4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of omliggende milieubelastende activiteiten invloed hebben op het woon- en leefklimaat bij de woningen en of deze activiteiten niet belemmerd worden als gevolg van het plan. De omgeving van het plangebied kan aangemerkt worden als gemengd gebied, een bebouwingslint met diverse functies, zoals wonen en (agrarische) bedrijvigheid en de nabijheid van belangrijke infrastructuur (A2 en N322). De richtafstanden kunnen daarmee met één afstandstap worden verlaagd.
Bedrijven in de omgeving
Ten noordwesten van het plangebied is aan de Steenweg 92a een bedrijf gevestigd. Dit is een verkooppunt voor motobrandstoffen met lpg. Dergelijke bedrijven vallen in categorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 m. Deze mag niet verlaagd worden, omdat het een Bevi-inrichting betreft. De kortste afstand van het plangebied tot dit bedrijf is circa 135 m. Bij het aspect externe veiligheid wordt nader ingegaan op de risico’s en eventuele belemmeringen die bij deze inrichting horen.
Aan de noordzijde van het perceel ligt een bedrijventerrein waarbij de gronden de bestemming ‘Kantoor’ hebben. Kantoren vallen in categorie 1 met een richtafstand van 0 m in gemengd gebied. De afstand van het plangebied ten opzichte van deze bedrijven is minimaal 85 m. Er worden daarom geen belemmeringen verwacht.
Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan agrarische gronden en aan een perceel waar een bedrijf is gevestigd, St. Antoniestraat 1-1b. Dit betreft een opslagbedrijf met een maximale milieucategorie 2, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 m geldt. Het plangebied is direct aangrenzend aan deze bestemming waardoor de afstand 0 m is. Met de inrichting van het plangebied en de positionering van de woonblokken is hier rekening mee gehouden. De woonblokken zijn op meer dan 10 m van de bedrijfsbestemming gelegen, waarmee er kan worden aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en het bedrijf niet wordt belemmerd.
Aan de St. Antoniestraat 7-9 is een bedrijf gevestigd dat zich richt op de verkoop en reparatie van machines en een loonwerk- en aannemersbedrijf. Dit bedrijf kan geschaard worden onder een categorie 3.2 waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 50 m aangehouden kan worden. De bedrijvigheid bevindt zich op minimaal 150 m afstand van het dichtstbijzijnde woonblok. Daarmee kan worden aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat en wordt het bedrijf niet belemmerd door de nieuwe tijdelijke woningen.
Aan de Steenweg 3 is een pluimveehouderij gevestigd. Dit zijn in de regel categorie 4.1 bedrijven met een maatgevende afstand voor geur van 200 m. De afstand van de pluimveehouderij tot het plangebied is circa 290 m. Daarmee wordt er voldaan aan de richtafstand. Echter kan er met betrekking tot geur ook over een grotere afstand sprake zijn van hinder. In
toelichting paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.
Spuitzones
Het is thans toegestaan om op de agrarische gronden in de omgeving van het plangebied gebruik te maken van gewasbeschermingsmiddelen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is drift van gewasbeschermingsmiddelen van belang. Het neerkomen van een deel van de gewasbeschermingsmiddelen door wind heeft namelijk mogelijk effect op de gezondheid van de mensen in de omgeving.
Er zijn geen wettelijke eisen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en gevoelige bestemmingen zoals wonen. Uit jurisprudentie (uitspraak van 23 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP3436) blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een afstand van 50 m tussen een gevoelige functie en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt redelijk acht. Deze afstand is echter indicatief. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. Hierbij dient de afstand en situatie dusdanig te zijn, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de gevoelige functie.
De gronden ten zuiden van het plangebied, tussen het plangebied en de Sint Antoniestraat, hebben een agrarische bestemming, waarbinnen volgens het geldende bestemmingsplan teeltvormen mogelijk zijn waarbij gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden. Het feitelijke gebruik betreft grasland, een weide voor dieren zoals schapen en paarden en/of ander (niet-agrarisch) gebruik waar geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De gronden ten zuiden van de Sint Antoniestraat en ten westen van de Steenweg, waar akkerbouw en fruitteelt plaats vindt, liggen op meer dan 50 m afstand van de beoogde tijdelijke woningen.
Bij de uitspraak van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) gaat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in op de vraag of rekening gehouden moet worden met agrarische gronden, waar het geldende bestemmingsplan de teelt van gewassen waarbij bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt niet uitsluit, in de nabijheid van gronden waar woningbouw mogelijk gemaakt wordt. De Afdeling nam daartoe in aanmerking dat er geen concreet voornemen kenbaar was gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen naar een teeltvorm waar wel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Mede daardoor kwam de Afdeling tot de conclusie dat verandering van het bestaande agrarische gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is dat de raad in redelijkheid geen rekening had hoeven te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden.
In een gebied van 50 m rondom de beoogde tijdelijke woningen bevinden zich enkel graslanden of percelen waar geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Bij grasland wordt geen gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen die een gezondheidsrisico kunnen vormen voor de toekomstige bewoners.
Slagschaduw windmolens
In het kader van het provinciaal inpassingsplan 'Windpark Bommelerwaard-A2' is onderzoek gedaan naar de slagschaduw op gevoelige bestemmingen in de omgeving van de windmolens. In dit onderzoek zijn ook de woningen aan de Sint Antoniestraat 4b en 5 en Steenweg 3 beschouwd, die op een vergelijkbare of kleinere afstand van de windmolens staan als de beoogde woningen. Uit het onderzoek volgt dat er geen slagschaduw (0 uur en 0 minuten) is op deze woningen als gevolg van de windmolens. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er tevens geen slagschaduw zal plaatsvinden op de beoogde tijdelijke woningen.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde tijdelijke woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten in de omgeving worden daarnaast niet belemmerd in hun mogelijkheden. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont de risicokaart.
Risicokaart (plangebied zwart omkaderd, bron: Atlas Leefomgeving)
Zoals uit de risicokaart blijkt liggen er verschillende risicobronnen in de omgeving van het die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling. Om deze reden is er onderzoek gedaan naar de verschillende risicobronnen in de omgeving door Kragten (20231214-SRO081-NOT-VGR 1.0, d.d. 6 december 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4)
Risicobronnen
Voor de relevante bronnen in de omgeving van het plangebied is door de Omgevingsdienst Rivierland (ODR) een inventarisatie uitgevoerd. Onderstaand worden de relevante bronnen kort omschreven.
- Transport over de weg
A2
Op korte afstand tot het plangebied bevindt zich de rijksweg A2 (wegvak B59), die is opgenomen in het Basisnet weg. Deze weg kent geen plaatsgebonden risico en geen PAG, waardoor deze aspecten geen belemmering vormen voor de planvorming. De hoogte van het groepsrisico vormt wel een aandachtspunt aangezien het plangebied binnen 200 meter van deze weg is gelegen. Op grond van de meest recente telgegevens worden over deze weg LF1, LF2, LT1, LT2, GF2, GF3 en GT3- stoffen vervoerd. Binnen 200 meter van de A2 worden echter geen flexwoningen gerealiseerd, waarmee de hoogte van het groepsrisico niet berekend hoeft te worden.
Verder blijkt het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2), toxische vloeistoffen (LT1 en LT2), brandbare gassen (GF2 en GF3) en toxische gassen (GT3). De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de A2 (plasbrand, BLEVE en toxisch scenario) moeten meegenomen worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
N322
Op ruim 40 meter van de grens van het plangebied bevindt zich de provinciale weg N322 (wegvak G93). Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet weg. Deze weg kent geen plaatsgebonden risico en geen PAG, waardoor deze aspecten geen belemmering vormen voor de planvorming. De hoogte van het groepsrisico vormt wel een aandachtspunt aangezien het plan binnen 200 meter van deze weg is gelegen. Van deze weg zijn geen recente telgegevens bekend, echter op grond van de inrichtingen in de nabijheid is het aannemelijk dat over deze weg LF1, LF2 en GF3-stoffen vervoerd worden.
Indien binnen 200 meter flexwoningen gerealiseerd worden, dient middels de vuistregels uit de HART bepaald te worden of de hoogte van het groepsrisico ook na de planvorming lager is dan 10% van de oriënterende waarde. Op grond van de voornoemde stoffen ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (GF3). De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de N322 (BLEVE scenario) moeten meegenomen worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
- Transport over het spoor
Op een afstand van circa 585 meter van het plangebied is de spoorlijn Den Bosch Diezebrug aansl. – Vught (route 72) gelegen, die is opgenomen in het Basisnet spoor. Op grond van de afstand vormen het plaatsgebonden risico en het PAG geen belemmering voor het plangebied. Ook de hoogte van het groepsrisico vormt geen aandachtspunt, aangezien het plan op meer dan 200 meter van deze spoorlijn is gelegen. Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied van toxische gassen (B2 en D4) van deze spoorlijn, waardoor de risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (toxisch scenario) meegenomen moeten worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
- Sachem Europe B.V.
Op ruim 400 meter afstand, aan het Van Voordenpark 15 te Zaltbommel, is de inrichting Sachem Europe B.V. gevestigd. Binnen deze inrichting worden fijnchemicaliën ontwikkeld en geproduceerd. Volgens de inventarisatie van de ODR blijkt uit een recente voor Sachem uitgevoerde QRA (11-11-2021) dat het plangebied buiten de PR 10-8 risicocontour is gelegen. Hierdoor heeft een berekening van het groepsrisico geen toegevoegde waarde.
Verantwoording groepsrisico
De verantwoording van het groepsrisico heeft betrekking op de bovenstaand beschreven relevante risicobronnen.
- Bevt - water-, weg- en spoorwegtransport
In artikel 7 en 8 van het Bevt is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht waarbij de verantwoording dient in te gaan op de volgende onderdelen:
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
- voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor, dient binnen de planlocatie rekening te worden gehouden met de volgende scenario’s.
- Toxisch scenario
Toxische vloeistoffen en gassen kunnen vrijkomen als de tankwagen, of -wagon met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen toxische stoffen vrij in de vorm van een plas of een wolk. Deze toxische plas zal vervolgens (gedeeltelijk) verdampen, waarbij een toxische wolk wordt gevormd. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het plangebied drijven.
- BLEVE-scenario
BLEVE is een afkorting voor “Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion” (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie). Er bestaat een koude en een warme BLEVE. Bij een koude BLEVE explodeert de tank meteen. Bij een warme BLEVE explodeert de tank als gevolg van een brandhaard.
- Plasbrand scenario
Een plasbrand kan ontstaan als gevolg van het instantaan falen van een tank(wagon) op de route vervoer gevaarlijke stoffen. Bij het instantaan falen van een tank met zeer brandbare vloeistoffen zal een plas met zeer brandbare vloeistoffen ontstaan die bij ontsteking tot een plasbrand leidt. De ontwikkeling van dit scenario zal vrij snel plaatsvinden waardoor vluchten niet altijd mogelijk is. Slachtoffers zullen vooral vallen onder de mensen in de plas of in de directe omgeving van de plas. Daarnaast bestaat er de kans op brandoverslag naar gebouwen die in de directe omgeving van het incident zijn gelegen.
Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid
De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019” van brandweer Nederland. Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvals-wegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is.
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico’s voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. Uitgangspunt is dat het vrijwillige brandweerkorps van Zaltbommel binnen de wettelijke opkomsttijd aanwezig is.
Bestrijdbaarheid per scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het plangebied is met het oog op een toxisch scenario niet relevant. Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.
Een koude BLEVE is niet te bestrijden omdat de tankwagen meteen explodeert. Gezien de snelle ontwikkeltijd zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding en primaire effectbestrijding. De effectbestrijding zal daarom gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Voor het voorkomen van een warme BLEVE dient een aangestraalde tankwagen tijdig te worden gekoeld en de brandhaard te worden geblust.
In geval van een plasbrand zal de inzet van de brandweer vooral gericht zijn op blussen van de plasbrand en eventuele secundaire branden. Slechts een klein deel van het plangebied valt binnen het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Bovendien is voor de rijksweg A2 weg geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.
Mobiliteit van de aanwezigen
Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Het plan betreft de realisatie van flexwoningen. Indien minder zelfredzame personen aanwezig zijn, wordt ervan uitgegaan dat zij met behulp van valide personen in veiligheid kunnen worden gebracht.
Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen
Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten. Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (PGS 3).
Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg of het spoor is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden. Aangezien het nieuwbouw betreft, zal op grond van de vigerende bouwregelgeving voldoende aandacht zijn voor de luchtdichtheid van het gebouw. Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden.
Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn. In het stedenbouwkundig plan en de omgeving bevinden zich wegen die van de risicobronnen af gericht zijn.
Binnen het invloedsgebied van een BLEVE-scenario is vluchten het uitgangspunt waarbij gerealiseerd dient te worden dat indien daadwerkelijk een BLEVE dreigt, de vluchttijd bijzonder kort is. Feit blijft dat in geval van een calamiteit een vroegtijdige alarmering van levensbelang is om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. De mogelijkheden om te kunnen vluchten nemen toe door (nood)uitgangen en vluchtroutes zoveel mogelijk loodrecht van de risicobron af te richten, wat het geval zal zijn gelet op het stedenbouwkundig plan. Op die manier worden vluchtende personen afgeschermd door het gebouw zelf. Vluchtroutes dienen duidelijk te worden aangeduid.
Bij een plasbrand komen mensen die zich binnen de plas bevinden te overlijden. Personen die zich buiten de plas maar in de directe omgeving van de plas bevinden, zijn over het algemeen in staat te vluchten. Het advies dat aan personen wordt gegeven is de bouwwerken is ontvluchten aan een zijde die van de plasbrand af gericht is.
Risicocommunicatie
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op de relevante scenario’s). In geval van een calamiteit is een snelle alarmering van aanwezige personen binnen het effectgebied essentieel voor een goede zelfredzaamheid. Voor de bewoners wordt geadviseerd informatie met betrekking tot de calamiteiten beschikbaar te stellen in de eigen taal. Vluchtroutes dienen zichtbaar, duidelijk en in meerdere talen te worden aangeduid.
Hierbij zijn het opstellen van een bedrijfsnoodplan en de bedrijfshulpverlening inrichten en oefenen op het beschreven scenario interne maatregelen die de zelfredzaamheid verhogen. In het ontruimingsplan (dit maakt onderdeel uit van het bedrijfsnoodplan) dient onder andere te worden beschreven:
- wie de organisatie van het evacueren begeleidt;
- de verantwoordelijkheden;
- waar de verzamelplaats is;
- de organisatie op de verzamelplaats;
- wie zorg draagt voor alarmering.
Het ontruimingsplan dient opgesteld te worden in samenspraak met de brandweer. Daarnaast dienen ontruimingsoefeningen te worden gedaan waarbij de frequentie hiervan in overleg met de brandweer kan worden vastgesteld.
De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio’s door het bestuur van de veiligheidsregio’s uitgevoerd te worden. De veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.
- Bevi - Sachem Europe B.V.
Het plangebied ligt binnen 1% letaliteitsafstand (invloedsgebied) van de inrichting Sachem Europe B.V. Uit uit eerder uitgevoerde risicoberekeningen in de omgeving blijkt dat in de huidige situatie de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Omdat het plangebied nabij de PR 10-8 contour van Sachem ligt, is het aannemelijk dat de beoogde ontwikkeling niet bijdraagt aan de noemenswaardige verhoging van het groepsrisico. Dit betekent dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van een nader onderzoek naar het treffen van mogelijke maatregelen om het groepsrisico te verlagen en voor het in beeld brengen van de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico (alternatieve locatie).
Op grond van artikel 13 van het Bevi moet wel ingegaan worden op de mogelijkheden voor:
- de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval bij het risicobedrijf en;
- de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Bij een calamiteit bij Sachem, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron en niet direct bij het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies in beginsel om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. Hierbij is het van belang dat de mechanische ventilatievoorziening in de gebouwen centraal afschakelbaar wordt uitgevoerd. Verder is het van belang dat de personen worden geïnstrueerd over het handelingsperspectief in geval van een grootschalige calamiteit met toxische stoffen bij Sachem. De afschakelbare ventilatie en de instructie kunnen als voorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen worden. Eén en ander dient in afstemming met de veiligheidsregio uitgevoerd te worden.
- Advies veiligheidsregio
In de notitie van Kragten zijn elementen aangedragen die het bevoegd gezag kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico. De gemeente Zaltbommel heeft in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. In het advies d.d. 10 juli 2024 heeft zij aangegeven akkoord te gaan met de bovenstaande uitwerking van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Hoogspanningsleiding ondergronds (150 kV-lijn)
Binnen het plangebied is de ondergrondse 150 kV-lijn Zaltbommel-Zuilichem aanwezig. Omdat de grond het magneetveld niet tegenhoudt, kan ook bovengronds een magneetveld aanwezig zijn. De sterkte van het magneetveld in de buurt van ondergrondse hoogspanningskabels hangt niet alleen af van de stroom die door de kabels gaat, maar hangt onder andere ook af van de diepte.
Uit internationaal onderzoek zijn aanwijzingen naar voren gekomen dat kinderen en volwassenen mogelijk meer kans hebben om leukemie te krijgen als ze dicht bij bovengrondse hoogspanningslijnen wonen. De magneetvelden van de hoogspanningslijnen zouden de oorzaak kunnen zijn, maar dat is niet bewezen. De Gezondheidsraad ziet aanwijzingen voor het verband tussen blootstelling aan magneetvelden in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen en volwassenen en hersentumoren bij kinderen. De raad geeft aan dat het lijkt dat kinderen die lang zijn blootgesteld aan een gemiddelde magneetveldsterkte van 0,4 microtesla of meer een ruim twee en een half keer zo hoog risico hebben op leukemie. Het advies sinds 2005 is daarom dan ook om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).
Magneetvelden met een sterkte boven 0,4 microtesla komen echter niet alleen voor bij bovengrondse hoogspanningslijnen, maar ook bij andere onderdelen van het elektriciteitsnet waaronder ondergrondse kabels. De Gezondheidsraad adviseerde daarom de betrokken ministeries in 2018 om het voorzorgbeleid uit 2005 uit te breiden met deze onderdelen van het elektriciteitsnet.
In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de ligging van de ondergrondse 150 kV-leiding. Ter hoogte van de leiding en de zakelijke belemmeringenstrook worden parkeer- en groenvoorzieningen aangelegd. De beoogde appartementengebouwen bevinden zich op minimaal 10 m afstand van de hartlijn van de 150 kV-leiding. Een ondergronse 150 kV-leiding heeft, in vergelijking met 380 en 220 kV en bovengrondse hoogspanningsleidingen, een kleinere magneetveldzone. Uit onderzoeken die zijn uitgevoerd voor de aanleg van nieuwe 150 kV-leidingen volgt dat de jaargemiddelde 0,4 microteslamagneetveldzone tot een afstand van 10 m van de hartlijn reikt, als de leiding op geringe diepte ligt. Bij grotere diepten is deze zone kleiner. De GGD adviseert om bij nieuwe ondergrondse hoogspanningskabels ongeveer 5 tot 15 m aan beide kanten van de kabel aan te houden. Met de hoogte van de spanning (maximaal 150 kV) wordt 10 m afstand tot de hartlijn, wat zich in het midden van de bandbreedte bevindt, aanvaardbaar geacht.
Gelet op het voorgaande worden de beoogde tijdelijke woningen gesitueerd op een afstand waarop de gezondheidsrisico's acceptabel worden geacht.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is beschouwd voor de relevante risicobronnen in en in de directe omgeving van het plangebied. Voor de risicobronnen wordt volstaan met de verantwoording van het (groeps)risico zoals hierboven beschreven. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het voorgenomen plan.