direct naar inhoud van Regels
Plan: Industrieterrein Loonse Waard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BTLWbtLoonseWaard-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Industrieterrein Loonse Waard' met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTLWbtLoonseWaard-VG01 van de gemeente Wijchen;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Archeologische waarden

waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;

1.6 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.9 Bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

1.10 Bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming;

1.11 Bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.12 Bestaand
  • a. bij bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • b. bij gebruik: legaal gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;


1.13 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.23 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 Dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.25 Equivalent geluidniveau

het energetische gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid. Het energetische gemiddelde wordt berekend volgens de methode zoals omschreven in de Handreiking meten en rekenen Industrielawaai, zoals deze handreiking luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.26 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 Geluidsbelasting in dB(A)

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.28 Geluidsruimte

de verdeling van de beschikbare geluidsruimte per kavel - uitgedrukt in een geluidsimmissiewaarde in dB(A) - passend binnen de zonegrens geluid, zoals vastgelegd in de toetsingstabellen en verkavelingskaart, welke zijn opgenomen in Bijlage 2 behorend bij deze regels;

1.29 Geluidszone

geluidszone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;

1.30 Geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in een belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.31 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;


1.32 Kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

1.33 Kavel

het kavel dan wel de grenzen van de inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dat als uitgangspunt is genomen voor het bepalen van de geluidsruimte van een afzonderlijk bedrijf, als weergeven op de verkavelingskaart welke is opgenomen in Bijlage 2 behorend bij deze regels;

1.34 Kwetsbaar object

object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.35 Onzelfstandige kantoren

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

1.36 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.37 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.38 Overslagbedrijf

een overslagbedrijf is een bedrijf dat als hoofdactiviteit goederen uit een schip overzet op een ander vervoermiddel of omgekeerd. Overslagfaciliteiten zijn toegestaan indien deze specifiek zijn bedoeld voor de overslag van water naar land (en visa versa) en voor overslag van water naar water.

1.39 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.40 Peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het be- staande aansluitende afgewerkte maaiveld;


1.41 Prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 Reserve geluidsruimte

niet kavel gebonden geluidsruimte als opgenomen in het zonebeheermodel;

1.43 Risicovolle inrichting

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.44 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 Stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.

1.46 Toetsingstabellen

de tabellen die als bijlage 2 in het als Bijlage 2 bij deze regels opgenomen Zonebeheerplan Loonse Waard zijn toegevoegd aan de planregels, waarin zijn weergegeven de toetspunten, de zoneringsgrenswaarden en de toegekende geluidsruimte aan bedrijven/kavels;

1.47 Verkavelingskaart

de weergave van de geografische ligging van de kavels, welke als uitgangspunt zijn genomen voor het bepalen van de geluidsruimte van een afzonderlijk bedrijf;

1.48 Voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

1.49 Voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.50 Waterregeling

Regeling houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen;

1.51 Wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.52 Wettelijke grenswaarden

geldende grenswaarde in de zin van de Wet geluidhinder;

1.53 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.54 Zonebeheerplan

plan overeenkomstig artikel 164 Wet geluidhinder, dat de toedeling van geluidruimte binnen een gezoneerd industrieterrein regelt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van onderschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.7 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 De gebruikte geluidsruimte als geluidimmissiewaarde

De bepaling van de gebruikte geluidsruimte als geluidimmissiewaarde in dB(A) ter plaatse van de toetspunten als weergegeven in bijlage 1 van het Bijlage 2 bij deze regels opgenomen Zonebeheerplan Loonse Waard vindt plaats conform de meet- en rekenmethode industrielawaai voor complexe situaties (methode II), zoals beschreven in de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999, onder de in de genoemde handleiding bepaalde voorwaarden. Bij de berekening wordt:

  • a. uitgegaan van alle tot de inrichting behorende installaties, toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en alle overige tot de inrichting behorende bronnen, voor zover die plaatsvinden of zijn gelegen binnen het kavel of aangrenzend aan de kade, een en ander met de representatieve bedrijfssituatie als uitgangspunt; deze geluidsbelasting wordt afzonderlijk bepaald voor de dag-, de avond- en de nachtperiode;
  • b. gebruik gemaakt van het model Geomilieu (versie 3.11), waarbij het Zonebeheerplan Loonse Waard wordt gebruikt zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven voor zover deze voorkomen in de als Bijlage 1 opgenomen Bedrijvenlijst Loonse Waard, met uitzondering van risicovolle inrichtingen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. tevens de uitoefening van een groothandel in ijzer- en metaalwaren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in ijzer- en metaalwaren';
  • c. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. onzelfstandige kantoren;
  • e. loswallen;
  • f. de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen, alsmede voorzieningen van algemeen nut;
  • g. toegangs- en interne ontsluitingswegen;

met de daarbij behorende

  • h. binnen de doeleinden passende verhardingen en al dan niet gebouwde parkeergelegenheid;
  • i. groenvoorzieningen en fietsvoorzieningen;
  • j. bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 70%, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'relatie' de ter plaatse opgenomen bouwvlakken bij de bepaling van het percentage aan bebouwing worden gezien als één bouwvlak.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m, waarbij geldt dat indien een bestaand bedrijfsgebouw hoger is dan 15 m de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, mag maximaal 600 m³ bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal 5,5 m respectievelijk 8,5 m bedragen;
  • c. het onder b. bepaalde is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, dakvensters en goten, met dien verstande dat niet meer dan 25% van het hellend dakvlak van een hoofdgebouw door dakvensters (onder dakvensters worden mede dakkapellen verstaan) mag worden doorbroken.

3.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoningen betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  • a. de herbouw plaatsvindt op de bestaande fundamenten. Bij het ontbreken van de fundamenten vindt herbouw plaats op de (voormalige) bebouwingscontour;
  • b. de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  • c. herbouw plaats vindt in de bestaande bouwwijze.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. op de gronden gelegen binnen het bouwvlak de maximale bouwhoogte 10 m mag bedragen, met uitzondering van silo's en soortgelijke bouwwerken, waarvan de maximale bouwhoogte 25 m mag bedragen en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 3 m mag bedragen;
  • b. op de gronden gelegen buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en bouwpercelen, alsmede ten aanzien van de inrichting van de gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van stallingsruimten, parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- en ontsluitingswegen, indien zulks noodzakelijk is:

  • a. voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • d. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Hogere bouwhoogte bouwdelen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 onder a., ten behoeve van een grotere bouwhoogte van bouwdelen als afzuiginstallaties en silo's, met dien verstande dat de verhoging maximaal 5 meter mag bedragen.

3.4.2 Hogere bouwhoogte terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 onder a en b, ten behoeve van een grotere bouwhoogte van terreinafscheidingen voor zover gelegen op minimaal 10 meter achter de voorste perceelsgrens, mits:

  • a. de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt;
  • b. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. woondoeleinden, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. zelfbedieningsgroothandelsbedrijven en detailhandelsbedrijven;
  • c. zelfstandige kantoren;
  • d. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen (inclusief LPG);
  • e. risicovolle inrichtingen;
  • f. nieuwe kwetsbare objecten;
  • g. de uitoefening van een andere tak van handel (inclusief detailhandel), bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde in artikel  3.1 is toegestaan.
  • h.
3.5.2 Opslag

Onverminderd het bepaalde in artikel  3.5.1 wordt tot een strijdig gebruik ook gerekend het gebruik van de gronden:

  • a. voor de buitenopslag van goederen hoger dan 8 m voor zover dit plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  • b. voor de buitenopslag van goederen hoger dan 3 m, voor zover dit plaatsvindt buiten het bouwvlak;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. het bepaalde in onder a en b is niet van toepassing voor zover het betreft tijdelijke opslag van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de in het plan aangewezen bestemming.

3.5.3 Laden en lossen en parkeren

Het gebruik van de gronden voor laden en lossen, alsmede voor parkeren is toegestaan binnen de bestemming en dient op eigen terrein plaats te vinden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Andere bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder a. teneinde bedrijven toe te staan in dezelfde categorie als de op grond van de bepalingen in 3.1 onder a. toegestane bedrijfsactiviteiten, maar die niet zijn opgenomen in de als Bijlage 1 opgenomen Bedrijvenlijst Loonse Waard met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de aard, uitstraling, milieubelasting en ruimtelijke impact van deze bedrijven is vergelijkbaar met de met de op grond van de bepalingen in 3.1 onder a. toegestane bedrijfsactiviteiten;
  • b. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  • d. het bevoegd gezag wint, met betrekking tot de vraag of de bedrijven naar de aard, uitstraling, milieubelasting en ruimtelijke impact vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, advies in van een onafhankelijk terzake deskundige.

Artikel 4 Leiding - Riool

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een noodoverloop van de openbare afvalwaterriolering, één en ander met de bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het verwijderen van beplanting;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

4.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

4.4.3 Verlening

De in 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 4.4.1 wordt door het bevoegd gezag schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een middelhoge archeologische verwachting.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² in de zones met middelhoge archeologische verwachting dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    • 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    • 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 2,0 m onder het bestaande maaiveld;
    • 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden als bedoeld in c onder 2 en 3 een rapport, of na beëindiging van de werken en werkzaamheden als bedoeld in c onder 1 een verslag, te overleggen, waaruit blijkt dat naar het oordeel van het bevoegd gezag op verantwoorde wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen;
  • d. verlagen van de waterstand.

5.3.2 Uitzonderingen

Het onder 5.3.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 2,0 m onder het bestaande maaiveld;
  • d. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot 250 m² in de zones met middelhoge archeologische verwachting;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • f. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

5.3.3 Verlening
  • a. de onder 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • b. indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zo nodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

5.3.4 Voorwaarden

Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. een gewijzigde dubbelbestemming op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse andere archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een lage archeologische verwachting.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 500 m² in de zones met lage archeologische verwachting dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    • 1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    • 3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 2,0 m onder het bestaande maaiveld;
    • 4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden als bedoeld in c onder 2 en 3 een rapport, of na beëindiging van de werken en werkzaamheden als bedoeld in c onder 1 een verslag, te overleggen, waaruit blijkt dat naar het oordeel van het bevoegd gezag op verantwoorde wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen;
  • d. verlagen van de waterstand.

6.3.2 Uitzonderingen

Het onder 6.3.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 2,0 m onder het bestaande maaiveld;
  • d. vvoor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een oppervlakte tot 500 m² in de zone met lage archeologische verwachting;
  • e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • f. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

6.3.3 Verlening
  • a. de onder 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • b. indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zo nodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

6.3.4 Voorwaarden

Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. een gewijzigde dubbelbestemming op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse andere archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Bergend rivierbed

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Bergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van water.

7.2 Bouwregels
  • a. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) is uit hoofde van de bescherming van het bergend rivierbed een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing toegestaan, mits:
    • 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
    • 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en;
    • 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • b. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming(en) is uit hoofde van de bescherming van het bergend rivierbed naast het genoemde onder a. een uitbreiding van bestaande bebouwing toegestaan, mits:
    • 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
    • 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
    • 3. er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en;
    • 4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
  • c. De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1  Verbod

Het is  verboden  zonder of in  afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen en dempen van sloten en andere watergangen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en drainage;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen over een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
7.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • 1. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • 2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd (water)vergunning, melding of anderszins mogen worden uitgevoerd.

7.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 dient de waterbeheerder toestemming te hebben verleend.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, gehoord de waterbeheerder, het plan zodanig wijzigen dat de grenzen van deze dubbelbestemming worden gewijzigd of deze dubbelbestemming wordt verwijderd indien dit uit oogpunt van het waterbelang verantwoord is.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen

In aanvulling op de regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in 'Hoofdstuk 2 ' van dit bestemmingsplan is het oprichten van ondergrondse bouwwerken toegestaan met dien verstande dat:

  • a. ondergronds bouwen, met inbegrip van inritten en hellingbanen, uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
  • c. de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen.

9.2 Nutsvoorzieningen

In aanvulling op de regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in 'Hoofdstuk 2 ' van dit bestemmingsplan is het oprichten van bouwwerken toegestaan ten algemene nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, mits de inhoud van elk van deze gebouwtjes niet meer bedraagt dan 50 m³ en de hoogte ervan niet meer dan 3,5 m bedraagt.

9.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
9.3.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het ontwerp van het bestemmingsplan dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

9.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

9.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 9.3.1 en 9.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en in aanvulling op de elders in deze regels opgenomen gebruiksregels, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken voor:

  • a. het storten van puin en als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen, werktuigen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of andere voorwerpen of onderdelen hiervan, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/of realisering van de in het plan aangewezen bestemmingen;
  • b. seksinrichtingen en escortbedrijven en/of (straat)prostitutie.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - industrie
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden mede bestemd voor het gezoneerde industrieterrein, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting van de inrichtingen (zowel zoneplichtige als niet zone-plichtige) die gelegen zijn binnen deze aanduiding worden toegerekend aan de geluidzone door deze mee te nemen in de geluidsboekhouding (zonebewakingsmodel) van het ter plaatse gezoneerde industrieterrein;
  • b. in afwijking van het overige in dit plan bepaalde is het niet toegestaan nieuwe geluidgevoelige objecten of geluidgevoelige terreinen aan te leggen of in te richten ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
  • c. de aanduiding 'geluidzone - industrie' met bijbehorende regels zoals opgenomen in dit artikel zijn ter vervanging van de aanduiding 'geluidzone - industrie' met bijbehorende regels voor het industrierrrein Loonse Waard van de onderliggende bestemmingsplannen 'Buitengebied Wijchen' met identificatienummer 'NL.IMRO.0296.BGBBuitengebied-DF02' en 'Buitengebied herziening 2014' met identificatienummer 'NL.IMRO.0296.BGBHerziening2014-DF01' en laat de overige regels uit dit bestemmingsplan ongewijzigd.

11.2 vrijwaringszone - dijk - 1
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen middels het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

11.3 vrijwaringszone - dijk - 2

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

11.4 milieuzone - regeling gebruik geluidsruimte
11.4.1 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - regeling gebruik geluidsruimte' is het niet toegestaan:

  • a. gronden en bouwwerken te gebruiken voor zover dit gebruik een grotere geluidsruimte tot gevolg heeft dan de geluidimmissiewaarde berekend conform artikel 2.8:
  • b. een bedrijf als bedoeld in artikel 3 in gebruik te hebben, zonder te beschikken over een akoestische rapportage berekend conform het Zonebeheerplan Loonse Waard waaruit de door het bedrijf gebruikte geluidsruimte, ingedeeld overeenkomstig het bepaalde onder a, blijkt;
  • c. het bepaalde onder b is niet van toepassing op het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken zoals dat aanwezig was op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, tenzij het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.4.2 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.4.1 om een grotere geluidsruimte op een kavel toe te staan. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. door de aanvrager de gewenste geluidsruimte en een overzicht van de geluidsbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden voldoende zijn aangegeven;
  • b. ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken en een qua milieuhinder zo goed mogelijke terreinindeling, een grotere geluidsruimte noodzakelijk is ter verbetering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering;
  • c. door het toestaan van een grotere geluidsruimte de maximaal toegestane geluidsbelasting op de geluidszone en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld, niet wordt overschreden;
  • d. in de omgevingsvergunning worden door het bevoegd gezag de nieuwe toetsingswaarden voor immissietoetspunten vastgelegd voor het bedrijf of de nieuwe bedrijfsactiviteiten die niet mogen worden overschreden;
  • e. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de betreffende bedrijfsactiviteit en productiecapaciteit.

11.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning bouwwerken te slopen. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het slopen van het betreffende bouwwerk niet leidt tot overschrijding van de zoneringsgrenswaarden.

11.4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regeling voor het gebruik van geluidsruimte te wijzigen door aanpassing van de toetsingstabellen in bijlage 2 en/of de verkavelingskaart in bijlage 1 van het als Bijlage 2 bij deze regels behorende Zonebeheerplan Loonse Waard indien:

  • a. de indeling in bouwpercelen wijzigt en de verdeling van de geluidsruimte daarop moet worden aangepast;
  • b. dit in het belang is van een efficiënter gebruik van de geluidsruimte binnen de geluidszone en dit geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van gevestigde bedrijven en de gebruiksmogelijkheden van onbebouwde bouwpercelen;
  • c. blijkt dat ten behoeve van een bedrijf minder of geen gebruik meer wordt gemaakt van de voor het kavel beschikbare geluidsruimte en dit geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van het kavel.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit plan voor:

  • a. het toestaan van een vergroting van de bij recht in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met inachtneming van het bepaalde onder 7.2 onder a., als gevolg waarvan slechts een éénmalige vergroting van 10% van het bebouwde oppervlak van de betreffende bestaande bebouwing is toegestaan;
  • b. het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt, mits de afwijking niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • c. het toestaan van een vergroting van de bij recht in deze regels gegeven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

12.2 Antennemast

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning toestemming verlenen voor de plaatsing van een antennemast voor mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;
  • b. de antennemast leidt niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • c. de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden;
  • d. de antennemast is niet hoger dan noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van 40 m.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen overeenkomstig een in dit plan opgenomen nadere eisen regeling nemen burgemeester en wethouders het bepaalde in afdeling 3.4 Awb in acht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Industrieterrein Loonse Waard'.