direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Laaksestraat 11, Batenburg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan


Aan de Laaksestraat 11 in het buitengebied van Wijchen bevindt zich een woning die al een kleine 20 jaar dubbel bewoond wordt. De initiatiefnemers zijn voornemens om de woning formeel te splitsen tot twee woningen en de planologische situatie daarmee aan te laten sluiten op het werkelijke gebruik.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Laaksestraat 11 te Batenburg, in het buitengebied van de gemeente Wijchen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen. De locatie bevindt zich aan de Laaksestraat 11, tussen de kern Batenburg en het buurtschap Laak. Het betreft het perceel kadastraal bekend als E-98 (kadastrale gemeente Batenburg). Rond het perceel bevindt zich voornamelijk agrarische grond, met in de omgeving nog enkele vrijstaande woningen. Daarnaast bevindt zich aan de rand van het perceel een smalle bosstrook. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Maasdijk. Onderaan de dijk bevindt zich een richting de Maasdijk georiënteerde woning, die reeds bijna 20 jaar bewoond wordt door 2 huishoudens. Één huishouden woont een de westzijde van het gebouw, het andere huishouden aan de oostkant. De gronden aan de westzijde van het woongebouw worden door één huishouden gebruikt als tuin. Op dit gedeelte bevinden zich enkele kleinere bijgebouwen en een zwembad. Aan de oostzijde van het woongebouw bevindt zich een bijgebouw (garage). Ten oosten van het woongedeelte bevinden zich een paardenbak en een weide. Het plangebied wordt ontsloten via de Laaksestraat. Parkeren vindt plaats op het gezamenlijke erf, ten oosten van de woning. Navolgende afbeeldingen geven de situatie in het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0004.png"

Woongebouw ter hoogte van Laaksestraat 11 te Batenburg (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan maakt de planologische splitsing van de bestaande woning aan de Laaksestraat 11 mogelijk. De woning wordt al bijna 20 jaar dubbel bewoond. Deze nieuwe situatie is gewenst en belangrijk voor de initiatiefnemers, zodat zij ieder officieel een eigen woning hebben. Na de planologische splitsing kunnen beide huiseigenaren ook de nodige aanpassingen doen om de woningen levensloopbestendig te maken. De woningsplitsing is tevens gericht op een kwaliteitsverbetering in het kader van duurzaamheid met het levensloopbestendig maken van de woningen en het nemen van energiebesparende maatregelen (zie paragraaf 2.3). De planologische splitsing van het woongebouw betreft enkel het juist bestemmen van een bestaande situatie. Met het plan wijzigt er ruimtelijk gezien verder niets. Verbouwingen aan de woning, in het kader van duurzaamheid of het levensbestendig maken ervan, vinden intern plaats.

Het plangebied blijft ontsloten via de Laaksestraat. Parkeren blijft net zoals in de huidige situatie plaatsvinden op eigen terrein. Daarvoor is voor beide woningen voldoende ruimte in het plangebied aanwezig. De landschappelijke inpassing heeft bij voorliggend plan voornamelijk betrekking op het in stand houden van de bestaande inrichting, mede vanwege het achtergelegen bosperceel dat aan het plangebied grenst. Alle bestaande bomen, bestaande hagen en het bestaande struweel blijven behouden. Landschappelijke versterking vindt plaats door het toevoegen van vrijgroeiende hagen en natuurinclusief bloem- en kruidenrijk grasland. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het beplantingsplan. Het volledige beplantingsplan is toegevoegd als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0005.png"

Uitsnede beplantingsplan

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een extra woning toegestaan in een bestaand gebouw. Hiermee is sprake van duurzaam ruimtegebruik. De planologische splitsing stelt de initiatiefnemers tevens in staat om wijzigingen ten behoeve van duurzaamheid aan te brengen aan de woningen. Hierbij valt te denken aan het plaatsen van zonnepanelen, betere isolatie en het verwarmen van de woningen door middel van een (hybride) warmtepomp. Waar nog geen HR++ of HR+++ glas aanwezig is, denken de initiatiefnemers eraan om dit wel te plaatsen. In het kader van de landschappelijke inpassing blijft het bestaande groen behouden en worden nieuwe hagen en natuurinclusief bloem- en kruidenrijk grasland aangeplant. Dit kan bijdragen aan het voorkomen van hittestress en het watervasthoudend vermogen van het plangebied. Tevens bevordert dit extra groen de biodiversiteit.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft enkel een splitsing van een bestaande woning in twee woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 11 woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal ruim onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

Conclusie

Voorliggend plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 5 juli 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Met de planologische splitsing kunnen de initiatiefnemers de woningen in de toekomst levensloopbestendig maken en de woningen verduurzamen. Hiermee draagt het plan tevens bij aan de ambitie uit de Omgevingsvisie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Het plangebied grenst aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN), zie de navolgende afbeelding. De voorgenomen ontwikkeling, het formaliseren van een woningsplitsing, zal gezien de aard van de ontwikkeling geen ruimtelijke effecten hebben op de doelstellingen van het GNN gebied. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen op de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang van het GNN. De landschappelijke inpassing heeft bij voorliggend plan voornamelijk betrekking op het in stand houden van de bestaande inrichting, mede vanwege de ligging nabij het GNN. Alle bestaande bomen, bestaande hagen en het bestaande struweel blijven behouden. Landschappelijke versterking vindt plaats door het toevoegen van vrijgroeiende hagen en natuurinclusief bloem- en kruidenrijk grasland (zie het beplantingsplan in bijlage 1). De Omgevingsvisie en -verordening doen verder geen concrete uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0006.png"

Uitsnede kaart 'Regels Natuur - Kaart 1' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie

Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woondeal

Op 8 maart 2023 is de Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. Aanleiding hiervoor zijn de toenemende woningtekorten en de complexiteit van de stedelijke vraagstukken. De woondeal is een pakket met afspraken met het ministerie van BZK, de regio Arnhem-Nijmegen en de provincie Gelderland. Doel van deze woondeal is om tot een gezamenlijke inzet van instrumentarium en middelen te komen om opgaven op de woningmarkt op te pakken. De woondeal bevat een zestal kernafspraken, waar onder woningbouwopgave en versnelling en betaalbaarheid.

Planspecifiek

Het plan voorziet in het toevoegen van één woning in het buitengebied van de gemeente Wijchen. Daarmee levert het plan een summiere bijdrage aan het verkleinen van het woningtekort in de regio. Tevens draagt het plan bij aan het beter benutten van de bestaande woningvoorraad door het splitsen van een bestaande woning. Het plan draagt daarnaast bij aan verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Hiermee is het plan passend binnen de Woondeal.

Conclusie

Het plan is passend binnen het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategisch Kompas

Op 20 oktober 2022 heeft de gemeenteraad van de gemeente Wijchen vastgesteld. Het Strategisch kompas vormt het koersdocument van de gemeente tot het jaar 2035. Het document vormt een toetsingskader voor toekomstig beleid en formuleert de opgaven van de gemeente voor deze periode.

De gemeente Wijchen voorziet tot 2035 een groei naar circa 45.000 - 50.000 inwoners. De vergrijzing van de gemeente leidt tot opgaven, bijvoorbeeld door het trekken van meer jongeren. Brede welvaart en duurzaamheid zijn aspecten waar aandacht aan besteed wordt. De gemeente wil zich daarnaast nog meer richten op de verbindende rol die het heeft: inwoners, partners en ondernemers werken aan prettig wonen, werken en leven.

Speerpunten uit het Strategisch Kompas zijn:

  • 1. Voldoende woningen voor inwoners in elke levensfase;
  • 2. Aantrekkelijke groene wijken en kernen, met goede voorzieningen en bereikbaarheid;
  • 3. Iedereen aan het werk. Bij het vestigen van bedrijven geldt kwaliteit boven kwantiteit;
  • 4. Een sterke, gezonde en sociale samenleving, met oog voor mentale en fysieke gezondheid, preventie, maatwerk en zorg dichtbij huis;
  • 5. Energieneutrale en fossielvrije toekomst;
  • 6. Krachtige samenwerking tussen gemeente(n), inwoners, ondernemers en partners.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een woning toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad in het buitengebied van de gemeente Wijchen. Daarmee levert het plan een bijdrage aan het verkleinen van de kwantitatieve woonbehoefte. De gemeente zet in het Strategisch Kompas in op het versterken van de sociale cohesie in de wijken. Dit punt neemt de gemeente mee in de wijkontwikkeling, onder andere door het creëren van nieuwe woonvormen. Woningsplitsing is hiervan een voorbeeld. Omdat de toe te voegen woning levensloopbestendig gemaakt kunnen worden, wordt tevens voorzien in de kwalitatieve behoefte naar passende woningen voor ouderen. De met dit plan beoogde woningsplitsing sluit daarmee aan op het eerste speerpunt uit het Strategisch Kompas: Voldoende woningen voor inwoners in elke levensfase.

3.4.2 Structuurvisie Wijchen

De gemeente Wijchen heeft een structuurvisie opgesteld in het kader van de Wro. De structuurvisie is grotendeels gebaseerd op de - in 2007 vastgestelde - strategische visie. De Structuurvisie Wijchen is op 9 juli 2009 vastgesteld.

De structuurvisie geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen binnen de gemeente Wijchen voor de komende tien jaar. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen. Specifiek over woningbouw in het buitengebied staat in de structuurvisie het volgende opgemerkt: het buitengebied is in principe niet de plek om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen.

Bovendien streeft de gemeente naar een meer vroegtijdige afstemming tussen de ruimtelijke planvorming en knelpunten die samenhangen met de verschillende milieufactoren zoals geluidhinder, luchtkwaliteit, geurhinder en risico's die samenhangen met de externe veiligheid. Derhalve is in het vervolg van dit bestemmingsplan per milieuaspect beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat

Planspecifiek

Landbouw en recreatie

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Structuurvisie - Wijchen'. Hierop is te zien dat het plangebied in de Structuurvisie is aangewezen als onderdeel van de zone 'Schaalvergroting/grootschalige ontwikkeling landbouw'. Tevens is het plangebied gelegen aan een 'recreatieve route op oude lijn'. Voorliggend plan betreft enkel een woningsplitsing en heeft geen betrekking op deze onderwerpen. De ligging in deze zone heeft daarmee geen gevolgen voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0007.png"

Uitsnede kaart behorende bij Structuurvisie (bron: gemeente Wijchen)

Wonen

Voor gebieden in het buitengebied geldt dat bij ontwikkelingen zorgvuldig omgegaan dient te worden met de bestaande waardes en kwaliteiten in een gebied. Als er sprake is van kwaliteitsverbetering, bestaan er mogelijkheden voor ontwikkelingen. Omdat beide huishoudens in de woning na de splitsing officieel kunnen beschikken over een eigen woning, kan de woning beter en duurzamer worden onderhouden. De splitsing levert daarmee een bijdrage aan het verhogen van de kwaliteit van het woonaanbod in de gemeente Wijchen. Gelet op de mogelijkheden tot levensloopgeschiktheid van de woning, past het initiatief binnen de beoogde structurele aanpak voor het tekort aan huisvesting voor ouderen op korte termijn. Het plan is daarmee passend binnen de Structuurvisie Wijchen.

3.4.3 Woonvisie Wijchen 2025

De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast blijven mensen met een zorgvraag langer thuiswonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan een meer divers woningaanbod, met woonvormen die we er nu nog niet of onvoldoende beschikbaar zijn, zoals vormen waarbij verschillende generaties onder één dak wonen of woningen waarbij de eindgebruiker een centrale rol bij de ontwikkeling van de woning speelt.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief wordt een bestaande woningsplitsing gelegaliseerd. Beide huishoudens kunnen hierdoor officieel beschikken over een eigen woning. Bewoners kunnen eenvoudiger verhuizen, waardoor doorstroming op de woningmarkt sneller gaat. Qua omvang (in het buitengebied zijn nu veelal grote huizen beschikbaar) en type (mogelijkheid tot levensloopbestendig maken) leidt het plan tot een meer divers woonaanbod in het buitengebied. Het plan is daarmee passend binnen de Woonvisie.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld op 31-01-2013 en het daarbij horende 'Buitengebied herziening 2014', vastgesteld op 16-10-2014. In het bestemmingsplan kent het gehele plangebied de enkelbestemming 'Wonen - 1'. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wonen. Verder kent het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming, beheer en behoud van respectievelijk de eventueel aanwezige archeologische waarden in de grond en de naastgelegen dijk. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0008.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is per bestemmingsvlak maximaal één woning toegestaan. De voorgenomen woningsplitsing is daarmee strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat splitsing van een bestaande woning in twee woningen. Het plangebied is in de huidige situatie al geruime tijd in gebruik als woning en heeft al sinds lange tijd een woonbestemming. Er vindt met het plan geen functiewijziging plaats. Bodemonderzoek is daarom niet nodig. Aangenomen wordt dat de bodem geschikt is voor wonen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van atlasleefomgeving.nl. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit kaartbeelden ten aanzien van de luchtkwaliteit zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   14,1 µg/m3   12,8 µg/m3   10,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (woningsplitsing, toevoegen 1 woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt aan de Laaksestraat en nabij de Maasdijk. In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of industrieterreinen gelegen. Hinder van spoorweglawaai en industrielawaai kan daarom op voorhand worden uitgesloten. Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De Laaksestraat heeft een zeer lage verkeersintensiteit en is daarom akoestisch niet relevant. De maximumsnelheid op de Maasdijk bedraagt 60 km/uur. Omdat het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van deze weg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Maasdijk ten hoogste 49 dB bedraagt (na aftrek 5 dB ex art. 110-g Wgh). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee door wegverkeer op de af te splitsen woning overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron zijn om civieltechnische en financiële redenen niet haalbaar. De verkeerssnelheid kan niet worden teruggebracht gezien het karakter van de weg. Afscherming van alle woonlagen van de woning is op deze locatie landschappelijk ongewenst. Voor de extra woning dient daarom een hogere waarde te worden vastgesteld van 49 dB. Deze hogere waarde procedure zal gelijktijdig met de procedure van dit bestemmingsplan worden doorlopen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De extra woning die als een gevolg van de splitsing ontstaat betreft een geurgevoelige object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor de woning dient vastgesteld te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De dichtstbijgelegen veehouderij is op circa 800 meter ten noordwesten van het plangebied gelegen. Dit betreft een varkenshouderij aan de Wethouder Bankenstraat 6 te Batenburg. Gelet op de grote afstand van het plangebied tot deze veehouderij wordt aangenomen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De bestaande woonbestemming wijzigt niet en komt niet dichterbij veehouderijen te liggen. Voorliggend plan heeft daarmee geen invloed op ontwikkelmogelijkheden van veehouderijen in de omgeving van het plangebied.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Door de woningsplitsing neemt het aantal woningen - en daarmee het aantal milieugevoelige objecten - in formele zin met één toe. Het plangebied ligt in een gebied met in de nabije omgeving enkel woonlocaties, met op grotere afstand agrarische bedrijven. Om vast te stellen of voor de locatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat, worden de VNG-richtafstanden gebruikt. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een fruitbedrijf op circa 500 meter ten noorden van het plangebied. Hiervoor geldt milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter (geluid). Het plangebied ligt hier ruim buiten. Gelet op de grote afstanden ten opzichte van andere bedrijven en instellingen, alsmede de aard van de activiteiten, wordt milieuhinder van deze bedrijven uitgesloten. Voor het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden met het plan geen bedrijven in hun ontwikkelmogelijkheden beperkt.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0009.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Uit voorgaande afbeelding valt op te maken dat het plangebied enkel in de omgeving van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ligt. Dit betreft de rivier de Maas, waarvan de oever op circa 450 meter afstand van het plangebied ligt. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi of binnen de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Ook ligt het niet in het invleodsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Transport gevaarlijke stoffen over water

De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de Maas ligt maximaal op de oeverlijn. Gelet op de afstand van het plangebied tot de rivier, vormt het PR geen belemmering voor onderhavig plan. Het plangebied ligt eveneens niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (200 meter). Hierdoor heeft het plan geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het plan.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).


Watertoets

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.


Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

1. Beschrijving watersysteem

Geomorfologie en geohydrologie

Het plangebied ligt buiten. de bebouwde kom van Wijchen, op een hoogte van circa 7,5 m +NAP (Bron: AHN).

De bodem ter plaatse bestaat voornamelijk uit klei en een klein gedeelte veen.

Op ongeveer 650 m ten noorden van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B39H0176). Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode mei 1974 t/m mei 1999 niet hoger gestaan dan 5,4 m+NAP en niet lager dan 4,5 m+NAP. De gemiddelde grondwaterstand in deze peilbuis was ongeveer 5,15 m+NAP. Voor het plangebied betekent dit dat naar verwachting deze grondwaterstand ongeveer 0,10 m hoger staat, dus niet hoger dan 5,5 m+NAP en niet lager dan 4,6 m+NAP en het gemiddelde op 5,25 m+NAP.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilbesluit Bloemers (2022). Hierin is het winterpeil bepaald op 5,3 m+ NAP en het zomerpeil op 5,5 m +NAP.

Afvalwater wordt in de toekomstige situatie op dezelfde wijze als in de huidige situatie verwerkt. Het bestaande rioleringssysteem blijft behouden.

Ecosysteem

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het Gelders natuurnetwerk (zie paragraaf 3.2.2). De woningsplitsing bevindt zich buiten het GNN en heeft geen gevolgen voor dit natuurgebied. Het plangebied ligt niet in een beschermingszone voor natte natuur.

2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

Waterbeleid

Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven (zie ook punt 3). Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.

Zorgplicht afvalwater en hemelwater

De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).

Zorgplicht grondwater

In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

Waterschap

De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen/ activiteiten in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt het waterschap het onderhoud van A-watergangen en draagt zorg voor het zuiveren van afvalwater (Waterwet art. 6.4).

3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

Deze paragraaf beschrijft op welke wijze op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving. Als onderdeel hiervan een motivering van getroffen maatregelen om negatieve effecten op/van het watersysteem tot een minimum te beperken, inclusief de ruimtelijke consequenties daarvan.

3.1 Leefomgeving algemeen

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.

Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven worden gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, riolering, welzijn en energiewinning (zie ook Klimaatverandering).

Gevolgen van/voor het plan 

Voorliggend initiatief betreft enkel het formaliseren van een woningsplitsing. Er vinden geen ruimtelijke wijzigingen plaats en de hoeveelheid verharding neemt hierdoor ook niet toe. Het plan heef daarmee geen gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlaktewater in de omgeving. Hemelwater wordt op eigen terrein opgevangen en hergebruikt. Onder punt 3.2 tot en met 3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.

3.2 Kwaliteit en beleving

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde eisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.

Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater mag alleen worden geloosd via een zuiverende voorziening.

De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij worden water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.

Gevolgen van/voor het plan 

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermingszone voor Ecologisch natte zones of natte natuur. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er geen relatie met voorliggend initiatief. Het hemelwater zal worden opgevangen op eigen terrein. Voor de woningsplitsing vinden hoogstens inpandige bouwwerkzaamheden plaats. Iedere woning krijgt een eigen rioolaansluiting voor het afvalwater. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de woningen te ontvangen. Zwembadwater wordt niet via de openbare riolering afgevoerd.

3.3 Klimaatverandering

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa te worden beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.

Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.

Grondwateronttrekking beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen.

Gevolgen van/voor het plan 

Met het formaliseren van een bestaande woningsplitsing zijn er geen risico's met betrekking tot klimaatverandering. Voorliggend plan voorziet niet in het toevoegen van extra verharding. Wel wordt extra groen toegevoegd. Splitsing van de woningen stelt de bewoners in staat de woningen te verduurzamen. Hemelwater wordt en blijft op eigen terrein geborgen en geïnfiltreerd.

3.4 Waterberging

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.

Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.

Gevolgen van/voor het plan

Voorliggend plan betreft enkel het legaliseren van een reeds bestaande woningsplitsing. Er vinden verder geen fysieke (bouw)ingrepen plaats en er is geen sprake van toename van verharding. Compensatie van verhard oppervlak is daarmee niet aan de orde. Het hemelwater wordt in de huidige situatie al niet op de openbare riolering geloosd of naar een buurperceel afgevoerd, maar in het plangebied geborgen en geïnfiltreerd. Dit blijft zo. Met het plan worden extra hagen en bloemrijk grasland aangeplant. Dit bevordert het watervasthoudend vermogen van het plangebied,

3.5 Gezondheid en veiligheid

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.

Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele gevolgen van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling of –fluctuatie.

Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).

Gevolgen van/voor het plan

Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten. Het initiatief maakt geen nieuwe bouwwerken of andere bebouwing mogelijk binnen het plangebied. In de bestaande situatie treedt reeds geen wateroverlast op. Omdat het hier gaat om het planologisch mogelijk maken van bewoning in een bestaand pand vinden er geen bouwwerkzaamheden waarbij invloed uitgeoefend kan worden op de ontwateringsdiepte en drooglegging.

Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege een ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde.

4. Overwegingen en conclusie

Overwegingen

Voorliggend plan betreft enkel het legaliseren van een bestaande woningsplitsing. Er worden geen ruimtelijke ingrepen in het plangebied gedaan. De hoeveelheid verhard oppervlak blijft gelijk. Op het terrein is voldoende ruimte om hemelwater te bergen en laten infiltreren. In het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig. Gezien de aard van de ontwikkeling (splitsing) kunnen negatieve effecten op in de omgeving gelegen watergangen uitgesloten worden. Afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater. Iedere woning krijgt een eigen aansluiting voor het afvalwater.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

5. Overleg met waterbeheerder

Advies waterbeheerder

Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder. Veelal is de waterbeheerder het waterschap, maar kan ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Het advies of resultaat van het vooroverleg dient te worden verwerkt in de waterparagraaf.

Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl). Het hieruit voortvloeiende advies moet, in geval van een relevant waterschapsbelang, worden uitgewerkt in de waterparagraaf.

Gevolgen voor het plan

Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 3 en verwerkt in deze paragraaf. Voorliggend plan betreft enkel een woningsplitsing en kent verder geen fysieke ingrepen. Het Waterschap Rivierenland heeft middels de digitale watertoets aangegeven geen belang bij de procedure te hebben en heeft daarmee geen bezwaar tegen dit plan.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten aanzien van het plan is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie bijlage 4). Navolgend worden de belangrijkste conclusies uit dit onderzoek beschreven.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermd gebied. Bijgaande afbeelding geeft een uitsnede van deze website weer met daarop alle in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden zichtbaar. Hieruit valt op te maken dat het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied gelegen is op circa 7 km van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Gelet op de aard van de ontwikkeling (formaliseren bestaande woningsplitsing) en de grote afstand tot het Natura 2000-gebied worden effecten op het Natura 2000-gebied uitgesloten. Een voortoets stikstofdepostie en/of 'nee, tenzij'-toets is niet noodzakelijk. De mogelijke effecten ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) zijn besproken in paragraaf 3.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BTBLaaksestraat11-OW01_0010.png"

Uitsnede kaart Natura 2000-gebieden (bron: atlasleefomgeving.nl)

Soortenbescherming

Uit de Quickscan blijkt dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. In het rapport wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming. Nader ecologisch onderzoek is niet nodig. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen geen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Als er werkzaamheden zijn die invloed hebben op vleermuizen, moet hier een ontheffing Wet natuurbescherming voor worden afgegeven. Er is geen reden om aan te nemen dat een dergelijke ontheffing niet verleend kan worden in het kader van de Omgevingsvergunning. Waar mogelijk wordt gekeken naar maatregelen en voorzieningen ten aanzien van natuurinclusief bouwen, bijvoorbeeld door het toevoegen van vogelhuisjes.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan betreft het legaliseren van een bestaande woningsplitsing. Planologisch gezien neemt hiermee het aantal motorvoertuigenbewegingen per etmaal zeer beperkt toe. In de huidige situatie vinden deze verkeersbewegingen echter al plaats. De Laaksestraat is een rustige straat met voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen van één extra woning (die in de huidige situatie reeds gebruikt wordt) te verwerken. Het plangebied blijft in de toekomstige situatie ontsloten via de Laaksestraat.

Parkeren

De gemeente Wijchen heeft een eigen 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen'. Daarin is opgenomen dat de gemeente met betrekking tot de normen voor parkeren aansluit op de maximale normen van het CROW. Met voorliggend plan wordt formeel één extra woning toegevoegd in het plangebied. De gesplitste woningen kunnen beschouwd worden als twee-onder-een-kapwoningen (koop) in het buitengebied. Hiervoor geldt een parkeernorm van 2,6 parkeerplaats per woning. In het plangebied dient daarom ruimte voor 6 (5,2 afgerond naar boven) parkeerplaatsen te zijn. Hiervoor is op eigen terrein voldoende ruimte beschikbaar (zie o.a. het beplantingsplan in bijlage 1).

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het bestemmingsplan 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' is het plangebied aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Dit betreft gronden die mede bestemd zijn voor het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden. Voor het formaliseren van de bestaande woningsplitsing worden geen ruimtelijke wijzigingen in het plangebied gedaan. De cultuurhistorische waarden van het gebied blijven daarmee behouden en worden niet aangetast.

Archeologie

Het plangebied heeft volgens het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' (vastgesteld 31 januari 2013) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze aanduiding wijst op gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voorliggend plan betreft enkel het positief bestemmen van een bestaande woningsplitsing. Bij de uitvoering van het plan vinden geen bodemingrepen plaats. Eventueel in de grond aanwezige archeologische waarden worden daarmee met onderhavig plan niet geschaad. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemers. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen - 1', ter plaatse van het gehele plangebied, ten behoeve van het mogelijk houden van wonen in het plangebied. Binnen het bestemmingsvlak is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen, waarmee binnen het woongebouw twee wooneenheden zijn toegestaan. Tevens is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - levensloopgeschikte woning' opgenomen, waarbinnen levensloopgeschikte grondgebonden woningen zijn toegestaan;
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', ter plaatse van het gehele plangebied, ten behoeve van het beheer, behoud en bescherming van eventueel in de grond aanwezige archeologische resten;
  • De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', ter plaatse van het gehele plangebied, ten behoeve van het beheer, behoud en bescherming van de naastgelegen dijk;
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied', ter plaatse van het gehele plangebied, ten behoeve van de bescherming van de cultuurhistorische waarden van het gebied.

Dit plan kent geen verdere bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit plan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voorliggend plan maakt geen gebruik van een formele inspraakprocedure. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. Direct omwonenden zijn op de hoogte gesteld van het plan en hebben geen bezwaar tegen het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.