe.

In de praktijk wonen arbeidsmigranten, regelmatig met grote aantallen, in woningen in woonwijken in de dorpskernen en de stad Zaltbommel. Ook wonen arbeidsmigranten bij bedrijven (vaak gaat het om tuinbouwbedrijven) in het buitengebied, bijvoorbeeld in bedrijfswoningen of bedrijfsgebouwen. Soms wonen arbeidsmigranten op campings of in units of stacaravans die hiervoor zijn neergezet. Goede woonomstandigheden zijn in veel gevallen niet gewaarborgd. Ook is de woonsituatie soms dusdanig dat het overlast veroorzaakt voor de omgeving (bijvoorbeeld parkeerdruk of geringe brandveiligheid).

De gemeente wil dat iedere inwoner gedegen en verantwoord wordt gehuisvest. Dat geldt zodoende ook voor (tijdelijke) arbeidsmigranten. Tegelijkertijd wil de gemeente ook dat de omgeving zo min mogelijk hinder ondervindt van het (tijdelijk) huisvesten van arbeidsmigranten.

Met dit beleid wil de gemeente Zaltbommel een helder kader bieden waarbinnen de huisvesting van arbeidsmigranten mag plaatsvinden. Het gemeentelijke beleid richt zich op het huisvesten van arbeidsmigranten die in de eerste instantie in de gemeente Zaltbommel werkzaam zijn.

De gemeente Zaltbommel vindt dat een maximumaantal van tweeduizend arbeidsmigranten in de gemeente gehuisvest kan worden zonder dat dit te grote (negatieve) effecten heeft op de woon- en leefomgeving, in het bijzonder de sociale cohesie, de parkeerdruk en het aanwezige voorzieningenniveau. Als de gemeente nieuwe initiatieven voor huisvestingslocaties in behandeling neemt, hanteert de gemeente dit aantal als een onderdeel van de belangenafweging om wel of niet mee te werken aan een initiatief.

In het beleid heeft de gemeente een aantal beleidsuitgangspunten opgesteld. Alle locaties voor huisvesting van arbeidsmigranten dienen aan deze uitgangspunten te voldoen. Deze uitgangspunten richten zich met name op de kwaliteit van wonen en de kwaliteit van de leefomgeving met betrekking tot arbeidsmigranten.

De algemene beleidsuitgangspunten:

  • 1. Een aanvaardbare kwaliteit van het woon- en leefklimaat voor de omgeving van de huisvesting van arbeidsmigranten moet zijn gewaarborgd. Daarnaast mogen geen onevenredige belemmeringen ontstaan voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • 2. Een aanvaardbare kwaliteit van het woon- en leefklimaat (zoals geluid, geur, externe veiligheid etc.) voor de arbeidsmigranten zelf is gewaarborgd. Hiervoor worden onder meer de milieuhygiënische situatie, de leefbaarheid van de directe woonomgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit beoordeeld;

De huisvesting vindt plaats op eigen terrein die niet voor onbevoegde toegankelijk is. Het complex voorziet in voorzieningen zoals fitnessruimtes. Het plan is ruim van opzet en zo goed als mogelijk met groen omgeven. Het plan bevindt zich op ruime afstand van woningen en bedrijven. Het plan voldoet aan een aanvaardbaar woon en leefklimaat.

  • 3. De kwaliteit van de huisvesting dient overeen te komen met de inrichtings- en maatvoering eisen uit het keurmerk Stichting Normering Flexwonen (SNF), het Agrarisch Keurmerk Flexwonen (AKF) of een gelijkwaardig keurmerk. De voorwaarden uit het betreffende keurmerk gelden als minimumeisen. In afwijking hierop geldt voor de oppervlakte van de leefruimte (gebruiksoppervlak wonen), onafhankelijk van de minimumeisen van het keurmerk, een minimum van tien vierkante meter per persoon of zoveel meer als het betreffende keurmerk vereist. De verblijfsbieder dient zelf aan te tonen dat hij aan het betreffende keurmerk en de hiervoor beschreven afwijkende eisen aan de omvang van de leefruimte (gebruiksoppervlak wonen) voldoet;

Het plan wordt conform het keurmerk Flexwonen ten uitvoer gebracht. Het keurmerk wordt gelijktijdig aangevraagd bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo);

  • 4. De verblijfsbieder is verplicht te beschikken over een exploitatievergunning. De redenen hiervoor zijn het waarborgen van de leefbaarheid voor de omgeving en het zorgen voor adequaat beheer van de huisvestingslocatie;

Een exploitatievergunning wordt aangevraagd gelijktijdig met de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit het bouwen van een bouwwerk.

  • 5. Het verplicht aanwijzen van een beheerder van de huisvestingslocatie. Dit geldt voor alle locaties (ook voor woningen). Voor geconcentreerde huisvesting is aansluiting bij een overkoepelende beheerstichting verplicht. De verantwoordelijkheid ligt bij de aanvrager van het initiatief. De contact- en verblijfsgegevens van de beheerder dienen bij de gemeente Zaltbommel, de Omgevingsdienst Rivierenland en de hulpdiensten bekend te zijn. De beheerder is voor instanties en omwonenden het eerste aanspreekpunt bij vragen en/of overlast;

Aansluiten bij de beheersstichting zal gelijktijdig met de aanvraag omgeving voor de activiteit het bouwen van een bouwwerk plaats vinden. Indien dit mogelijk is. Contactgegevens worden uitgewisseld met de instanties bij het in gebruik nemen van het complex.

  • 6. Het verplicht registreren van de arbeidsmigranten die op een huisvestingslocatie verblijven in een gemeentelijk nachtregister. De verplichting ligt bij de verblijfsbieder. Onder deze verplichting geldt ook het actueel houden van het nachtregister;

Een nachtregister zal worden bijgehouden door de beheerder van het complex.

  • 7. De verblijfsbieder wijst de bewoners op de verplichting om zich in het BRP (Basisregistratie Personen) in te schrijven bij een beoogd verblijf van langer dan vier maanden in een half jaar (dit hoeft niet aaneengesloten te zijn);

De beheerder van het complex wijst de bewoners op de verplichting om in te schrijven maar ook om uit te schrijven in het BRP.

  • 8. Arbeidsmigranten kunnen gebruik maken van de voorzieningen die aanwezig zijn in de kernen;
  • 9. Een werkgever mag niet verplichten dat zijn werknemers gebruikmaken van de eventuele huisvesting die de werkgever (op zijn terrein) beschikbaar heeft;
  • 10. Bij beëindiging van de arbeidsrelatie mag de werknemer nog maximaal vier weken op zijn (tijdelijke) woonadres verblijven. De werknemer krijgt zo voldoende gelegenheid om een vervangende woonruimte te vinden;
  • 11. De huisvestingsvoorziening dient vrij toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg (bijvoorbeeld zonder hek met sloten en/of codes). Dit is onder meer van belang voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten;

De toegang zal niet worden afgesloten met een hek welke niet toegankelijk is voor hulpdiensten.

  • 12. De huisvesting van gezinnen met kinderen en/of minderjarige personen is niet toegestaan. Dergelijke huisvesting is naar aard en inrichting niet geschikt voor gezinnen met kinderen;

Het is niet de bedoeling om gezinnen met kinderen te huisvesten.

  • 13. Er is voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein beschikbaar. De richtlijn hierbij is minimaal 0,5 parkeerplaats per persoon. Het college van B&W heeft de mogelijkheid om van deze richtlijn af te wijken als de initiatiefnemer kan aantonen dat het parkeerbehoefte van het initiatief afwijkt van de richtlijn en/of dat op een andere manier in de vervoerbehoefte wordt voorzien.

Het complex voorziet in circa 80 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Voor dit planvoornemen geldt dat het gaat om een geconcentreerde huisvesting van arbeidsmigranten. In paragraaf 6.3 worden ten aanzien van dit soort locaties aanvullende (op paragraaf 5 van de beleidsnota) beleidsuitgangspunten gesteld. Die uitgangspunten betreffen de onderstaande vijftien punten. Per uitgangspunt is aangegeven in hoeverre dit planvoornemen daarmee overeenkomt.

  • 1. De initiatiefnemer toont aan dat hij een maatschappelijk participatieproces voor omwonenden en belanghebbenden heeft doorlopen, waaruit afgeleid kan worden hoeveel draagvlak bestaat voor de betreffende locatie. Het draagvlak en het participatieproces worden in een verslag beschreven door de initiatiefnemer;

Gesprekken zijn gevoerd met directe omwonenden en bedrijven. Hiervan is een verslag gemaakt.

  • 2. Als de locatie op een onbebouwde locatie in het buitengebied ligt, wordt op een andere locatie in het buitengebied een locatie met (agrarische) bedrijfsbebouwing gesaneerd en ook de bouwmogelijkheid weggenomen;

Op de locatie is bebouwing aanwezig.

  • 3. De locatie ligt niet in het Waardevol Open Gebied, het Gelders Natuur Netwerk of de Nieuwe Hollandse Waterlinie;

De locatie ligt niet in een van de drie genoemde gebieden met waarden zoals aangewezen door de provincie Gelderland.

  • 4. De locatie mag niet op een bestaand recreatieterrein liggen;

Het plangebied ligt niet op een bestaand recreatieterrein.

  • 5. De locatie leidt niet tot een belemmering van de Herstructureringsopgave Tuinbouw Bommelerwaard;

De locatie bevindt zich in de Bommelerwaard, direct grenzend aan het plangebied is een locatie waarvoor is aangegeven dat deze geen deel meer zal uitmaken van het glastuinbouwgebied. Zodoende leidt dit planvoornemen niet tot een belemmering van de herstructureringsopgave.

  • 6. De locatie mag niet in een woonkern liggen;

De locatie ligt niet in een woonkern.

  • 7. De locatie mag niet op een locatie in het buitendijks gebied liggen;

De locatie is niet buitendijks gelegen.

  • 8. Op een locatie mogen jaarrond arbeidsmigranten worden gehuisvest;

De locatie voorziet in het jaarrond faciliteren van huisvesting van arbeidsmigranten.

  • 9. Op een locatie mogen maximaal 150 personen worden gehuisvest;

Op de locatie zullen niet meer dan 150 arbeidsmigranten worden gehuisvest. De grens van 150 arbeidsmigranten wordt dus niet overschreden.

  • 10. De huisvesting mag plaatsvinden in bestaande of nieuw te realiseren bebouwing. Als voor het realiseren van de huisvestingsvoorziening herbouw of nieuwbouw van bebouwing moet plaatsvinden, moet de verschijningsvorm van de bebouwing inpasbaar zijn in de omgeving. Dit is ter beoordeling aan het college van B&W. Als de huisvesting plaatsvindt op een nog onbebouwde locatie in het buitengebied, is ons uitgangspunt dat bebouwing in principe plaatsvindt in afzonderlijke bouwwerken. Dit is eveneens ter beoordeling aan het college van B&W.

De beoogde ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt in nieuw op te richten bebouwing. Zoals in paragraaf 2.2  (Toekomstige situatie) aangehaald wordt voorzien in drie nieuwe gebouwen.

  • 11. Tussen verschillende locaties een afstand ligt van ten minste 750 meter (gemeten vanaf de perceelgrens van de locatie) teneinde voldoende spreiding te waarborgen;

In een straal van 750 meter zijn op dit moment geen andere huisvestingslocaties gelegen.

  • 12. Op de locatie zijn voorzieningen voor ontspanning aanwezig en per bewoner is voldoende buitenruimte vrij beschikbaar en toegankelijk;

Hier wordt invulling aan gegeven.

  • 13. De locatie voldoet aan hoge eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit (landschappelijke inpassing en een aantrekkelijke leefomgeving voor de bewoners);

Hier wordt invulling aan gegeven.

  • 14. De locatie voldoet aan hoge eisen ten aanzien van duurzaamheid (bouwwerken voldoen aan de normen voor Energie-neutrale Gebouwen);

Hier wordt invulling aan gegeven.

  • 15. De locatie is primair bedoeld voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Daarnaast is de locatie ook bedoeld voor de huisvesting van jongeren, statushouders en spoedzoekers (de 'golden mix'). Hiertoe wordt 10% van de huisvestingsruimte aangeboden aan deze doelgroep via bijvoorbeeld een beheerstichting;

In overleg met de beheerstichting zal worden gepoogd om te voorzien in huisvesting van 10% jongeren, statushouders en spoedzoekers.

Conclusie
Ten aanzien van het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019' geldt dat dit planvoornemen daarin past.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieuaspecten

In dit hoofdstuk is het initiatief getoetst op de uitvoerbaarheid voor wat betreft de verschillende uitvoeringsaspecten.

Milieuaspect   Motivering  
Verkeer & parkeren   Ten aanzien van parkeren geldt dat de locatie goed bereikbaar is. De locatie bevindt zich in het buitengebied direct aan twee belangrijke ontsluitingswegen, te weten de Maas-Waalweg en de Van Heemstraweg (N322). Hierdoor kan het verkeer van en naar het plangebied goed worden afgewikkeld.
Ter plaatse van het plangebied wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien. Op basis van het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten gemeente Zaltbommel 2019' wordt voorzien in 0,5 parkeerplaats per logiesplaats. Omdat het plan in totaal 150 logiesplekken mogelijk maakt, wordt voorzien in circa tachtig parkeerplaatsen. De locatie zal aan de noordzijde in de parkeerbehoefte voorzien. Dit is tevens juridisch geborgd.  
Bedrijven en milieuzonering   Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven. De logiesaccommodatie voor arbeidsmigranten waarin dit plan voorziet is gesitueerd binnen de geldende mogelijkheden met de functie horeca. Op basis van de VNG-publicatie moet voor logies-, maaltijden- en drankenverstrekkingsbedrijvigheid (niet zijnde kampeerterrein en vakantiecentra) (SBI-2008 5510, 561, 563, 5629 en 562) een grootste richtafstand worden gehanteerd van dertig meter in verband met geur en geluid. Deze richtafstand overschrijdt niet de richtafstanden van de reeds geldende functies. Om die reden is geen sprake van een eventuele verzwaring van de hinderveroorzakende functies. De dichtstbijzijnde gevoelige functie ligt op minimaal veertig meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

In de omgeving van het plan zijn een nutsvoorziening en een garagebedrijf gelegen, waar rekening moet worden gehouden met richtafstanden. Voor een nutsvoorziening geldt, afhankelijk van het vermogen dat er maximaal sprake is van een milieucategorie 3.1 en dus een richtafstand van vijftig meter van toepassing is. Aan deze afstand tot aan het plangebied kan worden voldaan. Mede ook omdat het perceel waarop de nutsvoorziening is gelegen al een woonbestemming heeft.
Voor het tegenover het plangebied gelegen autogaragebedrijf (SBI 2008-codes 451, 452, 454 en 45205) geldt dat sprake is van milieucategorie 2 met een richtafstand van dertig meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.  
Geluid   Voor het plangebied is uitsluitend geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai relevant. Artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat elke weg een geluidzone heeft. Wanneer binnen een geluidzone nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die binnen een als woonerf aangeduid gebied liggen en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd of wanneer reconstructie van de weginfrastructuur plaatsvindt, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Het plan betreft de ontwikkeling van een logiesfunctie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1 (Akoestisch onderzoek).
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de gebouwen, indien sprake zou zijn van een gevoelige functie, niet voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde bedraagt maximaal 9 dB vanwege de provinciale weg N322 en 8 dB vanwege de Maas-Waalweg. De maximale ontheffingswaarde voor een gevoelige functie van 53 dB wordt daarbij overschreden. Aanvullend op dit onderzoek zijn voor de omliggende wegen geluidscontouren opgesteld. Deze zijn opgenomen in Bijlage 2. De geluidscontouren bevestigen de resultaten van het akoestische onderzoek.
Bij de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is aansluiting gevonden bij het beoordelingskader voor stedelijk gebied, omdat formeel geen sprake is van een geluidsgevoelig gebouw, en de wijze van bouwen zodanig is dat er een hoge dichtheid aan wooneenheden ontstaat met relatief veel (verkeers)bewegingen en daardoor de situatie overkomt als stedelijk gebied.
Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving. Aldus kan gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de beoogde functie.
Mogelijk zijn aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidsgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.  
Luchtkwaliteit   Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Dit planvoornemen voorziet in logiesgelegenheid voor maximaal 150 personen en kan daarom worden aangemerkt als nibm.  
Archeologie   Ter plaatse van het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan een archeologische bestemming. Deze schrijft voor dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien ingrepen in de grond plaatsvinden die betrekking hebben op een oppervlakte groter dan 100 m2 op een grotere diepte dan dertig centimeter. Afhankelijk van de exacte werkzaamheden in het kader van het aanleggen en/ of bouwen kan een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
De archeologische dubbelbestemming is daarom overgenomen in dit bestemmingsplan.  
Bodem   Met in acht neming van het uitvoeren van bodemonderzoek en het eventueel treffen van saneringsmaatregelen is de kwaliteit van de bodem zodanig dat het te ontwikkelen terrein geschikt of geschikt te maken is voor het beoogde gebruik.
Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling derhalve op voorhand niet in de weg. Het bodemonderzoek wordt ten tijden van de omgevingsvergunning voor het bouwen uitgevoerd. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het geding zouden kunnen brengen.  
Cultuurhistorie   Ten aanzien van dit planvoornemen geldt dat het cultuurhistorische waarden niet aantast.  
Ecologie   Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De beperkte natuurtoets is opgenomen in Bijlage 3 (Beknopte natuurtoets). Uit de beknopte natuurtoets komt naar voren dat voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. 26 november 2020) en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Nader onderzoek naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis) in de te slopen gebouwen is nodig. Daarnaast moet nader onderzoek naar kleine marterachtigen plaatsvinden. Als uit het nader onderzoek blijkt dat in het plangebied jaarrond beschermde nesten en/of verblijfplaatsen aanwezig zijn van een of meerdere van de bovengenoemde soorten dan is er een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig vóórdat de werkzaamheden, die mogelijk gemaakt worden door het bestemmingsplan, mogen plaatsvinden. Gezien eerdere ervaring met eerdere projecten en de betroffen soorten, gaat BügelHajema Adviseurs ervan uit dat de provincie Gelderland een ontheffing kan verlenen, mits voldoende maatregelen worden genomen om negatieve effecten op de aanwezige beschermde soort(en) te mitigeren. Hierdoor ontstaat er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Voorts is de depositie van stikstof ten gevolge van de bouw en het gebruik van de logiesfunctie voor arbeidsmigranten berekend. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOX en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS (17 december 2020). De berekening is opgenomen als Bijlage 4 (Stikstofberekening) bij deze toelichting. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland.  
Externe veiligheid   Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.
Het plan voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi-inrichting of een andere stationaire risicobron. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het plangebied niet ligt binnen:
- het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi;
- de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
- het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen;
- het invloedsgebied van een relevante transportweg of een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.  
Water   Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor dit project is daarom een watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 5 (Watertoets). De daarin geformuleerde uitgangspunten voor het planvoornemen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Zo geldt ten aanzien van waterberging dat dit bestemmingsplan leidt tot een planologische toename van circa 2.275 m2 aan gebouwen met daarbij een parkeervoorziening van circa 1.300 m2. In zijn totaliteit gaat het dus om circa 3.500 m2 en dus 0,35 hectare. De benodigde ruimte voor waterberging is vervolgens berekend op basis van de toename van verhard oppervlak, maatgevende regenbuien en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. De vuistregel is dat er 436 m3 waterberging nodig is per hectare nieuw verhard oppervlak met een maximaal toelaatbare peilstijging van dertig centimeter. Ten aanzien van dit planvoornemen geldt dus dat wordt voorzien in een waterberging van circa 155 m3.  

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er drie soorten m.e.r.

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r.-plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r.-plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D moet de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D moet beoordeeld worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

4.2.2 Onderzoek

Onderzocht is of dit bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.

Voor de beoordeling of een project m.e.r-plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Dit plan betreft het realiseren van een kamerverhuurbedrijf in drie gebouwen ten behoefte van logies. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.

Tabel: Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het plan
 
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst)   Dit plan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 150 logiesplaatsen in drie gebouwen ten behoeve van kamerverhuur mogelijk. Het bebouwd oppervlak zal toenemen. Er staat nu op de beide percelen circa 2.505 m2 aan bebouwing, waarvan 520 m2 kas. De drie geplande woongebouwen samen hebben een oppervlak van ca. 4.100 m2.
Dit is een stedelijk ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (D11.2). De omvang van dit project is klein. De milieueffecten op de omgeving van de huidige bestemming en de toekomstige bestemming is niet verschillend.  
Cumulatie met andere projecten   Geen sprake van.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.  
Productie van afvalstoffen   Huishoudelijk afval, afvalwater.  
Verontreiniging en hinder   Het kamerverhuurbedrijf veroorzaakt CO2-uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer.
Voorafgaand aan de wijziging moet een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd.  
Plaats van het plan
 
Bestaand grondgebruik   Huidige grond gebruik is horeca.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen sprake van.  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang   In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Tevens blijkt uit de stikstofberekening (zie Bijlage 4 Stikstofberekening) dat geen sprake is van een stikstofuitstoot groter dan 0,00 mol per hectare per jaar.
Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied.
Archeologische waarden worden beschermd door het overnemen van de archeologische beschermingswaarde die reeds geldt.
Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied.  
Kenmerken van potentieel effecten
 
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking)   Dit plan leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving.  
Grensoverschrijdend karakter   Nee.  
Orde van grootte en complexiteit effect   De effecten zijn niet groot en niet complex.  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Verbruik van bouwmaterialen is beperkt.  
Conclusie
 
Het planvoornemen van de locatie leidt niet tot significante omgevingseffecten  
4.2.3 Resultaten

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen om die reden worden uitgesloten.

4.2.4 Conclusie

Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De transformatie van de locatie veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.

4.2.5 M.e.r.-beoordelingsbeslissing

Het college van Zaltbommel heeft op basis van voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling besloten dat een project-m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij de nu ter plaatse geldende beheersverordening 'Buitengebied' van de gemeente Zaltbommel. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.

5.2.2 Bestemmingsregels

Voorliggend bestemmingsplan betreft een aanpassing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel, Maas-Waalweg 15 Zuilichem'. Voor een deel van de gronden, het oostelijke deel, geldt dat eerst agrarische functies waren toegestaan en als gevolg van dit bestemmingsplan een kamerverhuurbedrijf mogelijk zal zijn. Voor het westelijk deel geldt dat daar reeds een horecabestemming gold, echter dat het bieden van logies wederom wordt mogelijk gemaakt.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit de volgende regels:

De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Conclusie
Het plan is een particulier initiatief dat wordt uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Ten behoeve van het bestemmingsplan zal initiatiefnemer met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten. Door middel van deze overeenkomst is geregeld dat de kosten die verband houden met het bestemmingsplan voor rekening zijn van initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft in de periode 14 januari tot en met 24 februari voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn vijf zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend. De zienswijzen zijn samengevat in paragraaf III van Bijlage 6 Zienswijzennota. Naar aanleiding van de zienswijzen is het plan op enkele punten aangepast. De aanpassingen zijn beschreven in paragraaf IV van Bijlage 6 Zienswijzennota.