direct naar inhoud van Toelichting
Plan: CPO Wonsick
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De aanleiding voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is de wens om 8 nieuwe woningen te realiseren, waarvan 4 vrijstaand en 4 geschakeld. Dit in het kader van het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO)-project Duurzaam Wonsick in Wijchen. Er is een groep mensen die op de locatie Sleedoornweg / Kelvinstraat dit woningbouwproject willen realiseren. De groep CPO - Duurzaam Wonsick heeft zich organisch gevormd. Deze groep mensen hebben zich verenigd in de vereniging Wonsick. Het is de intentie dat voor 8 gezinnen woningen worden gebouwd. Het gaat hierbij om starters, senioren en doorstromers.

Het plangebied is nu nog in bezit van de gemeente, met de intentie deze grond later in het ontwikkelingstraject te verkopen aan de deelnemers aan het CPO-project die op de locatie gaan bouwen en wonen.

Om de ontwikkeling van woningbouw te kunnen realiseren in het gebied, is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het projectgebied is gelegen in Wijchen, tussen de Sleedoornweg en de Kelvinstraat, nabij de spoorlijn Nijmegen – Den Bosch en hiervan gescheiden door een volkstuinencomplex. Het betreft een braakliggend terrein met aan de zuidzijde van het projectgebied, grenzend aan het naastgelegen volkstuinencomplex, een houtsingel met diverse soorten bomen, coniferen en struiken. De gemeente is voornemens op het terrein woningbouw te realiseren. De bestaande houtsingel wordt gerooid. Op de locatie van de houtsingel wordt een grondwal met nieuwe houtsingel gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0001.png"

Plangebied in regionale context (bron: Bijlage 8 Vleermuisonderzoek)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0002.png"

Plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Wijchen Noord'.

Het plangebied is bestemd voor bedrijvigheid en combinaties van wonen en werken. Tevens is in het gebied, conform de bestaande situatie, een groenbestemming en verkeersbestemming opgenomen en is de bestaande gasleiding beschermd met een dubbelbestemming. Ook zijn mogelijk aanwezige archeologische waarden met een dubbelbestemming archeologie beschermd.

In het bestemmingsplan 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' (vastgesteld, 3 mei 2017) is voor het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0003.png"

Fragment verbeelding 'Wijchen Noord'

1.4 Leeswijzer

In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in Hoofdstuk 2 het plangebied en het planvoornemen beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In Hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van milieu- en omgevingsaspecten. Ten slotte komen in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 5 de juridische vertaling in de regels en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planvoornemen

2.1 Omgeving van het plangebied

De planlocatie bevindt zich in het bestaande stedelijke gebied van Wijchen, in deelgebied Wijchen-noord. De locatie wordt door omgeven door zowel woongebied en bedrijventerrein, als infrastructuur en groen.

Ten noordoosten van het plangebied is de woonwijk Hofsedam ontwikkeld. Nadat het verzorgingshuis op de hoek Hoefsestraat-Weegbree is gebouwd, is de woonwijk Hofsedam met een kleinschalig bedrijvenpark ontstaan. Met de aanleg van de wijk Hofsedam is de Zesweg afgesloten voor het autoverkeer ter hoogte van de Weegbree. Aan de noord- en oostzijde is bedrijventerrein Zesweg ontwikkeld; een gemengd terrein waarin ook woon-werk combinaties zijn gerealiseerd. Tot slot zijn in het kader van het grootschalige project Tuin van Woezik de afgelopen jaren woningen gebouwd en wordt nog een afrondende bouwfase gerealiseerd.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Nijmegen - ’s-Hertogenbosch. Aan de overzijde van de spoorlijn bevindt zich een bedrijventerrein. De Sleedoornweg, aan de westrand van het plangebied, vormt een langzaamverkeersverbinding over het spoor naar de zuidzijde.

2.2 Huidige situatie

Binnen het plangebied is momenteel geen bebouwing meer aanwezig. Het terrein bestaat uit grasland, struiken en hagen. Het terrein is in eigendom van de gemeente en grenst aan de noord- en westzijde aan bestaande wegen met woonbebouwing. Aan de oost- en zuidzijde grenzen groene percelen, deels in gebruik als volkstuinen. Het plangebied zelf ligt braak en heeft momenteel geen gebruiksfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0004.jpg"

Aanblik van de planlocatie

2.3 Planvoornemen

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een woningbouwproject van 8 woningen, waarvan 4 vrijstaande woningen en 4 geschakelde woningen (2x2) op eigen kavels, kavels in de vorm van een Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).

2.3.1 Het bouwplan

Bouwkavels

Er zal een achttal kavels gerealiseerd worden, waarvan 4 straatgerichte, geschakelde woningen aan de Kelvinstraat aan de noordzijde van het plangebied. Aan de zuid- en oostrand komen 4 kavels met vrijstaande woningen. Daar tussenin is een parkzone voorzien met toegangsweg naar de vrijstaande woningen en een waterberging. E.e.a. is in onderstaand beeld weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0005.png"

Inrichtingsplan (bron: Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan )

De woningen bestaan uit samenstelde bouwmassa's, met blokvormige bouwvolumes van één of twee bouwlagen. De hoofdbebouwing staat minimaal 3 meter uit de perceelsgrens met de buren. De minimale afstand van de hoofdbebouwing tussen twee woningen is daardoor 6 meter. Hierdoor ontstaat een ruimtelijke opzet van de bebouwing met doorzicht. De geschakelde woningen staan minimaal 3 meter uit de perceelsgrens aan de voorzijde (straatzijde). De vrijstaande woningen staan minimaal 2 meter uit de perceelsgrens aan de parkzijde.

Centraal in het plangebied is een gemeenschappelijk park voorzien. Hier is als inrichtingsthema gekozen voor een boomgaard met hoogstam fruitbomen met inheemse fruitrassen. Tevens worden er wadi’s voor de infiltratie van het hemelwater uit de openbare ruimte en de aangrenzende percelen gerealiseerd en natuurlijke speelaanleidingen en gemeenschappelijke ontmoetingsplekken.

De beeldkwaliteit en bebouwingskarakteristiek van de op te richten woningen zijn vastgelegd in het beeldkwaliteitplan, dat als Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan is bijgevoegd bij deze toelichting.

Parkeren en verkeersontsluiting

Per kavel zullen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De overige benodigde parkeerplaatsen zullen op openbaar terrein worden gerealiseerd. Het gebied wordt ontsloten via de Kelvinstraat voor autoverkeer.

Groenvoorziening

Er wordt een groenvoorziening aangelegd, in het beoogde park en in de vorm van groene wegbermen, Tevens wordt een groen ingeplante wal voorzien aan de zuidelijke spoorzijde van het plan, die naast een ruimtelijke functie ook een geluidwerende functie zal hebben.

2.3.2 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap

Bij Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) gaat het om een groep burgers die samen woningen ontwikkelen. Een groep burgers organiseert zich in een rechtspersoon zonder winstoogmerk, vaak een vereniging, en treedt hierbij op als ontwikkelaar van een complex woningen. De toekomstige bewoners zijn zelf risicodragend projectontwikkelaar voor hun planvoornemen, maar houden als collectief ook volledige zeggenschap over de uiteindelijk te realiseren woningen en het uiterlijk van deze woningen binnen de door de gemeente vastgestelde kaders.

In vergelijking tot reguliere bouw is het binnen een CPO-project mogelijk een woning volledig naar eigen wens te regelen. Bovendien kan er door middel van CPO fors beneden marktwaarde gebouwd worden. Deelnemers betalen enkel de kostprijs van de woning omdat er geen verdere winstdoelstelling is. Dit vertaalt zich vaak in hoge bouwkwaliteit en lage bijkomende kosten. Kosten voor bijvoorbeeld projectmanagement, architect en aannemer worden gesplitst over de deelnemers er zijn geen kosten voor tussenpersonen als een makelaar. Realisatie van woningen door middel van een CPO komt tevens de sociale cohesie binnen de deelnemers als toekomstige buren ten goede.

2.4 Afwijking vigerend bestemmingsplan

De planlocatie is in het vigerend bestemmingsplan bestemd voor een combinatie van wonen en werken, in hoofdzaak voor bedrijvigheid. Het oprichten van 8 burgerwoningen zonder bedrijfsmatige binding is binnen deze bestemmingen niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken dient daarom het bestemmingsplan te worden herzien.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het gebied is niet gelegen binnen een door het Rijk aangewezen nationaal belang. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft daarom geen consequenties voor het planvoornemen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Deze ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Het Barro heeft daarom geen consequenties voor het planvoornemen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening; ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, de zogeheten Laddertoets.

Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is. Hieraan wordt strikt genomen reeds voldaan. Bovendien wordt voldaan aan de inhoudelijke criteria van toetsing.

Betreffende de Laddertoets gelden de volgende criteria voor het planvoornemen:

  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Het ruimtelijk verzorgingsgebied van het woningbouwproject is gering. Het project faciliteert voornamelijk voor inwoners uit het dorp Wijchen en de directe omgeving.

Vanuit de Woonagenda Subregio Nijmegen en de Woonvisie Gemeente Wijchen 2025 wordt invulling gegeven aan de wens voor kleinschalige nieuwbouw in de kernen van de gemeente. Uit afspraken met de provincie Gelderland omtrent de primosprognose kan de gemeente Wijchen 800 nieuwe woningen bouwen. Lokale behoefte is hierin leidend. Plannen moeten in aantallen én programmering aansluiten bij de behoefte. De gemeente Wijchen wil (in combinatie met omliggende gemeenten) voldoende ruimte faciliteren voor deze kleinschalige particuliere initiatieven zoals collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). De behoefte aan de woningen in dit CPO-project bestaat uit de directe vraag van haar leden. De woningen worden gerealiseerd door initiatiefnemers, die actief deelnemen in dit CPO-project. Zij vormen een gemêleerde groep met een voor ieder passend woningtype.

Het woningbouwproject ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Een zoektocht van de gemeente samen met inwoners leverde deze geschikte locatie binnen het bestaand stedelijk gebied op. Uiteindelijk is door de leden van het CPO voor de beoogde locatie gekozen. De gemeente Wijchen houdt binnen het bestaand stedelijk gebied van Wijchen op meerdere locaties rekening met uitbreiding van woningbouw, zo ook op deze locatie waar goed kan worden aangesloten op de bestaande woonomgeving en op het nabijgelegen centrum.

De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  • Biodiversiteit: werken met de natuur
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0006.png"

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland: Woon- en leefomgeving

Op het gebied van Woon- en leefomgeving hanteert de Provincie Gelderland de volgende kernbegrippen: dynamisch, divers en duurzaam. Binnen het hoofdstuk Woon- en leefomgeving is opgenomen dat de Provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. Hieruit vloeit de ambitie voort binnen Gelderland een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag te realiseren; voor ieder een passende, duurzame woning.

Het CPO-project draagt bij aan de ambitie van de Provincie Gelderland te voldoen aan de diversiteit van woningvraag. CPO als projectontwikkeling heeft als doel het initiatief van woningbouw en alle bijkomende zaken bij de particulier neer te leggen, waarbij de gemeente enkel een faciliterende rol heeft. Conform de landelijke vereiste worden de woningen gasloos gerealiseerd. Het centrale gedeelte van het plangebied wordt ingericht als parkachtige groenvoorziening, waarbij sprake is van een versterking van de biodiversiteit. Bovendien wordt het plan klimaatadapatief door de toename aan verhard oppervlak te compenseren door waterinfiltratievoorzieningen (zie daarvoor paragraaf 4.12 Waterhuishouding). Het voornemen past binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014 en in werking getreden op 18 oktober 2014. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen een Nationaal Landschap, de Romeinse Limes, de Groene Ontwikkelingszone (GO), het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Hollandse Waterlinie. De locatie maakt ook geen deel uit van een ganzenfoerageergebied of beschermingsgebied natte landnatuur.

Wonen

Voor het plangebied zijn de sectorale bepaling met betrekking tot nieuwe woonlocaties (artikel 2.2.1.1) van belang. Nieuwe woonlocaties kunnen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Omdat op de planlocatie reeds (bedrijfs-)woningen zijn toegestaan is gelegen, is de realisatie van woningen (van een ander type) reeds mogelijk gemaakt en is deze ook reeds onderdeel van het KWP.Het planvoornemen leidt tot een invulling van een reeds eerder planologisch vastgestelde reservering voor woningen. Het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio waarin de planlocatie is gelegen betreft de Woonagenda Regio Nijmegen 2018-2027. In paragraaf 3.3.1 hierna is toegelicht hoe het voornemen binnen deze woonagenda past.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het ruimtelijk voornemen past binnen de provinciale kaders die worden gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woonagenda Subregio Nijmegen

In de woonagenda Subregio Nijmegen en omstreken is door de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen afgesproken gemeentelijke woningbouwprogramma's in lijn te brengen met de bevolking en woningbehoefteprognose. Hierin is opgenomen dat binnen de regio tot 2027 in totaal 16.500 woningen bijgebouwd moeten worden. In de gemeente Wijchen wordt gestreefd naar de nieuwbouw van 1.100 woningen.

Elke gemeente heeft een eigen woonagenda of woonvisie vastgesteld of in afronding. In al deze visies is opgenomen welke lokale thema's er spelen en wat als kwaliteit wordt gezien. Veel thema's spelen binnen de gehele regio, maar het belang en de prioriteit die aan bepaalde thema's wordt gegeven kan per gemeente verschillen. Deze verschillen werken ook door in de woningbouwprogramma´s en de keuzes die daarin worden gemaakt. De gemeentelijke woonagenda's en –visies zijn vertaald in de subregionale woonagenda.

De ambities van de Woonagenda Subregio Nijmegen en omstreken omvatten:

      • Snel én verantwoord inspelen op woningbehoefte
      • Diversiteit van het woonmilieu versterken
      • Een duurzame en flexibele woningvoorraad

Onder de tweede ambitie, het versterken van de diversiteit van het woonmilieu, worden initiatieven zoals collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) verstaan waaronder betreffend project valt. Het plan is daarom in lijn met de Woonagenda Subregio Nijmegen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie Wijchen 2025

De Strategische Visie Wijchen, die in 2007 is vastgesteld, is voor de gemeente een instrument waarmee vorm en inhoud wordt gegeven aan de verdere ontwikkeling van Wijchen in de komende jaren.

De belangrijkste ambities voor 2025 zijn:

  • verantwoorde en geleidelijke groei van de Wijchense bevolking met behoud van het eigen karakter van Wijchen;
  • gedifferentieerd woningaanbod voor alle lagen in de bevolking: met specifieke aandacht voor starters en ouderen;
  • verhogen kwaliteit en diversiteit woonmilieus;
  • verhogen leefbaarheid: aantrekkelijke, groene en veilige woonomgeving;
  • een compleet voorzieningenaanbod: op winkel- en sociaalmaatschappelijk gebied voor alle Wijchenaren;
  • behoud en verbetering leefbaarheid kleine kernen.

Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk van 8 woningen op een braakliggende locatie binnen het bebouwde gebied van Wijchen en op basis van een CPO-project. Het voornemen verbetert de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Het voornemen past hiermee binnen de Strategische Visie Wijchen 2025.

3.4.2 Structuurvisie Wijchen

Op 29 mei 2009 is de Structuurvisie Wijchen 2009 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van Wijchen. In deze structuurvisie worden de aspecten bodem en water, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, wonen, bedrijvigheid, landbouw, recreatie, verkeer en milieu behandeld. Deze structuurvisie geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen binnen de gemeente Wijchen voor een periode van tien jaar.

De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen. De planlocatie maakt deel uit van de zone 'transformatie wonen en werken'. Binnen deze gebieden is – zoals in de gebiedstypering is opgesloten – de mogelijkheid om tot herstructurering en woningbouw te komen. Daarbij is wonen een prima invulling om verpaupering te voorkomen en nieuwe dynamiek te geven aan het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0007.png"

Kaart Structuurvisie Wijchen

Binnen de Structuurvisie Wijchen wordt er tevens gesproken over een structurele aanpak van het tekort aan huisvesting voor jongeren, starters en ouderen op korte termijn door deze groepen voorrang te geven in de verschillende woningbouwprogramma's. Dit bestemmingsplan geeft een maatwerkinvulling binnen het gebied waar transformatie wordt voorgestaan. Aangesloten wordt bij de karakteristieken van het gebied en de randen. Het initiatief past daarmee binnen de Structuurvisie Wijchen.

3.4.3 Woonvisie Gemeente Wijchen 2025

De woonvisie Gemeente Wijchen 2025 is opgesteld in februari 2017 als kader dat richting geeft aan ontwikkelingen die Wijchen raken op het gebied van woonmilieu. In deze visie wordt omschreven waar de gemeente moet bijsturen, afremmen of juist versnellen om haar doelen op het gebied van wonen te bereiken.

Op het gebied van gemeentelijk woonmilieu zijn doelen geformuleerd voor een woningaanbod in balans. Zo wil de gemeente Wijchen voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag meer mogelijkheden op de woningmarkt. Dit vraagt om speciale aandacht voor de woonwensen van deze groepen, maar ook om het aanpassen van het huidige aanbod op deze wensen.

De gemeente vindt het belangrijk dat er aandacht is voor innovatie en vernieuwing, bijvoorbeeld door voldoende ruimte te bieden voor CPO en andere nieuwe woonvormen. Hierbij legt de gemeente het initiatief bij de starters, jonge gezinnen en vitale ouderen uit de dorpen zelf. Zij ondersteunt initiatiefnemers met haar verbindende rol om partijen samen te kunnen brengen met kennis van bouwmogelijkheden.

Het CPO-project valt binnen de structurele aanpak van het tekort aan huisvesting voor starters en ouderen op korte termijn door het realiseren van 8 woningen in de nabijheid van het centrum van Wijchen. Het plan past binnen de kaders van de Woonvisie Gemeente Wijchen 2025.

3.4.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Met de ontwikkeling van het plan wordt rekening gehouden met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Er zijn evenwel, vanwege het ontwikkelkarakter van dit bestemmingsplan, nadere beeldkwaliteitsvereisten uitgewerkt in deze fase, zie daarvoor Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan. Hierin zijn de stedenbouwkundig relevante aspecten en welstandsaspecten, zoals logische situering van de nieuwe woningen op het perceel en de bouwvorm vastgelegd en vertaald in dit bestemmingsplan.

3.4.5 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Wijchen 2008-2018 en Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen 2016

Het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan is vastgesteld op 30 oktober 2008 schetst de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor een periode van tien jaar. Daarnaast wordt sinds 25 oktober 2016 het Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen gehanteerd. Het parkeerbeleidsplan is op 10 mei 2016 vastgesteld.

Een belangrijk aandachtsveld is het parkeren. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door een passend aanbod van parkeerruimte. Het huidige parkeerbeleid kent de volgende pijlers:

  • In principe dient elk gebied, voorziening, complex, bedrijf of instelling in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij is het belasten van omliggende gebieden met parkeerdruk door een plaatselijk tekort ongewenst.
  • Gestreefd wordt om in de toekomst geparkeerde auto's zoveel mogelijk aan de openbare ruimte en aan het zicht te onttrekken. Parkeerterreinen met gestald blik, maar ook straten overvol met auto's zijn ongewenst.
  • Het parkeerbeleid is restrictief in die gebieden waar de ruimte schaars is, de aanwezigheid van de auto ongewenst is en waar alternatieven beschikbaar zijn.

Per activiteit en gebied worden parkeernormen gehanteerd. Deze parkeernormen kwantificeren de benodigde parkeercapaciteit uitgedrukt in aantal parkeerplaatsen. Met dat aantal parkeerplaatsen kan een gebied of complex in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Wijchen sluit aan bij de door het CROW (Nationaal kenniscentrum verkeer, vervoer en infrastructuur) opgestelde landelijke parkeernormen.

In paragraaf 4.8 Verkeer en parkeren wordt verder ingegaan op het bovenstaande. De nieuwe situatie past binnen het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Het plan bestaat uit de oprichting van acht woningen. Een woning is geen hinderveroorzakend object, maar wel aan te merken als gevoelig object. Daarom dient ter plekke van de te realiseren woning een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd te worden. Bovendien mag het planvoornemen niet leiden tot een belemmering in de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven.

Om dit te onderzoeken zijn de hinderveroorzakende inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied geanalyseerd. Daartoe is relevant dat de planlocatie aan de rand van bestaande bedrijventerrein ligt. Daarbij geldt voor die bedrijven dat deze op basis van de geldende bestemming Artikel 4 Bedrijventerrein (BT) naar aard en omvang mogen variëren, zolang maar wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. bedrijven voor zover deze behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de “staat van bedrijfsactiviteiten A”, maar met uitzondering van:
    • 1. bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
    • 2. detailhandel;

Ofwel: er zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 en 2 conform de bedrijvenlijst van de VNG. Dit zijn bedrijven die in een gemengd gebied of een woongebied aanvaardbaar zijn door hun beperkte milieu-invloed op de omgeving. Dat betekent dan ook dat de nieuwe woningen die met dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, worden gerealiseerd binnen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat dit niet wordt belemmerd door de bedrijven.

Andersom vormen de woningen als zijnde gevoelige objecten geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de bedrijven op de bedrijventerreinen. Dit omdat er direct rond die bedrijven, op kortere afstanden dan de nieuw te realiseren woningen, reeds woningen van derden aanwezig zijn die maatgevend zijn voor de milieuruimte van die bedrijven. De toevoeging van de 8 woningen in dit bestemmingsplan leidt niet tot verder gaande beperkingen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert daarom geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.2 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting. Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van 8 woningen. Dit zijn verblijfsobjecten die worden gekenmerkt als geluidsgevoelig object.

De nieuwbouw van 8 woningen met twee bouwlagen (maximaal 8 meter hoog) is gelegen binnen de zone van het spoor (zone spoor is 600 meter breed). De woningen worden gebouwd aan de Kelvinstraat en Sleedoornweg te Wijchen. Deze beide wegen zijn 30 km wegen (geen geluidzone Wet geluidhinder). De Kelvinstraat is en blijft doodlopend. En op de Sleedoornweg rijdt alleen bestemmingsverkeer. De nieuwe woningen worden alleen ontsloten via de Kelvinstraat. Daarom heeft het akoestisch onderzoek (zie ook Bijlage 2 Geluidsonderzoek) zich beperkt tot de geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer. De geluidbelasting is bepaald op 1.5 en 4.5 meter. Er wordt een grondwal van 3 meter hoog gerealiseerd op de achtergrens van de nieuwbouwlocatie.

Conclusie

Om aan de bouw van de woningen medewerking te kunnen verlenen moeten er hogere waarden worden vastgesteld vanwege het spoor. Bij de geprojecteerde woningen 5, 6, 7 en 8 (de vrijstaande woningen) wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde van 55 dB. De maximale hogere grenswaarde 68 dB worden niet overschreden; de hoogste geluidsbelasting bedraagt 65 dB.

Toetsen aan hogere waarden beleid

De gemeente heeft op basis van een toetsing aan haar beleid hogere grenswaarden de volgende conclusies getrokken:

- bronmaatregelen zijn theoretisch mogelijk maar niet haalbaar;

- maatregelen in overdracht is (theoretisch) mogelijk, door:

1. plaatsen scherm naast spoor: dit is niet haalbaar vanwege de hoge kosten en de noodzaak van medewerking door ProRail, die daartoe voor deze ontwikkeling niet genegen is;

2. aanleg van een wal of scherm op de achtergrens van de nieuwbouwlocatie.

Er wordt daarom aan de rand van de nieuwbouwlocatie een grondwal met een hoogte van 3 meter gerealiseerd. Op een klein gedeelte van deze wal (ca. 20 meter zal een scherm worden geplaatst (totale hoogte blijft 3 meter). Hiermee wordt de akoestische situatie sterk verbeterd ten opzichte zonder afscherming.

Bijna de gehele nieuwbouwlocatie is na realisatie van de wal met scherm op 1,5 meter hoogte vrijwel geluidluw. Dus de woningen beschikken allemaal over een geluidluwe tuin. Alle woningen beschikken over een geluidluwe voorgevel (noordgevel). Eindconclusie is aldus dat voor de woningen 5, 6, 7 en 8 hogere waarden kunnen worden vastgesteld en dat die woningen moeten voldoende aan d aanvullende eisen. Dit betreft evenwel eisen die van belang zijn voor de plattegronden van de woningen, gevelopbouw etc en niet voor de planologische wijziging naar wonen.

Het bestemmingsplan is aldus uitvoerbaar op dit aspect, mits de geluidwal wordt gerealiseerd zoals die in het onderzoek is meegenomen. Daartoe bevat het bestemmingsplan een verplichting in de planregels. Bij de woningen waarvoor een hogere waarde is vastgesteld moet bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de bouw zal een akoestisch rapport worden bijgevoegd om aan te tonen dat aan en binnenniveau van 33 dB (eis vanuit het bouwbesluit) wordt voldaan en welke maatregelen hiervoor aan de woningen moeten worden getroffen.

Er wordt naast de vastelling van het bestemmingslan een hogere grenswaardenprocedure doorlopen.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningverplichte veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbeluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van woningen, zijnde geurgevoelige objecten. Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van geuremissiebronnen. Een nadere toetsing is daarom niet nodig.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolleinrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheidbuisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het voornemen bestaat uit de oprichting van woningen. Daarmee worden nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd en moet worden beoordeeld of het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

De Omgevingsdienst heeft op verzoek van de gemeente Wijchen de relevant aspecten met betrekking tot externe veiligheid in beeld

Gasleiding

Voor de ontwikkeling van dit plan is het van belang een groepsrisicoverantwoording op te stellen voor de effecten van de gasbuisleiding. Deze gasbuisleiding (N-576-71) is 11,4 cm groot en heeft een druk van 40 bar. De 1% lethaalcontour is 45 meter en de 100% lethaal contour is 30 meter. Dus dit is een relatief kleine leiding. Daarnaast geldt een belemmeringenstrook van 4 meter gemeten vanaf het hart van de leiding (zie onderstaand beeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPwijCPOwonsick-VG01_0008.png"
Belemmeringenstrook (bron: Omgevingsdienst)


Kwetsbare objecten binnen de 30 meter dienen zwaar te worden verantwoord als gevolg van de beleidsvisie van de gemeente Wijchen. Zie hieronder.

Zone 1     PR 10-6-contour  
  zeer kwetsbaar object   Niet toegestaan  
  kwetsbaar object   Niet toegestaan  
  beperkt kwetsbaar object   Niet toegestaan  
Zone 2     PR 10-6-  100%-letaliteitcontour#  
  zeer kwetsbaar object   Zware verantwoording*  
  kwetsbaar object   Zware verantwoording*  
  beperkt kwetsbaar object   Lichte verantwoording  
Zone 3     100%-  1%-letaliteitcontour  
  zeer kwetsbaar object   Lichte verantwoording  
  kwetsbaar object   Lichte verantwoording  
  beperkt kwetsbaar object   Lichte verantwoording  


Deze zware verantwoording geldt niet als artikel 12 lid 3 sub a of b van het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, dan geldt de lichte verantwoording. Gezien de omvang van het plan kan ook hier worden volstaan met een lichte verantwoording. Er is namelijk geen toename van 10% van het groepsrisico. Er kan dus overal in het plangebied licht worden verantwoord.

Spoor

De ontwikkeling ligt ook binnen het aandachtsgebied van het spoor. Op grond van het Bevt dient aandacht te zijn voor de verantwoording van het groepsrisico. In beginsel is daar een zware verantwoording voor nodig volgens de visie (zie ook onderstaande tabel.) Echter geldt ook hier dat bij minimale stijging van het groepsrisico van minder dan 10% er slechts licht verantwoord hoeft te worden. Deze zware verantwoording geldt immers niet indien artikel 8 lid 2 sub a of b van toepassing is van het Besluit externe veiligheid transportroutes (dan geldt de lichte verantwoording).

Zone 1     0-30 meter  
  zeer kwetsbaar object   Niet toegestaan  
  kwetsbaar object   Zware verantwoording  
  beperkt kwetsbaar object   Zware verantwoording  
Zone 2     30-200 meter#  
  zeer kwetsbaar object   Zware verantwoording*  
  kwetsbaar object   Zware verantwoording*  
  beperkt kwetsbaar object   Lichte verantwoording  
Zone 3     200-1500 meter  
  zeer kwetsbaar object   standaardverantwoording a  
  kwetsbaar object   standaardverantwoording a  
  beperkt kwetsbaar object   standaardverantwoording a  

Tabel Zonering spoorlijn Den Bosch - Nijmegen, Rijksweg A50 en Rijksweg A73

Conclusie

Er kan voor zowel het spoor als de buisleiding licht worden verantwoord. Als daar ruimte voor is, adviseert de omgevingsdienst om minimaal 21 meter afstand te nemen van de gasbuisleiding. Dit is de z.g.n. House Burning Distance (HBD). Buiten deze afstand is het niet waarschijnlijk dat het huis gaat branden en zijn de overlevingskansen bij een incident in de woning dus veel groter. Wettelijk is het al mogelijk om op 4 meter afstand te bouwen. De gemeente heeft bij de integrale afweging van belangen bepaald dat de risico's's zoals die gelden bij het stedenbouwkundige plan aanvaardbaar zijn en heeft de beschermingszone die van toepassing is opgenomen in het bestemmingsplan.

4.5 Bodem

4.5.1 Milieukundige bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en nader bodemonderzoek asbest conform NEN 5707 uitgevoerd op de locatie. Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 3 Bodemonderzoek bij de toelichting.

Conclusies

Er zijn geen chemische parameters aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde en geen asbest boven de interventiewaarde. Dit houdt in dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

Bij toekomstige graafwerkzaamheden dient in de omgeving van de voormalige woning (zuidwesthoek plangebied) rekening gehouden te worden met de plaatselijke aanwezigheid van stortgaten met bodemvreemd materiaal. Geadviseerd wordt om bij het bouwrijp maken de bovengrond in dit gebied te zeven en de grond te ontdoen van het bodemvreemd materiaal.

Als grond van de locatie vrijkomt kan deze niet zonder meer elders worden toegepast. Op het hergebruiken van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders dient gemeld te worden bij het 'meldpunt bodemkwaliteit'. In het kader van kosten efficiëntie wordt geadviseerd de vrijkomende grond binnen het onderzoeksgebied te hergebruiken. Dit geldt eveneens voor het gronddepot dat gelegen is op het zuidoostelijke deel van het onderzoeksterrein. Hierin zijn middels een indicatieve partijkeuring weliswaar geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen (zodat het op hetzelfde terrein kan worden toegepast) maar deze partij grond dient te worden gekeurd conform de BRL 1000 en het protocol 1001 indien het buiten het onder-zoeksgebied wordt toegepast.

De beoordeling van het bodemonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4 Beoordeling bodemonderzoek.

4.5.2 Bodemstabiliteit

In verband met de oprichting van een wal aan de zuidzijde van het plangebied, is door Fugro een zettingsonderzoek gedaan, zie ook Bijlage 5 Zettingsanalyse. Hieruit blijkt dat de aanleg van de wal redelijkerwijs mogelijk is, na afstemming met de leidingbeheerder van de gasleiding. Dit aspect staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg. De in het bestemmingsplan opgenomen verplichting om een geluidwerende voorziening op te nemen is aldus ook technisch te realiseren.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer een activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.

Aangezien het hier om slechts acht woningen gaat blijft het voornemen ruimschoots onder de grens van 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg, waardoor het planvoornemen aangemerkt kan worden als NIBM. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In de wetgeving op het gebied van natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.

4.7.1 Beschermde gebieden

Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het provinciaal natuurnetwerk (Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone).

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, bevindt zich op circa 7 kilometer afstand ten noorden van de onderzoekslocatie.

Als een (bouw)project significant negatieve effecten veroorzaakt op stikstofgevoelige habitattypen en soorten in een Natura2000-gebied als gevolg van stikstofemissie of andere effecten is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist (zie artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming). Om de gevolgen van het voornemen op omliggende Natura2000-gebieden inzichtelijk te maken, is een notitie opgesteld en een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze 'AERIUS berekening CPO Wonsick te Wijchen' is als Bijlage 6 AERIUS berekening toegevoegd aan de toelichting.

Uit dat onderzoekt blijkt dat de aanlegfase geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr genereert op Natura 2000-gebieden. Het toekomstig gebruik genereert geen depositiewaarden in Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Zowel de aanleg als het toekomstig gebruik resulteren in depositiewaarden kleiner dan 0,00 mol/ha/jr in alle Natura 2000-gebieden. Zowel de aanleg als de toekomstige gebruiksfase vormen daarmee geen bedreiging voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden. Er is voor de voorgenomen ontwikkeling m.b.t. stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming benodigd.

4.7.2 Beschermde soorten

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieronder zijn de conclusies van dit rapport weergegeven. Het onderzoek heeft tot doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten, gebieden of houtopstanden aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Het rapport is tevens bijgevoegd als Bijlage 7 Quickscan flora en fauna bij de toelichting.

De initiatiefnemer is voornemens op de onderzoekslocatie acht woningen te bouwen. Hiervoor waren, op het moment van onderzoek, verschillende ontwerpen als varianten uitgewerkt. Het behouden van groene structuren en het behouden van de zuidelijk en oostelijk gelegen bomenrij is meegenomen in de plannen. Ten behoeve van de plannen zal het huidige open terrein worden omgevormd.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soort-groepen is onderzocht, als ook of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten.

Conclusie 

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of voorafgaand aan de werkzaamheden middels een broedvogelinspectie duidelijkheid te verkrijgen over mogelijke broedgevallen. Tevens dient verlichting richting de bomenrijen geminimaliseerd te worden vanwege mogelijke verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen en een mogelijke vliegroute voor verscheidene vleermuis-soorten.

Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Ten aanzien van beschermde gebieden en/of houtopstanden worden eveneens geen bezwaren voor-zien.

4.7.3 Aanvullend vleermuisonderzok

In aanvulling op de quickscan is een Natuurtoets vleermuizen Wet natuurbescherming Bijlage 8 Vleermuisonderzoek uitgevoerd. Hierin zijn de bevindingen als volgt samengevat.

Aanwezige functies vleermuizen

Wegens het ontbreken van gebouwen en het ontbreken van bomen met voor vleermuizen geschikte holtes of scheuren is de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen op voorhand uitgesloten. De houtsingels aan de zuidzijde en oostzijde van het projectgebied vormen robuuste, lijnvormige structuren die mogelijk door vleermuizen gebruikt worden als vliegroute. Ook houtsingels en bomenrijen in de directe omgeving van het projectgebied hebben mogelijk een functie als vliegroute.

Het projectgebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Ook enkele terreinen in de directe omgeving van het projectgebied zijn geschikt als foerageergebied voor vleermuizen: het aangrenzende volkstuinencomplex, de bermen van de spoorlijn, de grote bosrijke tuin van de woning ten zuidwesten van het projectgebied en de speelweide ten noordoosten van het projectgebied.

Natuurtoets 

Van verlies van verblijfplaatsen en essentieel foerageergebied is geen sprake. Indien de werkzaamheden aan houtsingels aan de zuid- en oostzijde van het projectgebied en te realiseren grondwal met beplanting buiten de voor vleermuizen actieve periode (1 april – 1 december) worden uitgevoerd en in de voor vleermuizen actieve periode geen verlichting wordt toegepast die 's nachts uitstraalt naar de houtsingels en gelet op de aanwezigheid van alternatieve vliegroutes, is van een verlies van essentiële vliegroutes geen sprake. Voor de voorgenomen ontwikkeling is daarom geen ontheffing op de Wet natuurbescherming voor vleermuizen benodigd.

Zorgplicht 

De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: ''De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a. voorkomen, b. beperken en c. ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur."

4.7.4 Conclusie

Het plan zal niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits rekening wordt gehouden met bovenstaande aanbevelingen. Het vervolgonderzoek naar verblijf en foerageergebied van de vleermuis leidt tot gelijke conclusies. Met inachtneming van de door de ecologen opgestelde conclusies en aanbevelingen, kan worden gesteld dat sprake is van een uitvoerbaar planvoornemen.

Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect natuur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid het planvoornemen.

4.8 Verkeer en parkeren

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie en het bepalen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de normen uit publicatie 381 van het CROW. Op basis van het Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen (2016), wordt gebruik gemaakt van de maximumnormen voor rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied.

4.8.1 Verkeer

Om de verkeersgeneratie van en naar het plangebied te bepalen is gebruik gemaakt van de maximumnormen van het CROW voor 4 vrijstaande koopwoningen en 4 twee-onder- een-kapwoningen in de rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied.

Uitgaande van de CROW-normen bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie per weekdaggemiddelde:

  • Koop, twee-onder-een-kap: 8,2 * 4 woningen = 32,8 verkeersbewegingen
  • Koop, vrijstaand: 8,6 * 4 woningen = 34,4 verkeersbewegingen

De totale verkeersgeneratie bedraagt daarmee gemiddeld 68 verkeersbewegingen per weekdag.

Het plangebied zal ontsloten worden via de Kelvinstraat en hiermee aangesloten worden op de wegen in de bestaande bebouwde kern van Wijchen. De toekomstige ontsluiting via de Kelvinstraat kan de verwachte verkeersgeneratie verwerken.

Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid.

4.8.2 Parkeren

Om de parkeerbehoefte voor het project te bepalen is gebruik gemaakt van de maximumnormen van het CROW voor 4 vrijstaande koopwoningen en 4 twee-onder- een-kapwoningen in de rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied.

Uitgaande van de CROW-normen bedraagt de parkeerbehoefte voor het project:

  • Koop, twee-onder-een-kap: 2,5 * 4 woningen = 10,0 parkeerplaatsen
  • Koop, vrijstaand: 2,6 * 4 woningen = 10,4 parkeerplaatsen

Er is een totale parkeerbehoefte van 21 parkeerplaatsen.

Het plan voorziet in de aanleg van 16 parkeerplaatsen op privaat terrein; bij iedere woning 2 plaatsen. Daarnaast is er in de openbare ruimte voldoende gelegenheid voor langsparkeren langs de straten (zie Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan), waarbij ruimschoots invulling wordt gegeven aan de resterende behoefte van 5 parkeerplaatsen.

Het aantal te realiseren parkeerplaatsen voldoet daarmee aan de norm zoals vastgesteld in het Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen.

4.8.3 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden concluderend dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.

4.9 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

4.9.1 Archeologische beleidskaart Wijchen

Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wamz in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente Wijchen heeft in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze kaart vormt de onderlegger voor het Wijchens archeologiebeleid en is het gemeentelijk toetsingsinstrument voor archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen, bouwplannen en andere bodemverstoringen.

Op deze kaart is het plangebied aangewezen als een gebied met een hoge archeologische verwachting, Dit betekent dat archeologisch onderzoek verplicht is bij een ingreep groter dan 100 m2. Aangezien in het planvoornemen voorziet in een ontwikkeling groter dan 100 m2 is archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.9.2 Archeologisch vooronderzoek en proefsleuvenonderzoek

In opdracht van de gemeente Wijchen is in juni 2019 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het plangebied (Bijlage 9 Archeologisch onderzoek). Zes werkputten zijn aangelegd, waarin negen spoornummers en drie vondstnummers uitgedeeld. Zes greppels zijn gevonden in werkputten 4 en 6. Op basis van stratigrafie, informatie uit het vooronderzoek en bestudering van historisch kaartmateriaal is geconcludeerd dat de greppels vermoedelijk een 20e eeuwse datering hebben. Op basis van de vullingen werd duidelijk dat de greppels een watervoerende functie hebben gehad. Een vermoedelijke kuil is aanwezig in de greppel met spoornummer 7 en zal ook in de 20e eeuw dateren. Een paalkuil in werkput 2 staat op zichzelf (maakt geen onderdeel uit van een gebouwstructuur) en is op basis van stratigrafische ligging (tussen de grondverbeteringssporen in vlak 1), scherpe spoorcontour en donker gekleurde vulling gedateerd in de Nieuwe tijd / 20e eeuw. Op basis van de sporen is duidelijk dat het plangebied in de 19e / 20e eeuw in gebruik is geweest. De sporen zijn vermoedelijk allemaal te relateren aan landgebruik / landbouwwerkzaamheden.

Tijdens de aanleg van werkput 3 is een fragmentje vuursteen gevonden, dat hoogstens een restant is van het vervaardigen van een werktuig. Ook is een brokje natuursteen gevonden tijdens de aanleg van werkput 3, dat geen bewerkings- of gebruikssporen bevat. Wat verbrand botmateriaal is gevonden tijdens de aanleg ter hoogte van spoor 3 (greppel in werkput 4), maar gezien de vermoedelijk 20e eeuwse datering van de greppel betreft dit geen relevant vondstmateriaal.

De bodemopbouw in het plangebied is grotendeels intact. Van boven naar beneden zijn globaal de volgende lagen aangetroffen: een bouwvoor (spoor 1000), het Laagpakket van Kootwijk (spoor 2000; stuifzand, waarin podzolering is opgetreden), het Laagpakket van Delwijnen (spoor 2500, rivierduinafzettingen, waarin ooit een bodem is gevormd, maar deze is grotendeels geërodeerd), de Laag van Wijchen (spoor 3000, leemlaag; niet in het hele plangebied aanwezig; vooral in de westelijke helft en in het zuidoostelijke deel aangetroffen) en het Laagpakket van Delwijnen (spoor 3100). Voor details over de bodemopbouw wordt verwezen naar hoofdstuk 6 onder het kopje 'Lithologie' voor welke laag in welk profiel / welk deel van het plangebied voorkomt. Zo zijn bepaalde profielen geëindigd in het Laagpakket van Kootwijk, in de Laag van Wijchen of in het Laagpakket van Delwijnen. Een (restant) plaggendek (spoor 2000-4) dat is aangebracht op de top van het Laagpakket van Kootwijk, is alleen waargenomen in profiel 6-1 en aan weerszijden van de gecoupeerde greppels met spoornummers 4 en 5 in werkput 4. Ter hoogte van de werkputten 4, 5 en 6 is sprake van een depressiezone, waardoor tot op het niveau van vlak 3 nog steeds de C-horizont van het Laagpakket van Kootwijk aanwezig is en het Laagpakket van Delwijnen zich dieper in de ondergrond zal bevinden.

Vanuit het vooronderzoek gold een hoge verwachting op het aantreffen van restanten uit het Laat-Paleolithicum - Nieuwe tijd, gebaseerd op de landschappelijke ligging, relatief gave bodemopbouw, archeologische waarden in de omgeving en aangetroffen indicatoren in diverse boringen. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kan de hoge verwachting naar 'laag' worden bijgesteld.

Met het proefsleuvenonderzoek is in ieder geval duidelijk geworden dat een (deel van een) urnenveld niet aanwezig is, waarmee het urnenveld weer iets meer begrensd kan worden (loopt in ieder geval niet door binnen de onderzochte delen van het plangebied).

De vraagstelling in het Programma van Eisen (Mol 2019) voor onderhavig onderzoek luidt: Zijn binnen de grenzen van de voorgenomen bodemingrepen in het plangebied archeologische resten aanwezig en zo ja, wat is de aard, omvang, datering, kwaliteit en behoudenswaardigheid van deze (eventuele) vindplaats(en)? Kort gezegd is het antwoord hierop: Ja, een paalkuil uit de Nieuwe tijd / 20e eeuw, zes greppels en een kuil uit de 20e eeuw en zeer weinig en relevant vondstmateriaal. In het plangebied is geen sprake van een behoudenswaardige archeologische vindplaats.

Selectieadvies voor het gehele plangebied

Het selectieadvies betreft het vervolgtraject, bestaande uit ofwel (1) het vrijgeven van het plangebied; (2) het behouden (fysiek beschermen); of (3) opgraven. Het selectieadvies wordt voorgelegd aan de bevoegde overheid, die uiteindelijk een selectiebesluit moet nemen. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek is geen sprake van een behoudenswaardige archeologische vindplaats in het plangebied. De onderzoekers adviseren dan ook om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

Tot slot wordt vermeld dat de initiatiefnemer bij het aantreffen van archeologische waarden in het plangebied de bevoegde overheid moet inlichten volgens de Erfgoedwet. Een proefsleuvenonderzoek is immers een steekproef.

4.9.3 Selectiebesluit

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek is geen sprake van een behoudenswaardige archeologische vindplaats in het plangebied. Het plangebied kan dan ook worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling, zo heeft de regio-archeoloog bevestigd aan de gemeente in een mail van 14 november 2019.

4.10 Cultuurhistorie

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente Wijchen besloten om samen met de gemeenten Beuningen, Druten en Heumen een beleidsnota cultuurhistorie op te stellen. Deze beleidsnota is de planologische borging van cultuurhistorische waarden binnen de Gemeente Wijchen in de vorm van het 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen'.

Dit parapluplan voegt een dubbelbestemming toe aan het vigerend bestemmingsplan: 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Wijchen is het plangebied aangeduid met een middelhoge cultuurhistorische waarde. In een gebied van middelhoge stedenbouwkundige waarde is dat verband in potentie aanwezig of nog herkenbaar maar aangetast. Het zijn gebieden met een gemiddelde cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit in de samenhang tussen bebouwing, openbare ruimte en beplanting, en/of enige relatie met de historische en landschappelijke hoofdstructuren. In de kern Wijchen geldt dit voor o.a. bedrijventerrein Zesweg.

Het plangebied heeft lange tijd onderdeel uitgemaakt van een onbebouwde enclave binnen het stedelijk gebied van de kern Wijchen. Dit gebied maakte voorheen deel uit van een meer uitgestrekt gebied met een landelijke uitstraling. De Zesweg is de oorspronkelijke landweg richting Woeziksestraat in oostelijke richting. Het genoemde gebied heeft met name in de laatste decennia een gedaantewisseling ondergaan.

Evenwel is de wegenstructuur, met de samenkomst van wegen rond de zesweg in de noordwestelijke punt van het plangebied, nog altijd aanwezig en herkenbaar. Deze structuur zal met voorliggend plan ook niet wijzigen; de wegen behouden hun ligging en karakteristieken. Het woningbouwproject wordt gerealiseerd in aansluiting op de bestaande bebouwing met lage cultuurhistorische waarde, tussen de historische linten.

Nadat de planlocatie is ontwikkeld voor de woonfunctie, omvat het plangebied geen cultuurhistorische waarden die in het bestemmingsplan geborgd dienen te worden. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' is daarom niet overgenomen in het bestemmingsplan.

Hiermee kan worden gesteld dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.11 Leidingen

Door het plangebied lopen geen andere boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten, behoudens de gasleiding (zie 4.4 Externe veiligheid). Er is dus op dat gebied geen sprake van andere bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.12 Waterhuishouding

4.12.1 Algemeen

Op basis van de Wro en het Bro is de watertoets verplicht bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen, buitenplanse omgevingsvergunningen en, buiten toepassing verklaringen van beheerverordeningen. Voor overige plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het nationaal bestuursakkoord water. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de toelichting bij genoemde ruimtelijke plannen en het overleg met de waterbeheerder (wateradvies).

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

4.12.2 Beleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichtingen per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewater binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische toestand’ (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goede ecologisch potentieel’(GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Ook vervangt de Waterwet een groot aantal wetten op het gebied van water. Hieruit is op rijksniveau een Nationaal Waterplan ontwikkeld. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid.

De provincie Gelderland heeft een Regionaal Waterplan opgesteld. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving kunnen gemeenten een verbrede zorgplicht op zich nemen. Deze wetgeving maakt het mogelijk om rioolheffing te heffen voor zuiveringstechnisch werk dat door de gemeente (of waterschap/derde) wordt beheerd op grond van de Gemeentewet.

Nationaal Waterplan 2016-2021

Het nationaal waterbeleid voor de komende jaren is in 2015 vastgesteld door het kabinet in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte termijn.

Waterbeheerprogramma 2016-2021 ‘Koers houden, kansen benutten’

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 bepalend voor het waterbeleid. Met dit programma blijft het Waterschap Rivierenland op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om afvalwater effectief te zuiveren. De speerpunten hierin zijn:

  • Een veilig rivierengebied. Verbeteren en versterken dijken en boezemkades. Met daarnaast oog voor oplossingen door een aangepast ruimtelijke inrichting en door risicobeheersing (bijv. evacuatie);
  • Anticiperen op klimaatveranderingen. Een robuust en ecologisch gezond watersysteem dat voldoende water van goede kwaliteit biedt aan landbouw, natuur, stedelijke gebieden en recreatie;
  • Het duurzaam en doelmatig zuiveren van afvalwater door o.a. centralisatie van zuiveringen en van slibverwerkingen.

Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema’s en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder de alinea met beleidsuitgangspunten samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.

Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.

Op grond van de Waterwet (artikel 3.5 en 3.6) heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemel- en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structureel de gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen c.q. te beperken, tenzij dit niet doelmatig is of de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap.

4.12.3 Huidige waterhuishoudkundige situatie

Onderstaande gegevens zijn ontleend aan het waterhuishoudkundig plan, dat als Bijlage 10 Waterhuishoudkundig plan dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

Bodemsamenstelling en hydrologische gegevens

De maaiveldhoogte in het plangebied is ingemeten en loopt af in noordelijke richting van +7,85m NAP tot +7,35m NAP. Binnen het plangebied liggen geen A- en B-watergangen. De te ontwikkelen locatie valt binnen peilvak CIT008 van waterschap Rivierenland en is niet peilbeheerst. Ten behoeve van het bepalen van de actuele bodemkwaliteit is op 25 augustus 2019 een verkennend bodem-onderzoek uitgevoerd. Hieruit is geconcludeerd dat de bodem hoofdzakelijk uit een zandlaag (matig fijn tot matig grof) bestaat van met plaatselijk klei- en leemlagen.


Uit het doorlatendheidsonderzoek (Bijlage 11 Doorlatendheidsonderzoek) is het volgende geconstateerd: de bovengrond over het algemeen bestaat uit matig fijn zand. Met ongeveer 0,5 meter dikke leemlaag op een diepte van circa 1,20 à 1,30 m minus maaiveld. Ook is er een 0,30 meter dikke kleilaag aangetroffen op een diepte van circa 1,70 à 2,30 m minus maaiveld. Onder de leem- of kleilaag bestaat de bodem uit matig grof zand tot de maximaal geboorde diepte van 3,00 m minus maaiveld.


Het doorlatendheidsonderzoek concludeert dat de doorlatendheid van de bodem ter plaatse van de te realise-ren wadi over het algemeen goed is. Voor de lokale doorlatendheid wordt 3 m/dag aangehouden.

Grondwater

Op de website www.dinoloket.nl zijn binnen een straal van circa 800 m van de projectlocatie vier monitoringspeilbuizen aangegeven waarin de ondiepe grondwaterstanden regelmatig zijn gemeten. Regionaal gezien is de stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerend pakket noord tot noordoostelijk. Tijdens de veldwerkzaamheden uitgevoerd op 11 en 20 maart 2020 (Bijlage 11 Doorlatendheidsonderzoek) is een grondwaterstand waargenomen op 0,90 à 1,10 m minus maaiveld. Het huidige maaiveld bevindt zich op circa +7,60 m NAP

Infiltratieonderzoek

Voor het plangebied is een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 11 Doorlatendheidsonderzoek van de toelichting.

Met dit doorlatendheidsonderzoek is een inschatting gemaakt van de doorlatendheid ter plaatse van het plangbied Wonsinck. Uit dit onderzoek blijkt dat de doorlatendheid van de bodem ter plaatse van de te realiseren wadi over het algemeen goed is.

Kanttekening op de gebruikte zeefkromme-methode is dat het theoretische benadering betreft en dat de locatie-specifieke factoren niet meegenomen zijn (mogelijke overschatting). Bij de omgekeerde Hooghoudtproef zit de onzekerheid in de locatie, diepte en plaatsing van de peilbuis. Het filter van de gebruikte peilbuis is deels aanwezig in de verzadigde zone, de onderkant van het filter is deels geplaatst in een aanwezige zandige leemlaag en er bleek bij uitvoering ruimte aanwezig te zijn tussen peilbuis en bodem. Deze factoren veroorzaken een onderschatting van de mogelijke doorlatendheid. Er wordt verwacht dat de werkelijke lokale doorlatendheid in de range tussen 3 en 10 m/dag is.

Op basis van de resultaten van het infiltratieonderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemopbouw op de locatie gunstig is voor het aanleggen van infiltratievoorzieningen. Echter, bij de aanleg dient rekening gehouden te worden met de aanwezige leem- en kleilagen in de ondergrond, waarvan de doorlatendheid significant lager zal zijn.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem

In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen oppervlaktewateren aanwezig. Binnen het aangrenzende woon- en bedrijvengebied is een gemeentelijk riool aanwezig voor afvalwater.

Waterkeringen

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

4.12.4 Afwegingen met betrekking tot wateraspecten nieuwe situatie

Wateroverlast en volksgezondheid

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundige systeem binnen het plangebied dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers. Zo nodig wordt de drooglegging of ontwatering verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging van het plangebied of hoge grondwaterstanden).

Ontwateringsdiepte

De ontwateringsdiepte (GHG) dient op minimaal 1,00 m onder vloerpeil woningen te liggen, minimaal 0,70 m onder straatpeil en minimaal 0,50 m onder groenvoorzieningen. Op basis van de bestaande hoogteligging van het plangebied wordt ter plaatse voldaan aan de benodigde ontwateringsdiepte en is geen grondwateroverlast te verwachten.

Waterkwaliteit

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt voorkomen door toepassing van niet uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, en door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.

Eventueel verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een bodempassage. Het afvalwater van de woningen in het plangebied wordt ingezameld in een openbaar afvalwaterriool, dat wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel van kern Wijchen. Voor het rioolstelsel van Wijchen heeft dit geen gevolgen.

Afkoppeling en waterberging

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Overeenkomstig de beslisboom voor hemelwater (bron: BORG) en de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken (bron: wRw 2003) dient zoveel mogelijk hemelwater te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. benutting, 2. bodeminfiltratie, 3. vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is het scheiden van afvalwater en hemelwater.

Hemelwater

Gezien de bodemopbouw en de grondwaterstand (zie uitgevoerd infiltratieonderzoek) wordt het hemelwater volledig binnen het plangebied verwerkt (geborgen en geïnfiltreerd) en wordt niet op de riolering geloosd of naar omliggend gebied afgevoerd.

Toename verhard oppervlak

Het totale oppervlak van het plangebied dat wordt ontwikkeld is ca. 8.500 m2. Daarvan kan 3.500 m2 worden beschouwd als verhard oppervlak. Hiervan ligt 600 m2 verharding in het openbare gebied 2.900 m2 op particulier terrein.

Waterberging bui T=5+10%

Binnen het openbaar gebied dient een voorziening aangelegd te worden die een bui T=5+10% (Buishand & Velds, 98,7 mm in 6 dagen) kan verwerken. Geadviseerd wordt om binnen de beschikbare ruimte een zo eenvoudig en ondiep mogelijke infiltratievoorziening aan te leggen die makkelijk is te onderhouden; de meest eenvoudige vorm hiervan is een ondiepe laagte in het maaiveld met zeer flauwe taluds (een zogenaamd “in-filtratieveld”). Hierin blijft het water niet te lang staan en de ruimte kan nog voor andere doeleinden worden gebruikt. In het midden van het plangebied is hiervoor voldoende ruimte. Het verhard oppervlak is bepaald aan de hand van het schetsontwerp (zie Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan).

Het hemelwater dat op de particuliere percelen valt dient op die percelen verwerkt (bergen en infiltreren) te worden. Conform tabel 1 van Bijlage 10 Waterhuishoudkundig plan komt op de 8 particuliere percelen in totaal 3.000 m² verhard (dak)oppervlak. Dat komt neer op 375 m² per perceel. In tabel 7 van Bijlage 10 Waterhuishoudkundig plan is een overzicht gegeven van benodigde afmetingen van ondergrondse infiltratievoorzieningen om een bui T=5+10% (Buishand & Velds, 98,7 mm in 6 dagen) op elke particulier perceel te kunnen verwerken. Dit wordt uitvoerbaar geacht.

De wadi dient te allen tijde goed toegankelijk te zijn voor maaivoertuigen en spelende kinderen met uitzondering van de periode van hevige neerslag. Door het toepassen van flauwe taluds 1:3, de insteek en de onderzijde van het talud iets bol- en holvormig af te werken, wordt de toegankelijkheid gewaarborgd. Bij een maximale peilstijging in de wadi en de verlaging, tot +7,80 m NAP is berekend dat er ca. 220 m3 hemelwater geborgen kan worden zonder dat de aanliggende percelen wateroverlast ondervinden. Hiermee wordt aan de bergingseis voldaan.

De exacte dimensionering van het watersysteem wordt in de definitieve ontwerpfase verder uitgewerkt. In het huidige schetsontwerp heeft de wadi een oppervlakte van ca. 110 m2 en een diepte van ca. 0,30 m. De extra (verlaging) heeft een oppervlakte van ca. 630 m2 en een diepte van ca. 0,30 m.

Vuil water

De vwa-afvoer van de vier nieuwe woningen die grenzen aan de Kelvinstraat wordt aangesloten op het be-staande vrijverval riool (ø300 beton).
Voor de vier nieuwe woningen aan de zuidzijde in het plangebied wordt een verzamelriool aangebracht. Hier-voor wordt een minimale diameter gehanteerd van 250 mm. De afvoercapaciteit van een PVC ø250 buis is meer dan voldoende voor 4 woningen met gemiddeld 2,6 personen per woning..

Natuurwaarden

De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Het (bouw)plan en toekomstige beheer van het plangebied mag daarom geen verstoring geven van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.

Het te infiltreren hemelwater is afkomstig van relatief schone oppervlakken, waardoor het risico op verontreiniging van bodem en grondwater door afspoeling van verontreinigingen verwaarloosbaar is. De hoeveelheid te infiltreren hemelwater heeft geen invloed op de grondwaterstanden.

Voorliggend plan zal op grond hiervan geen natuurwaarden en biodiversiteit schaden.

Drinkwaterbesparing

Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen (toiletspoeling, beregening, wassen, enz.). Verspilling van drinkwater kan worden voorkomen door toepassing van waterbesparende voorzieningen.

Beleving

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd. Tevens worden op deze wijze vervuilingen in het systeem zichtbaar. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen aanwezig. Wel wordt het water zichtbaar gemaakt door het hemelwater over het oppervlak naar de infiltratievoorzieningen in het openbare groen af te voeren.

4.12.5 Digitale watertoets

Voor het bestemmingsplan 'CPO Wonsick' is de watertoets uitgevoerd. De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl).

Uit de ingevoerde gegevens volgt dat de normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden. Dit betekent dat het plan in het kader van het vooroverleg toegezonden moet worden aan het Waterschap Rivierenland. het waterschap is bij de voorbereiding van het plan betrokken en blijft bij dat ook bij de verdere uitwerking van dit plan om tot een goede borging van de waterschapsbelangen te komen.

4.12.6 Conclusie

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.13 Trillingshinder

Een gedeelte van de nieuwbouwlocatie is gelegen binnen 100 meter van de spoorlijn Nijmegen-Wijchen. Er zijn voor trillingen geen wettelijke normen maar er dient wel te worden aangetoond dat het bouwplan realiseerbaar is. Om dit te kunnen beoordelen wordt er getoetst aan de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, mei 2019).

Met een afstand tot het spoor van minder dan 100 meter liggen twee geprojecteerde woningen binnen het standaard aandachtsgebied waar conform de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen nader onderzoek wenselijk is. Tauw heeft daarom een quickscan uitgevoerd. Uit de quickscan bleek dat er een verhoogde kans op trillingshinder is in het plangebied en dat vervolgonderzoek nodig is. Dit vervolgonderzoek is door Peutz uitgevoerd. Dit onderzoek geeft een eerste beoordeling van de verwachte trillingen in de woningen (vooronderzoek). Door Peutz zijn in de periode 6 t/m 14 augustus 2020 metingen in de bodem van het plangebied verricht ter hoogte van de woningen die het dichtst bij de spoorlijn zijn geprojecteerd.

Voor de beoordeling van de in de woning te verwachten trillingen is uitgegaan van de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn" van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport CPO Duurzaam Wonsick Wijchen (Peutz, 2 oktober 2020, rapportnummer H 7525-3-RA, zie ook Bijlage 13 Trillingsonderzoek).

Op basis van de verrichte metingen kan worden geconcludeerd dat de, in het kader van trillingshinder, in woningen na te streven waarden voor nieuwe situaties (herhaald voorkomende trillingen) kunnen worden overschreden.
De nieuwbouwlocatie is gelegen in de kern van Wijchen en sluit aan op de bebouwing op aan de Kelvinstraat en vult een open ruimte op. De spoorlijn gaat dwars door de kern van Wijchen en dat betekent dat er veel bestaande woningen zijn die veel dichter bij de spoorlijn zijn gelegen dan deze nieuwbouwlocatie. Volgens het onderzoek van Peutz wordt op de nieuwbouwlocatie voldaan aan de normen die gelden in bestaande situaties.

Door bij het ontwerp van de woningen rekening te houden met de mogelijkheid dat er trillingen optreden, kan trillingshinder door treffen van technische maatregelen worden voorkomen. Er is, gezien de conclusie dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en met technische maatregelen bij de uitvoering van de bouw een goed woon- en leefklimaat geborgd kunnen worden, geen aanleiding om hiervoor aanvullende bepalingen op te nemen in de bestemmingsplanregels.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Op de verbeelding is met behulp van de methode uit SVBP 2012 de bestemming van de gronden aangegeven. De bijbehorende bepalingen zijn vervolgens opgenomen in de planregels. De verbeelding brengt de planregels in beeld. De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin is toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten', waarin is aangegeven hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk betreft een nadere verklaring van de bestemmingen die op de verbeelding zijn aangegeven. De gehanteerde bestemmingen zijn in paragraaf 5.2 kort toegelicht.

3. Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming. De gehanteerde algemene bepalingen zijn kort toegelicht in paragraaf 5.3

4. Overgangs- en slotregels

Binnen de overgangsbepalingen is geregeld dat bouwwerken en plannen die (legaal) bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar die in strijd zijn met het bestemmingsplan, mogen worden herbouwd mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel is de officiële naam van het bestemmingplan genoemd. Deze naam moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.

5.2 Bestemmingen

Binnen dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen:

Wonen

Voor de nieuw op te richten woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De hoofdgebouwen kunnen worden opgericht binnen een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is door middel van bouwaanduidingen aangegeven dat de bouwvorm voor de hoofdgebouwen vrijstaand of twee-aaneen (gesloten) dient te zijn. Beide bouwwijzen zijn mogelijk gemaakt in het plan, op basis van het stedenbouwkundige plan zoals dat is uitgewerkt (zie Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitplan). Dit is als zodanig weergegeven binnen het bouwvlak op de verbeelding.

De maatvoeringseisen zijn, voor wat betreft de toegestaan bouw- en goothoogte van het hoofdgebouw, weergegeven op de verbeelding. Voor de overige maatvoering gelden de bouwregels in deze bestemming.

Verkeer

Voor de verkeersontsluiting, de parkeerplaatsen en groenvoorzieningen is de bestemming Verkeer opgenomen. De bestemmingsomschrijving als ook de bouwregels komen overeen met andere, overeenkomstige, binnen de gemeente Wijchen recentelijk vastgestelde bestemmingsplannen.

Groen

De groenvoorziening centraal in het plangebied is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is een functieaanduiding opgenomen voor aanleg en instandhouding van een geluidwerende voorziening, die aan een voorwaardelijke verplichting is gekoppeld.

Leiding - gas

Ter bescherming van de gasleiding in het westelijke deel van het plangebied, is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen, met een 5 meter brede beschermingszone uit het hart van de leiding.

5.3 Algemene regels

De algemene regels omvatten de standaardregels zoals de anti-dubbeltelregel. Voor de regeling binnen dit bestemmingsplan is bovendien het bestaande Wijchense parkeerbeleid opgenomen, als ook de standaard afwijkingsmogelijkheden van de bouwregels.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische haalbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan 'CPO Wonsick' is opgesteld ten behoeve van de collectieve particuliere ontwikkeling van het plangebied. De CPO-vereniging neemt het opdrachtgeverschap over van de gemeente en is daarmee de economische drager van het project. Er zijn voor de gemeente geen uitvoeringskosten waarvoor een specifiek onderzoek naar economische aspecten moet worden uitgevoerd. De grondverkoop aan de vereniging leidt uiteindelijk tot een positief resultaat voor de gemeentelijke kas. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke aanvaardbaarheid

In het kader van vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijk ordening, is het ontwerpbestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan provincie Gelderland en Waterschap Rivierenland. De reacties zijn verwerkt in het bestemmingplan.

Het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd, waarna eenieder gedurende een periode van zes weken in de gelegenheid is gesteld te reageren op dit plan bij de gemeente Wijchen. Daarop zijn 3 zienswijzen ingediend, waarna het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld.