Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wethouder Bankenstraat 12 te Batenburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0296.BTBwethbankenstr12-DFBP
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Wethouder Bankenstraat 12 te Batenburg" met identificatienummer NL.IMRO.0296.BTBwethbankenstr12-DFBP van de gemeente Wijchen;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteit:
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke/kunstzinnige - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met be­ houd van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aan huis verbonden beroep:
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
 
1.7 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
 
1.8 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistori­ sche waarde;
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.10 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwperceel, bestemmingsvlak etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.11 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijde­ lijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.12 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
 
1.13 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
 
1.14 bestaand: 
  1. tav bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde ver­ gunning;
  2. tav gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechts­ kracht heeft verkregen;
  3. tav werken of werkzaamheden: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteldplan, dan wel toegestaan krachtens omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 on­ der b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.18 bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat hetzij functioneel hetzij door zijn situ­ ering of afmeting ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een ga­ rage, berging of hobbyruimte;
 
1.19 bos:
elk terrein waarop al dan niet bedrijfsmatig activiteiten worden uitgevoerd gericht op de duurzame in­ standhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en exten­ sieve recreatie;
 
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende be­ bouwing is toegelaten;
 
1.23 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.25 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.26 bouwwijze:
de wijze van bouwen van een woning, waarbij: 
  1. onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  3. onder twee-aaneen wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  4. onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aan­ grenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
1.27 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of we­ genpatroon en/of de architectuur;
 
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.29 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitge­ oefend;
 
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden om­ sloten ruimte vormt;
 
1.31 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de be­ stemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, inclusief daarbij behorende aan- en uitbouwen;
 
1.32 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
 
1.33 huishouden:
een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (wil­ len) voeren.
 
1.34 kleine windturbine:
windturbine bedoeld voor het leveren van stroom aan de/het ter plaatse aanwezige woning/bedrijf, waar­ bij reststroom aan het net doorgezet kan worden. De windturbine heeft een ashoogte van niet meer dan 15 meter en een tiphoogte van niet meer dan 20 meter;
 
1.35 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
 
1.36 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of een burgerwoning;
 
1.37 nevenactiviteit:
activiteiten die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel;
 
1.38 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omge­ vingsrecht;
 
1.39 ondergeschikte functie:
een functie die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie bin­ nen een bestemming;
 
1.40 overkapping/ carport:
een dakconstructie, vrijstaand met maximaal één wand, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.41 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.42 permanente bewoning:
bewoning van een bouwwerk waarbij sprake is van gebruik van het object als hoofdverblijf zoals bedoeld in de wet GBA en/of er geen sprake is van een hoofdverblijf elders;
 
1.43 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfs­ matig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, seks­ theater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.44 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
 
1.45 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die: 
  1. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  2. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouw­ perceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.46 vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat fysiek geheel los staat van enig ander gebouw, dan wel slechts met een ander ge­ bouw verbonden is door een bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals een overkapping of pergola;
 
1.47 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwer­ ken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;
 
1.48 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
 
1.49 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
 
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan;
 
1.50 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan;
 
1.51 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan;
 
1.52 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning.
 
1.53 woning / wooneenheid:
een complex van fysiek aan elkaar verbonden ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.54 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan;
 
1.55 woongebouw:
een gebouw ten behoeve van woondoeleinden, bestaande uit twee of meerdere wooneenheden;
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daar­ mee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
2.9 peil:
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: 
  1. de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - 1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
 
De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. wonen;
  2. beroep of bedrijf aan huis;
  3. na een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.5.1 of 3.5.2, recreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast danwel kleinschalig kamperen (mini camping);
  4. de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag;
  5. waterhuishoudkundige doeleinden; 
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, tuinen en erven en over­ eenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
 
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1: 
  1. Aantal woningen:
    Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat:
  2. Aan huis verbonden beroep:
    Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebou­ wen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte beroepsactiviteit aan huis toege­ staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. het (mede) ten behoeve van een aan huis verbonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 80 mL;
    2. degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    3. de activiteit mag niet leiden tot gebruik van extra parkeerruimte binnen het openbaar gebied;
    4. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden; hieronder worden niet begrepen handels­ activiteiten via het internet;
    6. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen niet zijn toegestaan.
  3. Aan huis verbonden bedrijf:
    Aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten zijn niet toegestaan, behoudens na verlening van een omge­ vingsvergunning als bedoeld in 3.5.4.
  4. Duurzame energie:
    De opwekking van duurzame energie is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie.
  5. Voorwaardelijke verplichting nieuwe woning:
    De woning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend worden gebouwd, in stand gehou­ den en gebruikt, onder de volgende voorwaarden:
    1. de schuur, gekoppeld aan de sloopmelding met zaaknummer 6490869, is geheel gesloopt;
    2. de landschappelijke inpassing is binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gerealiseerd en wordt in stand gehouden conform de in Bijlage 1 'Landschappelijke inpassing' op­ genomen landschappelijke inpassing.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bebouwing
 
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2.2 Situering
 
Indien in een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangeduid zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding -1" buiten het aangeduide bouwvlak oprichting van bijgebouwen is toegestaan.
 
3.2.3 Voorwaardelijke verplichting nieuwe woning
 
De woning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag uitsluitend worden gebouwd, in stand gehou­ den en gebruikt, onder de volgende voorwaarden: 
  1. de schuur, gekoppeld aan de sloopmelding met zaaknummer 6490869, is geheel gesloopt;
  2. de landschappelijke inpassing is binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan gerealiseerd en wordt in stand gehouden conform de in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing opge­ nomen landschappelijke inpassing.
3.2.4 Maatvoering
 
Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:
 
  
3.2.5 Inhoud
Met betrekking tot de inhoud van woningen geldt het volgende: 
  1. indien de bestaande inhoud van een woning kleiner is dan 350 m3 dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 450 m3;
  2. indien de bestaande inhoud van een woning groter is dan 350 m3 maar kleiner dan 450 m3 dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 600 m3;
  3. indien de bestaande inhoud van een woning groter is dan 450 m3 maar kleiner dan 800 m3, dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 800 m3;
  4. indien de bestaande inhoud van de woning 800 m3 of meer dan 800 m3 bedraagt, dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
  5. voorzover het een gesplitste woning betreft, geldt de inhoud van voor de splitsing voor de gesplitste woningen gezamenlijk als totale maximale inhoud. 
  6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' mag de inhoud van het woongebouw niet meer bedragen dan met deze aanduiding is aangegeven.
3.2.6 Herbouw
Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande woningen de volgende voorwaarden: 
  1. de herbouw vindt grotendeels plaats op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten van de woning;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
3.2.7 Zwembaden
In afwijking van het bepaalde in 3.2.4 geldt voor zwembaden, niet zijnde een gebouw, dat: 
  1. deze uitsluitend op het zij- en/of achtererf worden gebouwd;
  2. de hoogte maximaal 1 m bedraagt;
  3. de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
  4. de oppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken op het zij- en achtererf maximaal 50% van de oppervlakte van dat zij- en achtererf bedraagt.
3.2.8 Ondergronds bouwen
Ondergrondse ruimten (kelders) bij woningen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en mogen uit­ sluitend worden gesitueerd onder de woning (met inbegrip van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) dan wel tot maximaal 25 m2 buiten de woning, alsmede onder de vrijstaande bijgebouwen.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Omgevingsvergunning maatvoering
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 teneinde de voorgeschreven goot- en bouwhoogte met 10% van de voorgeschreven hoogte te verhogen.
 
3.3.2 Omgevingsvergunning inhoud woning
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 teneinde de toegestane inhoud van de woningen te vergroten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 
  1. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 1000 m3;
  2. de voorgeschreven goot- en bouwhoogte mag met maximaal 10% van de voorgeschreven maatvoe­ ring worden verhoogd;
  3. de rayonarchitect/ dorpsbouwmeester dient om advies gevraagd te worden met betrekking tot de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het voornemen;
  4. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevisuali­ seerd in een terrein-/ beplantingsplan; dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ be­ plantingsplan;
  5. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen wor­ den beperkt;
  6. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omlig­gende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
3.3.3 Omgevingsvergunning kleine windturbines
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 teneinde binnen het bestemmingsvlak de oprichting van 1 kleine windturbine ten be­ hoeve van (aanvullende) stroomvoorziening op het betreffende perceel mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 
  1. de ashoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 15 m;
  2. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 20 m;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen wor­ den beperkt;
  4. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 genoemde waar­den.
3.3.4 Omgevingsvergunning bebouwde oppervlakte vrijstaande bijgebouwen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten, mits: 
  1. voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Hierbij geldt het volgende:
    1. indien niet meer dan 750 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mag 60% van de gesloopte oppervlakte worden teruggebouwd als bijgebouw;
    2. in aanvulling op het gestelde onder a geldt: indien meer dan 750 m2 maar minder dan 1500 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, mag 40% van de gesloopte oppervlakte, voor zover dit meer dan 750 m2 is, worden teruggebouwd als bijgebouw;
    3. onverminderd het bepaalde in a en b mag de totale oppervlakte terug te bouwen bijgebouwen niet meer bedragen dan 500 m2;
    4. sloop van cultuurhistorisch waardevolle en monumentale panden is niet toegestaan;
    5. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevi­ sualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan;
    6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
  2. en/of de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen behorende bij de woning, groter is dan 120 m2, hierbij geldt het volgende:
    1. de bouw mag uitsluitend de herbouw van legaal gebouwde/vergunde bijgebouwen, beho­rende bij de (bedrijfs)woning, betreffen;
    2. de herbouw betreft geen (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen.
3.3.5 Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.6 onder b teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorge­ velrooilijn, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aan- vaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelin­ gen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  5. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevisuali­ seerd in een terrein-/ beplantingsplan;
  7. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen wor­ den beperkt.
3.3.6 Omgevingsvergunning t.b.v. kapschuur
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 voorzover het de maximale goothoogte van bijgebouwen bij de woning betreft, ten­ einde een maximale goothoogte van 4,5 m aan één zijde te kunnen toestaan ten behoeve van een zgn kapschuur (schuur met ongelijke goothoogte) met dien verstande dan het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen, het gebruiken en/of het laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor: 
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Omgevingsvergunning minicamping
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.1.1 onder c teneinde mini­ campings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waar­ bij aan de volgende voorwaarde wordt voldaan: 
  1. de noodzakelijke voorzieningen, als bedoeld in de aanhef, waaronder de sanitaire voorzieningen, worden binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - 1' gesitueerd;
  2. het onder 3.5.1 toegestane gebruik mag niet leiden tot het disfunctioneren van de openbare drukri­ olering;
  3. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  4. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied.
3.5.2 Omgevingsvergunning bed & breakfast
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.1.1 onder c. teneinde een bed & breakfastvoorziening voor maximaal 8 personen in maximaal 4 kamers toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 
  1. deze nevenactiviteit is enkel in de (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bijgebouwen toege- staan;
  2. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  3. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 mL;
  4. ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 8 (éénpersoons)bedden toege- staan;
  5. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  6. er wordt een nachtregister bijgehouden;
  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omlig­ gende agrarische bedrijven;
  8. het onder 3.5.2 toegestane gebruik mag niet leiden tot het disfunctioneren van de openbare druk- riolering;
  9. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  10. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  11. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
3.5.3 Omgevingsvergunning mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4 onder a en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woon­ ruimte ten behoeve van mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hieromtrent advies aan een onafhan­ kelijk terzake deskundige instantie;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen; met dien verstande dat de maximale oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 120 m2 mag bedragen;
  4. er dient gebruik te worden gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw/bedrijfsge­ bouw meer geschikt is;
  5. de afhankelijke woonruimte dient te worden bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/ heb- ben;
  6. de voorziening dient te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit;
  7. zakenrechtelijke splitsing is niet toegestaan;
  8. de afhankelijke woonruimte mag geen eigen perceelsontsluiting hebben;
  9. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
3.5.4 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijfsactiviteit
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4 onder b voor de uitoefening van een aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit, met inacht­ neming van de volgende voorwaarden: 
  1. het ten behoeve van de aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen met een maximum van 80 m2;
  2. degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  4. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;
  5. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  6. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als on­ dergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsacti­ viteiten via het internet;
  7. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
   
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde -Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestem­ ming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische in­ formatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een middelhoge archeologische verwachting.
 
4.2 Bouwregels
 
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels: 
  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouw­ werk groter dan 1000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bou­ wen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van
    2. bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    4. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    5. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouw­ werk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschrif­ ten verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waar­
    2. den in de bodem kunnen worden behouden;
    3. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    4. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    5. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te bren­ gen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaam­ heden
 
4.3.1 Omgevingsvergunningsplicht
 
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren: 
  1. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting.
  2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen;
  4. verlagen van de waterstand.
4.3.2 Uitzonderingen
 
Het onder 4.3.1 opgenomen verbod geldt niet: 
  1. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden ver­ richt door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeo­ logie;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gron­ den;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 1000 mL.
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  8. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
4.3.3 Verlening 
  1. De onder 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de ar­ cheologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschik­ bare informatie afdoende is vastgesteld;
  2. Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
4.3.4 Voorwaarden
 
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevings­ vergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
 
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde: 
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
 
 
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
5.1.1 Algemeen
 
De voor Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en versterking van de cul­ tuurhistorische waarden.
 
5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
 
De cultuurhistorisch waardevolle gebieden als bedoeld in 5.1.1 betreffen de gebieden die zijn opgeno­ men in de Cultuurhistorische waarderingskaart, zoals deze is opgenomen in de bijlage bij het parapluplan Cultuurhistorie Wijchen (zoals dit op 3 mei 2017 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Wijchen en is gepubliceerd onder NL.IMRO.0296.ParapluplanChw-VG01}, en zijn aangeduid als cultuur­ landschappelijke waardering zeer hoog, hoog en middelhoog. De waardering van deze gebieden is ge­ baseerd op de beleidsnota 'Samen in verscheidenheid' en het nadere beschreven in Bijlage 5, zoals deze stukken zijn opgenomen als bijlagen bij de toelichting van het eerder genoemde parapluplan Cultuurhis­ torie Wijchen. 
  1. Oude bebouwingslinten en historische wegen en waterlopen:
    Onder de gebieden zoals genoemd in 5.1.2 bevinden zich ook de oude bebouwingslinten en de belang­ rijkste (historische) doorgaande wegen en waterlopen. De cultuurhistorische waarden van deze gebie­ den bestaan uit:
    • de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tus­ sen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
    • de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
    • de maat en schaal van de bebouwing;
    • de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
    • de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
    • hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
    • een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen. 
 
5.2 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen gelet op het bepaalde in 5.1 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaam­ heden
 
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht
 
Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.3.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
5.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
 
Het onder 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden: 
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergun­ ning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
  4. die plaatsvinden ter plaatse van een 'bouwvlak' of ter plaatse van een andere bestemming dan Agrarisch of Agrarisch met waarden - 1, 2 en 3.
5.3.3 Verlening
 
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover voldaan wordt aan de criteria gesteld in 5.3.4.
 
5.3.4 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden
 
      
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, lui­ fels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.
 
7.2 Afwijkende maatvoering
 
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar waarvan de maatvoering afwijkt van de bouwregels van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan in de bestaande maatvoering.
  
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 omgevingsvergunning antennemast
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning toestemming ver­ lenen voor de plaatsing van een antennemast voor mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden: 
  1. de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;
  2. de antennemast leidt ook overigens niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmi­ lieu in de omgeving;
  3. de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden;
  4. de antennemast is niet hoger dan noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van 40 m.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
9.1.1 Algemeen
 
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoe­ ring is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
 
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 9.1.1 een omgevingsvergunning ver­ lenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 9.1.1 met maximaal 10 %.
 
9.1.3 Uitzondering
 
Het bepaalde in 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor gel­ dende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
9.2 Overgangsrecht gebruik
 
9.2.1 Algemeen
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestem­ mingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
9.2.2 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
9.2.3 Onderbroken gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in 9.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten her­ vatten.
 
9.2.4 Uitzondering
 
Het bepaalde in 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
   
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Wethouder Bankenstraat 12 te Batenburg".