Plan: | Woeziksestraat 649 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.WESTWoeziksestr649-OW01 |
Aan de Woeziksestraat 649, te Wijchen, zijn verouderde (agrarische) opstallen gesloopt, om de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse te verbeteren. De aanduiding 'inpandige opslag' uit het geldende bestemmingsplan kan als gevolg hiervan van het perceel verwijderd worden. Daarnaast bestaat de wens om de bestaande woning te herbouwen.
Omdat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is op grond van het geldende bestemmingsplan moet een nieuwe juridisch-planologisch kader opgesteld worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het perceel Woeziksestraat 649 is aan de oostzijde van Wijchen gelegen, direct ten zuiden van bedrijventerrein Bijsterhuizen. Het plangebied staat kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie K, nr. 686.
Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
Afbeelding: globale ligging en begrenzing plangebied
Ter plaatse van de Woeziksestraat 649 geldt het bestemmingsplan 'Woeziksestraat e.o.', door de gemeenteraad vastgesteld op 25 maart 2004. De gronden zijn voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch gebied' en 'Woondoeleinden'. De bestaande woning is op de plankaart aangeduid als burgerwoning. De aanwezige opstallen kennen de aanduiding 'inpandige opslag'. Deze aanduiding is niet langer van toepassing en de agrarische bestemming wordt vervangen door een tuinbestemming.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Op het perceel, dat een oppervlakte van ruim 3.600 m2 heeft, bevindt zich momenteel een burgerwoning met diverse verouderde opstallen. Achter deze bebouwing vindt buitenopslag van diverse voertuigen plaats. Tot slot is aan de achterzijde van het perceel een grondwal gelegen, vanwege de ligging nabij bedrijventerrein Bijsterhuizen. Deze grondwal functioneert als geluidwerende voorziening.
Naast de verouderde opstallen aan de Woeziksestraat, wordt ook de aldaar aanwezige burgerwoning gesloopt. Deze wordt op vrijwel dezelfde plaats herbouwd. Voor wat betreft de situering, goot- en bouwhoogte wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om wonen en werken te combineren. Er is een verruimde regeling voor een bedrijf aan huis opgenomen, tot een maximum vloeroppervlakte van 150 m2.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. In het SVIR en Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de herbouw van één woning mogelijk gemaakt. In planologische zin wordt er geen nieuwe woning aan de woningvoorraad toegevoegd. Gelet hierop is artikel 3.6.1, tweede lid Bro niet van toepassing op de voorliggende ontwikkeling. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft niet doorlopen te worden. Bovendien blijkt uit subparagraaf 3.3.2 dat de beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de woonvisie 'Thuis in Wijchen'.
In het SVIR en Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
Planspecifiek
De provincie wil graag verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving – steden, dorpen, bedrijventerreinen – neemt de provincie de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken zij afspraken over hoe met de risico’s om te gaan. De provincie wenst daarom bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving – steden, dorpen, bedrijventerreinen – de gevolgen van het veranderende klimaat mee te wegen en afspraken te maken over hoe met deze risico’s wordt omgegaan. In paragraaf 4.12 van deze toelichting is beschreven welke klimaatadapatieve maatregelen in het voorliggende plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Planspecifiek
Met het voorliggende plan is geen sprake van uitbreiding, enkel van herbouw. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd aan de woningvoorraad.
Het bestemmingsplan is passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
De gemeente Wijchen heeft een structuurvisie opgesteld in het kader van de nieuwe Wro. De structuurvisie is grotendeels gebaseerd op de - in 2007 vastgestelde - strategische visie. De Structuurvisie Wijchen is op 9 juli 2009 vastgesteld.
De structuurvisie geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen binnen de gemeente Wijchen voor de komende tien jaar. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen. Specifiek over woningbouw in het buitengebied staat in de structuurvisie het volgende opgemerkt: het buitengebied is in principe niet de plek om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen.
Bovendien streeft de gemeente naar een meer vroegtijdige afstemming tussen de ruimtelijke planvorming en knelpunten die samenhangen met de verschillende milieufactoren zoals geluidhinder, luchtkwaliteit, geurhinder en risico's die samenhangen met de externe veiligheid. Derhalve is in het vervolg van dit bestemmingsplan per milieuaspect beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn die de beoogde ontwikkeling in de weg staan.
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling wordt vervangende nieuwbouw gepleegd, voor een al bestaande burgerwoning. Het bestemmingsplan en de beoogde ontwikkeling zijn derhalve in lijn met het gesteld in de gemeentelijke structuurvisie.
Om de woningvoorraad duurzaam en gevarieerd te houden wil de gemeente flexibel om kunnen gaan met nieuwe initiatieven. In de beoordeling van nieuwe aanvragen voor woningen zal de gemeente onder meer beoordelen of het initiatief meerwaarde heeft voor de leefbaarheid. Belangrijke relevante aandachtspunten daarbij zijn o.a.:
De gemeente Wijchen heeft de ambitie uitgesproken om de 'mismatch' tussen vraag en aanbod weg te nemen. In de woonvisie 'Thuis in Wijchen' wordt de wens uitgesproken om alle woningen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de kwalitatieve eisen en wensen van bewoners. Het gaat daarbij niet alleen om de huidige bewoners van een woning, maar zeker ook de toekomstige bewoners. De gemeente Wijchen streeft naar een duurzame en meer flexibele woningvoorraad, zodat geanticipeerd kan worden op huidige en toekomstige behoeften en woonwensen.
Planspecifiek
In het geval van de voorliggende ontwikkeling is geen sprake van een nieuwe woningaanvraag, maar van vervanging van bestaande bebouwing. Er wordt daarnaast aangesloten bij de wens van de gemeente om de woningvoorraad te verduurzamen. Het uitgangspunt is de bouw van een (aard)gasloze woning en in aansluiting op de BENG-normen zoals die per 1 januari 2021 van kracht worden.
De voorliggende ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid.
De beoogde ontwikkeling is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Planspecifiek
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer; een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer; of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Aangezien het aantal woningen in de toekomstige gelijk blijft in het plangebied, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Voor de herbouw van de woning is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet benodigd. Het betreffende perceel is reeds voorzien van een woonbestemming. Van een functiewijziging is derhalve geen sprake. Aangenomen mag worden dan de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie Wonen.
Desondanks is er in het najaar van 2019 een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een onderzoek naar asbest in de bodem uitgevoerd. In bijlage 1 zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.
Verkennend asbestonderzoek (NEN 5707)
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, juist is. Er zijn immers in de bodem ter plaatse van RE1 en RE2 (overige terreindeel) op basis van analytische waarnemingen, geen verhoogde gehalten aan asbest aangetroffen.
Ter plaatse van RE3 (dakgootlijn boerderij) zijn licht verhoogde gehalten aan asbesthoudende materialen aangetoond. Ter plaatse van RE4 (dakgootlijn schuur) zijn sterk verhoogde gehalten aan asbesthoudende materialen aangetoond.
De geconstateerde gehalten van RE1, RE3 en RE3 liggen onder de grens van 0,5 maal de interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Het geconstateerde gehalten van RE4 ligt boven de grens van 0,5 maal de interventiewaarde en vormt aanleiding tot het uitvoeren van sanerende maatregelen.
Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op het onverdachte deel van de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.
Met uitzondering van de gehalten aan PAK in de bovengrond ter plaatse van boring 1 liggen de geconstateerde verhoogde gehalten onder de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Het gehalte aan PAK in boring 1 (bodemlaag 0,0 tot 0,5 m -mv) is gelegen boven de indexwaarde van 0,5 en/of interventiewaarde. Echter betreft het een minimale verhoging en zijn de gehalten gelegen ver beneden de interventiewaarde. Gezien het feit dat de overige geanalyseerde monsters maximaal licht verhoogde gehalten aan PAK worden geconstateerd wordt verwacht dat de omvang van de aanwezige matige verontreiniging met PAK beperkt van omvang is.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering ten aanzien van het gebruik van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.
Wel dient rekening te worden gehouden met het feit dat als wanneer ter plaatse van boring 1 eventueel civiele werkzaamheden zullen worden uitgevoerd, wordt aanbevolen om deze matig verontreinigde grond te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker.
Het aspect 'bodem' vormt, na uitvoering van de asbestsanering, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Te zijner tijd zal een saneringsplan opgesteld worden. Het bewijs van de BUS-melding zal aan het bestemmingsplan worden toegevoegd. Deze sanering zal naar verwachting deels parallel, maar los van het bestemmingsplantraject uitgevoerd worden. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen zal aanvullend bodemonderzoek verricht worden ter plaatse van de nog te slopen bebouwing en de grindverharding.
Wegverkeer
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Railverkeer
Langs landelijke spoorwegen liggen referentiepunten, waarvoor is vastgelegd hoeveel geluid de spoorlijn mag produceren, zogenaamde geluidsproductieplafonds (GPP’s). De hoogte van de geluidsproductieplafonds is vastgelegd in het geluidsregister. De grootte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van het geluidsproductieplafond en is vastgelegd in artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bgh). De zone van een spoorweg ligt aan beide zijden van de spoorweg en wordt gemeten van de buitenste spoorstaaf. De wettelijke zone van een spoorweg is afhankelijk van de toegestane geluidsbelasting op het referentiepunt uit het geluidregister.
Weg- en railverkeerslawaai
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. De volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
Bij de te herbouwen woning wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden afkomstig van het wegverkeer op de Bijsterhuizen en de Woeziksestraat met maximaal 3 dB. Alle woningen voldoen wel aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 68 dB.
Bij de omgevingsvergunning voor bouwen wordt de geluidwering bepaald aan de hand van deze vastgestelde hogere waarde. Met enkele maatregelen kan dit eenvoudig worden gerealiseerd, waarmee een goed woon- en leefklimaat is geborgd.
Industrielawaai
De woning is niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Akoestisch onderzoek naar industrielawaai is derhalve niet benodigd.
Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van hogere waarden geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. In het gemeentelijke geluidsbeleid is vastgelegd dat iedere woning een geluidsluwe gevel moet hebben. Uit het onderzoek blijkt dat bij de woning in het plan minimaal één geluidsluwe gevel aanwezig is, hierdoor is het verlenen van de hogere waarde op basis van het gemeentelijke geluidbeleid zonder meer mogelijk.
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen moet aanvullend nog een akoestisch rapport met betrekking tot de geluidwering van de gevel worden bijgevoegd. Dit staat verder los van het bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten dienen te worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de herbouw van een bestaande woning mogelijk. Deze ontwikkeling draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtkwaliteit.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
De directe omgeving van het perceel is op basis van de VNG-brochure aan te merken als een 'gemengd gebied'. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat is gelegen nabij hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype 'gemengd gebied' is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Aan de noord- en oostzijde grenst het perceel aan bedrijventerrein Bijsterhuizen. Ook ten zuiden van de Woeziksestraat is een bedrijventerrein gelegen. Bovendien ligt het perceel binnen de invloedsfeer van de spoorlijn Oss - Nijmegen. Zodoende is ter plaatse van het plangebied sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap.
Voor bedrijventerrein Bijsterhuizen is in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan 'Bijsterhuizen' een interne milieuzonering aangebracht. Dat betekent dat aan de randen van het bedrijventerrein minder zware bedrijvigheid is toegestaan. Zoals blijkt uit onderstaande afbeelding zijn in de nabijheid van het plangebied uitsluitend bedrijven in milieucategorie 3.1 en 3.2 toegestaan. Voor deze milieucategorieën geldt een gereduceerde richtafstand van respectievelijk 30 en 50 m. Zoals blijkt uit navolgende afbeelding overlapt de hindercontour van bedrijventerrein Bijsterhuizen een gedeelte van het perceel:
Afbeelding 4.1: uitwaartse zonering omliggend bedrijventerrein
Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen is het nieuwe bouwvlak afgestemd op de hindercontour van het bedrijventerrein. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd en worden toekomstige bedrijven op het bedrijventerrein niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
Ten zuiden van het plangebied (Celsiusstraat 41 en Woeziksestraat 692 en 700) zijn diverse bedrijven in milieucategorie 1 en 2 gevestigd. Voor bedrijvigheid in milieucategorie 2 geldt een gereduceerde richtafstand van 10 m. Zoals blijkt uit voorgaande afbeelding wordt ruimschoots aan deze richtafstand voldaan.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen risicovolle inrichtingen en/of buisleidingen aanwezig.
Wel is ten zuiden van het plangebied de spoorlijn Oss - Nijmegen gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (spoortrajectnummer 64H.1). Voor deze transportroute geldt geen PR 10-6 contour, noch is sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Wel is het plangebied binnen het invloedsgebied gelegen. Omdat de personendichtheid met het voorliggende bestemmingsplan niet zal toenemen, is een berekening van het groepsrisico niet benodigd. Bovendien blijkt uit eerdere berekeningen voor het project 'Keerspoor' dat het groepsrisico onder de 10 % van de oriëntatiewaarde ligt. Omdat ter plaatse van het voorliggende plangebied sprake is van een lagere personendichtheid, mag worden aangenomen dat ter hoogte van het plangebied evenmin sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hiervoor moet op basis van artikel 7 en 9 Bevt een beoordeling van rampbestrijding en zelfredzaamheid van personen ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Gelderland Zuid (VGZ).
Wettelijk kader
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, moet een watertoets worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursakkoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (artikel 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (artikel 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. Overigens betreft de watertoets niet alleen het belang van de waterbeheerder, maar ook het gemeentelijk waterbelang.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuiswaterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.
Huidig watersysteem
Geomorfologie
In het plangebied zijn een bedrijfswoning en diverse verouderde opstallen aanwezig. In totaal is er 692 m2 bebouwing aanwezig. Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwater- beschermingsgebied. Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1) blijkt dat de deklaag (0 - 1,5 m -mv) uit matig fijn zand bestaat met daaronder (1,5 - 2,5 - mv) zwak zandig leem, met daaronder weer matig fijn zand en dat de grondwaterstand zich bevindt op een diepte van afgerond 1,9 m -mv.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.
In de huidige situatie is het plangebied aangesloten op de riolering (gemengd stelsel) onder de Woeziksestraat.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.
Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer
Waterbeleid
In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.
Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is vooral gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Zorgplichten
De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wet milieubeheer artikel 10.33). Hemelwater moet door perceeleigenaren op eigen terrein worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd en ook niet op het oppervlaktewater kan worden geloosd. Is dat laatste het geval, dan treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet artikel 3.5).
Wat betreft grondwater heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet artikel 3.6).
Waterschap
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet artikel 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.
Wateroverlast en volksgezondheid
Beleidsuitgangspunten
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie moet zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.
Gevolgen voor het plan
Bij de bouw van de nieuwe woning zal rekening worden gehouden met de ontwaterings- en droogleggingseisen. Het plangebied heeft bovendien al een bestemming 'Wonen' en er is in de bestaande situatie geen sprake van wateroverlast.
In het geval van ondergronds bouwen of onderkeldering zal in de bouwplannen rekening worden gehouden met eventuele grondwateroverlast. Tevens dienen consequenties van ondergronds bouwen voor het grondwaterregime in de directe omgeving nader te worden bekeken. Het ontwerp van de woningen zal overigens pas definitief gemaakt worden na het vaststellen van het bestemmingsplan.
Afkoppeling en waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.
Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden hemelwater- en droogweerafvoer (HWA- en DWA-afvoer).
Hemelwater moet in beginsel op eigen perceel worden verwerkt. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.
Gevolgen voor het plan
Voor het plangebied is sprake van een afname aan verharding met 323 m2, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Watercompensatie is derhalve niet benodigd.
Bestaande situatie | Toekomstige situatie | Verschil | |
Onverhard | 2.254 m2 | 2.577 m2 | + 323 m2 |
Hoofdgebouw | 72 m2 | 260 m2 (65% * 400 m2) | + 188 m2 |
Bijgebouwen | 620 m2 | 120 m2 | - 500 m2 |
Openbare verharding | - | - | - |
Verharding eigen terrein | 750 m2 | 739 m2 (20% * 3.696 m2) | - 11 m2 |
Totaal | 3.696 m2 | 3.696 m2 |
In de huidige situatie is het dakoppervlak van de bestaande bebouwing niet afgekoppeld. In de toekomstige situatie is dit wel het geval en loopt het water de omliggende tuin in. Daar kan het water infiltreren in de bodem.
Waterkwaliteit
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.
Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.
Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.
Gevolgen voor het plan
In de Woeziksestraat is een gemengd rioolstelsel aanwezig, waarop kan worden aangesloten. De precieze aansluiting van de riolering zal sowieso in een later stadium (in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen) in overleg met de gemeente Wijchen worden uitgedetailleerd.
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Natte natuurwaarden
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Bouwplan en toekomstige beheer van de planlocatie geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.
Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.
Gevolgen voor het plan
Het plangebied bevindt zich niet in een beschermingszone voor natte natuur. Er wordt geen nieuw open water aangelegd. Het beleidsuitgangspunt is niet van toepassing op het plangebied.
Drinkwaterbesparing
Beleidsuitgangspunten
Drinkwaterverspilling moet worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen voor het plan
Dit punt wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Beleving van water
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd.
Gevolgen voor het plan
Er bevindt zich geen oppervlaktewater in het plangebied. Het beleidsuitgangspunt is verder niet van toepassing op het plangebied.
Overweging & conclusie
Het verhard oppervlak in het plangebied zal afnemen. Bovendien zal de nieuwe (te herbouwen) woning worden afgekoppeld, waardoor de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied zal verbeteren.
Overleg met waterbeheerder
In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het voorliggende bestemmingsplan aan Waterschap Rivierenland voorgelegd worden.
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Wijchen is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
Vleermuizen
De aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied kan niet uitgesloten worden. Om deze reden dient aanvullend vleermuisonderzoek volgens het meest recente vleermuisprotocol uitgevoerd te worden. Dergelijk onderzoek zal bestaan uit tenminste zes vleermuisinventarisaties die in de periode half mei tot en met eind september uitgevoerd worden. Vleermuizen gebruiken het landschap gedurende het jaar namelijk op verschillende manieren (i.e. kraamplaats, zomerverblijfplaats, paarverblijf, (massa) winterverblijfplaats). Het vleermuisprotocol stelt daarom dat tenminste zes inventarisatiemomenten nodig zijn om de functies, die het plangebied mogelijk voor vleermuizen vervult, zo goed mogelijk te inventariseren. Op basis van de uitkomsten van het aanvullende onderzoek wordt duidelijk of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Het plangebied vormt geen geschikte verblijfplaats voor vogels met een vaste verblijfplaats. Het plangebied is wel onderdeel van de functionele leefomgeving van de Huismus. Echter zijn er in de omgeving van het plangebied voldoende mogelijkheden, in de vorm van akkerlandschap en tuinen, voor de huismus om te foerageren. De functionele leefomgeving van de Huismus zal door uitvoering van de planning niet zodanig verkleind worden dat dit negatieve gevolgen zal hebben op de instandhouding van de soort. Hierdoor bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen verdere verplichtingen voor deze soorten. Wel dient de zorgplicht in acht genomen te worden.
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied is geschikt als functionele leefomgeving voor strikt beschermde marterachtigen. Om de functie van het plangebied voor deze soorten vast te kunnen stellen, dienen er wildcamera’s geplaatst te worden. Deze camera’s dienen in de periode maart tot en met augustus zes weken in het veld te staan. Hierbij worden de camera’s tijdens het eerste bezoek in het veld geplaatst en daarna om de week gecontroleerd (dit komt neer op drie controlebezoeken). Er zijn in totaal dus vier bezoeken nodig om het onderzoek uit te voeren.
Amfibieën
Het plangebied vormt geschikt leefgebied voor de Rugstreeppad. Hierdoor kan de aanwezigheid van de Rugstreeppad niet met zekerheid worden uitgesloten. Hierdoor dient er nader onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van de Rugstreeppad en de functies van het gebied voor deze soort. De Rugstreeppad gaat vanaf oktober in winterslaap en verstopt zich daarbij onder de grond.
Gebiedsbescherming
Het plangebied heeft geen status in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is Natura 2000-gebied 'Rijntakken', circa 6,0 km ten noorden van het plangebied. Gezien de aard, omvang, het effectbereik en de afstand, worden er geen significant nadelige effecten op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig. Gelet op het toekomstige gebruik van de locatie is alleen sprake van vervangende nieuwbouw en neemt het aantal verkeersbewegingen niet toe. In de bestaande situatie is in het plangebied bovendien sprake van een bestaande woning met verwarmingsketel met bijbehorende stikstofuitstoot, terwijl in de toekomstige situatie geen sprake meer is van een aardgasaansluiting.
Soortenbescherming
Er is aanvullend onderzoek noodzakelijk naar vleermuizen, grondgebonden zoogdieren (marterachtigen) en amfibieën.
Te zijner tijd zullen de resultaten van deze onderzoeken worden ingevoegd. Mogelijk moet in het verlengde hiervan een ontheffing worden aangevraagd. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten moeten eventueel maatregelen worden getroffen om effecten te voorkomen. Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook zijn significant negatieve effecten op nabij gelegen Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Wijchen
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Wijchen ligt het perceel in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat voor bodemingrepen groter dan 120 m2 of die dieper reiken dan 0,3 m archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Naast een hoge archeologische verwachtingswaarde is het perceel tevens gelegen binnen de aandachtszone van het aangrenzende AMK-terrein. Binnen deze zone is archeologisch onderzoek verplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 30 m2. Nader onderzoek met betrekking tot archeologie is dan ook noodzakelijk.
Archeologie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is in het najaar van 2019 een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
In het plangebied is sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Ten aanzien van de voorgenomen ingrepen adviseert het onderzoeksbureau aanvullend onderzoek voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden. Gezien de verwachting op het aantreffen van zowel grondsporen als vondstconcentraties kan een dergelijk onderzoek het beste worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P). Dit onderzoek kan zich mogelijk beperken tot die locaties binnen het plangebied waar daadwerkelijk ingrepen in de ondergrond plaats zullen vinden.
Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in of nabij het plangebied aanwezig.
Archeologie
Er is sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Ten aanzien van de voorgenomen ingrepen adviseert Transect tot het uitvoeren van aanvullende onderzoekstappen voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd als een karterende en waarderende fase. Gezien de verwachting op het aantreffen van zowel grondsporen als vondstconcentraties kan een dergelijk onderzoek het beste worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P). Dit onderzoek kan zich mogelijk beperken tot die locaties binnen het plangebied waar daadwerkelijk ingrepen in de ondergrond plaats zullen vinden.
Voorafgaand aan dit onderzoek moet een Programma van Eisen (PvE) worden opgesteld, dat moet worden goedgekeurd door de bevoegde overheid, de gemeente Wijchen. Gezien de beperkte omvang van het bouwvlak, kan in het PvE misschien rekening worden gehouden met een doorstart naar een Definitieve Opgraving (DO), om waardevolle archeologische resten veilig te kunnen stellen.
Het bevoegd gezag, de gemeente Wijchen, sluit zich na beoordeling van het archeologisch rapport aan bij het advies dat er vervolgonderzoek nodig is. De omvang van dit onderzoek moet nader bepaald worden en hangt samen met de omvang van de daadwerkelijke bodemverstoringen door de bouw en bijbehorende infrastructuur (wegen, riool, kabels en leidingen).
Tot dat dit aanvullende onderzoek is uitgevoerd, blijft de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen of andere beschermenswaardige objecten gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herbouw van een bestaande woning. De herbouw van de woning aan de Woeziksestraat leidt niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, omdat hier al een woning aanwezig is.
De woning aan de Woeziksestraat wordt - net als in de huidige situatie - rechtstreeks ontsloten op de Woeziksestraat en via Bijsterhuizen op de Graafseweg (N324) enerzijds en de A326 / Wijchenseweg anderzijds.
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Wijchen de gemiddelde parkeernormen uit CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Dit is bepaald in het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen', dat op 16 juni 2016 in werking is getreden.
In artikel 7.3 van de regels is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de maximale parkeernormen in CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' als uitgangspunt dienen. Voor vrijstaande woningen geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per woning. Eén en ander is weergegeven in navolgende tabel:
Type woning | Parkeernorm |
Vrijstaande woning | 2,6 parkeerplaatsen per woning |
Bedrijf aan huis (kantoor zonder baliefunctie) | 2,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo |
Tabel: parkeernormen
Parkeren moet geheel op eigen terrein opgelost worden. Dat betekent dat voorzien moet worden in tenminste drie parkeerplaatsen. Gelet op de ruime kavelmaat mag worden aangenomen dat er voldoende ruimte is om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. Het aspect 'Parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd, dat betekent ‘vermindering’). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.
Doorwerking plangebied
De gemeente Wijchen wenst haar woningvoorraad te verduurzamen. Met de voorliggende ontwikkeling wordt hier nadrukkelijk op ingespeeld. Uitgangspunt is de bouw van een (aard)gasloze woning. Bovendien is duurzaamheid meer dan alleen het energievraagstuk. Ook de wijze van bouwen en de inrichting van de percelen zijn hierbij van belang. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld de toepassing van duurzame materialen en zelfvoorzienend in de opvang/ het hergebruik van regenwater.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Wijchen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Tuin
De achterzijde van het perceel is voorzien van de bestemming 'Tuin'. Het is niet wenselijk deze gronden aan te merken als achtererfgebied bij de woning, gelet op de ligging nabij bedrijventerrein Bijsterhuizen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Binnen deze bestemming zijn in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Uitzondering hierop vormen gebouwen voor nutsvoorzieningen.
Wonen - 1
De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Onder de bestemming 'Wonen - 1' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 80 m². (Niet verkeersaantrekkende) aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Ook voor een bedrijf aan huis geldt een maximum vloeroppervlakte van 80 m2, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis'.
Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor werkzaamheden op of in deze gronden met een oppervlakte groter dan 120 m2 respectievelijk 1.000 m2 of die dieper reiken dan 0,3 m is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent bestaande afstanden en maten.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Tevens is in de algemene gebruiksregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de gemiddelde parkeernormen uit CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.