direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Balgoijseweg ong. (nabij 49)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer van voorliggend plan heeft het voornemen om op een deel van het perceel van Balgoijseweg 49 (perceel sectie F nummer 3761) een levensloop bestendige woning te realiseren.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie en de gemeente Wijchen een positief principebesluit heeft genomen met betrekking tot het plan, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen naast Balgoijseweg nummer 49, in het zuiden van de kern Wijchen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt naast Balgoijseweg 49 in het zuiden van Wijchen. De Balgoijseweg vormt de toegangsweg tot de bebouwde kom. Het plangebied ligt net binnen de bebouwde kom in een doodlopende zijtak van de Balgoijseweg.

De omgeving van de locatie is onder de naam Wijchen-Zuid ontwikkeld als uitbreidingslocatie van de kern Wijchen. De komst van de woonwijken hebben het beeld van het landschap ten noorden van de locatie flink veranderd. Weinig is nog zichtbaar van het voormalige komgrondenlandschap. Dit beeld verandert ten zuiden van de Woordsesteeg. Daar ligt een groene, landschappelijke bufferzone, waarachter het meer weidse buitengebied van Wijchen ligt.

In het gebied ten zuidoosten van het plangebied, rond de Woordsesteeg is nog veel oorspronkelijke bebouwing op ruime kavels aanwezig.

Aan de Woordsesteeg liggen meerdere karakteristieke woonboerderijen die doen denken aan de oorspronkelijke agrarische functie van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps)

Het plangebied ligt binnen de tuin van de bestaande levensloopbestendige woning aan de Balgoijseweg 49. De voorste grens van het plangebied begint aan de zijstraat, de oostelijke grens is gelegen tegen de tuin van nummer 49 aan. De zuidzijde van het plangebied grenst aan de achterzijde van de tuin van Woordsesteeg 5a. De westelijk grens van het plangebied grenst aan de 5 achtertuinen van Balgoijseweg nummer 51-59.

Aan de voorzijde van het plangebied staan bomen. Verder staan er op en rondom de westelijke en zuidelijke perceelsgrenzen bomen en struiken die dienen als groene afscheiding tussen het perceel en de omliggende tuinen/woningen. Achter op het perceel aan de zuidzijde is een poel aanwezig. De rest van de tuin bestaat uit gras en een stuk siertuin.

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan maakt de bouw van één seniorenwoning mogelijk. De woning is aan de bestaande zijstraat van de Balgoijseweg voorzien. Hierop zal een nieuwe inrit gerealiseerd worden om de nieuwe woning te ontsluiten. Op eigen terrein is voldoende ruimte om te parkeren.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is een woning op deze plek passend. Ter plaatste van dit deel van de Balgoijseweg vormt de bestaande tuin nu onbebouwde ruimte binnen de bestaande bebouwde structuur. De locatie is cultuurhistorisch waardevol, vanwege de nog spaarzame historische groene ruimte binnen het dorp. De openheid die zich kenmerkt voor het gebied wordt door het initiatief echter niet in overwegende mate aangetast. De doorzicht op het achterliggende gebied wel, maar dit gebied is beperkt van omvang en het karakteristiek van het gebied is nauwelijks nog herkenbaar. De realisatie van een woning op deze plek is daarom passend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0003.png"

Situatietekening van de toekomstige situatie. (bron: Ariens Bouwkundig teken- en adviesburo B.V.)

De seniorenwoning krijgt één bouwlaag met een kap vanaf de verdiepingsvloer en een goot- en nokhoogte van respectievelijk maximaal 3,5 en 7,5 meter. De nokrichting loopt loodrecht op de aftakking van de Balgoijseweg, net zoals dat bij de ander woning in de straat het geval is. Verder zal ook qua architectuur, materiaal en kleurkeuzes aan worden gesloten op de bestaande bebouwing aan de Balgoijseweg 49.

De indeling van de woning is die van een levensloopbestendige woning. Primaire ruimtes zoals de woonkamer, keuken, badkamer en een slaapkamer komen op de begane grond. Deurposten worden dusdanig breed en drempelloos, zodat rolstoelgebruikers probleemloos gebruik kunnen maken van de gelijkvloerse begane grond. De beoogde verdieping in de kap zal ongeveer de helft van het oppervlakte van de begane grond beslaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0004.png"

Suggestie doorsnede en plattegrond van de toekomstige seniorenwoning (bron: Ariens Bouwkundig teken- en adviesburo B.V.)

Aan de westzijde, in de voorgevellijn van de woning, komt een kapschuur. Deze kapschuur die als berging/carport gebruikt zal worden heeft een afmeting van ca. 7x5 meter. De nokrichting is haaks op het dak van de woning. Parkeren kan in en/of voor het bijgebouw. Meer hierover volgt in paragraaf 4.4.

De woning zal waar mogelijk natuur inclusief gebouwd gaan worden. Zo is er het voornemen om zo veel mogelijk bomen en struiken te behouden of te herplanten. Ook de poel zal benut worden om het hemelwater van het dak op te vangen. Verder gaan er vogelnest-dakpannen gebruikt worden en zullen er op het perceel de mogelijkheid zijn om een insectenhotel en diverse vogel huisjes te plaatsen.

De bestaande woning aan de Balgoijseweg 49 wordt voortaan aan de Woordsesteeg ontsloten en krijgt ook een nieuw adres: Woordsesteeg X. De verbindingsweg tussen de Woordsesteeg en de bestaande woning aan de Balgoijseweg 49 is geschikt voor hulpdiensten. In overleg met de brandweer, de toekomstige bewoners van de voorgenomen woning en de huidige bewoners van de bestaande woning is afgesproken dat er een ‘een recht van overpad in geval van calamiteiten’ wordt gevestigd. Dit betekent dat zowel de bestaande als de nieuwe woning, in geval van nood, bereikbaar zijn via de Woordsesteeg. De afspraken hierover worden privaatrechtelijk vastgelegd.

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Ook bij kleine planontwikkelingen zoals deze kunnen duurzaamheidsprincipes worden meegenomen in de opzet van het plan.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

De seniorenwoning wordt ontwikkeld tot een 'bijna energieneutraal gebouw (BENG)'. Zowel tijdens de bouw als het toekomstig gebruik van de woning spelen duurzame toepassingen een belangrijke rol. Navolgende bepalingen worden opgenomen in de realisatieovereenkomst.

Bepalingen t.a.v. de nieuwbouw woning:

  • De nieuwbouw woning voldoet aan BENG;
  • Er wordt gewerkt met duurzame materialen, zoals FSC houtsoorten, natuursteen, keramiek en CO2-neutraal beton;
  • Er worden minimaal de volgende isolatie- c.q. Rc-waarden toegepast: dak Rc = 7.0, gevel Rc = 5.5, vloer Rc = 4.5;
  • Er wordt gebruik gemaakt van zonnepanelen en een warmtepomp om te voorzien in de energiebehoefte;
  • Hemelwater wordt hergebruikt door middel van het plaatsen van een regenton;

 

Bepalingen t.a.v. flora en fauna:

  • De bestaande flora op het perceel wordt zoveel mogelijk behouden. Dit geldt ook voor de aanwezige poel;
  • Voor het realiseren van paden, oprit en parkeerplaatsen zal halfverharding/padvast worden toegepast in combinatie met grastegels;
  • Bij het ontwerp van de woning wordt rekening gehouden met natuurinclusief bouwen, bijvoorbeeld door het toepassen van ruimte in de spouwmuur en ingebouwde kasten, neststenen en een vogelvide onder de dakpannen;
  • Er wordt een insectenhotel geplaatst op het perceel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt binnen een radarverstoringsgebied. In het Barro is een verbod opgenomen voor bouwwerken hoger dan 114 meter t.o.v. NAP. De maximale bouwhoogte van de toekomstige seniorenwoning blijft ruim onder deze gestelde grens. Van hinder voor het radarverstoringsgebied is dan ook geen sprake.

Ladder duurzame verstedelijking

Dit plan voorziet in het mogelijk maken van één nieuwe seniorenwoning binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt één nieuwe seniorenwoning mogelijk op een bestaand woonperceel binnen stedelijk gebied. In de omgevingsvisie zijn ambities van de provincie met betrekking tot onderwerpen als energietransitie en de woon- en leefomgeving uiteengezet. Duurzaamheid speelt een centrale rol bij de inpassing van de nieuwe woning op deze plek. Welke maatregelen bij kunnen gaan dragen aan de totstandkoming van een BENG-woning (bijna energieneutraal gebouw) is uitgewerkt in paragraaf 2.3. Door het toevoegen van een levensloopbestendige seniorenwoning wordt er tevens direct ingespeeld op een provinciaal (alsook een nationaal- en gemeentelijk) streven om voor senioren nieuwe vormen van wonen en zorg te stimuleren.

De omgevingsverordening stelt voor de locatie van de nieuwe woning geen nadere regels.

Het initiatief past binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.

Op 19 oktober 2020 is door de Regio Nijmegen de Woonagenda uit februari 2018 vernieuwd voor de periode 2020-2030. Als gevolg hiervan stijgt het totaal aantal nieuw te bouwen woningen tot 16.000 tot 2030 met de focus op de eerste 5 jaar. Voor Wijchen is de lokale woningbouwopgave 1.430 woningen tot 2030. Uitgangspunt daarbij is dat met name kwalitatieve woningbouw voorrang krijgt op standaard woningbouwprojecten.

Planspecifiek

Het plan draagt summier bij aan een toename van het aantal woningen binnen de gemeente Wijchen. Vanuit kwalitatief oogpunt speelt het plan, door het mogelijk maken van één seniorenwoning, in op een actuele lokale vraag naar meer geschikte woningen voor senioren. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.4.

Het initiatief past binnen de regionale woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecfiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0005.png"

Uitsnede kaart 'Wonen' van de Structuurvisie Wijchen waarbij het plangebied is aangeduid met de gele stip (bron: Structuurvisie Wijchen)

Het plangebied (gele stip) ligt binnen de concessiecontour woonkern. Voor deze gebieden is geen specifiek beleid in de structuurvisie opgenomen.

Het initiatief past binnen de gemeentelijke strategische- en structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie Wijchen 2025

De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.

Planspecifiek

Dit plan maakt de komst van één levensloopbestendige woning binnen het plangebied mogelijk. In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor senioren en mensen met een zorgvraag. Het plan speelt daarmee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente.

Het initiatief is passend binnen de woonvisie.

3.4.3 Groenstructuurplan Wijchen 2008-2017

Het Groenstructuurplan geeft de actuele groenstructuur weer en beschrijft de gewenste ontwikkelingen voor de komende 10 jaar. In het beleidsdocument worden kaders geformuleerd voor het beheer van de openbare ruimte, de regulering van het grondgebruik en de planvorming bij (her)inrichtingsopgaven en (bouw)projecten. Het document richt zich voornamelijk op de kern van Wijchen. Daarbij wordt op het niveau van de kern en de wijken de groenstructuur onderverdeeld in een landschappelijke-, stedenbouwkundige-, ecologische- en een bomenstructuur. Ook wijst de gemeente de primaire hoofdstructuur aan. Deze structuur heeft betrekking op beplantingselementen en/of boomstructuren op het niveau van de kern en hebben betekenis voor de kern Wijchen als geheel. Ze ondersteunen de stedenbouwkundige structuur en weerspiegelen deels de landschappelijke onderlegger. Onder de primaire groenstructuur vallen grootschalige groenelementen zoals parken, sportvelden, begraafplaatsen, bosstroken, laan- en wegbeplantingen. Uitganspunt voor de primaire groenstructuur is dat deze in stand gehouden dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen geen negatieve bijdrage leveren aan deze structuur.

Planspecifiek

Het plangebied (rode stip op navolgende kaart) ligt binnen de landschappelijke structuur 'Stroomrug'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0006.png"

Landschappelijke en ecologische structuurkaart (bron: Groenstructuurplan Wijchen 2008-2017)

Het stroomrug landschap is ontstaan als resultaat van ontwikkelingen door de eeuwen heen, waarbij met name de grote rivieren een grote rol hebben gespeeld. In de omgeving van het plangebied zijn er, door de ontwikkeling van Wijchen-Zuid de recente jaren, weinig landschapselementen meer zichtbaar.

Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op de landschapsstructuur.

3.4.4 Beleid kleinschalige woningbouwinitiatieven

De gemeente Wijchen beoordeeld twee keer per jaar ingediende kleinschalige woningbouwinitiatieven. Een kleinschalig woningbouwinitiatief is een bouwinitiatief van maximaal vier woningen. Via een beoordelingsysteem wordt een toewijzing of afwijzing gegeven aan initiatieven. Bij deze beoordeling zijn de ruimtelijke kwaliteit van het initiatief, aansluiting bij de woonvisie en duurzaamheid en innovatie op die locatie het belangrijkst.

Planspecifiek

De gemeente Wijchen heeft het woningbouwinitiatief voor voorliggend plan beoordeeld en goedgekeurd. Op 31 mei 2021 is de principe medewerking aan dit plan bekend gemaakt.

3.4.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wijchen Zuid', vastgesteld door de gemeente Wijchen op 27 september 2007. Bijgevoegde afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0007.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Wijchen Zuid', het plangebied is aangegeven met de rode lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen', zonder bouwvlak. Het plangebied heeft ook een dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied' en is gelegen binnen de aanduiding 'Archeologisch gebied (hoge waarde)'.

Naast het bestemmingsplan 'Wijchen-Zuid' is het parapluplan 'Cultuurhistorie Wijchen' van toepassing, vastgesteld door de gemeente op 3 mei 2017.

Hoofdgebouwen zijn conform het bestemmingsplan 'Wijchen-Zuid' alleen toegestaan binnen een bouwvlak. Het realiseren van een seniorenwoning in de tuin van de bestaande woning is door het ontbreken van een bouwvlak in strijdt met het bestemmingsplan 'Wijchen-Zuid'.

Het initiatief past binnen het groenstructuurplan van de gemeente Wijchen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, Algemene wet bestuursrecht en Nora bodembeheer moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Aangezien op de locatie een woning gerealiseerd zal gaan worden is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd welke is te vinden in bijlage 1. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er geen bezwaar tegen voorgenomen ontwikkeling en is er geen nader onderzoek nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 15561814 (aan de Drutenseweg) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5 (Zeer Fijn Stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   16,9 g/m3   17,8 µg/m3   11,1 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan maakt één nieuwe woning binnen het plangebied mogelijk. Daarmee blijft het plan ver onder de grenswaarde van 1.500 woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied liggen geen industrieterreinen en/of spoorwegen. Geluidshinder op de nieuwe woning afkomstig van één van deze typen geluidsbronnen is daarmee op voorhand uit te sluiten.

De nieuwe woning komt te liggen aan de zijstraat van de Balgoijseweg, deze zijstraat is doodlopend voor wegverkeer. Geluidhinder van verkeer over deze zijstraat valt om deze redenen niet te verwachten. Ten westen van de locatie ligt op 65 m afstand de Balgoijseweg (50 km/u). Vanwege de redelijk grote afstand van 65 meter tot de Balgoijseweg en omdat de geplande locatie voor de seniorenwoning volledig afgeschermd wordt door het reeds bestaande bebouwingslint aan de Balgoijseweg is het aannemelijk dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woning beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.

Omdat de zijstraat een doodlopende weg is waar uitsluitend bestemmingsverkeer rijdt en de geluidbelasting door wegverkeer op de Balgoijseweg lager zal zijn dan 48 dB is er geen sprake van cumulatie van geluidbelasting van drukke wegen. Daarom is ook met het oog op een goede ruimtelijke ordening geen akoestisch onderzoek nodig.

Het plan is een warmtepomp te installeren voor de verwarming van de woning. Om uit te sluiten dat er op de omliggende woningen sprake is van overlast van de warmtepomp is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 2. Het onderzoek richt zich op de geluidsuitstraling van de buitenunit van de warmtepomp. Uitgangspunt is plaatsing van de buitenunit op circa 5 meter afstand vanaf de perceelsgrens van de woningen aan de Balgoijseweg 53 en 55. De buitenunit van een warmtepomp behorend bij een dergelijke woning heeft een geluidsvermogen van maximaal 60 dB (A). De conclusie van de berekening is dat ter plaatse van de perceelsgrens de geluidbelasting ten hoogte 38 dB (A) bedraagt, waarmee wordt voldaan aan de eis van een maximum geluidbelasting van 40 dB op de perceelsgrens uit het Bouwbesluit . Daarnaast zal de opdrachtgever een groene tuin voorzien, dit weerkaatst minder geluid dan een schutting.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

De locatie ligt aan de rand van de bebouwde kom van Wijchen. Ten zuiden van de Woordsesteeg begint het buitengebied van Wijchen. In de omgeving van het plangebied liggen echter geen locaties waar (intensieve) veehouderijen zijn toegestaan. Binnen het plangebied is er wat betreft geurhinder sprake van een goed woon- en leefklimaat en er worden geen veehouderijen in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijfslocaties waarbinnen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden of zijn toegestaan met een potentiële milieuhinder op de nieuwe woning. Ten noorden van het plangebied ligt op 200 m het overdekte winkelcentrum 'Zuiderpoort'. Binnen dit winkelcentrum zijn verschillende functies zoals horeca, dienstverlening en bedrijven met maatschappelijke doeleinden toegestaan. De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG hanteert voor deze functies een maximale milieucategorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m. Het winkelcentrum ligt daarmee op voldoende afstand van de nieuwe woning af dat enige hinder op voorhand is uit te sluiten.

Binnen het plangebied is er vanuit het aspect milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende bedrijven worden daarbij niet gehinderd in hun bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwe woning.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Het mogelijk maken van een nieuwe woning binnen het plangebied heeft als gevolg dat er één extra kwetsbaar object wordt toegevoegd. Het is daarom van belang te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Het raadplegen van de website risicokaart.nl leert dat er in de omgeving van het plangebied, binnen een straal van 1 km, geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0008.png"

Uitsnede risicokaart.nl

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.

4.2 Water

Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursaccoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. De watertoets betreft het belang van de waterbeheerders: het waterschap, het rijk, de provincie en de gemeente.

Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

1. Beschrijving watersysteem

Geomorfologie en grondwatersysteem

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Wijchen, op een hoogte van circa 8,4 m +NAP.

De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt circa 5,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op circa 2,9 m -mv zou bevinden.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 200 meter afstand een A-watergang.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilbesluit Bloemers (2014) hierin is het winterpeil bepaald op 5,5 m+ NAP en het zomerpeil op 5,5 m +NAP.

Afvalwater is in de huidige situatie niet aanwezig, in de toekomstige situatie zal afwalwater net zoals de bestaande woning (balgoijseweg 49) aangesloten worden op het gemengde riool in de Elsland 14de straat.

Ecosysteem

Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied of natte natuur.

2. Gemeentelijk waterbeleid en waterschap

Waterbeleid

Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven (zie ook punt 3). Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.

Zorgplicht afvalwater en hemelwater

De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).

Zorgplicht grondwater

In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

Waterschap

De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen/ activiteiten in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt het waterschap het onderhoud van A-watergangen en draagt zorg voor het zuiveren van afvalwater (Waterwet art. 3.4).

3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

Deze paragraaf beschrijft op welke wijze op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving. Als onderdeel hiervan een motivering van getroffen maatregelen om negatieve effecten op/van het watersysteem tot een minimum te beperken, inclusief de ruimtelijke consequenties daarvan.

3.1 Leefomgeving algemeen

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.

Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven worden gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, riolering, welzijn en energiewinning (zie ook Klimaatverandering).

Gevolgen van/voor het plan

Voorliggend initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlakte water in de omgeving. Zo worden de woningen hydrologisch neutraal gebouwd en zal het hemelwater op eigen terrein worden opgevangen en mogelijk hergebruikt. Onder punt 3.2 tot en met 3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.

3.2 Kwaliteit en beleving

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde eisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.

Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater mag alleen worden geloosd via een zuiverende voorziening.

De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij worden water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichbaar (bovengronds) afvoeren.

Gevolgen van/voor het plan

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermingszone voor natte natuur. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' kan binnen dit initiatief alleen de zichtbaarheid van het afvoeren van het hemelwater richting bijvoorbeeld de bergings- of infiltratievoorzieningen.

Afvalwater afkomstig van de seniorenwoning wordt op het riool geloodst. Hiervoor wordt een nieuwe aansluiting op de riolering gemaakt. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de seniorenwoning te ontvangen. Mocht er een zwembad worden gerealiseerd, zal het zwembadwater niet via de openbare drukriolering worden afgevoerd. Daarmee heeft voorliggend plan geen negatief effect op de waterkwaliteit.

3.3 Klimaatverandering

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa te worden beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.

Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.

Grondwateronttrekking beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen.

Gevolgen van/voor het plan

In navolgend onderdeel 3.4 in uiteengezet hoe er wordt omgegaan met de toevoeging van verharding in het plangebied en welke maatregelen worden getroffen met betrekking tot het opvangen van regenwater.

Als onderdeel van de inventarisatie van het toepassen van duurzame technieken aan de woning vormt ook het hergebruik van hemelwater. In theorie blijkt een besparing mogelijk van 50% van het verbruikte water bij een soortgelijke woning op jaarbasis. Zoals reeds onder punt 3.2 gemotiveerd worden enkele maatregelen getroffen binnen het plangebied met betrekking tot het opvangen van regenwater. Het bewateren van de tuin bijvoorbeeld kan door het opslagsysteem, prima door regenwater besproeid worden. Dit leidt tot een besparing van drinkwater. Dit wordt in een latere fase nader uitgewerkt.

3.4 Waterberging

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.

Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.

Gevolgen van/voor het plan

Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied beperkt toe, met ongeveer 365 m2 (toename van 165 m² bebouwing (woning van 130 m² + bijgebouw van 35 m² ) en circa 200 m² verharding).

De toename van het verhard oppervlak met 365 m² blijft onder de grens van 500 m² die het waterschap stelt. Gebruik makend van de eenmalig vrijstelling van 500 m² is compensatie niet nodig.

Conform het gemeentelijke uitgangspunt dient wel al het hemelwater op eigen terrein te worden verwerkt. Daarbij wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid verharding binnen het plangebied in de toekomstige situatie: 365 m². Er is gerekend met 15 millimeter waterberging per m2. Dit staat voor een bui die 1 keer per jaar valt. Dit komt neer op een capaciteit van 5,5 m³.

Om deze benodigde capaciteit binnen het plangebied op te kunnen vangen worden maatregelen getroffen. Ondanks de toename blijft er binnen het plangebied voldoende onverhard terrein aanwezig om hemelwater binnen eigen terrein op te kunnen vangen. Een groot deel van het plangebied bestaat uit tuin en dat zal in de toekomstige situatie niet anders zijn. Onder andere het plaatsen van infiltratie kratten rondom de nieuwe woning en de waterpoel op het perceel zorgen ervoor dat hemelwater binnen eigen terrein opgevangen wordt en de gronden van de naastgelegen woonpercelen en de weg niet te maken krijgen met wateroverlast. Ook kan gedacht worden aan het plaatsen van regentonnen om zo hemelwater te kunnen hergebruiken. Wateroverlast binnen het plangebied en voor de omgeving als gevolg van de bouw van de woning is daarmee niet te verwachten. De exacte uitvoering van de compensatiemaatregelen worden nader uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen waarin is bepaald dat hydrologisch neutraal moet worden gebouwd.

3.5 Gezondheid en veiligheid

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.

Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele gevolgen van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling of –fluctuatie.

Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).

Gevolgen van/voor het plan

Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten.

Voor de ontwateringsdiepte is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) relevant. Om grondwateroverlast te voorkomen, moet de GHG meer dan 1,00 m onder vloerpeil begane grond komen te liggen. Er is sprake van een gemiddelde stand van het freatisch grondwater van circa 5,5 m +NAP. Gezien het huidige maaiveld op circa 8,4 m +NAP ligt, zal naar verwachting aan de minimale grens van 1,00 m boven GHG ruim voldaan worden. Daarnaast zal het vloerpeil van de begane grond op minimaal 0,10 m boven omliggend maaiveld liggen om bij hevige regenval hemelwater niet naar binnen te laten stromen.

Voor de drooglegging dient het oppervlaktewaterpeil meer dan 1,30 m onder het vloerpeil te liggen. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater betreft 5,5 m+NAP. Met een vloerpeil van ongeveer 8,4 m+NAP is dit voldoende gewaarborgd.

Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege een ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde.

4. Overwegingen en conclusie

Overwegingen

Binnen een bestaande tuin wordt een seniorenwoning mogelijk gemaakt. Het verhard oppervlak van de locatie neemt hierdoor toe. Hoewel er binnen het plangebied voldoende onverhard terrein aanwezig blijft, zullen maatregelen worden getroffen om de afname van het waterbergend vermogen van de locatie, te compenseren. De opnamecapaciteit blijft daardoor gelijk.

In de omgeving is geen (beschermd) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woning wordt afgevoerd naar het riool.

Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

5. Overleg met waterbeheerder

Advies waterbeheerder

Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder. Veelal is de waterbeheerder het waterschap, maar kan ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Het advies of resultaat van het vooroverleg dient te worden verwerkt in de waterparagraaf.

Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl). Het hieruit voortvloeiende advies moet, in geval van een relevant waterschapsbelang, worden uitgewerkt in de waterparagraaf.

Gevolgen voor het plan

Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 4 en verwerkt in deze paragraaf. Het waterschap heeft aangegeven positief te adviseren over het plan. Daarmee hoeft het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ook niet meer toegezonden te worden aan Waterschap Rivierenland.

Opmerkingen en adviezen van de gemeente vanuit waterbeheerkundig oogpunt zijn reeds verwerkt in de waterparagraaf.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied ligt op ca 9 km afstand van het plangebied. Gezien de beperkte omvang van het plan en de grote afstand tot Natura 2000-gebied zijn er geen effecten op beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming

Op basis van de informatie welke uit de quickscan flora en fauna naar voren is gekomen, zijn er geen effecten voor beschermde soorten en hoeft geen aanvullend flora- of faunaonderzoek uitgevoerd te worden voorafgaand aan de geplande werkzaamheden. Er geldt echter wel een zorgplicht en werk dient buiten het broedseizoen plaats te vinden. De quickscan flora en fauna is opgenomen in bijlage 3.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

De verkeersaantrekkende werking neemt door dit plan niet noemenswaardig toe. De seniorenwoning wordt ontsloten op de Balgoijseweg via een nieuwe inrit.

De Balgoijseweg en het aangrenzende wegennet kunnen de beperkte toename goed aan.

Parkeren vindt in de toekomstige situatie plaats op eigen terrein. In het bijgebouw en aan de voorzijde van het bijgebouw is voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke norm van afgerond 3 parkeerplaatsen per woning voor een vrijstaande woning (Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen 2020, volgens CROW), zie de afbeelding in paragraaf 2.2.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. Het plangebied is hierin als cultuurhistorisch waardevol aangeduid. De gemeente vindt het daarbij van belang dat, bijvoorbeeld bij functiewijziging, de historische- en beeldwaarde van gebieden of panden niet worden aangetast. De hoge cultuurlandschappelijke waarde van het gebied waar het plangebied binnen ligt, is gelegen in het feit dat hier sprake is van het landschapselement van het type droge kampontginningen op rivierduin of dekzandrug. Het gebied tevens ook één van de meest verbreide landschapstypen van Wijchen. De nieuwe seniorenwoning wordt mogelijk gemaakt in de tuin van de bestaande woning op Balgoijseweg 49. In paragraaf 2.2 is reeds gemotiveerd dat de massa en de locatie van de seniorenwoning passen binnen de stedenbouwkundige structuur. Op deze wijze wordt er rekening gehouden met de cultuurhistorie. De bestaande lintbebouwing langs de Balgoijseweg en het bestaande groen, waaronder enkele bomen, ontnemen daarnaast voor een groot deel het zicht op de nieuwe woning vanaf de weg.

De openheid die zich kenmerkt voor dit type wordt door het initiatief niet in overwegende mate aangetast. Het doorzicht op het achterliggende gebied wordt beperkt aangetast, maar het karakteristiek van het gebied is hier nauwelijks nog herkenbaar. Er is daarmee geen sprake van onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.ZUIDBalgoijseweg49-DFBP_0009.png"

Uitsnede Cultuurhistorische inventarisatiekaart

Archeologie

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Wijchen Zuid' behoort het plangebied tot een archeologisch waardevol gebied. De regels van de bijbehorende dubbelbestemming stellen dat in het geval van nieuw te bebouwen oppervlakte groter dan 60 m² onderzocht moet worden of er in de bodem waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De bouw van de seniorenwoning heeft verstoring van de bodem als gevolg met een oppervlak groter dan deze grens. Om deze reden is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Dit onderzoek concludeert dat er geen archeologisch verstoringen zullen plaatsvinden bij grondwerkzaamheden tot een diepte van 90 cm. Voor voorliggend initiatief vinden waarschijnlijk geen grondwerkzaamheden dieper dan 90 cm plaats. Om de archeologische waarde wel te beschermen is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen, waarin werkzaamheden dieper dan 7,06 +NAP onderzoeksplichtig zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen, waarbinnen een bouwvlak is opgenomen. Hoofdgebouwen zijn alleen binnen dit bouwvlak toegestaan. Binnen het bouwvlak is een bouwaanduiding 'vrijstaand' en de maatvoeringsaanduidingen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum aantal wooneenheden: 1' opgenomen. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.
  • Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied, ter behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemer heeft de directe buren persoonlijk geïnformeerd over het initiatief. Daarom is er bij voorliggend plan geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 mei 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn drie zienswijzen ingediend. Op de zienswijzen en de wijzigingen als gevolg daarvan aan het bestemmingsplan is ingegaan in de zienswijzennota, die is opgenomen in bijlage 6.