direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zaltbommel, Van Heemstraweg-Oost 9
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.BGBBPW20160020-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging

Het plangebied wordt gevormd door het perceel, kadastraal bekend gemeente Zaltbommel, sectie en nummer K896 aan de Van Heemstraweg-Oost 9 te Zaltbommel.

Het perceel heeft een oppervlakte van 2969 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBPW20160020-VS01_0001.png"

Afb. transparante verbeelding/luchtfoto met ligging plangebied (L-vormig en zwart omlijnd)

1.2 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft de gemeente Zaltbommel verzocht de agrarische bestemming van het plangebied te wijzigen in een woonfunctie. De agrarische activiteiten zijn in 1996 beëindigd. Burgemeester en wethouders zijn in principe bereid medewerking te verlenen aan deze wijziging van het bestemmingsplan om de gevraagde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel', zoals dat is vastgesteld op 17 september 2014. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' met een aangegeven bouwvlak. De wijzigingsmogelijkheid, die bij deze bestemming is opgenomen in artikel 3.7.4, biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om het bestemmingsplan onder de in dat artikel vermelde voorwaarden te wijzigen om de gevraagde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Plangrens

Op de volgende afbeelding is de plangrens van het wijzigingsgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBPW20160020-VS01_0002.png"

Afb. plangrens op verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel

1.5 Leeswijzer

Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit de volgende drie onderdelen:

  • deel 1, toelichting: in dit deel wordt alle ruimtelijk relevante informatie met betrekking tot het beoogde plan gegeven;
  • deel 2, planregels: dit betreft het juridisch kader waarin gebruiks- en bouwregels worden beschreven;
  • deel 3, verbeelding: dit betreft de (plan)kaart, waarop af te lezen is op welk (deel van het) gebied de (specifieke) planregels betrekking hebben en welke regels hier gelden.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inhoud wijzigingsvoorwaarden bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling past niet zonder meer binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, Zaltbommel'. Om medewerking te kunnen verlenen aan de gevraagde ontwikkeling is een passende planologische regeling nodig. Artikel 3.7.4 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, Zaltbommel' biedt burgemeester en Wethouders de bevoegdheid de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Aan deze wijziging zijn in het geldende bestemmingsplan de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. omliggende bedrijven worden in hun bedrijfsvoering niet belemmerd;
  • b. de agrarische bedrijfsactiviteiten worden blijvend gestaakt;
  • c. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat 60% van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen mag worden teruggebouwd in de vorm van bijbehorende bouwwerken bij de woning tot een maximale oppervlakte van 200m2;
  • d. voor de overige bouw- en gebruiksregels wordt aangesloten bij de regels, zoals die van toepassing zijn op de bestemming 'wonen' (art. 26 bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel';
  • e. het aantal woningen neemt niet toe;
  • f. overige, niet tot de woonfunctie behorende gronden worden bestemd als 'agrarisch' zonder bouwvlak.

2.2 Toets aan wijzigingsvoorwaarden bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt het initiatief getoetst aan de onder paragraaf 2.1 genoemde criteria.

a) De omliggende (agrarische) bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd omdat de bestaande woonfunctie feitelijk wordt voortgezet. De agrarische bedrijfswoning wordt een burgerwoning. De bedrijven in de omgeving ondervinden hiervan geen beperkingen, belemmeringen of hinder doordat er in de directe omgeving ook geen (agrarische) bedrijven zijn.

b) De agrarische activiteiten zijn in 1996 beëindigd. De bestaande gebouwen en de gronden worden gebruikt voor de woonfunctie. In het voorliggende wijzigingsplan wordt 'wonen' de nieuwe bestemming. De agrarische bestemming komt hierdoor te vervallen.

c) Op het perceel staat een koeienstal met een oppervlakte van 76 m2 en een kippenschuur met een oppervlakte van 62,5 m2. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt 138,5 m2. In principe moet alle bebouwing worden gesloopt en mag er tot maximaal 200 m² worden teruggebouwd. In dit geval heeft de gemeente bepaalt dat er niet gesloopt behoeft te worden en dat deze gebouwen mogen worden gehandhaafd.

d) De toepasselijke bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'wonen' (art. 26) van het bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel worden van toepassing verklaard op dit wijzigingsplan;

e) In het wijzigingsplan wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Het aantal woningen blijft hierdoor ongewijzigd.

f) De gemeente heeft aangegeven dat - vanwege de beperkte oppervlakte van het voormalige agrarische bouwperceel - het gehele perceel in het wijzigingsplan een woonbestemming mag krijgen.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen.

Het voorliggende wijzigingsplan - waarbij sprake is van een functieverandering - wordt niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

In het voorliggende wijzigingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.


Ook de provincie kent, evenals het rijk, een ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • 1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • 2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Zie voor de toetsing de Ladder voor duurzame verstedelijking in 2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.4.2 Omgevingsverordening Gelderland

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Eén en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

In het voorliggende wijzigingsplan zijn geen provinciale belangen in het geding.

2.5 Conclusies

Het initiatief is in overeenstemming met het beleid van het Rijk en de provincie Gelderland. Voorts voldoet het initiatief aan de criteria die verbonden zijn aan de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke karakteristiek

3.1 Bestaande situatie

Op het perceel Van Heemstraweg-Oost 9 te Zaltbommel was tot 1996 een klein agrarisch bedrijf gevestigd. Het betrof een melkrundveebedrijf. Hierna zijn de agrarische activiteiten beëindigd. De bestaande agrarische bedrijfswoning is in gebruik genomen als burgerwoning.

Op het perceel was bedrijfsbebouwing aanwezig in de vorm van een koeienstal en een kippenschuur. De koeienstal doet tegenwoordig dienst als garage/berging en de kippenschuur wordt voornamelijk gebruikt voor het stallen van materieel voor onderhoud van het perceel. De resterende gronden van het perceel wordt gebruikt als tuin en/of erf.

Het voormalige agrarische perceel met opstallen is landschappelijk ingepast door groene buffer van bomen, heesters en hagen langs de perceelsgrens. Zie volgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBPW20160020-VS01_0003.jpg"

foto woning met erfbeplanting

3.2 Planbeschrijving/Ruimtelijke ontwikkeling

Het plan

Het huidige gebruik van de opstallen en de gronden van het perceel Van Heemstraweg-Oost 9 te Zaltbommel zoals hierboven beschreven onder paragraaf 3.1. Bestaande Situatie blijft gehandhaafd en wordt door het voorliggende wijzigingsplan geformaliseerd.

De voormalige koeienstal - thans garage en berging - is nog voorzien van een asbestdakbedekking. Het is de bedoeling dat op termijn, maar in ieder geval voor 2024, het asbest wordt verwijderd. Bij de melding van de verwijdering van het asbest zal een renovatieplan voor de voormalige koeienstal worden ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBPW20160020-VS01_0004.jpg"

afb.voormalige koeienstal

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBPW20160020-VS01_0005.jpg"

afb.voormalige kippenschuur

Parkeren en ontsluiting

De bestaande in- en uitrit op de Van Heemstraweg-Oost van het perceel blijft onveranderd.

Bij de woning wordt ruimte geboden aan twee parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Watertoets

Het vuilwater dat geproduceerd wordt door de woning wordt via de gemeentelijke riolering afgevoerd. Dit betreft het water dat voortkomt uit het gebruik van water door een huishouden (toilet, douche, wasmachine e.d.)

Het schone hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering en geïnfiltreerd op eigen terrein om zo te voorkomen dat relatief schoon water snel afgevoerd wordt door het riool met het relatief vuile water.

Voor het wijzigingsplan is een watertoets uitgevoerd.

Riolering

Het hemelwater wordt - voor zover het het woonhuis betreft - afgevoerd door middel van een hiertoe apart in 1952 aangelegd riool naar de voor het perceel liggende sloot. Ongeveer 8 jaar geleden is dat stelsel vernieuwd en losgekoppeld van de vroegere oppervlaktewaterlozing. Het hemelwater wordt op het oppervlaktewater geloosd. Voor het overige hemelwater geldt dat dit op het terrein wordt geïnfiltreerd.

De bestaande woning op het perceel is al voorzien van een aansluiting op het bestaande rioolstelsel voor de afvoer van vuilwater. Deze situatie blijft in de toekomst gehandhaafd.

De bestaande woning op het perceel is al voorzien van een aansluiting op het bestaande rioolstelsel voor de afvoer van vuilwater. Deze situatie blijft in de toekomst gehandhaafd.

Waterhuishoudkundige aspecten

In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor het bestemmingsplan van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Inten- siteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2.Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en
Afvalwaterke- ten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ
3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast(oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak ?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes  
Nee

Nee

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-waterkwali-
teit  
Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Ja   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
1

1
1  
Grondwater- kwaliteit
 
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking ?   Nee   1  
Inrichting en
beheer  
Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
 
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezond-heid   1.In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2.Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
2

2
1

1  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhisto- rie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Nadere toelichting Wateroverlast (oppervlaktewater)

Het gebied is geschikt voor de infiltratie van hemelwater. Het wijzigingsplan voorziet in een functiewijziging zonder een toename van de verharding. Het gebruik van de gronden en opstallen wijzigt feitelijk niet.

De hemelwaterafvoer wordt afgekoppeld. Er is voldoende ruimte om het hemelwater zonder problemen in de bodem weg te laten vloeien.

Riolering en Oppervlakte Waterkwaliteit

Zie onder het kopje 'Riolering' voor een beschrijving van de huidige situatie.

4.2 Kabels en leidingen

In de omgeving van het plangebied liggen twee ondergrondse leidingen. Op circa 70 meter ten noorden van de woning liggen twee hogedruk aardgasleidingen. De bestaande woning ligt niet binnen de contour van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico verandert niet door deze functiewijziging.

Ten zuiden van het plangebied op circa 20 meter ligt een riool/afvalwatertransportleiding. De huidige ontsluiting van het toekomstige woonperceel over de riool/afvalwatertransportleiding verandert niet en het gebruik van deze ontsluiting wordt niet geïntensiveerd. De uitvoering van het wijzigingsplan heeft gevolgen voor deze leiding.

Zie voor de hogedruk aardgasleidingen verder ook onder de paragraaf Externe veiligheid.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

In de directe nabijheid van de locatie Van Heemstraweg-Oost 9 zijn geen (agrarische) bedrijven gelegen die door de voorgestane functiewijziging in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. De afstand tot de (agrarische) bedrijven aan de Rozenbogerd en Van Heemstraweg bedraagt meer dan 150 meter. Het betreft de volgende bedrijven:

  • Rozenbogerd 3 Zaltbommel Plantenkwekerij
  • Rozenbogerd 3a Zaltbommel Opslag
  • Rozenbogerd 5 Zaltbommel Adviesbureau
  • Van Heemstraweg-Oost 15 Zaltbommel Metaalverwerkingsbedrijf

Het metaalverwerkingsbedrijf behoort tot milieucategorie 3.2. De andere bedrijven behoren tot een lichtere milieucategorie. Voor de milieucategorie 3.2 wordt met een richtafstand van 100 m gerekend. Voor de hierboven vermelde bedrijven is de afstand van meer dan 150 meter voldoende.

De afstand tot het bedrijventerrein De Wildeman bedraagt 50 meter. De toegelaten bedrijven op dit gedeelte van het bedrijventerrein behoren tot maximaal milieucategorie 3.1. Voor de milieucategorie wordt een richtafstand van 50 meter tot milieugevoelige functies. Aan deze afstand wordt voldaan.

Er wordt opgemerkt dat er feitelijk sprake is van een gemengd gebied waardoor de richtafstanden voor bepaalde milieuaspecten met een trede mogen worden verlaagd.

De functiewijziging heeft geen gevolgen voor de bedrijven in de omgeving. Voorts ondervindt de (bestaande) woonfunctie geen onaanvaardbare milieuhinder van de bedrijven.

4.4 Bodem

Een bestemmingsplan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

De voormalige bedrijfswoning wordt gebruikt als burgerwoning. Het gebouw had altijd al een woonfunctie en er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat zich binnen of bij deze woning in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben voorgedaan. Ook bij de gemeente zijn geen bronnen bekend die anders doen vermoeden.

In verband hiermee is er geen onderzoek verricht naar de bodemgesteldheid.

4.5 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid (EV) heeft betrekking op het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer (over weg, water en spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.

Binnen en nabij het plangebied liggen enkele risicobronnen, waar rekening mee moet worden gehouden bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Het betreft:

  • een tweetal hogedruk aardgasleidingen ten noorden van het plangebied en
  • het Brzo-bedrijf Sachem (Van Voordenpark 15).

Deze bronnen veroorzaken risico's die worden aangeduid als externe veiligheidsrisico's. Een andere relevante (toekomstige) risicobron is het spoortraject Meteren-Den Bosch. Dit spoortraject wordt in de toekomst aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de vaststelling van het wijzigingsplan Van Heemstraweg Oost 9 hoeft hier nog geen rekening mee te worden gehouden.

Risico's vanwege buisleidingen

Er liggen twee hogedruk aardgasleidingen ten noorden van het plangebied, maar de belemmeringenstroken van deze leidingen liggen niet over het plangebied.

Verder wordt aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) voldaan, omdat er geen PR 10-6contouren van de risicovolle buisleidingen over het plangebied liggen.

Omdat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen, moet een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden. Omdat uit een eerder door de ODR uitgevoerde berekening is gebleken dat het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde, kan de verantwoording beperkt blijven. Hierdoor is het niet nodig om mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico vanwege die aardgasleidingen te beschouwen.

Vanwege de hogedruk aardgasleidingen is hieronder wel ingegaan op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval (bestrijdbaarheid), en
  • de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen(zelfredzaamheid).

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid moet nog in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren.

Bestrijdbaarheid

Calamiteiten met hogedruk aardgastransportleidingen doen zich alleen voor als een leiding beschadigd raakt en gas ontsnapt. Bestrijding van deze gasontsnapping door de hulpdiensten is niet mogelijk. In een dergelijke situatie zal de leidingbeheerder (De Gasunie) de leiding zo spoedig mogelijk inblokken (afsluiten). Na dit inblokken zal echter nog geruime tijd gas Vrij blijven komen. Bij ontsteking leidt dit tot een fakkelbrand die zich in een richting manifesteert. De inzet van de hulpdiensten zat dan niet gericht zijn op het bestrijden van die fakkelbrand, maar op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden.

Zelfredzaamheid

Bij een (dreigende) fakkelbrand ten gevolge van een beschadiging en breuk van een hogedruk aardgasleiding is het van belang dat personen die zich bevinden binnen de 1% letaliteitsafstand tijdig worden gewaarschuwd. Normaliter gebeurt dit door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) of NL-alert. Een fakkelbrand is echter ook zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen, waardoor de effectieve strategie voor zelfredzaamheid door aanwezigen juist kan worden ingeschat. Bij het genoemde incidentscenario (binnen de l% letaliteitsafstand van de fakkelbrand) is het advies om te vluchten van de risicobron af. Ook het schuilen in een gebouw (buiten een 100% letaliteitsafstand van de fakkelbrand) biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. Relevant hierbij is dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een functie voor een groep verminderd zelfredzame personen. Bij dergelijke groepen is een snelle evacuatie niet mogelijk.

Risico's vanwege Sachem

Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR), omdat de PR 10-6 contour van Sachem niet over het plangebied ligt.

Het groepsrisico moet op grond van het Bevi worden verantwoord vanwege Sachem, omdat het plangebied binnen het invloedsgebied hiervan ligt. Dit is onderstaand uitgewerkt.

Door het plan neemt het groepsrisico vanwege Sachem niet toe. Hierdoor is het niet nodig om mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico vanwege Sachem te beschouwen.

Vanwege Sachem moet wel worden ingegaan op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval (bestrijdbaarheid), en
  • de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid).

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid moet ook hiervoor in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren. Vooruitlopend op hun advies wordt hieronder alvast ingegaan op deze onderwerpen.

Rampenbestrijding

De inzet van brandweer bij de bestrijding van een incident op het terrein van Sachem, waarbij toxische stoffen vrijkomen en bij westenwind het plangebied bereiken, zal gericht zijn op het beperken van of voorkomen van effecten bij de bron. De brandweer richt zich dan niet op het bestrijden van gevolgen in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Bij het vrijkomen van toxische stoffen is het van belang dat dergelijke stoffen zo min mogelijk in bouwwerken doordringen. Dit gevaar kan beperkt worden door het tijdig informeren van de aanwezigen in het plangebied over hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert, Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege 2 hogedruk aardgasleidingen en het Brzo-bedrijf Sachem. Er wordt voldaan aan de normen voor het plaatsgebonden risico en het plangebied ligt niet binnen een belemmeringenstrook.

Verder neemt het groepsrisico niet toe ten gevolge van het plan en zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Hierdoor is er aanleiding om het restrisico te accepteren.

4.6 Geluid

Bij ruimtelijke plannen moet ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat rekening gehouden worden met het aspect wegverkeerslawaai. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwbouw van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van het object.

Het aantal mogelijk gehinderden neemt niet toe door deze functiewijziging. Een woonfunctie binnen het pand was overigens altijd al toegestaan en aanwezig. In het voorliggende wijzigingsplan is uitsluitend sprake van een verandering van de bestemming waarbij de bestaande woonfunctie gehandhaafd blijft op dezelfde plek. Een akoestisch onderzoek vanwege de geluidsbelasting tengevolge van het wegverkeer is daarom niet noodzakelijk.

4.7 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

De functiewijziging waarbij het gebruik van de bedrijfswoning wordt omgezet naar een gebruik voor burgerwoning levert geen substantiële bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De agrarische activiteiten mogen niet meer worden uitgeoefend waardoor er per saldo een positieve bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.8 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen natuurwaarden en wettelijk beschermde soorten of wettelijk beschermde gebieden in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan hetgeen beschreven staat in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Daarnaast is het beleid aangaande de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Gelders Natuurnetwerk van belang.

Flora- en faunawet

Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en met rust laten van de planten en diersoorten die in het wild voorkomen. Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden activiteiten te verrichten die leiden tot aantasting van wettelijk beschermde soorten en van hun voortplantingsplaats, vaste rustplaats of vaste verblijfsplaats.

Natuurbeschermingswet/gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die om hun ecologische waarde beschermd moeten worden. Daartoe behoren onder andere de zogenaamde Natura 2000-gebieden en de natuurmonumenten.

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd gebied. Het wijzigen van het gebruik van de voormalige bedrijfswoning levert geen nadelige effecten op voor de bestaande natuurwaarden in het gebied.

Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het onderhavig plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Onderhavig plan voorziet niet in ingrepen in de ondergrond. Onderhavig plan voorziet niet in ingrepen in de ondergrond. Met de uitvoering van het wijzigingsplan worden geen cultuurhistorische belangen of archeologische waarden geschaad. De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.10 Conclusie beoordeling milieu- en omgevingsaspecten

Er bestaan geen milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belemmeringen tegen het voorgenomen initiatief. Waarden op het gebied van landschap, natuur, archeologie en cultuurhistorie zijn niet in het geding binnen het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. De regels bestaan uit vier artikelen. Artikelen 1 en 4 betreffen de begrippen en een slotregel. De materiële bepalingen van dit plan zijn opgenomen in artikel 2 en 3.

Artikel 2 Wonen

Dit artikel bevat de reikwijdte van het wijzigingsplan. Het wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden, zoals opgenomen op de wijzigingsverbeelding. De oorspronkelijke bestemming van deze gronden, 'Agrarisch'' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

Artikel 3 Overige regels

In dit artikel wordt aangegeven dat de regels van het basisplan van toepassing zijn op de bestemming zoals opgenomen in het wijzigingsplan.

Analoge/digitale verbeelding

Bij dit plan hoort één analoge/digitale verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. De gronden van het voormalige agrarische bedrijf worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er wordt in dit geval geen toepassing gegeven aan de Inspraakverordening omdat het een kleinschalig initiatief betreft dat uitsluitend ziet op de wijziging van het gebruik van gronden en opstallen waarbij de huidige bewoning wordt voortgezet.

Daarom is direct het ontwerp van het wijzigingsplan ter inzage gelegd van 30 maart tot en met 10 mei 2017. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente komen. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten waarmee eventuele planschadeclaims worden doorberekend aan de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.