Plan: | Woordsesteeg naast 9, Wijchen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.ZUIDWOORDSESTG9-VG01 |
De eigenaar van de woning aan de Woordsesteeg 9 in Wijchen is voornemens om op het eigen perceel één seniorenwoning te realiseren.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie en de gemeente Wijchen een positief principebesluit heeft genomen met betrekking tot het plan, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen naast Woordsesteeg 9, in het zuiden van de kern Wijchen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt naast Woordsesteeg 9 in het zuiden van Wijchen. De Woordsesteeg vormt de meest zuidelijke weg van de bebouwde kom. Aan de overzijde van de weg begint het buitengebied.
De omgeving van de locatie is onder de naam Wijchen-Zuid ontwikkeld als uitbreidingslocatie van de kern Wijchen. De komst van de woonwijken hebben het beeld van het landschap ten noorden van de locatie flink veranderd. Weinig is nog zichtbaar van het voormalige komgrondenlandschap. Dit beeld verandert ten zuiden van de Woordsesteeg. Daar ligt een groene, landschappelijke bufferzone, waarna het meer weidse buitengebied van Wijchen ligt.
De Woordsesteeg is een weg waar nog veel oorspronkelijke bebouwing op ruime kavels aanwezig is.
Aan de weg liggen meerdere karakteristieke woonboerderijen die doen denken aan de oorspronkelijke agrarische functie van het gebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps)
Het plangebied ligt binnen de tuin van de karakteristieke woonboerderij aan de Woordsesteeg 9. De voorste grens van het plangebied begint aan het einde van de oprijlaan van deze woning en loopt door tot de noordelijke perceelsgrens.
Aan de voorzijde van het plangebied staan bomen en een schuurtje. Verder staan er op en rondom de westelijke en noordelijke perceelsgrenzen bomen en struiken die dienen als groene afscheiding tussen het perceel en de omliggende woningen. De rest van de tuin bestaat uit gras.
Voorliggend plan maakt de bouw van één seniorenwoning mogelijk. De woning is aan het einde van de bestaande oprijlaan voorzien. Deze oprijlaan zal gedeeld worden met de bestaande woning aan de Woordsesteeg 9. De woning wordt mogelijk gemaakt binnen een bestaand woonperceel, zodat er van een functiewijziging in het plangebied geen sprake is.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is een woning op deze plek passend. Ter plaatste van dit deel van de Woordsesteeg vormt de bestaande tuin nu een gat binnen het bestaande bebouwingslint. De realisatie van een woning op deze plek zorgt daardoor voor een logische afronding van het lint.
Situatietekening van de toekomstige situatie. De zwarte lijnen tonen de positie van de seniorenwoning binnen het plangebied
(bron: Ariens Bouwkundig teken- en adviesburo B.V.)
De seniorenwoning krijgt één bouwlaag met een kap vanaf de verdiepingsvloer en een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 3,5 en 9 meter. De nokrichting loopt parallel aan de Woordsesteeg, net zoals dat bij de andere woningen in de straat het geval is. Verder zal ook qua architectuur, materiaal en kleurkeuzes aan worden gesloten op de bestaande bebouwing aan de Woordsesteeg. Wel wordt de woning qua massa en uitstraling ondergeschikt aan de bestaande karakteristieke woonboerderij.
De indeling van de woning is die van een levensloopbestendige woning. Primaire ruimtes zoals de woonkamer, keuken, badkamer en een slaapkamer komen op de begane grond. Deurposten worden dusdanig breed en drempelloos, zodat rolstoelgebruikers probleemloos gebruik kunnen maken van de gelijkvloerse begane grond.
Aanzicht van de voorgevel van de toekomstige seniorenwoning (bron: Ariens Bouwkundig teken- en adviesburo B.V.)
Aan de oostkant van de woning komt een schuur, deels met kap. De nok krijgt een hoogte van circa 5 m. De nokrichting is haaks op het dak van de woning.
Aan de voorzijde van de schuur is ruimte voor het parkeren van enkele auto's. Meer hierover volgt in paragraaf 4.4.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Ook bij kleine planontwikkelingen zoals deze kunnen duurzaamheidsprincipes worden meegenomen in de opzet van het plan.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
De seniorenwoning wordt ontwikkeld tot een 'bijna energieneutraal gebouw (BENG)'. Zowel tijdens de bouw als het toekomstig gebruik van de woning spelen duurzame toepassingen een belangrijke rol.
Uit een inventarisatie blijkt dat verschillende technieken geschikt zijn voor de woning. Hierbij kan gedacht worden aan duurzaam materiaalgebruik (FSC houtsoorten, CO2 neutraal beton), zonnepanelen, een warmtepomp en het hergebruik van hemelwater (in theorie is een besparing mogelijk van 50% van het totale watergebruik op jaarbasis, uitgaande van het watergebruik van een soortgelijke woning).
Bij de vergunningsaanvraag voor het bouwen zal de inpasbaarheid van duurzame technieken concreet zijn uitgewerkt. Voor nu staat vast dat er voldoende mogelijkheden bestaan om een BENG-woning te realiseren.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt binnen een radarverstoringsgebied. In het Barro is een verbod opgenomen voor bouwwerken hoger dan 114 meter t.o.v. NAP. De maximale bouwhoogte van de toekomstige seniorenwoning blijft ruim onder deze gestelde grens. Van hinder voor het radarverstoringsgebied is dan ook geen sprake.
Ladder duurzame verstedelijking
Dit plan voorziet in het mogelijk maken van één nieuwe seniorenwoning binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt één nieuwe seniorenwoning mogelijk op een bestaand woonperceel binnen stedelijk gebied. In de omgevingsvisie zijn ambities van de provincie met betrekking tot onderwerpen als energietransitie en de woon- en leefomgeving uiteengezet. Duurzaamheid speelt een centrale rol bij de inpassing van de nieuwe woning op deze plek. Welke maatregelen bij kunnen gaan dragen aan de totstandkoming van een BENG-woning (bijna energieneutraal gebouw) is uitgewerkt in paragraaf 2.3. Door het toevoegen van een levensloopbestendige seniorenwoning wordt er tevens direct ingespeeld op een provinciaal (alsook een nationaal- en gemeentelijk) streven om voor senioren nieuwe vormen van wonen en zorg te stimuleren.
De omgevingsverordening stelt voor de locatie van de nieuwe woning geen nadere regels.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
3.3.1 Regionale woonagenda
In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.
Op 7 februari 2018 is door de Regio Nijmegen een nieuwe Woonagenda ondertekend. Als gevolg hiervan stijgt het totaal aantal te bouwen woningen met ongeveer 350 woningen tot 1.100 woningen. Uitgangspunt daarbij is dat met name vraaggerichte woningbouw voorrang krijgt op standaard woningbouwprojecten.
Planspecifiek
Het plan draagt summier bij aan een toename van het aantal woningen binnen de gemeente Wijchen. Vanuit kwalitatief oogpunt speelt het plan, door het mogelijk maken van één seniorenwoning, in op een actuele lokale vraag naar meer geschikte woningen voor senioren. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.4.
Het initiatief past binnen de regionale woonagenda.
3.4.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wijchen Zuid', vastgesteld door de gemeente Wijchen. Bijgevoegde afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan:
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Wijchen Zuid', het plangebied is aangegeven met de rode stippenlijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen', zonder bouwvlak. Het plangebied heeft ook een dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'.
Naast het bestemmingsplan 'Wijchen-Zuid' is het parapluplan 'Cultuurhistorie Wijchen' van toepassing, vastgesteld door de gemeente op 3 mei 2017.
Hoofdgebouwen zijn conform het bestemmingsplan 'Wijchen-Zuid' alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Het realiseren van een seniorenwoning in te tuin van de bestaande woning is door het ontbreken van een bouwvlak in strijdt met het bestemmingsplan 'Wijchen-Zuid'.
3.4.2 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen
Strategische Visie Wijchen
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecfiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart.
Uitsnede kaart 'Wonen' van de Structuurvisie Wijchen waarbij het plangebied is aangeduid met de gele stip (bron: Structuurvisie Wijchen)
Het plangebied (gele stip) ligt binnen de concessiecontour woonkern. Voor deze gebieden is geen specifiek beleid in de structuurvisie opgenomen. In algemene kan worden aangenomen dat het toevoegen van één woning binnen een 'concessiegebied woonkern' passend is.
Het initiatief past binnen de gemeentelijke strategische- en structuurvisie.
3.4.3 Woonvisie Wijchen 2025
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.
Planspecifiek
Dit plan maakt de komst van één levensloopbestendige woning binnen het plangebied mogelijk. In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor senioren en mensen met een zorgvraag. Het plan speelt daarmee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente.
Het initiatief is passend binnen de woonvisie.
3.4.4 Groenstructuurplan Wijchen 2008-2017
Het Groenstructuurplan geeft de actuele groenstructuur weer en beschrijft de gewenste ontwikkelingen voor de komende 10 jaar. In het beleidsdocument worden kaders geformuleerd voor het beheer van de openbare ruimte, de regulering van het grondgebruik en de planvorming bij (her)inrichtingsopgaven en (bouw)projecten. Het document richt zich voornamelijk op de kern van Wijchen. Daarbij wordt op het niveau van de kern en de wijken de groenstructuur onderverdeeld in een landschappelijke-, stedenbouwkundige-, ecologische- en een bomenstructuur. Ook wijst de gemeente de primaire hoofdstructuur aan. Deze structuur heeft betrekking op beplantingselementen en/of boomstructuren op het niveau van de kern en hebben betekenis voor de kern Wijchen als geheel. Ze ondersteunen de stedenbouwkundige structuur en weerspiegelen deels de landschappelijke onderlegger. Onder de primaire groenstructuur vallen grootschalige groenelementen zoals parken, sportvelden, begraafplaatsen, bosstroken, laan- en wegbeplantingen. Uitganspunt voor de primaire groenstructuur is dat deze in stand gehouden dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen geen negatieve bijdrage leveren aan deze structuur.
Planspecifiek
Het plangebied (rode stip op navolgende kaart) ligt binnen de landschappelijke structuur 'Stroomrug'.
Landschappelijke en ecologische structuurkaart (bron: Groenstructuurplan Wijchen 2008-2017)
Het stroomrug landschap is ontstaan als resultaat van ontwikkelingen door de eeuwen heen, waarbij met name de grote rivieren een grote rol hebben gespeeld. In de omgeving van het plangebied zijn er, door de ontwikkeling van Wijchen-Zuid de recente jaren, weinig landschapselementen meer zichtbaar.
Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op de landschapsstructuur.
Het initiatief past binnen het groenstructuurplan van de gemeente Wijchen.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 1. De belangrijkste conclusie luidt dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanherziening.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 225750 (aan de Oosterweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | PM2,5 (Zeer Fijn Stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 19,9 g/m3 | 18,5 µg/m3 | 11,5 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan maakt één nieuwe woning binnen het plangebied mogelijk. Daarmee blijft het plan ver onder de grenswaarde van 1.500 woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen geen industrieterreinen en/of spoorwegen. Geluidshinder op de nieuwe woning afkomstig van één van deze typen geluidsbronnen is daarmee op voorhand uit te sluiten.
De nieuwe woning komt op circa 45 meter van de Woordsesteeg te staan, een weg met een maximum snelheid van 30 km/u en aan één zijde doodlopend voor wegverkeer. Geluidhinder van verkeer over deze weg valt om deze redenen niet te verwachten. Ten westen van de locatie ligt op 130 m afstand de Balgoijseweg (50 km/u). De locatie van de nieuwe woning ligt daarmee binnen de onderzoekzone van de Balgoijseweg. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 toegevoegd. Hierin wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de nieuw te bouwen woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zoals opgenomen in de Wgh. Er hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld. Omdat de Woordesteeg een doodlopende 30 km/u weg is waar voornamelijk bestemmingsverkeer rijdt en de geluidbelasting door wegverkeer op de Balgoijseweg lager is dan 48 dB is er geen sprake van cumulatie van geluidbelasting van drukke wegen. Daarom is ook met het oog op een goede ruimtelijke ordening geen akoestisch onderzoek nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
De locatie ligt aan de rand van de bebouwde kom van Wijchen. Ten zuiden van de Woordsesteeg begint het buitengebied van Wijchen. In de omgeving van het plangebied liggen echter geen locaties waar (intensieve) veehouderijen zijn toegestaan. Binnen het plangebied is er wat betreft geurhinder sprake van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijfslocaties waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden of zijn toegestaan met een potentiële milieuhinder op de nieuwe woning. Ten noorden van het plangebied ligt op 300 m het overdekte winkelcentrum 'Zuiderpoort'. Binnen dit winkelcentrum zijn verschillende functies zoals horeca, dienstverlening en bedrijven met maatschappelijke doeleinden toegestaan. De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG hanteert voor deze functies een maximale milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m. Het winkelcentrum ligt daarmee op voldoende afstand van de nieuwe woning af dat enige hinder op voorhand is uit te sluiten.
Binnen het plangebied is er vanuit het aspect milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden daarbij niet gehinderd in hun bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwe woning.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Het mogelijk maken van een nieuwe woning binnen het plangebied heeft als gevolg dat er één extra kwetsbaar object wordt toegevoegd. Het is daarom van belang te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Het raadplegen van de website risicokaart.nl leert dat er in de omgeving van het plangebied, binnen een straal van 1 km, geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes zijn gelegen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursaccoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. De watertoets betreft het belang van de waterbeheerders: het waterschap, het rijk, de provincie en de gemeente.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.
1. Huidig watersysteem
Geomorfologie en grondwatersysteem
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Wijchen, op een hoogte van circa 8,4 m +NAP.
De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt circa 6,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op circa 2,5 m -mv zou bevinden.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 200 meter afstand een A-watergang.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied of natte natuur.
2. Gemeentelijk waterbeleid en waterschap
Waterbeleid
In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.
Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Zorgplichten
De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33 en Waterwet art 3.4). Hemelwater dient door perceeleigenaren op eigen terrein te worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet art 3.5).
Wat betreft grondwater heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Waterschap
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.
3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
3.1 Wateroverlast en volksgezondheid
Beleidsuitgangspunten
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.
Gevolgen voor het plan
Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied beperkt toe, met ongeveer 285 m². Zie de berekening uit navolgende paragraaf 3.2 hoe tot deze toename is gekomen.
Ondanks de toename blijft er binnen het plangebied voldoende onverhard terrein aanwezig om hemelwater binnen eigen terrein op te kunnen vangen. Een groot deel van het plangebied bestaat uit tuin en dat zal in de toekomstige situatie niet anders zijn. Wateroverlast binnen het plangebied en voor de omgeving als gevolg van de bouw van de woning is daarmee niet te verwachten. Tevens wordt de woning hydrologisch neutraal gebouwd. Dit is met een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan geborgd.
3.2 Afkoppeling en waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.
Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is het scheiden van waterstromen (afvalwater en hemelwater).
Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.
Gevolgen voor het plan
Zoals reeds aangegeven onder punt 3.1 neemt het verhard oppervlak als gevolg van de nieuwe woning toe met circa 285 m² (toename van 220 m² bebouwing en 65 m² verharding). Het bestaande bijgebouw met een oppervlak van 40 m² wordt gesloopt en vervangen voor een woning met bijgebouw met een totaal oppervlak van 260 m², een toename van 220 m². Ook de verharding aan de voorzijde van de nieuwe woning neemt iets toe, van 35 m² in de bestaande situatie naar 100 m² in de toekomstige (toename van 65 m²).
Bij de berekening is de tuin aan de achterzijde van het woonperceel niet meegenomen. Net als in de bestaande situatie blijft deze tuin in de toekomst onbebouwd.
De toename van het verhard oppervlak met 285 m² blijft onder de grens van 500 m² die het waterschap stelt.
Conform het gemeentelijke uitgangspunt dient wel al het hemelwater op eigen terrein te worden verwerkt. Daarbij wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid verharding binnen het plangebied in de toekomstige situatie: 360 m² (bebouwing: 260 m² , verharding 100 m²). Er is gerekend met 15 millimeter waterberging per m2. Dit staat voor een bui die 1 keer per jaar valt. Dit komt neer op een capaciteit van 5,4 m³.
Om deze benodigde capaciteit binnen het plangebied op te kunnen vangen worden maatregelen getroffen.
Onder andere het plaatsen van infiltratie kratten rondom de nieuwe woning zorgen ervoor dat hemelwater binnen eigen terrein opgevangen wordt en de gronden van de naastgelegen woonpercelen en de weg niet te maken krijgen met wateroverlast. Ook kan gedacht worden aan het plaatsen van regentonnen om zo hemelwater te kunnen hergebruiken. De exacte uitvoering van de compensatiemaatregelen worden nader uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
3.3 Waterkwaliteit
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.
Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.
Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.
Gevolgen voor het plan
Afvalwater afkomstig van de seniorenwoning wordt op het drukriool onder de Woordsesteeg geloodst. Hiervoor wordt een nieuwe aansluiting op de drukriolering gemaakt. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de seniorenwoning te ontvangen. Mocht er een zwembad worden gerealiseerd, zal het zwembadwater niet via de openbare drukriolering worden afgevoerd. Daarmee heeft voorliggend plan geen negatief effect op de waterkwaliteit.
3.4 Natte natuurwaarden
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Bouwplan en toekomstige beheer van de planlocatie geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.
Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.
Gevolgen voor het plan
Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone voor natte natuur.
3.5 Drinkwaterbesparing
Beleidsuitgangspunten
Drinkwaterverspilling dient te worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen voor het plan
Als onderdeel van de inventarisatie van het toepassen van duurzame technieken aan de woning vormt ook het hergebruik van hemelwater. In theorie blijkt een besparing mogelijk van 50% van het verbruikte water bij een soortgelijke woning op jaarbasis. Zoals reeds onder punt 3.2 gemotiveerd worden enkele maatregelen getroffen binnen het plangebied met betrekking tot het opvangen van regenwater. Het bewateren van de tuin bijvoorbeeld kan door het opslagsysteem, prima door regenwater besproeid worden. Dit leidt tot een besparing van drinkwater.
3.6 Beleving van water
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd.
Gevolgen voor het plan
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er daarom geen relatie met voorliggend initiatief.
3.7 Ontwateringsdiepte
Beleidsuitgangspunten
De ontwateringsdiepte heeft betrekking op de hoogte van de grondwaterstand ten opzichte van het aanleg peil van een nieuwe ontwikkeling. Als de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) hoger ligt dan 1,0 m onder vloerpeil, 0,70 m onder straatpeil of 0,50 onder groen, dan is er onvoldoende ontwateringsdiepte en mag alleen een woonfunctie worden bestemd als het terrein voldoende wordt opgehoogd.
Gevolgen voor het plan
In de regels van dit plan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat het vloerpeil van de begane grond hoger dan 1 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) komt te liggen. Daarmee is er voldoende ontwateringsdiepte.
4. Overwegingen en conclusie
Overwegingen
Binnen een bestaande tuin wordt een seniorenwoning mogelijk gemaakt. Het verhard oppervlak van de locatie neemt hierdoor toe. Hoewel er binnen het plangebied voldoende onverhard terrein aanwezig blijft, zullen maatregelen worden getroffen om de afname van het waterbergend vermogen van de locatie, te compenseren. De opnamecapaciteit blijft daardoor gelijk.
In de omgeving is geen (beschermd) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woning wordt afgevoerd naar het riool.
Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
5. Overleg met waterbeheerder
Advies waterbeheerder
Voor alle ruimtelijke plannen geldt dat een digitale watertoets moet worden uitgevoerd door de initiatiefnemer(www.digitalewatertoets.nl). Dit resulteert in een wateradvies van het waterschap. Wanneer sprake is van een relevant waterschapsbelang, moet het wateradvies worden uitgewerkt in de waterparagraaf. In sommige gevallen is een nader overleg met de waterbeheerder noodzakelijk.
Initiatieven in het buitendijkse gebied moeten worden afgestemd met Rijkswaterstaat. Ook het advies van deze waterbeheerder moet, voor zover aan de orde, in de waterparagraaf worden meegenomen.
Gevolgen voor het plan
Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 4. Het waterschap heeft aangegeven positief te adviseren over het plan. Daarmee hoeft het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ook niet meer toegezonden te worden aan Waterschap Rivierenland.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 3 toegevoegd. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van deze paragraaf verwerkt.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied, een gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een houtopstand. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, bevindt zich op circa 9 kilometer afstand ten noorden van het plangebied. Gelet op deze afstand in relatie tot de omvang van dit plan is enige
toename van de stikstofdepositie op dit beschermde natuurgebied uit te sluiten.
Soortenbescherming
In algemene zin geldt dat voor de soorten reptielen, vissen, libellen en dagvlinders, overige ongewervelden en vaatplanten er geen negatieve effecten optreden. Voor de soorten algemene broedvogels, vleermuis, algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën en de poelkikker dient de initiatiefnemer algemene maatregelen te treffen en/ of aandacht te besteden tijdens de aanlegfase van de woning om verstoring te voorkomen.
Als er buiten het broedseizoen (periode maart - juli) wordt gebouwd (zie ook pagina 19 van het onderzoek) heeft het plan verder geen negatieve effecten vanuit soortenbescherming.
Met inachtneming van het treffen van maatregelen om verstoring te voorkomen wordt het plan uitvoerbaar geacht vanuit het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
De verkeersaantrekkende werking neemt door dit plan niet noemenswaardig toe. De seniorenwoning wordt ontsloten op de Woordsesteeg via de bestaande oprijlaan.
De Woordsesteeg en het aangrenzende wegennet kunnen de toename goed aan.
Parkeren vindt in de toekomstige situatie plaats op eigen terrein. Rondom de woning is voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke norm van 3 parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande woning (Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen).
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat, bijvoorbeeld bij functiewijziging, de historische- en beeldwaarde van gebieden of panden niet worden aangetast. De bestaande woning aan de Woordsesteeg 9, net buiten het plangebied, is een oude karakteristieke woonboerderij. De initiatiefnemer van dit plan is nu nog woonachtig in deze woning. De seniorenwoning wordt mogelijk gemaakt in de tuin van deze woonboerderij. In paragraaf 2.2 is reeds gemotiveerd dat de massa en de architectuur van de seniorenwoning ondergeschikt zullen zijn aan dat van de woonboerderij. Op deze wijze wordt er rekening gehouden met de fraaie woonboerderij, die als cultuurhistorisch object van betekenis is voor de omgeving. Het bestaande groen, waaronder enkele bomen, ontnemen daarnaast voor een groot deel het zicht op de nieuwe woning vanaf de weg.
Archeologie
Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Wijchen Zuid' behoort het plangebied tot een archeologisch waardevol gebied. De regels van de bijbehorende dubbelbestemming stellen dat in het geval van nieuw te bebouwen oppervlakte groter dan 60 m² onderzocht moet worden of er in de bodem waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De bouw van de seniorenwoning heeft verstoring van de bodem als gevolg met een oppervlak groter dan deze grens. Om deze reden dient er archeologisch onderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek zal op een later moment, bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, worden ingediend. In het kader van de herziening van het bestemmingsplan blijft de bestaande dubbelbestemming voor archeologie behouden. Op die manier is gewaarborgd dat bij toekomstige bouwwerkzaamheden binnen het plangebied mogelijke archeologische resten beschermd blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.
De initiatiefnemer zal de directe buren persoonlijk informeren over het initiatief. Daarom is er bij voorliggend plan geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken, van donderdag 12 december 2019 tot en met woensdag 22 januari 2020, voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.