Plan: | Wijchen-West 2023 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BPWijchenwest2023-OW01 |
Er is op dit moment sprake van een woningtekort in Nederland, zo ook in de regio Arnhem-Nijmegen en in de gemeente Wijchen. Het huidige woningbouwprogramma in de regio Arnhem-Nijmegen en in de gemeente Wijchen is onvoldoende om aan de woning vraag te kunnen voldoen. Om invulling te geven aan de woning vraag is daarom ook in de gemeente Wijchen gekeken hoe hier invulling aan gegeven kan worden. In 2009 is al een structuurvisie opgesteld waarin Wijchen-West als uitbreidingslocaties wordt benoemd.
De gemeenteraad van Wijchen heeft op 25 juni 2020 besloten om de locatie Wijchen-West in ontwikkeling te nemen. Hiervoor is in mei 2021 een ontwikkel strategie en gebiedsvisie vastgesteld door de gemeenteraad. De ontwikkeling van Wijchen-West is daarnaast vastgelegd in de Woondeal 2.0 Arnhem-Nijmegen. De ontwikkeling van Wijchen-West heeft betrekking op de bouw van circa 1.300 woningen en een basisschool met kinderdagverblijf.
De huidige druk op de woningmarkt en de noodzaak om snel te kunnen ontwikkelen hebben ertoe geleid dat Wijchen-West is aangewezen als versnellingslocatie.
Dit bestemmingsplan is opgesteld met gebruik van de Crisis- en herstelwet (Chw), meer specifiek met gebruik van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dit artikel biedt de mogelijkheid voor het opstellen van een zogenaamd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan de gemeente als experiment onder de werking van de Chw vooruitlopen en anticiperen op de komst van de Omgevingswet.
De locatie Wijchen-West bevindt zich aan de westzijde van Wijchen. De ontwikkeling bestaat enerzijds uit een nieuw woongebied en anderzijds uit de benodigde compensatie. Het woongebied wordt aan de westelijke zijde begrensd door de provinciale weg N845 (Drutenseweg), aan de noordzijde door de Hernenseweg, aan de oostzijde door de Randweg Noord/ Westerdreef en aan de zuidzijde door de Ravensteinseweg.
Daarnaast bevindt zich aan de westzijde van de N845 langs de watergang de Wetering compensatiegronden voor de dassencompensatie.
Het plangebied voor de woningbouwopgave is opgedeeld in twee delen:
-De Groene Geest (noordelijk deel)
-De Vormers (zuidelijk deel)
De twee gebieden worden gescheiden door de spoorverbinding tussen Nijmegen en Oss/'s-Hertogenbosch.
Figuur 1.1: Plangebied
Het noordelijk deel is voor een groot gedeelte agrarisch in gebruik met uitzondering van een aantal woon- en bedrijfskavels aan de Groenestraat. In het zuidelijke deel ligt de Vormerse Plas, een voormalige zandwinningsplas met een diepte van maximaal 20 meter. Aan de Ravensteinseweg zijn enkele woningen gesitueerd. Meer naar het zuiden toe bevindt zich een woonwagencentrum met een gezamenlijke ontsluiting vanaf de Ravensteinseweg. Ten zuiden van de Ravensteinseweg ligt de historische hoeve De Vormer.
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2014' vastgesteld op 16 oktober 2014 vigerend. In het plangebied komen de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1', 'Agrarisch met waarden - 2', 'Bedrijf', 'Bos', 'Recreatie', 'Verkeer - railverkeer', 'Water', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 3' voor.
Figuur 1.2: Uitsneden verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2014'
Het bestemmingsplan 'Wijchen-West 2023' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat de motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 3 van deze toelichting wordt ingegaan op het relevante nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het Wijchense landschap kenmerkt zich door de invloed van de Maas met de oeverwallen, de rivierduinen en de open komgebieden. Wijchen is ontstaan op de hoger gelegen gronden van de rivierduinen.
Het plangebied Wijchen-West ligt op de overgang van het oeverwallenlandschap en het komgebied van de Maas. Het oever-wallenlandschap heeft zich mede gevormd als gevolg van een oude rivierloop (het Wijchens Maasje) die zich afsplitste van de Maas. Het centrum van Wijchen ligt op een oude oeverwal. De bestaande woongebieden ten zuiden van het Wijchens Meer liggen op de stroomrug langs de huidige Maas.
Het vertrekpunt voor de planvorming van Wijchen-West is het onderliggende landschap. Een visie vanuit het landschap geeft veel mogelijkheden voor differentiatie binnen het plangebied en kansen voor verbindingen met de omgeving. Het is ook de wens van de gemeente Wijchen om bij nieuwe stedelijke uitbreidingen de mogelijkheden naar het versterken van de relatie tussen deze uitbreidingen en landschap te versterken.
In de landschappelijke onderlegger zijn de verschillende ingrediënten van het Wijchens rivierengebied aanwezig:
De verschillende landschapstypen binnen en rond Wijchen-West vormen de basis voor de visie op het nieuwe woongebied en de inrichting van de twee deelgebieden: De Groene Geest ten noorden van de spoorlijn en De Vormers ten zuiden van de spoorlijn. In het stedenbouwkundig plan wordt dit verder uitgewerkt naar de karakteristieken per deelgebied en de verschillende thema's voor de inrichting van openbaar gebied en de woonsferen en woningtypen.
Op de verschillende topografische kaarten is de ontwikkeling van de westzijde van Wijchen afleesbaar. Hiermee wordt inzichtelijk welke ruimtelijke ingrepen invloed hebben gehad op de totstandkoming van het plangebied Wijchen-West.
Rond 1900 was de omgeving van het plangebied nog volledig agrarisch in gebruik. Zichtbaar is de oude kavelstructuur van de gronden die zijn ontgonnen vanuit de Groenestraat aan de noordzijde van het plangebied. De kavels zijn in de loop van de tijd vergroot, maar de oorspronkelijke kavelrichting is nog steeds aanwezig. In het zuidelijk deel loopt de Niftrikse wetering die aan de oostzijde aansluit op het Wijchens Meer.
Met de aanleg van de spoorlijn tussen Nijmegen en 's-Hertogenbosch, begin van de 20e eeuw, wordt het plangebied Wijchen-West in tweeën gedeeld. De andere grote ingreep is de aanleg van de Vormerse Plas als gevolg van de zandwinning in de jaren 70. Dit heeft binnen het plangebied geleid tot de verlegging van de Niftrikse wetering in noordelijke richting. De zone tussen de plas en de wetering is later ingericht.
Als gevolg van de naoorlogse groei zijn in deze periode ook de A50 en de A326 aangelegd. Tevens nam het aantal woningen aan dewestzijde van Wijchen aanzienlijk toe en is de interne wegenstructuur hierop aangepast. Daarmee heeft de westrand van Wijchen in de jaren 80 een nieuwe begrenzing gekregen.
Aan het einde van de jaren 90 is het laatste deel van de N845 aangelegd als ontbrekende schakel tussen de A326 in het noorden en de N324 in het zuidoosten. Hierdoor is het plangebied geïsoleerd geraakt van het landelijk gebied aan de westzijde.
Het plangebied Wijchen-West is aan alle zijden door wegen omsloten. Centraal door het gebied loopt de spoorlijn en in het zuidelijk deel beslaat de Vormerse Plas een derde deel van de gronden. Vanuit de bestaande situatie zijn enkele belangrijke opgaven te formuleren voor het ontwerp van het nieuwe woongebied:
Figuur 2.1: 1893
Figuur 2.2: 1917
Figuur 2.3: 1997
Figuur 2.4: 2020
Bij een duurzame gebiedsontwikkeling staat het samenbrengen van de bestaande en de toekomstige kwaliteiten van Wijchen-West voorop. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande landschapselementen binnen en buiten het plangebied. Door deze te verbinden met de groenstructuur van het nieuwe woongebied krijgen deze meer betekenis voor een groter deel van Wijchen. De groene omlijsting rond Wijchen-West schept de voorwaarden voor de landschappelijke relaties tussen het nieuwe woongebied en de omgeving.
Aanvullend aan de bestaande ontsluitingen worden verbindingen gecreëerd met het buitengebied en de omliggende dorpen, met de bestaande wijken, het station en het centrum van Wijchen. Bij de inrichting van het nieuwe woongebied wordt ingezet op het creëren van korte en directe oost-west verbindingen met de omgeving. Aan de westzijde betreft dit: de Groenestraat ('rondje Leur'), de Beemd (doortraproute) en de Ravensteinseweg inclusief fietspad (Maasbanddijk en parallelweg N845). Aan de oostzijde betreft dit: de Kraaijenberg, de Stationslaan inclusief fietsroute, de Blauwe Hof en de padenstructuur langs het WijchensMeer.
De deelgebieden van Wijchen-West aan weerszijden van het spoor worden met elkaar verbonden door twee nieuwe langzaam verkeersroutes.
Langs de Randweg Noord - Westerdreef en de Ravensteinseweg liggen vrijliggende fietspaden die verbonden zijn met een groter netwerk van fietsroutes. Ook aan de zuidzijde van de spoorlijn ligt een belangrijke fietsroute die in oostelijke richting aansluit op de hoogwaardige fietsroute tussen station Wijchen en Nijmegen.
Figuur 2.5: Verkeersstructuur voor langzaam verkeer Wijchen West
Klimaatadaptatie en biodiversiteit
In Wijchen-West komen verschillende doelgroepen van allerlei leeftijden te wonen. Er wordt een gemêleerde wijk gerealiseerd door woningen in verschillende categorieën te bouwen. De nieuwe bewoners wonen in een omgeving waar zij zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen, en waar ze een sociaal netwerk kunnen opbouwen en inzetten. Initiatieven als bijvoorbeeld een gemeenschappelijke tuin kunnen hier een positieve bijdrage aan leveren.
Een groene woonomgeving levert een belangrijke bijdrage aan het bevorderen van de sociale cohesie. Wanneer meer contact is met elkaar, is er ook meer (informele) sociale controle waardoor minder sprake is van verloedering, overlast en criminaliteit. Buurtcohesie maakt bewoners gelukkiger, weerbaarder en minder eenzaam. De groene buitenruimte stimuleert bewoners om meer te bewegen en ver- leidt kinderen om meer buiten te spelen. Daarnaast zijn beplanting en bomen goed voor CO2-reductie, het verbeteren van luchtkwaliteit en het wegvangen van fijnstof.
Voor het creëren van een gezonde en duurzame leefomgeving is groen in de buitenruimte essentieel. Groen speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van een prettige woonomgeving, de aanpak van klimaatverandering en het verbeteren van de biodiversiteit.
Belangrijke inrichtingsprincipes voor Wijchen-West zijn:
Door gebruik te maken van de verschillen in de ondergrond kunnen woonmilieus worden gecreëerd waaraan verschillende duurzaamheidsprincipes worden verbonden. Daarbij kan gedacht worden aan de ruimtelijke inpassing van technische innovaties als bijvoorbeeld warmte-koudeopslag en tijdelijke invullingen ten behoeve van toekomstige ruimteclaims. Daarnaast geven verschillende deellocaties binnen Wijchen-West aanleiding om andere accenten te leggen bij de invulling van duurzaam bouwen. Bij duurzaam bouwen ligt de nadruk op energiezuinig, circulair en natuur inclusief bouwen. Het gaat dan om het gebruik van hernieuwbare materialen en materialen met een lage milieu-impact en/of het voorzien van woningen van verblijf- plaatsen en nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen. Ook het toepassen van groene daken en groene erfafscheidingen dragen bij aan een duurzame woonomgeving
Voor de ontwikkeling van Wijchen West is een Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (hierna VOSP) gemaakt, Bijlage 1. Het VOSP dient gezien te worden als een richtinggevend document voor de uitwerking van de verschillende deelgebieden. Het VOSP is door de gemeenteraad op 26 oktober 2023 vastgesteld. Vanuit het VOSP wordt voor elke fase toegewerkt naar een definitief ontwerp stedenbouwkundig plan inclusief de ontwerpen voor de woningen en de inrichting van het openbaar gebied. In deze uitwerking naar het definitief ontwerp stedenbouwkundig plan kunnen, in overleg met alle betrokken partijen, op onderdelen nog andere keuzes worden gemaakt.
Voor de ontwikkeling van Wijchen West is een stedenbouwkundigplan opgsteld. De landschappelijke en ruimtelijke context vormen de basis voor de visie op Wijchen-West. De groene omlijsting zorgt voor een landschappelijk karakter en geeft het gebied een duidelijke begrenzing en identiteit. Historische lijnen en bestaande infrastructuur worden benut voor goede verbindingen en groene routes naar de omgeving. Een groenzone langs de Niftrikse wetering vormt de verbinding tussen Wijchens meer en de Vormerse plas, de wetering wordt voor een deel verlegd. Ter hoogte van Kraaijenberg maakt de locatie van de school een koppeling met de bestaande wijken.
Aan weerszijden van de spoorlijn liggen de twee deelgebieden van Wijchen-West: De Groene Geest en De Vormers. Binnen beide deelgebieden ligt een robuuste hoofdstructuur met veel groen en water. In De Groene Geest is deze geïnspireerd op het komlandschap met lange rechte lijnen en kleinschalige erven langs de Groenestraat. De Vormerse plas met de bestaane beplanting en de Niftrikse wetering vormen de hoofdstructuur in het zuidelijke deelgebied De Vormers.
Tussen de onderdelen van de hoofdstructuur liggen de verschillende woonvelden, hierin is ruimte voor een mix aan woningtypen voor diverse doelgroepen. De compacte woonvelden vormen de contramal van de robuuste hoofdstructuur. De omliggende hoofdstructuur 'kleurt' de woonvelden en creëert verschillende woonsferen.
Met het stedenbouwkundigplan wordt een belangrijke basis gelegd voor het vastleggen van de ruimtelijke hoofdstructuur van het nieuwe woongebied Wijchen-West. De robuuste hoofdstructuur verankert de nieuwe woonwijk met het omliggende buitengebied aan de westzijde en de bestaande kern met alle voorzieningen aan de oostzijde. In het VOSP zijn de globale ligging van de groenstructuren, waterstructuren en woonvelden opgenomen. Het stedenbouwkundigplan is weergegeven in figuur 2.6.
Figuur 2.6: Stedenbouwkundigplan Wijchen West
De totale opgave voor het woningbouwprogramma in Wijchen-West bedraagt circa 1.300 woningen. Daarvan zijn twee derde grondgebonden woningen en één derde appartementen. Het totale woningbouwprogramma (grondgebonden woningen en appartementen) bestaat uit een gedifferentieerd aanbod van huurwoningen (sociaal en middelduur) en koopwoningen (goedkoop, betaalbaar, bereikbaar, middelduur en duur). Van het totale programma worden circa 100 woningen gebouwd in een CPO-constructie. Behalve woningen komt er een school met kinderdagverblijf. Voor Wijchen-West gelden de afspraken over het betaalbarewoonprogramma uit de Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen (maart 2020):
Uitgangspunt is een gelijkwaardige verdeling van het woonprogramma over de twee deelgebieden:
De woongebouwen met appartementen zijn verspreid over de twee deelgebieden en vijf van de zes woonvelden. Ook gelden voor deze woongebouwen verschillende bouwhoogten, variërend tot max. 8 bouwlagen (exclusief een half-verdiepte parkeerkelder). De hogere appartementengebouwen liggen aan randen van het nieuwe woongebied. De exacte verdeling van het woonprogramma en daarmee medede exacte locatie van de hoogteaccenten/gestapelde bouw, zal nader bepaald worden in de verdere uitwerking.
De diverse gedachten achter het ontwerp in het VOSP zijn doorvertaald in het bestemmingsplan. Een belangrijk aspect achter de planregels betreft de flexibiliteit, dit is benodigd gezien de lange termijn waarop Wijchen West ontwikkeld gaat worden. Anderzijds dient zekerheid te worden geboden over bepaalde zaken. Het plan biedt dan ook de nodige flexbiliteit, maar borgt anderzijds ook specifieke zaken.
Zo is voor het gehele plangebied een bouwhoogte van 18 meter opgenomen, waarop enerzijds voor de beoogde zichtlocaties een hogere bouwhoogte is vastgelegd en anderzijds voor de beoogde woningen nabij bestaande woningen een lagere bouwhoogte is geborgd. Deze aangepaste bouwhoogten zijn geborgd middels specifieke bouwaanduidingen.
Voor de aspecten water en groen geldt dat dit deels is vastgelegd met een bestemming Water of een bestemming Groen en deels met een gebiedsaanduiding Groenblauwe structuur. Voor de Vormerse Plas is een waterbestemming opgenomen aangezien hier geen wijzigingen plaatsvinden. Voor het groen rondom de Vormerse Plas is een groenbestemming opgenomen aangezien ook hier geen wijzigingen plaatsvinden. Met de gebiedsaanduiding Groenblauwe structuur is daarnaast vastgelegd waar het water en de groenvoorzieningen beoogd zijn, de gebiedsaanduiding is ruim opgenomen zodat de locatie kan schuiven, maar anderzijds de hoofdlijn van de structuur geborgd is. Een deel van de groenstructuur en de waterstructuur zijn daarnaast geborgd middels de bestemming 'Groen' en 'Water'.
De ontsluitingspunten van Wijchen West zijn vastgelegd middels de functieaanduiding ontsluiting. Het vastleggen van de locaties waar Wijchen West ontsloten wordt biedt flexibiliteit in de inrichting van Wijchen West, maar zekerheid naar de omgeving toe. De ontsluiting is daarmee voorzien op de volgende drie locaties. Ten eerste is een ontsluiting voorzien op de Groenestraat ter hoogte van de op- en afritten van de A326. Ten tweede is een ontsluiting voorzien op de Randweg Noord ter hoogte van de Kraaijenberg. Ten derde is een ontsluiting voorzien op de Ravensteinseweg ten oosten van de Vormerse Plas.
Tevens is een koppeling gemaakt met het ruimtelijk functioneel kwaliteitskader, in het ruimtelijk functioneel kwaliteitskader is de basis voor de nadere uitwerking vastgelegd. Met het vastleggen van het ruimtelijk functioneel kwaliteitskader is de basis geborgd, maar blijft flexibiliteit voor de nadere uitwerking. De daadwerkelijke toetsing van de woningen vindt daarmee plaats bij vergunning verlening.
Een van de mogelijkheden die de Chw biedt en in dit plan benut wordt, betreft het doorschuiven van de akoestische toetsing. De akoestische toetsing is daarmee in de regels van het bestemmingsplan geborgd. Zo stellen de regels dat een omgevingsvergunning voor bouwen van een woning enkel wordt verleend indien akoestisch onderzoek is gehouden en eventueel benodigde akoestische maatregelen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. Het vooruitschuiven van de toetsing is benodigd gezien de termijn van 10 a 20 jaar waarover de ontwikkeling van Wijchen West zich uitspreid.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en water robuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
2. Duurzaam economisch groeipotentieel Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
3. Sterke en gezonde steden en regio's Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Conclusie
Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Nationale Omgevingsvisie te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal onderwerpen opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Nationale Omgevingsvisie.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
In het Rarro zijn twaalf onderwerpen opgenomen:
Het plangebied is gelegen in het toetsingsgebied van radarstations. De beoogde bouwhoogte is echter niet in strijd met de hoogtes van het radarsysteem.
Ten westen van het woongebied Wijchen-West is een voorkeurstracé buisleidingen vanuit het Rarro gelegen. Het voorkeurstracé buisleidingen kruist de gronden voor de natuurcompensatie. De natuurcompensatie is niet in strijd met het voorkeurstracé buisleidingen.
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Wel zijn twee van de onderwerpen van het Rarro van toepassing. De beoogde natuurcompensatie is niet in strijd met het voorkeurstracé buisleidingen. De beoogde bouwhoogte is niet in strijd met de hoogtes van het radarsysteem. Er worden met de ontwikkeling van Wijchen-West geen nationale belangen geschaad.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, de zogeheten laddertoets. Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. De laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is. Het planvoornemen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling van circa 1.300 woningen. Hiermee is de planontwikkeling officieel ladderplichtig volgens de ladder duurzame verstedelijking.
Daarom moet worden voldaan aan de hieronder genoemde voorwaarden:
Toets
Ad a)
Vanuit Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen en de Woonvisie gemeente Wijchen 2025 wordt invulling gegeven aan de wens voor nieuwbouw in de gemeente. Woondeal 2.0 geeft invulling aan de regionale behoefte die blijkt uit het Woningbehoefteonderzoek 2022 van de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen.
Op grond van afspraken met de provincie Gelderland en om de toenemende behoefte aan woningen in de regio Arnhem-Nijmegen het hoofd te bieden, zet de regio in op het toevoegen van 33.000 woningen in de periode 2022 tot en met 2030. De gemeente Wijchen draagt hieraan bij met een opgave van minimaal 2.060 woningen tot en met 2030. Uit het Woningbehoefteonderzoek blijkt een behoefte van 1.925 woningen tot en met 2030 in de gemeente Wijchen. Gemeente Wijchen heeft een harde plancapaciteit van 806 woningen. De circa 1.300 woningen van Wijchen West geven daarmee invulling aan de opgave en resterende behoefte aan woningen in gemeente Wijchen. Ook omdat er ca. 400 woningen voorzien zijn in de periode na 2030.
De ontwikkeling van Wijchen West draagt substantieel bij aan het invullen van de gevraagde woningbouwopgave en behoefte, zowel in aantallen woningen als in de benodigde versnelling om het woningtekort aan te pakken. Met voorliggend initiatief wordt invulling gegeven aan deze opgave en behoefte.
Het toevoegen van betaalbare woningen is ook in de gemeente Wijchen een belangrijke opgave. Het initiatief voorziet in het realiseren van 55% van de woningen in het betaalbare segment, waaronder sociale huur. Dit draagt bij aan het vergroten van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens.
In de regio heeft de gemeente Wijchen een uniek woonmilieu. Dit kenmerkt zich door de combinatie tussen landelijk, groen en klein stedelijk. Uit regionaal onderzoek blijkt dat er behoefte bestaat aan woningen in dit type woonmilieu. Dat heeft een positieve aantrekkingskracht op nieuwe inwoners en zorgt ervoor dat onze huidige inwoners willen blijven. Voorliggend initiatief sluit hierop aan, het voorziet in de toevoeging van een mix van woningen. Zowel grondgebonden, als appartementen worden gerealiseerd. Ook is er op vijf locaties ruimte voor het ontwikkelen van woningen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap.
Er is een toenemende behoefte aan woningen die aansluiten bij de wensen van ouderen. Door de vergrijzing zijn er in de toekomst meer ouderen. Door het toevoegen van levensloopgeschikte woningen, brengt dat de doorstroming in de gemeente Wijchen op gang. Hierdoor krijgen diverse doelgroepen, zoals starters, meer kans op de woningmarkt. Voorliggend initiatief voorziet in de ontwikkeling van levensloopgeschikte woningen. Dit sluit aan bij het regionale en gemeentelijke beleid, om ondersteuning te bieden aan de woonbehoeften van ouderen.
Op basis van het bovenstaande wordt aangenomen dat Wijchen West voorziet in een actuele regionale behoefte, waarmee wordt voldaan aan de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ad b)
In het bestaand stedelijk gebied van Wijchen wordt op meerdere plekken woningbouw toegevoegd. Toch is de beschikbare ruimte binnenstedelijk op korte en middellange termijn te beperkt om aan de grote woningbouwopgave te kunnen voldoen. Om versneld grote aantallen woningen toe te voegen en de gewenste differentiatie in woningtypen en prijsklassen te realiseren, is een grootschalige bouwlocatie nodig. Binnen het bestaand stedelijk gebied van de gemeente Wijchen is een locatie van enige omvang niet voorhanden. Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van circa 1.300 woningen. De voorgenomen locatie is de meest geschikte plek voor een planmatige uitbreiding van de kern Wijchen. Het plangebied waar de woningbouw is gepland, ligt aansluitend aan de bestaande woonwijken Kraaijenberg en Blauwe Hof. Daarnaast is in de Woondeal 2.0, het Strategisch Kompas en de Structuurvisie Wijchen de locatie Wijchen West aangewezen voor grootschalige stedelijke ontwikkeling.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ad c)
Het vastleggen van de locaties waar Wijchen West wordt ontsloten, biedt flexibiliteit in de inrichting van Wijchen West, maar zekerheid naar de omgeving toe. De ontsluiting is voorzien op de volgende drie locaties. Ten eerste op de Groenestraat, ter hoogte van de op- en afritten van de A326. Ten tweede is een ontsluiting voorzien op de Randweg Noord, ter hoogte van de Kraaijenberg. Ten derde is een ontsluiting voorzien op de Ravensteinseweg ten oosten van de Vormerse Plas. Aanvullend op de bestaande ontsluitingen is station Wijchen in de nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van het bovenstaande wordt aangenomen dat het plangebied passend ontsloten zal worden, waarmee wordt voldaan aan de derde trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Zoals blijkt uit bovenstaande paragraaf wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking voldaan.
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
• Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
• Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
• Circulaire economie: sluiten van kringlopen
• Biodiversiteit: werken met de natuur
• Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
• Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
• Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Op het gebied van Woon- en leefomgeving hanteert de Provincie Gelderland de volgende kernbegrippen: dynamisch, divers en duurzaam. Binnen het hoofdstuk Woon- en leefomgeving is opgenomen dat de Provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. Hieruit vloeit de ambitie voort binnen Gelderland een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag te realiseren; voor ieder een passende, duurzame woning.
De voorgenomen ontwikkelingen wordt gerealiseerd voor een brede doelgroep waarbij wordt ingezet op diverse woningtypen en woonmilieus. Hierdoor speelt het planvoornemen in op de veranderende woningvraag in Gelderland door trends zoals starters, doorgroeiers en vergrijzing. De duurzame economische structuur van Wijchen en de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving zijn belangrijke aandachtspunten bij de uitwerking van de gebiedsontwikkeling.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geeft aan dat het plangebied is gelegen op een plek waar grote zonneparken mogelijk zijn. Tevens is de watergang in het zuiden van het plangebied aangeduid als natte landnatuur en de zone rondom de watergang als locatie voor water als verbinder. Gelet op vorenstaande is het planvoornemen in lijn met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening Gelderland kent regels voor woonlocaties. 'Afdeling 2.1 Woonlocaties en recreatiewoning' van de Omgevingsverordening Gelderland stelt dat de woningbouwontwikkeling opgenomen moet zijn in de regionale woonagenda. De ontwikkeling van Wijchen West is reeds opgenomen in de Regionale Woonagenda, zie hiervoor paragraaf 3.3.1. Tevens kent de Omgevingsverordening Gelderland regels ten aanzien van groene ontwikkelingszones. 'Afdeling 2.6.5 Instructieregels bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone' van de Omgevingsverordening Gelderland stelt dat een nieuwe activiteit enkel mogelijk is als de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat.
De Groene ontwikkelingszone is bedoeld om de kernkwaliteiten en samenhang tussen natuurgebieden te verbeteren. In het kader van de ontwikkeling van Wijchen West is de duiding Groene ontwikkelingszone is gelegen op de Niftrikse Wetering. In de omgeving van het plangebied zijn gefragmenteerd delen van het Gelders Natuurnetwerk aanwezig, de Groene ontwikkelingszone is voornamelijk tussen deze delen van het Gelders Natuurnetwerk gelegen. Met het ontwikkelen van de gehele Groene ontwikkelingszone wordt dan ook de verbinding tussen de delen van het Gelders Natuurnetwerk verbonden.
De beoogde groene verbinding (van zowel het Gelder Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone) loopt ten westen van het beoogde woongebied. In het plangebied zijn de gronden waar de Niftrikse Wetering is gelegen aangeduid als Groene ontwikkelingszone. Het westelijke deel van de Niftrikse Wetering in het plangebied is benodigd voor de beoogde natuurcompensatie, dit versterkt conform de doelstelling van de Groene ontwikkelingszone de verbinding tussen de delen van het Gelders Natuurnetwerk welke ten westen van het plangebied zijn gelegen.
Het oostelijke deel van de Niftrikse Wetering in het plangebied is gelegen op de overgang tussen de agrarische percelen en het groen rondom de Vormerse Plas, dit deel van de Groene ontwikkelingszone vormt geen specifieke verbinding tussen delen van het Gelders Natuurnetwerk, maar verbindt de Wijchense Meer met de beoogde groene verbinding ten westen van het plangebied. Het oostelijke deel van de Niftrikse Wetering in het plangebied wordt in het kader van de ontwikkeling van Wijchen West verplaatst. De exacte ligging en inrichting van de Niftrikse Wetering zijn nog niet bekend. Met de gebiedsaanduiding 'overige zone – groenblauwe structuur' en 'specifieke vorm van water - KRW-watergang' is de globale ligging van de Niftrikse Wetering geborgd. Het behoud en versterken van de kernkwaliteiten van de Niftrikse Wetering bij het verplaatsen van de Niftrikse Wetering is geborgd in een voorwaardelijke verplichting. Deze voorwaardelijke verplichting borgt de kernkwaliteiten en de samenhang.
De Niftrikse Wetering betreft tevens een A-watergang. Om een A-watergang te mogen verplaatsen is een Watervergunning benodigd. Een voorwaarden voor het verkrijgen van de Watervergunning is dat de kwaliteit van de watergang minimaal gelijk blijft.
In het kader van de ontwikkeling van Wijchen West wordt er een kwaliteitsverbetering van de natuur gerealiseerd, deels in het kader van de mitigatie van diverse beschermde soorten en deels in het kader van de aantasting van de Groene ontwikkelingszone. De Groene Ontwikkelingszone in het plangebied wordt ruimschoots gecompenseerd door ten westen van het plangebied een 'natuur' bestemming toe te voegen.Met de beoogde kwaliteitsverbetering van de natuur en de planologisch juridische verplichtingen is de kwaliteit van de nieuwe inrichting van de Niftrikse Wetering geborgd. Gelet op vorenstaande is het planvoornemen in lijn met de Omgevingsverordening Gelderland.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de Omgevingsverordening Gelderland.
In 2020 zijn gemeenten binnen de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, provincie Gelderland en Rijk een langjarig partnerschap aangegaan voor een beter werkende woningmarkt. Het partnerschap is vastgelegd in de woondeal uit 2020. Marktpartijen en woningcorporaties hebben hun ondersteuning hierbij uitgesproken. Met de geactualiseerde Woondeal 2.0, vastgesteld op 8 maart 2023, onderkennen partijen de bovengemiddeld grote woonopgave, continueren de samenwerking uit 2020 en geven het partnerschap verder vorm.
De Woondeal 2.0 zet in op zeven werkafspraken:
Partijen streven naar de bouw van 33.000 woningen tot en met 2030 in de Groene Metropoolregio. En richting 2040 zo'n 55.000 woningen. De woningbouwopgave voor gemeente Druten is 910 woningen tot en met 2030. Op dit moment is er tot en met 2030 voldoende plancapaciteit om de opgave in te vullen. Deze capaciteit ligt geleidelijk boven 130% van de geambieerde nieuwbouw. Daarmee is in theorie voldoende plancapaciteit. Voorliggend plan met circa 1.300 woningen is opgenomen in de plancapaciteit en draagt dus bij om de gestelde kwantitatieve woningbouwopgave te behalen.
In lijn met de nationale doelstelling om toe te groeien naar tweederde betaalbare nieuwbouwwoningen, wordt ingezet op een vergroting van de beschikbaarheid van woningen voor mensen met lage en middeninkomens, waaronder veel starters. Iedere gemeente zorgt vanaf 2025 binnen de gemeentebrede nieuwbouwopgave voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 355.000, landelijke betaalbaarheidsgrens, prijspeil 2023). Op basis van het woningbehoefteonderzoek zet de regio zich ervoor in dat een deel van het middensegment bestaat uit betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens, met een prijs van maximaal € 250.000 of middenhuur (woningen tussen € 808-€ 1.123, prijspeil 2023). Op basis van het woningbehoefteonderzoek is er ruimte voor uitwisseling tussen de betaalbare segmenten, met dien verstande dat er voldoende sociale huurwoningen en middenhuur/betaalbare koopwoningen voor lagere inkomens worden toegevoegd.
Er wordt gezorgd voor voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen en een evenwichtige spreiding daarvan over de gemeenten. Specifieke aandacht is nodig voor de ondersteuning van de woonbehoeften van ouderen. Er is een toenemende behoefte aan woningen die aansluiten bij de wensen van ouderen.
Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030
Voor plannen waar per 1 juli 2023 nog geen bestemmingsplan of overeenkomst is gesloten, gelden de uitgangspunten van de Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen. Voorliggend initiatief is echter opgestart toen de Woondeal 2.0 nog niet van kracht was en gaat dus uit van de uitgangspunten van het regionale woonbeleid vóór de Woondeal 2.0; de Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030.
In de Woonagenda wordt onder meer gesteld dat minimaal 50% van de nieuwbouwwoningen in het betaalbare segment moeten worden gerealiseerd. De Woondeal 2.0 stelt dat op regionaal niveau wordt toegewerkt naar tweederde deel betaalbare huur- en koopwoningen. Met 55% van de te realiseren woningen die in het betaalbare segment vallen, waarvan 25% sociale huur, sluit het initiatief aan op de uitgangspunten van de Woonagenda en werkt het toe naar de ambities van de huidige Woondeal 2.0.
Daarnaast zet de Woonagenda in op ouderenhuisvesting. Dit is ook een thema in de huidige Woondeal 2.0. Ook hier sluit het plan aan omdat het initiatief voorziet in de realisatie van een deel levensloopbestendige woningen.
Voorliggend initiatief sluit hiermee aan op de uitgangspunten van zowel Woondeal 2.0 als Woonagenda.
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. De samenwerkende gemeenten in de subregio Nijmegen e.o. leggen een gezamenlijke koers vast om tegemoet te komen aan de woonopgaven voor de jaren 2020-2030. Het centrale doel is het zorgen voor een blijvend goed woon- en leefklimaat voor alle huidige en toekomstige inwoners van de subregio, met voldoende woningen, kwantitatief en kwalitatief voor iedereen die dat nodig heeft. De gemeenten proberen gezamenlijk de kracht van de subregio te versterken door verbeteringen te realiseren op de gebieden wonen en leefbaarheid, duurzaamheid, zorg en welzijn en werk, innovatie en onderwijs.
De woonagenda richt zich op de volgende thema's:
De woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030 gaat voor de gemeente Wijchen uit van een woningbouwopgave van 1.430 woningen tot 2030. Eind 2021 heeft de gemeente Wijchen, na afstemming met de subregio Nijmegen e.o. en provincie afgesproken 870 woningen extra te bouwen tot 2030, op de versnellingslocaties Huurlingsedam en Wijchen West. Dit komt neer op een woningbouwopgave van 2.300 woningen tot 2030. Om planuitval en planuitstel op te kunnen vangen, maar ook om snel te kunnen anticiperen op veranderende omstandigheden in de markt, is afgesproken om tot 130% van de opgave aan plancapaciteit te reserveren. Voor Wijchen betekent dit dat er plannen worden gemaakt voor ca. 3.000 woningen tot 2030.
Gemeente Wijchen en ontwikkelaars hebben een overeenstemming bereikt voor 1 juli 2023. Hierdoor zijn de afspraken van Woondeal 1.0 van toepassing. Gemeente Wijchen en ontwikkelaars hebben afspraken gemaakt over het woningbouwprogramma. Er zijn mogelijkheden om het programma bij te stellen als ontwikkelingen op de woningmarkt daar aanleiding toe geven. Partijen gaan in gesprek met elkaar om aan te blijven sluiten op de behoefte.
Onderhavige ontwikkeling is in lijn met het regionale beleid. De beoogde uitbreiding voorziet in de toevoeging van circa 1.300 woningen, wat bijdraagt aan het inlopen van de relatief hoge woningtekort in de regio. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in realisatie van 55% van de woningen in het betaalbare segment, waaronder sociale huur en wordt een deel van de woningen levensloopgeschikt gerealiseerd. Hiermee wordt een groot deel van de opgave van gemeente Wijchen ingevuld.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de Regionale Woonagenda.
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten. De ontwikkeling van Wijchen West is in de Structuurvisie benoemd als uitbreidingslocaties. Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Figuur 3.1: Uitsnede Structuurvisie Wijchen
Conclusie
Het initiatief is in lijn met de Structuurvisie Wijchen.
Op 20 oktober 2022 heeft de raad van de gemeente Wijchen het Strategisch Kompas: Wijchen 2035 'De kracht van Wijchen' vastgesteld. Het Strategisch Kompas vormt het koersdocument van de gemeente tot 2035. Het document vormt een toetsingskader voor toekomstig beleid en formuleert de opgaven van de gemeente voor deze periode.
De gemeente Wijchen voorziet tot 2035 een groei naar circa 45.000-50.000 inwoners. De gemeente werkt aan verdere groei om ervoor te zorgen dat de (dubbele) vergrijzing wordt tegengegaan en om jongeren een plek te kunnen geven in Wijchen. Daarnaast speelt er de regionale woningbouwopgave waaraan de gemeente een bijdrage levert. Wijchen blijft haar dorpse karakter behouden. Gemeente Wijchen wil een gemeente zijn waar gezamenlijk met inwoners, partners en ondernemers wordt gewerkt aan prettig wonen, werken en leven.
Het Strategisch Kompas richt zich op zes speerpunten:
In 2035 is het goed wonen in Wijchen, omdat de mogelijkheden aansluiten bij de wensen en behoeften van onze inwoners. Er zijn voldoende betaalbare en geschikte woningen voor alle inwoners, van jong tot oud. Inwoners hebben de mogelijkheid om hun eigen woning aan te passen of binnen de gemeente te verhuizen naar een woning die hen past. Daarnaast is er ruimte voor specifieke doelgroepen als ouderen en mensen met een beperking. Gemeente Wijchen groeit door naar een gemeente met ongeveer 45.000-50.000 inwoners en werkt aan verdere groei om ervoor te zorgen dat de vergrijzing wordt tegengegaan en jongeren een plek te kunnen geven in Wijchen. Daarnaast speelt er de regionale woningbouwopgave waaraan Wijchen een bijdrage levert. Dit betekent dat er de komende jaren ongeveer 4.000 woningen worden bijgebouwd. Er zijn dan genoeg passende woningen beschikbaar, voor zowel de toenemende groep eenpersoonshuishoudens als de toenemende groep ouderen en jongeren.
Naast het tegengaan van vergrijzing en ontgroening is het versterken van de sociale cohesie ook een opgave, door onder andere nieuwe woonvormen te creëren. Doorstroming van generaties draagt bij aan passend wonen. Door een goede mix van woningen worden de wijken divers en inclusief. Dit betekent verschillende woningtypen, doelgroepen en prijsklassen naast elkaar, waardoor de wijk ook op lange termijn veerkrachtig en leefbaar blijft. Te weten: ook wordt gebouwd door middel van collectieve wooninitiatieven, zoals Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO).
Wijchen gaat actief aan de slag met flexibele woonvormen. De huidige samenleving vraagt om adaptief bouwen: om grote projecten gefaseerd te realiseren en telkens te kijken of de plannen bijgesteld moeten worden. Op deze manier wordt goed aangesloten op de behoeften van inwoners en bij de maatschappelijke (regionale) opgave.
Daarnaast is er ruimte voor hogere woongebouwen, vooral bij nieuwe wijkontwikkeling in en rond de kern Wijchen. Zo worden meer woningen gerealiseerd zonder dat het ten koste gaat van een groene woonomgeving. Er geldt hierbij geen harde (maximale) hoogtegrens. Op projectniveau wordt gekeken wat passend en mogelijk is om goede en gevarieerde wijken te realiseren.
Een groene woonomgeving levert een belangrijke bijdrage aan het bevorderen van de sociale cohesie. Wanneer meer contact is met elkaar, is er ook meer (informele) sociale controle waardoor minder sprake is van verloedering, overlast en criminaliteit. Buurtcohesie maakt bewoners gelukkiger, weerbaarder en minder eenzaam. De groene buitenruimte stimuleert bewoners om meer te bewegen en ver- leidt kinderen om meer buiten te spelen. Daarnaast zijn beplanting en bomen goed voor CO2-reductie, het verbeteren van luchtkwaliteit en het wegvangen van fijnstof.
Voor het creëren van een gezonde en duurzame leefomgeving is groen in de buitenruimte essentieel. Groen speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van een prettige woonomgeving, de aanpak van klimaatverandering en het verbeteren van de biodiversiteit.
Conclusie
Wijchen West is reeds als Nieuwbouwlocatie opgenomen, daarmee is het initiatief in lijn met de Strategische Kompas. Het initiatief geeft ook invulling aan de behoefte aan diverse prijssegmenten en woontypen voor verschillende doelgroepen.
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat. De gemeente vindt het belangrijk dat er innovatie en vernieuwing is, bijvoorbeeld door voldoende ruimte te bieden voor CPO en andere nieuwe woonvormen.
Conclusie
Wijchen West geeft invulling aan de behoefte en opgave. Er worden woningen in diverse prijssegmenten en voor diverse doelgroepen gerealiseerd. Ook wordt een deel van de woningen levensloopgeschikt gerealiseerd en is er ruimte voor een aantal CPO-projecten. Daarmee is het initiatief in lijn met de Woonvisie Wijchen 2025.
In de mobiliteitsvisie Druten en Wijchen heeft de gemeente de visie ten aanzien van mobiliteit vastgelegd. In deze visie is rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen zoals zelfrijdende auto’s en de gevolgen van woningbouw.
De vijf belangrijke punten van de mobiliteitsvisie zijn:
Allereerst is dat leefbaarheid in de gemeente. We zetten binnen de kern Wijchen in op de fietser en voetganger, waarbij we ervoor zorgen dat voorzieningen goed met de auto bereikbaar blijven. De bereikbaarheid tussen alle kernen in Wijchen is van groot belang. Elke verkeersdeelnemer moet tussen de kernen kunnen reizen. We willen verbonden blijven met de regio. Het openbaar vervoer en de fiets zijn in 2030 een realistisch alternatief voor de auto voor reizen van en naar de belangrijkste bestemmingen in de omliggende regio’s. Ook zetten we in op duurzaam verplaatsen. Dat wil zeggen dat in 2030 voor iedereen een duurzame manier van vervoer beschikbaar is. En natuurlijk is verkeersveiligheid een overkoepelend en belangrijk punt.
In het mobiliteitsplan is een hele lijst aan maatregelen opgenomen. Deze lopen uiteen van het actualiseren van het parkeerbeleid tot het veiliger maken van bepaalde wegen. En van het verstevigen van bermen tot het stimuleren van duurzame mobiliteit.
De inrichting van Wijchen West is in hoofdlijnen bekend, maar niet op het detailniveau van de specifieke maatregelen zoals opgenomen in het mobiliteitsplan. Bij de verdere uitwerking van de inrichting van Wijchen West zal rekening gehouden worden met de mobiliteitsvisie.
Mobiliteitsplan Wijchen
Het mobiliteitsplan Wijchen is vastgesteld op 30 september 2021 en betreft een uitwerking van de mobiliteitsvisie. In het mobiliteitsplan hebben we een hele lijst aan maatregelen opgenomen. Deze lopen uiteen van het actualiseren van het parkeerbeleid tot het veiliger maken van bepaalde wegen. En van het verstevigen van bermen tot het stimuleren van duurzame mobiliteit.
Conclusie
De ontwikkeling Wijchen West is in lijn met de mobiliteitsvisie Druten en Wijchen en het mobiliteitsplan Wijchen.
Toetsingskader
De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, namelijk een soortgericht spoor en een gebiedsgericht spoor. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming zijn beide sporen opgegaan in één wet, waarin zowel de soortbescherming als de bescherming van waardevolle natuurgebieden – waaronder Natura 2000-gebieden – is geregeld. Daarnaast is voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) sprake van planologische bescherming via de provinciale Interim omgevingsverordening. Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties vanuit de actuele natuurwetgeving.
Beoordeling
Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden binnen de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop, is een natuurtoets uitgevoerd. De volledige natuurtoets is opgenomen als Bijlage 2.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt buiten het NNN gebied. Wel zijn de reeds aanwezige waterloop en de natuurcompensatie gronden gelegen in een Groene ontwikkelingszone. Door het planvoornemen wordt geen NNN gebied aangetast en gaat geen NNN verloren. Er zijn daarom geen significante negatieve effecten op de aangewezen kernwaarden van het NNN.
Uit de bureaustudie blijkt dat op 10 kilometer afstand van het plangebied een Natura 2000-gebied ligt. Alle Natura 2000-gebieden liggen daarmee op een afstand groter dan 3 kilometer waardoor de meeste verstoringseffecten zijn uit te sluiten. Enkel kan een effect ontstaan alsgevolg van stikstofdepositie (stikstof via de lucht reikt verder dan alle andere storingsfactoren). Het gaat hier bij om depositie door stikstofuitstoot tijdens de werkzaamheden of om verkeer en eventuele andere uitstoot in de toekomstige situatie.
Stikstof
In kader van dit bestemmingsplan is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3. De stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied kan berekend worden met behulp van het verplicht te gebruiken rekenprogramma AERIUS Calculator. Om eventuele negatieve effecten uit te sluiten zijn zowel de aanlegfase als de gebruiksfase doorgerekend in een stikstofberekening. Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geldt dat er op basis van de Aerius berekening geen sprake is van een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Voor de gebruiksfase geldt dat middels intern salderen voorkomen wordt dat er sprake is van extra stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Omdat er geen toename in stikstofdepositie is kunnen significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden worden uitgesloten.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
Op basis van de resultaten van de natuurtoets is een nader onderzoek (Bijlage 4) uitgevoerd, onderstaand de belangrijkste resultaten.
Steenuil
In het plangebied zijn geen nesten van steenuilen aanwezig. Wel is een nestlocatie van een steenuil ten zuiden van het plangebied gevonden. Een nest van een steenuil is jaarrond beschermd. Het gevonden nest ligt op een afstand van 150 meter van het plangebied. Door de geplande ontwikkeling van Wijchen West wordt het nest niet fysiek geraakt. Ook wordt er geen essentieel foerageergebied rond deze nestlocatie geraakt. Het plangebied aan de zuidkantbestaat uit bosgebied en water, hetgeen geen foerageergebied voor een steenuil is. Tot slot isdoor de relatief grote afstand tussen het nest en het plangebied ook geen sprake van verstoring van de nestlocatie. Daarmee heeft het voornemen geen effect op nesten van de steenuil.
Ransuil
Het is uit te sluiten dat in het plangebied of de directe omgeving een nest van een ransuil aanwezig is. Daarmee heeft de voorgenomen ontwikkeling geen effect op beschermde onderdelen van het leefgebied van deze soort.
Kerkuil
Het is uit te sluiten dat in het plangebied of de directe omgeving een nest van een kerkuil aanwezig is. Daarmee heeft de voorgenomen ontwikkeling geen effect op beschermde onderdelen van het leefgebied van deze soort.
Huismus
In het plangebied en net daarbuiten zijn op verschillende locaties nesten van huismussenaanwezig. Het gaat in totaal om zeven nesten in het plangebied en drie nesten net buiten het plangebied. Deze nesten zijn jaarrond beschermd middels Artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. Bij de voorgenomen ontwikkeling van Wijchen West wordt een aantal gebouwen met daarin nesten van de huismus gesloopt ook verdwijnt groene beplanting in de directe omgeving van de nesten. Om de nesten en essentiële groene beplanting hier om heen te mogen verwijderen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Sperwer
In het plangebied is het nest van een sperwer aanwezig. Dit betreft een jaarrond beschermd nest en is beschermd middels Artikel 3.1. van de Wet natuurbescherming. Bij de voorgenomen ontwikkeling van Wijchen West verdwijnt dit nest mogelijk of wordt het nest in ieder geval (tijdelijk) ongeschikt doordat de directe omgeving van het nest fysiek heringericht wordt. Om het nest (tijdelijk) te mogen verwijderen is een ontheffing in het kader van de Wetnatuurbescherming nodig.
Das
In het plangebied komt de das voor. De das is beschermd middels Artikel 3.10 van de Wetnatuurbescherming. In het plangebied zijn in 2023 geen actieve burchten gevonden. Wel is net ten westen een kraamburcht van de das aanwezig. Daarnaast zijn een kunstburcht en een losse pijp in het talud van de N845 aanwezig die sporadisch door dassen zijn gebruikt in 2022. In hetplangebied zelf zijn drie plaatsen met holen aanwezig die mogelijk in het verleden zijn gebruikt door de das. Het gehele plangebied wordt gebruikt als foerageergebied door de das.
Door de voorgenomen ontwikkeling verdwijnt een deel van het foerageergebied rond de actieve burchten. Dassen hebben bij gunstige voedselomstandigheden een leefgebied van tussen de 30 en 150 ha nodig (Bij12, 2017). Naast foerageergebied verdwijnen ook een drietal mogelijk in het verleden door dassen gebruikte burchtlocaties.
Tot slot zorgt de ontwikkeling van Wijchen west voor een barrière tussen huidige burchten en de burchtlocatie net ten zuiden van het plangebied.
Daarmee heeft het voornemen een negatief effect op de das. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Steenmarter
In het plangebied komt de steenmarter voor. De steenmarter is beschermd middels Artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat in het plangebied verblijfplaatsen van steenmarters aanwezig zijn. Er is daarmee geen sprake van een direct fysiek effect op verblijfplaatsen door de voorgenomen ontwikkeling. De soort maakt wel gebruik van het plangebied als foerageergebied. De steenmarter is een flexibele soort die ook in stedelijkeomgevingen voor komt. De toekomstige situatie waarbij het plangebied is omgevormd tot een woonwijk met groenzones vormt nog steeds geschikt foerageergebied voor de soort. Ook tijdens de realisatie van de woonwijk is geschikt foerageergebied aanwezig. Daarmee heeft het voornemen geen effect op het voor komen van de steenmarter.
Bunzing, wezel en hermelijn
De bunzing, wezel en hermelijn zijn in 2022 niet in het plangebied waargenomen. Daarmee is het zeer onwaarschijnlijk dat de soorten in 2022 een verblijfplaats in het plangebied hebben gehad. Door waarnemingen van kleine marters in het plangebied in het recente verleden, de geschiktheid van het biotoop en de droge omstandigheden in 2022 is het niet uit te sluiten dat in 2023 of verder wel sprake is van verblijfplaatsen van kleine marters in het plangebied. Kleine marters zijn beschermd middels Artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
Wettelijke gezien is er geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming als op dit moment het voornemen wordt gerealiseerd. Er worden immers geen verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming (doden, verstoren, vernietigen) overtreden. Het is echter niet uit te sluiten dat in de nabije toekomst wel sprake is van een overtreding.
Daarom adviseren wij om voor deze soorten wel een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Daarbij kunnen de soorten meeliften op de te realiseren mitigatie voor de das.
Eekhoorn
In totaal zijn 23 nesten van eekhoorns aanwezig in het plangebied. Deze nesten zijn beschermd middels artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
Door de voorgenomen ontwikkeling van Wijchen West verdwijnt (een deel van) nesten. Daarnaast verdwijnt leefgebied doordat het bosgebied rond de Vormerse Plas wordt ontwikkeld tot woonwijk. Ook verdwijnt mogelijk de verbinding tussen het leefgebied in het plangebied en omliggende leefgebieden. Deze effecten zijn een overtreding van de Wet natuurbeschermingwaardoor voor het uitvoeren van het voornemen een ontheffing in het kader van de Wetnatuurbescherming nodig is.
Bever
In het plangebied komt de bever voor. Deze bever is beschermd middels Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming.
Door de voorgenomen ontwikkeling verdwijnt mogelijk de locatie waar de bever zijn verblijfplaatsen heeft. De watergang waar de holen van de bever aanwezig zijn wordt (deels)gedempt en verlegd. Ook wordt daardoor mogelijk (tijdelijk) foerageergebied van de soort rond deze verblijfplaatsen aangetast. Tot slot zorgt de ontwikkeling van de woonwijk er voor dat verbindingen die de bever op dit moment gebruikt om van de watergangen in het plangebied naar de Vomerse Plas te komen worden beperkt. Deze effecten zijn een overtreding van de Wetnatuurbescherming. Daarom is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor de voorgenomen ontwikkeling van Wijchen West.
Vleermuizen
In het plangebied zijn beschermde onderdelen van het leefgebied (verblijfplaatsen, essentieel foerageergebied, essentiële vliegroute) van verschillende vleermuissoorten aangetroffen. Vleermuizen en beschermde onderdelen van het leefgebied zijn beschermd middels Artikel 3.5van de Wet natuurbescherming. Onderstaand wordt per onderdeel toegelicht welke beschermde onderdelen in het plangebied aanwezig zijn en wat het (mogelijke) effect van het voornemen op deze onderdelen is.
Verblijfplaatsen
In het plangebied is een paarverblijf van een gewone dwergvleermuis aanwezig. Dit paarverblijf zit in een woning aan de noordwestkant van het plangebied (Groenestraat 17). Door de voorgenomen ontwikkeling verdwijnt deze verblijfplaats mogelijk. Bij sloop of renovatie van de woning is een effect op de verblijfplaats zeer aannemelijk. Op het moment dat sprake is van de sloop en of renovatie van de woning dan is een ontheffing in het kader van de Wetnatuurbescherming nodig.
Foerageergebied
Het plangebied is onderdeel van het essentieel foerageergebied van de Watervleermuis.
Vliegroute
In het plangebied zijn vliegroutes aanwezig van Watervleermuizen en Dwergvleermuizen.
Grote vos
Het is uit te sluiten dat in het plangebied grote vos voor komt. Daarmee heeft de voorgenomen ontwikkeling geen effect op beschermde onderdelen van het leefgebied van deze soort.
Iepenpage
In het plangebied komt op een locatie de iepenpage voor. Deze iepenpage is beschermd middels Artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. De voorgenomen ontwikkeling heeft effect op de locatie waar de soort voor komt. Mogelijk verdwijnt de locatie of wordt de locatie (tijdelijk) verstoord. Daarom is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig voor de voorgenomen ontwikkeling van Wijchen West.
Amfibieën
Amfibieën: poelkikker, kamsalamander, alpenwatersalamander en vinpootsalamander. In het plangebied komt op een locatie de poelkikker voor. Deze poelkikker is beschermd middels Artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat andere beschermde amfibiesoorten voor komen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied wordt het leefgebied voor een deel aangetast. De waterloop waar poelkikker voor komt wordt deels gedempt en verlegd. Daarnaast wordt het omliggende landbiotoop ontwikkeld tot woonwijk, waardoor landbiotoop verdwijnt. De ontwikkeling overtreedt door het effect op de poelkikker een aantal verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Daarom is een ontheffing in het kader van de Wetnatuurbescherming nodig voor het mogen en kunnen uitvoeren van het voornemen.
Vaatplanten
Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde vaatplanten voor komen. Daarmee heeft de voorgenomen ontwikkeling geen effect op deze beschermde soorten.
Ontheffing
Uit het nader onderzoek blijkt dat een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is voor de volgende soorten:
Om de ontheffing te verkrijgen zijn diverse maatregelen benodigd. De benodigde maatregelen volgen uit het nader onderzoek en zijn uitgewerkt in het mitigatieplan (Bijlage 5). In het mitigatieplan zijn per soort diverse maatregelen beschreven om leefgebieden, vliegroutes en verblijfplaatsen te realiseren. Tevens worden boven de wettelijke verplichtingen in het kader van de mitigatie nog bovenwettelijke maatregelen genomen, deze zijn eveneens beschreven in het mitigatieplan. Met de maatregelen zoals deze beschreven zijn in het mitigatieplan ligt het daarmee in de lijn der verwachting dat de ontheffing wordt verkregen.
Houtopstanden
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom Boswet. Houtopstanden in het plangebied vallen daarmee niet onder bescherming van de Wet natuurbescherming.
Relevantie voor bestemmingsplan
Om de benodigde ontheffing te verkrijgen, dienen de nodige maatregelen geborgd te worden. Deze maatregelen zijn opgenomen in een mitigatieplan. Een deel van de maatregelen wordt geborgd door de bestemming 'Natuur' toe te kennen aan de gronden en een deel van de maatregelen wordt geborgd via de ontheffing. Het ligt daarmee in de lijn der verwachting dat de ontheffing wordt verkregen.
Toetsingskader
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn: Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is en tevens vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. Bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit.
Beoordeling
Het plangebied ligt in binnen het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen. Delen van het plangebied hebben een dubbelbestemming waarde archeologie (1, 2 en 3). Daardoor is op basis van het vigerende bestemmingsplan onderzoek in vorm van een bureauonderzoek voor het hele plangebied als eerste stap in het AMZ-cyclus verplicht.
Bureauonderzoek
Op basis van de verzamelde informatie – in het bijzonder grootschalige onderzoeken binnen het plangebied (Bijlage 6)– kan ervan uitgegaan worden dat zich binnen het plangebied nog archeologische waarden bevinden. De bedreiging van deze waarden is echter afhankelijk van de diepte van de nog niet nader geplande bodemingrepen. Bij de rivierduin zijn archeologische waarden vanaf het maaiveld of net onder de bouwvoor te verwachten en voor de stroomgordelafzettingen in het oostelijke deel worden de archeologische waarden op 1 meter of dieper verwacht. Er wordt geadviseerd tot een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase. Dit onderzoek wordt gebiedsdekkend uitgevoerd, ook in het reeds eerder onderzochte deel aan de noordzijde.
Booronderzoek
Uit de bodemopbouw en interpretatie volgt een reconstructie van het prehistorische landschap. In de reconstructie ligt de nadruk op de (gereconstrueerde) morfologische eenheden met een archeologische verwachting. Het rivierduin kon met het uitgevoerde onderzoek duidelijk worden gekarteerd. In het zuidwesten van de Vormerse Plas vinden we nog een smal restant van het rivierduin terug, maar deze ligt in de marge van de werkweg rond de plas en de bovengrond is verstoord. Aan de zuidwestzijde van de plas is de top van het rivierduin soms in geringe mate verstoord: hier is nog sprake van een vuile laag, die kan zijn ontstaan door jonge verstuiving of door pre historische) menselijke activiteit zoals ploegen of bosbouw. Dit pakket is bewaard gebleven door de aanwezigheid van een relatief oud bos. Boring 160 is in dit gebied het meest kansrijk door zijn hogere ligging. Aan de noordelijke flank van de rivierduin heeft grootschalige natuurlijke erosie plaatsgevonden, dat heeft geresulteerd in zandlagen en aanzanding van de aangrenzende jongere komklei.
De jongere komklei in de rest van het plangebied, buiten het rivierduin, is te relateren aan het Wijchens Maasje. De afzettingen van het Wijchens Maasje zijn gefaseerd. Fase 1 sluit af met een vegetatiehorizont of laklaag die zeer versnipperd aanwezig is (alleen in het noordelijk terreindeel, zie afbeelding 9), maar met een duidelijk concentratie in de uiterste noordwesthoek van het terrein, en elders in een pakket met ijzerconcreties (mogelijk gevormd rond wortels van waterplanten). Duidelijke beddingen of oeverwallen zijn voor fase 1 niet herkend. Bij fase 1 of bij het begin van fase 2 hoort een crevassedoorbraak. De vegetatiehorizont die fase 1 markeert is in de literatuur reeds eerder beschreven en C14-dateert op 3450 BP: dat is 420 C14 jaren voor het einde van de rivieractiviteit van fase 2 en valt in de midden-bronstijd. Fase 2 van het systeem van het Wijchens Maasje is gereconstrueerd op basis van beschrijvingen die behoren bij beddingen/restgeulen (stroomdraad) enerzijds en zand- en siltgelaagde pakketten (oeverwal) anderzijds (zie afbeelding 10). Boringen waarvan het profiel noch onder stroomdraad noch onder oeverwal kon worden geschaard betroffen uitsluitend komklei. Uit de reconstructie volgt een stroomdraad dat via de westkant het plangebied binnenkomt en iets meandert richting de noordwesthoek van het terrein. Vermoed wordt dat dit een nevengeul of zijarm van het Wijchens Maasje betreft, aangezien de hoofdgeul zich langs de oost en noordrand van het terrein bewoog. Deze geul is niet beschreven in de stroomgordelkaart van Cohen et al. 2012. De afzettingen van deze geul zijn vooral archeologisch relevant waar de bedding zeer hoog is opgeslibd (zand nabij het huidige maaiveld). In enkele van deze boringen is de top van het beddingzand humeus of met bodemvorming. De overige interessante locaties zijn de plaatsen waar de oeverwallen relatief zandig zijn en breed (meestal nabij de bedding). Deze brede oeverwallen zijn op twee plaatsen aangetroffen: in de uiterste noordwesthoek en aan de zuidzijde van de geul in de zuidoosthoek van het noordelijk terreindeel.
In de brede zandige oeverwal in het zuidoosten van het noordelijk deel van het plangebied, is houtskool in de boring aangetroffen. Dit houtskool kan een aanwijzing zijn van menselijk handelen, maar is dat niet per definitie. Aan het oppervlakte (op dezelfde oeverwal) is een scherf pingsdorf-aardewerk aangetroffen. Deze scherf kan relateren aan bewoning op de oeverwal in de middeleeuwen. De indicator is noch zwak, noch sterk want de akker bevat enerzijds weinig verontreiniging met gebiedsvreemd materiaal (hetgeen de geloofwaardigheid van de scherf vergroot) terwijl anderzijds één vondst toch te weinig is om een vindplaats te vermoeden.
Selectieadvies
Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat voor het grootste deel van het plangebied een verwachting geldt, maar dat in de mate van verwachting een differentiatie kan worden aangebracht, waarbij een hoge verwachting geldt voor hoog opgeslibde beddingen van hetWijchens Maasje, de brede overwegend zandige oeverwallen (i.t.t. kleiige oeverwallen) en de rivierduinafzettingen met restanten van vuile laag of bodemvorming (onvergraven). Voor veronderstelde fase 1 van het riviersysteem is een hoge verwachting uitgesproken voor die plaatsen waar een vegetatiehorizont aanwezig is. Een middelmatige verwachting geldt ten slotte voor de vermoedelijke crevasse (eind fase 1 of begin fase 2 van het systeem) en de erratische laag op de overgang van rivierduin naar terras (mogelijk Laag van Wijchen).
Antea Group adviseert om een karterend proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uit te voeren voor de gebieden met een hoge verwachting enhiertoe een drietal omvangrijke zones in het plangebied te selecteren die het meest kansrijkwerden geacht en waar steeds meerdere van de genoemde verwachtingen samenvallen. Op basis van de resultaten van dat proefsleuvenonderzoek zou nader bepaald kunnen worden of uitbreiding van het onderzoek buiten de drie zones alsnog noodzakelijk is (i.e. selectie zonder vrijgave). Ook is geconcludeerd dat er ondanks het uitgevoerde onderzoek nog zoveel onbekend is omtrent de landschappelijke vorming van het plangebied en dat met het uitvoeren van het proefsleuvenonderzoek meer inzicht kan worden verkregen in de vroegere bewoonbaarheid van dit landschap.
Selectiebesluit
Het archeologisch rapport is beoordeeld en goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het selectieadvies (Bijlage 7) wordt overgenomen. Er moet vervolgonderzoek worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuvenonderzoek. Dit vervolgonderzoek werkt van buiten naar binnen: met land- schappelijke proefsleuvenonderzoek (i.t.t. karterend proefsleuvenonderzoek) nadere kennis van het vroegere landschap krijgen en van daaruit (i.c.m. resultaten van dit booronderzoek) de meest geschikte locaties binnen dat landschap uitzoeken om vindplaatsen op te gaan sporen (karterend proefsleuvenonderzoek). Het meest informatief voor dit doel zijn lange dwarsdoorsnedes. Voor het zuidelijk deel, ten noorden van het woonwagenkamp, betreft dat een sleuf haaks op de voormalig rivierduin, om zodoende de overgang van rivierduinerosiepakketten naar eventuele oeverwal en de verhaking hiervan te onderscheiden.
In het noordelijk deel wordt een lange noord-zuid gerichte proefsleuf aangelegd van deGroeneweg richting het spoor met een lange haakse proefsleuf dwars over de zuidelijke (brede zandige) oeverwal van de nevengeul, met medeneming van het zandpakket (hogebedding van die geul). De zuid- en westrand van het noordelijk deel kan in lage dichtheidworden onderzocht, daar zijn hier en daar versnipperde resten van oeverwallen aanwezig en een crevasseachtig pakket. In het uiterste noordwesten van het plangebied, tegen de Groeneweg aan, kan de dichtheid wel iets hoger zijn vanwege de ligging in de nabijheid van de hoofdgeul van het Wijchens Maasje, met gerijpte oeverwallen en in de ondergrond een aaneengesloten zone met vegetatieniveau.Een uitzondering betreft de verwachting op intacte rivierduinafzettingen (met op dieper niveau mogelijke resten van Laag van Wijchen). Dit betreft een zone die voldoende is afgebakend met het booronderzoek en voor wat betreft de top van het rivierduin een zeer hoge verwachting heeft op archeologische complexen uit het midden-neolithicum tot vroege middeleeuwen. Deze zone hoeft niet meegenomen te worden in het landschappelijke proefsleuvenonderzoek. Als hier sprake is van bodemverstorende activiteiten moet deze zone uiteraard wel meegenomen worden in het karterende/waarderende proefsleuvenonderzoek.Als uit (fase 1 en 2 van) het uitgevoerd proefsleuvenonderzoek blijkt dat er sprake is van een of meer behoudenswaardige archeologische vindplaatsen, dan moeten die in de bodem (in situ) beschermd worden door beschermende maatregelen, ofwel d.m.v. een archeologische opgraving (definitief onderzoek) ex situ beschermd worden.Voor proefsleuvenonderzoek en voor definitief onderzoek is een Programma van Eisen vereist, dat goedgekeurd moet zijn door de gemeente Wijchen als bevoegd gezag. Ieder uitgevoerd onderzoek moet vastgelegd worden in een archeologisch rapport dat eveneens moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Relevantie voor bestemmingsplan
Om de archeologische waarden te borgen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Het benodigde proefsleuvenonderzoek dient daarmee uitgevoerd te worden om een vergunning voor bouwen te verkrijgen.
Toetsingskader
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Beoordeling
Op grond van het Bro (art. 3.6.1.) geldt dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorische waarden mee te wegen bij het opstellen van bestemmingsplannen. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. In de nabijheid van het plangebied is de watergang ten westen van het plangebied aangeduid als cultuurhistorisch waardevol lijn element. Ten noorden van het plangebied is de watergang aangeduid als cultuurhistorisch waardevol lijn element. Ten zuiden van het plangebied is de watergang aangeduid als cultuurhistorisch waardevol lijn element.
Figuur 4.1: Cultuurhistorische waarden nabij het plangebied
Relevantie voor bestemmingsplan
Er zijn geen cultuurhistorische waarden in ter plaatse van de beoogde woningbouwlocatie aanwezig, derhalve is er geen dubbelbestemming benodigd om de cultuurhistorische waarden te borgen.
Voor de compensatiegronden geldt dat een dubbelbestemming WR-Cultuurhistorisch waardevol gebied aanwezig is. Bij de uitwerking van het compensatieplan zal derhalve voldaan moeten worden aan de eisen uit de dubbelbestemming WR-Cultuurhistorisch waardevol gebied.
Toetsingskader
In het geval van nieuwe ontwikkelingen dient in het kader van het bestemmingsplan te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat minimaal historisch onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe ontwikkelingen. Indien er sprake is van een verdachte locatie, moet het historisch onderzoek worden aangevuld met een verkennend bodemonderzoek conform de geldende norm. Op moment van schrijven geldt daarvoor de NEN 5740. Bodemonderzoek geeft de kwaliteit van de bodem op een bepaald moment weer. Een bodemonderzoek heeft standaard een geldigheidsduur van vijf jaar, zolang er geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op de locatie. Een bodemonderzoek jonger dan twee jaar is zondermeer geldig.
Beoordeling
Historisch onderzoek
In het historisch onderzoek (Bijlage 8), dat is uitgevoerd volgens de richtlijnen uit de NEN 5725 is de in milieuhygiënisch opzichte relevante bodeminformatie over het onderzoeksgebied en de directe omgeving verzameld.
De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten binnen het onderzoeksgebied. Tevens bestaat plaatselijk de mogelijkheid dat activiteiten op direct aangrenzende percelen de bodemkwaliteit van het onderzoeksterrein negatief hebben beïnvloed.
Op basis van de bekende gegevens is de locatie opgedeeld in twee deellocaties. Per deellocatie kan het volgende worden geconcludeerd:
Noord:
Ter plaatse van de landbouwbedrijven aanwezig aan de Groenestraat staan meerdere verdachte activiteiten geregistreerd die (in het verleden) niet allemaal voldoende zijn onderzocht. Tevens zijn meerdere slootdempingen bekend en is vanaf de Groenestraat 7 sprake van een (voormalige) betonverharding waarvan onbekend is of mogelijk sprake is van een (asbestverdachte) fundering. De Groenestraat 7/9, Groenestraat 17, gedempte sloten en de betonverharding zijn mogelijk verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de Groenestraat 13 geldt dat hier reeds bodemonderzoek heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat sprake is van een verontreiniging met asbest rondom de druppelzone van een tweetal schuren. Voor de rest van de deellocatie – Noord (merendeel onderzoeksgebied) geldt dat dit in gebruik is als akker- en weidegrond en waarvoor geldt dat hier geen sprake is van verdachtmakingen en derhalve als onverdacht kan worden beschouwd.
Zuid:
Verspreid over de deellocatie zijn meerdere dempingen geregistreerd alsook slootdempingen bekend waar geen verdere informatie over bekend is. Tevens is in de noordoosthoek sprake van verdachtmakingen met minerale olie in de ondergrond en is in het oosten deels sprake van een baggespeciedepot (op land) waar verder geen informatie over bekend is. Ten slotte is in het noorden sprake van moestuinen die mogelijk als verdacht op het voorkomen va OCB dienen te worden beschouwd. Ter plaatse van de rest van de deellocatie - Zuid geldt dat het gebruik afwisselend recreatie, openbaar groen en akker- en weidegrond is en waarvoor geen sprake is van verdachtmakingen en derhalve als onverdacht kan worden beschouwd. De Vormense plas, gelegen in het zuidwestelijke deel maakt geen onderdeel uit van dit historisch vooronderzoek. Hier zijn vooralsnog geen ontwikkelingen gepland.
Asbest
Op basis van de bekende gegevens zijn meerdere locaties die als verdacht op het voorkomen van asbest dienen te worden beschouwd:
PFAS
Behoudens het baggerspeciedepot (op land) zijn elders geen directe (punt)bronnen of activiteiten bekend waarbij PFAS is gebruikt. Hiervoor geldt dat atmosferische depositie als de enige bron van PFAS-verontreiniging wordt gezien. Er is eerder geen dekkend onderzoek verricht naar de aanwezigheid van PFAS. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodem gemiddeld voldoet aan de klasse Landbouw/Natuur. Indien vrijkomende grond naar een erkend verwerker zal worden afgevoerd, is afhankelijk van de acceptatie-eisen van de ontvanger mogelijk wel onderzoek naar PFAS benodigd.
Voor het deel van de onderzoekslocatie waar het baggerspeciedepot (op land) staat geregistreerd is mogelijk wel sprake van verdachtmakingen met PFAS anders dan atmosferische depositie. Alvorens het afvoeren van grond wordt bodemonderzoek naar het voorkomen van PFAS geadviseerd.
Aanbevelingen
Met het oog op de geplande ontwikkelingen zijn binnen de onderzoekslocatie meerdere verdachte activiteiten bekend (zie tabel 2.7) waarvoor wordt geadviseerd om een verkennend bodem- en asbestonderzoek uit te voeren.
Middels het op voorhand uitvoeren van bodem- en/of asbestonderzoek op de meest verdachte locaties kan in een vroegtijdig stadium worden geanticipeerd op kosten voor bodemverontreiniging en eventuele bodemsanering. Tot hoeverre alle verdachte locaties onderzocht dienen te worden is mede afhankelijk van de voorgenomen ontwikkeling en de bijbehorende planning. Overal waar nieuwbouw zal worden gerealiseerd dient op een later moment in ieder geval bodemonderzoek plaats te vinden met het oog op de aanvraag van een Omgevingsvergunning, onderdeel bouwen.
verkennend bodem- en asbestonderzoek
In het verkennend en nader bodemonderzoek (Bijlage 9) is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Het asbestonderzoek ter hoogte van deellocatie 4 is indicatief uitgevoerd in de geest van de NEN 5707. Het nader onderzoek is uitgevoerd ter hoogte van deellocatie 5 is uitgevoerd in de geest van de NTA 5755.
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' voor deellocaties 1A, 1B, 1C, 1D (ter hoogte van de voormalige bestrijdingsmiddelenopslag) 2A, 2B (ter hoogte van het zuidelijk terreindeel) 3A, 4, 5B en 6 zijn bevestigd gezien de aangetoonde licht verhoogde gehalten in het grond en het grondwater. Licht verhoogde gehalten geven echter geen aanleiding tot nader onderzoek.
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' voor deellocatie 5A kan blijven staan gezien is aangetoond dat de voormalige grondwaterverontreiniging nog aanwezig is.
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' voor deellocaties 1D (ter hoogte van de machineberging), 1E, 2B (ter hoogte van het noordelijk terreindeel), 3B, 3C en 7 dient te worden verworpen. Gezien op deze deellocaties de puinfunderingen niet zijn aangetroffen en/of een betonverharding aanwezig is onder de drupzone van het asbesthoudende dak waardoor de locatie niet verdacht is op asbest.
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan debetreffende interventiewaarde en/of omdat de contouren van de interventiewaarden voldoende in beeld zijn gebracht.
De resultaten vormen ons inziens geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingsplannen met de daarbij behorende bestemmingswisseling naar de functie Wonen. Met als uitzonderingen de asbestverontreiniging bij Groenestraat 13 (deellocatie 2a) en het historisch geval van ernstige grondwaterverontreiniging met minerale olie bij de Westerdreef 6 t/m 12 (deellocatie 5a). De uiteindelijke beslissing hiertoe is aan het bevoegd gezag.
Bij deellocatie 1D dient nog een asbest in grondonderzoek te worden uitgevoerd naar de druppelzone van het asbestdak van de schuur en voormalige opslag bestrijdingsmiddelen.
Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Relevantie voor bestemmingsplan
Op basis van het historisch onderzoek en het verkennend en nader bodemonderzoek zijn in het plangebied diverse verdenkingen aanwezig. Voor deze verdenkingen geldt dat nader onderzoek danwel maatregelen benodigd zijn. Bij de aanvraag van de vergunning voor bouw zal aangetoont moeten worden dat voldaan wordt aan de benodigde kwaliteitseisen.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets (Bijlage 10) is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
De gemeente Wijchen en de ontwikkelaars zijn voornemens om aan de westkant van de huidige bebouwingskern van Wijchen een woonwijk te ontwikkelen. In de toekomst worden in het plangebied in totaal circa 1.300 woningen gebouwd. Het plangebied heeft een oppervlak van ca. 52 ha. Het plangebied wordt gescheiden in een noordelijk en zuidelijk deel door de spoorlijn Nijmegen – 's-Hertogenbosch, zie onderstaand figuur. In het midden van het zuidelijke deel ligt de Vormerse Plas, een voormalige zandwinningsplas met een diepte van maximaal 20 meter en een wateroppervlak van 9,1 ha. De Vormerse plas vormt een icoon in het plangebied.
Figuur 4.2 Ligging plangebied ten opzichte van omgeving. Plangebied is aangegeven met rode kader (bron: Luchtfoto 2021, © CycloMedia Technologie B.V)
De maaiveldhoogte is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland versie 3 (AHN3, DTM). De maaiveldhoogte ter plaatse van het noordelijke deel varieert tussen NAP + 6,6 m tot NAP +6,8 m. De gemiddelde maaiveldhoogte in de zuidelijke deel is NAP +6,8m. Dit deelgebied is grotendeels vlak met een zichtbaar reliëf langs de spoorlijn. Hier bevindt het maaiveld zich op NAP +8,5 m. Daarnaast ligt de maaiveldhoogte langs de Ravensteinseweg op ca. NAP + 8,0 m.
Bodemopbouw
De eerste 2 meter van de bodem bestaat ter plaatse van het plangebied uit een Holocene deklaag (HLc). Ten aanzien van de Holocene deklaag zijn in REGIS geen gegevens bekend van de weerstand, doorlatendheid en doorlatend vermogen, omdat de Holocene deklaag afwisselend uit zand-, klei- en veenlagen bestaat. Het eerste watervoerende pakket (WVP) bestaat uit zandlagen van de Formaties Kreftenheye, Formatie van Beegde, Formatie van Peize en Formatie van Waalre en heeft een dikte van ca. 38 m. Volgens het REGIS II-model wordt de horizontale doorlatendheid (kh) geschat tussen de 25 en 100 m/d. Onder het eerste watervoerende pakket is een kleiafzettingen van de Formatie van Waalre aanwezig met een dikte van ca. 4 m. De slecht doorlatende laag heeft een weerstand tussen de 500 en 1.000 dagen.
Lokale bodemopbouw
In oktober 2022 is door Antea Group een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Naast het uitvoeren van doorlatendheidsmetingen zijn op 20 locaties boringen tot maximaal 4,5 m-mv uitgevoerd om de diepere bodemopbouw in beeld te brengen. Over het algemeen bestaat de bodem vanaf maaiveld tot 2 m-mv voornamelijk uit klei met matig tot sterk zandige bijmengingen. Hieronder ligt tot de maximale verkende diepte van 4,5 m -mv. een matig tot zeer grove zandlaag. Bij een aantal boringen zijn storende lagen (klei) waargenomen
Grondwater
Binnen het plangebied is een langetermijnmonitoring ingericht met zes peilbuizen die zijn voorzien van automatische waarneming middels 'divers'. De monitoring is op 01 november 2022 begonnen. De meest recente uitlezing van de divers heeft op 15 november 2023 plaatsgevonden. Derhalve hebben de beschikbare gegevens alleen betrekking op de periode van 1 jaar.
Op basis van de huidige monitoringsperiode is het niet mogelijk om een betrouwbare GHG en GLG te bepalen. In dit geval zijn de GHG en de GLG gedefinieerd als het gemiddelde van de drie hoogste (GHG) of de drie laagste (GLG) waarnemingen in een jaar, uitgaande van de traditionele meetfrequentie van 2x per maand over een aaneengesloten periode van minimaal 8 jaar.
Op basis van peilbuis PB03A, gelegen in het deelgebied de Groene Geest, ligt de 90-percentiel (ook wel GHG genoemd) op ca. NAP +6,09 m (ca. 1,0 m-mv.). De 10-percentiel (ook wel GLG genoemd) ligt op NAP +5,44 m (ca. 1,7 m -mv.).
Op basis van peilbuis PB06, gelegen in het deelgebied de Vormers, ligt de GHG genoemd op ca. NAP +5,95 m (ca. 1,4 m-mv.). De GLG genoemd ligt op NAP +5,42 m (ca. 1,9 m -mv.).
Het is belangrijk te vermelden dat deze statistieken worden berekend op basis van een monitoring van één jaar. Het verdient aanbeveling de monitoring voort te zetten om meer inzicht te krijgen in de grondwaterschommelingen
Kwel
De kwelkaarten van het regionale MORIA-model zijn niet beschikbaar in de NHI data portaal en daarom is de Landelijk Hydrologische Model (LHM) versie 4.1 geraadpleegd. De kwel in het gebied is geanalyseerd door de gemiddelde berekende kwel tussen 2011 en 2018. De kwel is berekend voor laag 1 van het model (Holocene afzettingen). In het gebied is er gemiddeld gezien voornamelijk sprake van inzijging. De kwel komt voor op meerdere locaties, voornamelijk in de omgeving van de plas.
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. In de omgeving van het plangebied is op een aantal plaatsen oppervlaktewater aanwezig. Onderstaand figuur geeft het watersysteem weer op basis van de legger van het waterschap. De watergangen betreffen wateren van de categorie primair (A-wateren), secundair (B-wateren) en tertiair (C-wateren).
Figuur 4.3 Uitsnede legger oppervlakte waterlichamen (bron: legger oppervlaktewater, waterschap Rivierenland)
Door waterschap Rivierenland zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd. Het plangebied valt onder peilbesluit Citters I. De toekomstige ontwikkeling Wijchen- West valt onder peilgebied CIT009 met een streefpeil van NAP +5,5 m.
De wateren in en nabij de toekomstige ontwikkeling Wijchen West maken geen deel van de HEN- en SED- wateren.
Op basis van de legger Kwaliteit per KRW-waterlichaam van waterschap Rivierenland blijkt dat de A-waterwang (ook genoemd Beekrestanten Citters) die door het zuidelijke deel van het plangebied loopt, behoort tot het KRW-net.
Wijchen ligt in het land van Maas en Waal. Op een afstand van ca. 300 vanaf het zuidelijkste puntje van het plangebied ligt de beschermingszone van primaire waterkering. De normering (signaleringsparameter) van de dijk is 1:3.000.
In de bestaande situatie bevindt zich de volgende openbare riolering in het plangebied:
Afvalwaterbelasting
In de toekomstige situatie ontstaan nieuwe vuilwaterstromen. Het vuilwateraanbod in de toekomstige situatie wordt gevormd door het bewonersaantal en de vuilwaterstromen van de school.
Het toekomstige vuilwateraanbod, per woning, is berekend conform de Rioned kengetallen. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde bezettingsgraad per woning van 2,5 en maatgevende afvoer van 12 l/h/inw. Voor de berekening van het vuilwateraanbod is rekening gehouden dat de meeste leerlingen afkomstig zijn uit Wijchen West. Om voor de leerlingen buiten Wijchen West te rekenen wordt uitgegaan van 50 leerlingen extra. Het toekomstige DWA-belasting is berekend op ca. 39,6 m3 per uur.
Het vuilwater van Wijchen West moet worden getransporteerd naar het eindgemaal van Waterschap Rivierenland van kern Wijchen in het Oosterpark. Uitgegaan moet worden van 1 centraal gelegen gebiedgemaal in Wijchen West, waarvandaan het afvalwater onder druk uit het plangebied moet worden afgevoerd. Hiervoor is een persleiding nodig van ca. 3.500 m (met een nog nader te bepalen diameter) vanaf het gebiedsgemaal Wijchen West naar het eindgemaal in het Oosterpark.
Hemelwaterbelasting
Met de ontwikkeling van deelgebied De Groene Geest neemt de verharde oppervlakte toe met ca. 134.115 m2. Op basis van een waterbalans moet het deelgebied tijdelijk 8.739 m3 water (bij een bui T100+10%). Daarnaast geld voor het gedempte water een compensatie regel van 1 op 1. Het ontwerp omvat het dempen van 3.630 m2 van C-wateren.
Met de uitbreiden van het bestande watersysteem en de aanleg van groene berging is het mogelijk op ca. 7.492 m3 water tijdelijk geborgen bij een bui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag door klimaatverandering (T10+10%). De voorgenomen voorzieningen kunnen ca. 9.141 m3 water bergen tijdens een bui met een herhalingskans van eens in de 100 jaar bij 10% berging als gevolg van klimaatverandering (T=100+10%). Een uiteenzetting van de verschillende bergingsvormen is in onderstaande tabel weergegeven.
Met de ontwikkeling van deelgebied de Vormers neemt de verharde oppervlakte toe met ca. 91.589 m2. Op basis van een waterbalans moet het deelgebied tijdelijk 5.463 m3 water (bij een bui T100+10%). Daarnaast geld voor het gedempte water een compensatie regel van 1 op 1. Het ontwerp omvat het dempen van 10.980 m2 van A- wateren en ca. 2.945 m2 van C-wateren.
Met het graven oppervlaktewater (ca. 13.720 m3) en de aanleg van wadi's (ca. 7.695 m2) is het mogelijk op ca. 6.124 m3 water tijdelijk geborgen bij een bui die eenmaal per 10 jaar optreedt met 10% opslag door klimaatverandering (T10+10%). Het voorgenomen voorzieningen kunnen ca. 6.800 m3 water bergen tijdens een bui met een herhalingskans van eens in de 100 jaar bij 10% berging als gevolg van klimaatverandering (T=100+10%). Een uiteenzetting van de verschillende bergingsvormen is in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Bergingscapaciteit verschillende bergingsvormen
In bovenstaande tabellen is per waterbergende functie de potentiële waterberging uiteengezet. Dit zijn indicatieve waarden. De exacte werking van het watersysteem wordt vastgelegd in het op te stellen Waterhuishouding Plan deel 2. Het is wenselijk om water zoveel mogelijk vast te houden binnen het plangebied, om afwenteling op een aangrenzend watersysteem te voorkomen.
Waterkwaliteit
Lozing van hemelwater op/in de bodem of op oppervlaktewater kan een risico vormen voor de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. In het bijzonder is dit een aandachtspunt voor de Beekrestanten Citters, omdat dit een KRW-waterlichaam is. Door de aanwezigheid van de Beekrestante Citters (KRW-waterlichaam), heeft het de voorkeur om de 'first-flush' een zuiveringsstap toe te voegen. Dit betreft de eerste millimeters van iedere bui. Dit volume water spoelt de bestrating als het ware schoon, en bevat daardoor in verhouding meer verontreinigingen dan het overige water.
Met behandeling van de first flush worden risico's verminderd. Met name wanneer infiltratie naar het diepere grondwater plaatsvindt, is het aan te bevelen om het te afvoeren water door een bodempassage of andere zuiveringsstap te leiden om het risico op verontreiniging verder te beperken.
Drooglegging
Om wateroverlast te voorkomen dient de droogleging voldoende te zijn. De drooglegging is afstand tussen het maaiveld en het polderpeil.
In deelgebied de Groene Geest is het laagste huidige maaiveld gemiddeld gelegen op een hoogte van ca. NAP +6,6 m. Rekening houden met een streefpeil van NAP +5,5 m, is de drooglegging bij handhaving van huidig maaiveld is daarmee ca. 1,1 m. Op grond van de droogleggingseisen van minimaal 1,00 m voor straatpeil en minimaal 0,70 m voor peil groenvoorzieningen wordt geconcludeerd dat aan de droogleggingseisen wordt voldaan. In de toekomstige situatie ligt de gemiddelde aanleghoogte op ca. NAP +7 m. Hierbij is de gemiddelde drooglegging ca. 1,5 m. Op grond van de droogleggingseisen van minimaal 1,30 m voor vloerpeil begane grond, wordt geconcludeerd dat de voorgestelde ontwerp aan de droogleggingseisen voldaan.
Hierbij is er voldoende ruimte voor waterberging in de sloot, zodat peilstijgingen na zware neerslag niet tot inundatie van het maaiveld leiden.
Ontwateringsdiepte
Om het risico op grondwateroverlast te beperken dient de ontwateringsdiepte voldoende te zijn. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogtegrondwaterstand en het straatpeil, het maaiveld en/of vloerpeil. Het laagste huidige maaiveld is gemiddeld gelegen op een hoogte van ca. NAP +6,6 m. De GHG is ingeschat op ca. NAP +6,1 m. De ontwateringsdiepte bij handhaving van huidig maaiveld is daarmee 0,5 m.
In de toekomstige situatie ligt de gemiddelde maaiveldhoogte op ca NAP +7 m. Om aan de eisen voor ontwateringsdiepte te voldoen moet het toekomstig peil van de vloeren begane grond minimaal op NAP+7,10 m komen te liggen. De straten moeten minimaal op NAP +6,80 m en de groenvoorzieningen maximaal NAP +6,6 m komen te liggen.
Het wordt aanbevolen om de grondwatermonitoring voort te zetten. De grondwater statistieken berekend op basis van een monitoring van één jaar.
Relevantie voor bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn in de bouwregels eisen opgenomen ten aanzien van water. De regels borgen dat een omgevingsvergunning voor bouwen van een woning enkel wordt verleend indien voldoende waterberging zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. Met deze regeling is de wijze van toetsing voor het aspect water geborgd.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van deVNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt ondermilieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen enverblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijkeontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- enleefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd. Een 'gemengd gebied' is een gebied met matige tot sterke functiemenging. In de onderstaande tabel worden de richtafstanden van de milieucategorieën ten opzichte van omgevingstype weergegeven.
Tabel 4.3: Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van circa 1.300 woningen in de gemeente Wijchen. De woningen worden gerealiseerd in de nabijheid van enkele reeds aanwezige bedrijven. De woningen zijn in deze de gevoelige objecten en de bedrijven de milieubelastende activiteiten in het kader van Bedrijven en milieuzonering.
Rustige woonwijk / Gemengd gebied
Het plangebied kan deels bestempeld worden als omgevingstype 'rustige woonwijk' en deels als 'Gemengd gebied'. Ten noorden van het plangebied is de Groenstraat gelegen daaraan zijn twee bedrijven gelegen. Een van de bedrijven komt in het kader van de ontwikkeling van Wijchen West te vervallen en een blijft behouden. De omgeving van het plangebied bestaat verder hoofdzakelijk uit agrarische gronden danwel woningen. Voor het merendeel van het plangebied geldt dan ook dat het bestempeld wordt als omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het deel van het plangebied gelegen nabij de A326 geldt dat dit direct langs de hoofdontsluiting is gelegen en daarmeesprake is van een gemengd gebied.
In het plangebied is een basisschool met kinderdagverblijf voorzien. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor kinderopvang (milieucategorie 2) een maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid op grond van de gebiedskwalificatie 'rustige woonwijk'. Aangezien de exacte ligging van de basisschool met kinderdagverblijf nog niet bekend zijn, zal bij de verdere uitwerking rekening gehouden moeten worden dat er voldoende afstand tussen de verschillende functies is. Het bestemmingsplan biedt voldoende mogelijkheden om aan deze afstanden te voldoen.
Aan de Groenstraat 15 is een aannemersbedrijf gevestigd in een woonbestemming met een functieaanduiding. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten staat een aannemersbedrijf weergegevens als milieucategorie 2. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dergelijke bedrijven een afstand tot gevoelige bestemmingen van 30 meter (gebaseerd op milieucategorie 2). Het perceel grenst direct aan de woningbouwontwikkeling. Derhalve wordt ter plaatse van de woningen niet voldaan aan de richtafstanden en is nader onderzoek benodigd.
Nader onderzoek
Gezien de aard en omvang van het bedrijf is het redelijkerwijs te verwachten dat de bedrijfsactiviteiten niet worden ingeperkt en de woningen inpasbaar zijn.
Relevantie voor bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is geborgd dat de bedrijfsvoering van het aannemersbedrijf gevestigd aan de Groenstraat 15 niet beperkt wordt door de ontwikkeling van Wijchen West. Conform het Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig Plan is het mogelijk om in de nabijheid van het aannemersbedrijf woningen te realiseren.
Toetsingskader
De wet- en regelgeving rondom externe veiligheid is gericht op de beperking en beheersing van de risico's vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen voor de omgeving. Dehandelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen als op het transport ervan. Het uitgangspunt is dat burgers voor deveiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet de kans op een groot ongeluk met meerdereslachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij ruimtelijkeontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordtuitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron, waarbij de 10-6/jaar contour (kansvan 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisicowordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen harde norm, maar een orientatiewaarde die bij de verantwoording moet wordenbetrokken.
Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Aanvullend zijn op grond van het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden geregeld die moeten worden aangehouden rond bepaalde inrichtingen die niet onder het Bevi vallen. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Beleidsvisie externe veiligheid
Veilig wonen en het vestigen van risicovolle bedrijven of het vervoer van gevaarlijke stoffen gaan niet zomaar samen. Daarom is het ruimtelijk scheiden van dergelijke activiteiten noodzakelijk en wettelijk verplicht. De gemeentelijke beleidsvisie is bedoeld om duidelijkheid te geven aan burgers en bedrijven over hoe de gemeente omgaat met het ruimtelijk scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden.
Beoordeling
In het kader van het bestemmingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, Bijlage 11. In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. De volgende risicobronnen zijn relevant in relatie tot het plangebied:
Deze rapportage beschouwt het voornemen om een nieuwe wijk te realiseren in Wijchen-West. In het kader van de aanvraag is voor het plangebied het aspect externe veiligheid beschouwd.
Hogedruk aardgastransportleidingen (A-505, A-507, A664 en A674)
Hogedruk aardgastransportleidingen (A-524 en A533)
Spoorlijn Den Bosch Diezebrug aansl. – Ressen Noord (route 64)
Bovengrondse propaantank
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico stelt de gemeente Wijchen in het kader van de ruimtelijke procedure de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid in de gelegenheid advies uit te brengen.
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is voor de hogedruk aardgastransportleidingen en de transportroute verplicht. Bij de verantwoording wordt gekeken naar de scenario's, bronmaatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Scenario's
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van zes hogedruk aardgastransportleidingen en een transportroute. Bij deze risicobronnen kan een plasbrand, een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion), een toxisch scenario of een fakkelbrand optreden. De gevolgen van deze scenario's zijn verschillend. In deze paragraaf worden de scenario's verduidelijkt. Gezien de afstand tot het plangebied is een plasbrand scenario niet relevant.
BLEVE-scenario
Een koude BLEVE ontstaat wanneer de ketelwagen met brandbaar gas bezwijkt waardoor er plotseling gas kan ontsnappen, dat na ontsteking ontploft. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een ketelwagen met bijvoorbeeld LPG. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.
Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank (weg- of spoorvervoer) lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een deel van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Fakkelbrand
Bij de hogedruk aardgastransportleiding kan een fakkelbrand ontstaan. Een fakkelbrand ontstaat wanneer door een externe beschadiging (bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden) gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt. Wat volgt is een fakkelbrand die extreme hittestraling kan veroorzaken. Het invloedsgebied van de gasleiding wordt bepaald door de druk en diameter van de leiding (de leidingen binnen het plangebied, A-524 en A-533, hebben een invloedsgebied van 545 meter).
Hoogte van het groepsrisico
Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleidingen, de spoorlijn liggen en onder de oriëntatiewaarde en dit blijft zo na realisering van het plan.
Bronmaatregelen
De meest effectieve veiligheidsmaatregelen zijn maatregelen aan de risicobron zelf. In het kader van het Basisnet zijn diverse veiligheidsmaatregelen getroffen. Deze maatregelen gelden ook als uitgangspunt voor de risicoberekening. De gemeente is niet bevoegd om aanvullende bronmaatregelen te eisen (voor zover dit technisch gezien al mogelijk is).
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven. Op de website van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid staan onder 'Gifwolk' instructies over wat te doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het is aanbevelingswaardig om in instructies voor de gebruikers op te hangen die betrekking hebben op het handelingsperspectief bij een incident met gevaarlijke stoffen. Deze maatregel kan door de exploitant (en eventuele samenwerking met de Veiligheidsregio) worden uitgewerkt.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een BLEVE
In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen (die zich onbeschermd buiten bevinden) in de directe omgeving slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.
Bij een warme BLEVE is er in principe tijd om te vluchten tot buiten het invloedsgebied van de weg en daar te schuilen (er is eerst brand en daarna volgt pas een explosie).
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de weg is het van belang dat de bebouwing bescherming biedt. Van belang daarbij is dat - in dat geval - de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn.
Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een fakkelbrand
In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden (deze zone bedraagt bij de buisleiding ter hoogte van het plangebied ongeveer 40 meter en reikt niet tot geplande bebouwing van het plangebied). Buiten deze zone is schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario's kunnen optreden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.
Interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid
Een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij één van de risicobronnen zal vrijwel direct worden opgemerkt door de directe omgeving. Personen in de omgeving zijn daarbij direct gealarmeerd. Vervolgens dienen de interne vluchtwegen in het gebouw zodanig gesitueerd te zijn dat het mogelijk is aan de risicoluwe zijde te ontvluchten. Bij een fakkelbrand met secundaire branden is dit richting het zuiden. Bij een dreigende BLEVE is dit ook richting het zuiden.
Externe vluchtwegen
In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, in geval van een dreigende BLEVE of eventueel als reactie op secundaire branden. De bestaande infrastructuur rond het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om de omgeving meerzijdig (naar de risicoluwe zijde) te ontvluchten. Omdat het bestemmingsplan nog aan veranderingen onderhevig is, zijn er momenteel geen externe vluchtwegen aan te wijzen. In het kader van externe veiligheid is van belang dat er bij het verder opstellen van het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met vluchtroutes in relatie tot benoemde risicobronnen.
Beperkt zelfredzame groepen
Binnen het plangebied worden geen specifieke functies mogelijk gemaakt die de aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen faciliteren.
Bestrijdbaarheid
Bij bestrijdbaarheid dient rekening gehouden te worden met de volgende aandachtspunten bij de drie scenario's:
BLEVE scenario
Belangrijk voor een ongeval met brandbare gassen (in combinatie met brandbare vloeistoffen) is dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse van de calamiteit is, zodat de gevolgen van de 'warme' BLEVE bestreden kunnen worden. Tussen de calamiteit en de expansie zit, een korte periode, waarbinnen de brandweer de tijd heeft om de tankwagen te koelen en de druk weggenomen kan worden. De brandweer heeft hier voor langere periode voldoende bluswatercapaciteit voor nodig (primaire, secundaire en eventueel tertiaire bluswatervoorziening). De directe effecten van een 'koude' BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat bij een calamiteit met enkel brandbare gassen de tankwagen meteen expandeert, maar secundaire branden dienen wel bestreden te worden.
Toxisch scenario
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
De Veiligheidsregio heeft aparte protocollen voor het bestrijden van incidenten met gevaarlijke stoffen op de weg.
Fakkelbrand
In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.
Bereikbaarheid
De brandweer Wijchen-Heumen heeft een kazerne aan de Bronckhorstlaan 5. De ontsluitingswegen van de zijn goed bereikbaar voor de brandweer. Verdere bereikbaarheid binnen het plangebied is afhankelijk van de exacte invulling van het bestemmingsplan.
Relevantie voor bestemmingsplan
De propaantank bij de inrichting van T.J.H. Arts heeft een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van 10 meter. De PR 10-6-contour van de propaantank overlapt met het plangebied. Kwetsbare objecten zijn binnen de PR 10-6-contour niet toegestaan.
Beoordeling
In het kader van de ontwikkeling van Wijchen West is een verkeersonderzoek uitgevoerd, Bijlage 12. Aan de noordzijde van het plangebied ligt op enige afstand de A326 met een directe aansluiting op de A50. Aan de westzijde loopt de N845 (Drutenseweg) direct langs het plangebied Wijchen-West. Aan de andere zijden wordt het nieuwe woongebied begrenst door de Hernenseweg / Groenestraat, de Randweg Noord - Westerdreef en de Ravensteinseweg.
Langs de Randweg Noord - Westerdreef en de Ravensteinseweg liggen vrijliggende fietspaden die verbonden zijn met een groter netwerk van fietsroutes. Ook aan de zuidzijde van de spoorlijn ligt een belangrijke fietsroute die in oostelijke richting aansluit op de hoogwaardige fietsroute tussen station Wijchen en Nijmegen.
Het adviesbureau Goudappel heeft voor de ontwikkeling van Wijchen- West een analyse uitgevoerd naar de verkeerseffecten als gevolg van de beoogde woningbouw. Hierbij zijn verschillende ontsluitingsvarianten beschouwd en wordt ingegaan op de kwaliteit van de verkeersafwikke- ling op kruispuntniveau.
Verkeer
Nieuwe functies genereren verkeer. Bewoners en bezoekers van de te realiseren woningen genereren een bepaalde hoeveelheid verkeer als gevolg van de verplaatsingen die ze maken. Bewoners gaan naar het werk, doen boodschappen en krijgen familie en vrienden op bezoek. Ook is er sprake van bezorgend en/of verzorgend verkeer (vuilnisauto's, bezorging van boodschappen of anderszins etc.). Deze verplaatsingen worden (deels) per auto gemaakt. Met behulp van CROW-kencijfers uit publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018) is de verkeersgeneratie van de te ontwikkelen woningen in kaart gebracht. De verkeersgeneratie bestaat uit een optelling van de verkeersproductie (vertrekkend verkeer) en -attractie (aankomend verkeer).
De totale verkeersgeneratie van de woningbouwopgave bestaande uit circa 1.300 woningen bedraagt ruim 8.700 motorvoertuigen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag (ruim 9.600 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag).
Om het verkeer af te wikkelen zijn een drietal locaties aangewezen waar de ontsluiting van Wijchen West gaat komen. Ten eerste is een ontsluiting voorzien op de Groenestraat ter hoogte van de op- en afritten van de A326. Ten tweede is een ontsluiting voorzien op de Randweg Noord ter hoogte van de Kraaijenberg. Ten derde is een ontsluiting voorzien op de Ravensteinseweg ten oosten van de Vormerse Plas.
Figuur 4.4: Ontsluitingen Wijchen West (rood = hoofdontsluiting, oranje = calamiteiten ontsluiting)
Het verkeersonderzoek laat zien dat mits, het kruispunt Hermenseweg – A326 opnieuwd wordt ingericht en op de rotonde Groenestraat – Hernenseweg een by pass wordt voorzien, er voldoende capaciteit op de wegvakken is om de verkeersstromen te verwerken.
Parkeren
De parkeerkencijfers worden gebruikt om tot een parkeerbalans te komen bij (nieuw)bouwprojecten of herontwikkelingen. De gemeente Wijchen hanteert de maximale normen waarbij specifiek naar de locatiekenmerken wordt gekeken. De stedelijke zone van de uitgangspunten parkeerbehoefte is gewijzigd. Hiermee komt de grens “Centrum” overeen met de begrenzing die gehanteerd worden in de Centrumvisie en de zonering reclamebelasting.
In het Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (VOSP) is ruimte gereserveerd voor parkeerplaatsen. Het is de bedoeling dat een klein deel van de benodigde parkeerplaatsen niet wordt aangelegd, maar als (groene) ruimte wordt ingericht. Voor Wijchen West is vooruitlopend op nieuw parkeerbeleid voor de gemeente Wijchen een eigen statische parkeernorm opgenomen die gekoppeld is aan de planregels van het bestemmingsplan. De verwachting is dat het VOSP voldoende mogelijkheden heeft om parkeervoorzieningen te realiseren welke aansluit bij de gestelde parkeernorm.
Relevantie voor bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn de punten waar de ontsluiting van Wijchen West gaat plaatsvinden geborgd door een functieaanduiding ontsluiting op te nemen. Daarnaast is in het bestemmingsplan een verwijzing opgenomen naar de parkeernormen in de bijlage waarop de parkeernorm getoetst dient te worden. Door de parkeernormen in de bijlagen van de regels te borgen is voor nu en voor de lange termijn geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarvoor wordt een statische verwijzing opgenomen naar het parkeerbeleid.
Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (verder Wgh) zijn geluidbronnen aangewezen. Deze geluidbronnen zijn voorzien van een geluidzone. Per bronsoort zijn voorkeurswaarden en maximaleontheffingswaarden opgenomen. Deze waarden gelden voor woningen en anderegeluidgevoelige bestemmingen binnen de zone. Andere geluidgevoelige bestemmingen zijn onder andere scholen, kinderopvang, ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. Het plangebied heeft te maken met geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer, railverkeer, industrie(inclusief nestgeluid) en scheepvaartlawaai.
Beoordeling
In het kader van de ontwikkeling van Wijchen West is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 13). Rondom en in het plangebied bevinden zich diverse geluidbronnen, ten noorden van het plangebied is de A326 gelegen, ten oosten van het plangebied is de Randweg Noord gelegen, ten zuiden van het plangebied is de Ravensteinseweg gelegen, ten westen van het plangebied is de N845 gelegen. Tevens loopt door het plangebied de spoorverbinding Nijmegen – Den Bosch door het plangebied. De geluidcontouren van deze geluidbronnen overlappen en liggen over het merendeel van het plangebied heen.
Onderstaand zijn voor de verschillende geluidbronnen de geluidcontouren weergegeven. De rode vlakken zijn gelegen boven de maximale ontheffingswaarde, de gele vlakken zijn gelegen tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde, de groene vlakken zijn gelegen onder de voorkeursgrenswaarde.
Figuur 4.5: Geluidbelasting A326
Figuur 4.6: Geluidbelasting Hernenseweg
Figuur 4.7: Geluidbelasting Groenstraat
Figuur 4.8: Geluidbelasting N845
Figuur 4.9: Geluidbelasting Randweg Noord
Figuur 4.10: Geluidbelasting Ravensteinseweg
Figuur 4.11: Geluidbelasting spoor
Woningbouw is direct mogelijk op locaties waar de geluidbelasting voor alle bronnen onder de voorkeursgrenswaarde ligt. Voor locaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient naar maatregelen gekeken te worden. Bij het treffen van maatregelen wordt in eerste instantie gekeken naar bronmaatregelen, denk daarbij aan stilasfalt of dempers op het spoor. Vervolgens wordt gekeken naar overdrachtsmaatregelen, denk daarbij aan geluidsschermen. Tot slot wordt gekeken naar maatregelen bij de ontvanger, denk daarbij aan isolatie van de woning.
Gezien de vele geluidbronnen en hoge geluidbelasting zijn in grote delen van het plangebied maatregelen benodigd om woningen te kunnen realiseren. Echter is de ontwikkeling van Wijchen West nog niet concreet genoeg om de exacte maatregelen vast te kunnen leggen. Om de geluidbelasting en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is dan ook een regeling opgenomen in de planregels om het realiseren en in stand houden van geluidmaatregelen af te dwingen voordat bewoning is toegestaan.
In het akoestisch onderzoek zijn dan ook de nodige hogere waarden benoemd op basis van het VOSP. Aangezien de ontwikkeling van Wijchen West nog niet concreet genoeg is om de exacte maatregelen en hogere waarden vasten te kunnen leggen zijn er in het bestemmingsplan meer hogere waarden opgenomen dan in het akoestisch onderzoek is benoemd.
Uit het reconstructieonderzoek blijkt dat voor verschillende standplaatsen aan de Ravensteinseweg sprake is van een toename van de geluidbelasting van meer dan 1,5 dB en daarmee sprake is van een reconstructieeffect. Ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing worden er geluidswerende maatregelen getroffen om geluidshinder door de extra verkeersbewegingen tegen te gaan.
Relevantie voor bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn in de bouwregels eisen opgenomen ten aanzien van geluid. De regels borgen dat een omgevingsvergunning voor bouwen van een woning enkel wordt verleend indien akoestisch onderzoek is gehouden en eventueel benodigde akoestische maatregelen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden. De hogere waarden zijn daarom opgenomen in de planregels. Tevens is in het bestemmingsplan opgenomen hoeveel hogere waarden er per geluidsbron en per categorie geluidbelasting kunnen worden opgenomen, hiermee wordt voorkomen dat het aantal woningen met een hoge geluidbelasting gelimiteerd. Met deze regeling is de wijze van toetsing voor het aspect geluid geborgd.
Toetsingskader
Voor trillingen geldt geen wetgeving. Wel is in mei 2019 door het ministerie van I&W de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen gepubliceerd. Deze handreiking bevat handvatten voor de beoordeling van mogelijke trillingseffecten op plannen in de omgeving van het spoor. In de basis hanteert de Handreiking de toetsingscriteria die voorheen ook werden toepast, te weten de beoordelingscriteria zoals opgenomen in de publicatie van de Stichting Bouw Research: Trillingsrichtlijn SBR. Voor de beoordeling van de in dit onderzoek geprognoticeerde trillingsniveaus zijn derhalve de toetsingscriteria uit de SBR Trillingsrichtlijn gehanteerd. Er is hiertoe gebruik gemaakt van de in 2002 door de Stichting Bouwresearch (SBR) gepubliceerde richtlijn deel B. Dit deel gaat over het meten en beoordelen van trillingen met het oog op mogelijke Hinder voor Personen.
Onder hinder voor mensen in gebouwen wordt in deze richtlijn verstaan:
In genoemde richtlijn zijn streefwaarden gedefinieerd voor het Veff,max (de hoogst optredende trillingssterkte) en het Vper (tijdsgemiddelde trillingsniveau) .
Beoordeling
In het kader van het bestemmingsplan is een trillingsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 14). Het indicatief berekende Veff,max is in onderstaande afbeelding weergegeven in de vorm van contouren en op een aantal rekenpunten op de grond van het plangebied. In de resultaten is de invloed van fundering en versterking in de vloeren meegerekend. Het Veff,max wordt bepaald door langsrijdende goederen treinen. Passages kunnen in zowel de dag-, avond- als nachtperiode voorkomen. In de afbeelding zijn de volgende waarden weergegeven:
Figuur 4.12: trillingen in plangebied
Uit de resultaten volgt dat het (indicatief bepaalde) trillingsniveau Veff,max voor een groot deel (binnen 90 meter tot de rand van de buitenste spoorstaaf) van het plan naar verwachting hoger is dan streefwaarde A1 van 0,1 volgens de SBR richtlijn deel B (geel en blauwe vlak). Indien het toch gewenst/ nodig is om woningbouw binnen het gele en/of blauwe gebied mogelijk te maken dan is er nadere aandacht voor het aspect trillingen nodig, waaronder metingen ter plaatse. Nader onderzoek is benodigd voor woningbouw in de blauwe zone.
Relevantie voor bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn in de bouwregels eisen opgenomen ten aanzien van trillingen. De regels borgen dat een omgevingsvergunning voor bouwen van een woning enkel wordt verleend indien nader onderzoek trillingen is uitgevoerd en eventueel benodigde maatregelen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden.
Toetsingskader
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wetmilieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wetmilieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van devolgende gevallen:
Niet in betekenende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekendemate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate' en de 'Regeling niet in betekenende mate'. Als regel geldt dat projecten die minder dan 3% van de grenswaarde voor NO2 enPM10 bijdragen (3% van 40 µg/m3 oftewel 1,2 µg/m3) als 'niet in betekenende mate' kunnen worden aangemerkt. Voor deze projecten kan een toetsing aan de grenswaarden dusachterwege blijven. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen als sprake is van minder dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of minder dan 3.000 woningen bij twee gelijkwaardige ontsluitingswegen.
Besluit gevoelige bestemmingen In aanvulling op de Wet milieubeheer en het 'Besluit niet in betekenende mate' geldt het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een 'gevoelige bestemming' (zoals een school,kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd – ook als het initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt –een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de 'gevoelige objecten' worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.
Beoordeling
In het kader van het bestemmingsplan is een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd (Bijlage 15).
Regeling NIBM en beoordeling effect plan
Het voorgenomen plan betreft de ontwikkeling van Wijchen-West te Wijchen. Dit nieuwbouwproject bestaat uit circa 1.300 woningen. De ontwikkeling valt daarmee onder woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen. Voor woningbouwontwikkelingen van minder dan 1.500 woningen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Op basis hiervan hoeft de ontwikkeling niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit, en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
Beoordeling concentraties luchtverontreinigende stoffen ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de achtergrondconcentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Deze behoren bij een autonome situatie (concentraties zonder planeffect). Om een goed beeld te krijgen van de achtergrondconcentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit het CIMLK (monitoringsronde 2022).
Met het CIMLK wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst (prognose). Het CIMLK wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2.5.
Relevantie voor bestemmingsplan
Op basis van de resultaten uit de het CIMLK kan worden geconcludeerd dat de concentraties ruim onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen en naar verwachting in de toekomst steeds verder zullen dalen. Aannemelijk is dat het plan niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden zoals gesteld in bijlage 2 van de Wm. Er is daartoe sprake van een goede ruimtelijke ordening. De luchtkwaliteit staat op grond van artikel 5.16, lid 1 onder a verdere besluitvorming niet in de weg.
Toetsingskader
In Nederland is het verplicht voor ontwikkelingen met mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen een zogenaamde m.e.r.-procedure te doorlopen en een milieueffectrapportage (MER) op te stellen. De procedure van een milieu-effectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, een bestemmingsplan of een vergunning. Of en zo ja welke verplichtingen gelden ten aanzien van een m.e.r. is vastgelegd in Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. Hierin wordt onderscheid gemaakt in m.e.r. (een uitgebreide procedure) en m.e.r.-beoordeling (een lichtere procedure). Binnen de m.e.r.-beoordeling wordt onderscheid gemaakt in een vormvrije m.e.r.-beoordeling (als de activiteit beneden drempelwaarden blijft) en een m.e.r.-beoordeling (niet vorm-vrij) (als de activiteit drempelwaarden overschrijdt). Inhoudelijk zijn er geen verschillen.
M.e.r. procedure
Een m.e.r. procedure geldt voor (grotere) activiteiten waar op voorhand belangrijke negatieve milieueffecten worden verwacht. In een milieueffectrapport (MER) worden de effecten van de activiteit onderzocht en beoordeeld, wordt onderzocht of er alternatieven bestaan die op zelfde wijze aan het doel voldoen, maar mogelijk minder negatieve milieueffecten hebben en wordt onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om negatieve effecten te voorkomen dan wel te verminderen (mitigatie). De m.e.r.-procedure bestaat uit verschillende stappen en producten. De procedure is openbaar. Voorafgaand aan het MER wordt de gelegenheid gegeven om reactie te geven op wat in het MER moet worden onderzocht en op welke manier (reikwijdte en detailniveau). Na afronding van het MER mag een reactie worden gegeven over de volledigheid en juistheid van het MER. Ook wordt het MER getoetst door de onafhankelijke Commissie m.e.r.
M.e.r.-beoordeling
Bij een m.e.r.-beoordeling ligt het besluit of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden niet bij wet vast, maar moet het bevoegd gezag dit besluiten. Dit op basis van een afweging of sprake is van te verwachten belangrijk negatieve milieueffecten.Hiervoor wordt meestal een document opgesteld met een beschrijving van de activiteit, beschrijving van de locatie en de aanwezige milieuwaarden en een beschrijving van de verwachten milieueffecten. Dit meestal op basis van al beschikbare informatie, zonder uitgebreide aanvullende onderzoeken. Anders dan bij m.e.r. procedure hoeft in een m.e.r.-beoordeling ook geen alternatievenonderzoek plaats te vinden. Onderzoek naar mitigatie mogelijkheden mag, maar hoeft niet. Anders dan bij m.e.r. procedure kent de m.e.r.-beoordeling veel minder procedurele stappen en eisen. Er hoeft geen inspraak op en toets van de m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Een m.e.r.-beoordeling kent daarom een kortere doorlooptijd dan een m.e.r. procedure.
Beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld en bijgevoegd als Bijlage 16, onderstaand zijn de belangrijkste resultaten weergegeven. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:
Met het bestemmingsplan 'Wijchen-West 2023' worden circa 1.300 woningen en een basisschool met kinderdagverblijf gerealiseerd. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.
Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn beoordeeld in het kader van onderhavig bestemmingsplan. Geen van de aspecten hebben significant negatieve milieugevolgen tot gevolg, waarmee geen formele m.e.r. procedure doorlopen hoeft te worden.
Relevantie voor bestemmingsplan
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan 'Wijchen-West 2023', die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en er is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure. Voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt vrijgegeven en ter inzage wordt gelegd dient het bevoegd gezag (college van burgemeester en wethouders) hierover een apart besluit te nemen.
Een bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de onderbouwing, achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan.
Doel van het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Wijchen-West 2023' heeft tot doel om de ontwikkeling van Wijchen-West tot nieuw woongebied mogelijk te maken. Het bestemmingsplan maakt de bouw van circa 1.300 woningen, een basisschool en een kinderopvang mogelijk, met daarbij behorende (ontsluitings)wegen, groenvoorzieningen en watergangen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Daarom is voor de inhoud van de planregels aangesloten bij de standaardregels die de gemeente Wijchen hanteert in alle nieuwe bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Globale plansystematiek
De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. De ontwikkeling van Wijchen-West gaat uit van de bouw van circa 1.300 woningen en heeft een lange looptijd. Daarom is gekozen voor een globale planopzet. In de bestemming 'Woongebied' is niet exact vastgelegd waar woningen worden gebouwd en waar wegen en groenvoorzieningen worden gerealiseerd, maar is ruimte voor verschillende stedenbouwkundige invullingen. Het bestemmingsplan legt de kaders vast waarbinnen deze invullingen kunnen worden gerealiseerd. Zo is het aantal woningen in het bestemmingsplan gemaximeerd op 1.300 stuks, is aangegeven waar de school en het kinderdagverblijf kunnen worden gerealiseerd en is vastgelegd waar de ontsluiting van het nieuwe woongebied plaatsvindt.
Dit bestemmingsplan is opgesteld met gebruikmaking van de Crisis- en herstelwet (Chw). De gemeente Wijchen is genoemd in artikel 3.2 van de Regeling uitvoering Chw. Op de gemeenten die in artikel 3.2 van de Regeling zijn genoemd, is artikel 7g van het Besluit uitvoering Chw van toepassing. Artikel 7g bepaalt op zijn beurt dat op bestemmingsplannen die binnen de genoemde gemeenten worden opgesteld, artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw van toepassing is.
Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte
Artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw biedt de mogelijkheid voor het opstellen van een zogenaamd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kan op onderdelen worden vooruitgelopen en geanticipeerd op de komst van de Omgevingswet. Artikel 7c biedt - kort samengevat - de volgende mogelijkheden in afwijking van of in aanvulling op bestaande wetten:
Bestemmingsplan 'Wijchen-West 2023'
In een bestemmingsplan hoeft geen gebruik te worden gemaakt van alle mogelijkheden die artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw biedt. Het is mogelijk om een grotendeels 'traditioneel' bestemmingsplan op te stellen, maar voor één of enkele aspecten gebruik te maken van artikel 7c. In het bestemmingsplan 'Wijchen-West 2023' wordt met name gebruik gemaakt van de punten genoemd onder 9 en onder 14:
Zoals aangegeven in paragraaf 5.1 is voor dit bestemmingsplan gekozen voor een globale plansystematiek. De gronden waar herontwikkeling plaatsvindt, zijn daarom bestemd als 'Woongebied'. Binnen deze bestemming kunnen maximaal 1.300 woningen worden gebouwd, kunnen wegen worden aangelegd en kan openbaar groen en water worden gerealiseerd. Er is niet vastgelegd waar woningen komen en waar openbare ruimte wordt gerealiseerd. Wel is in een zone aangegeven waarin een doorlopende groen- en waterstructuur moet worden aangelegd.
Niet alle gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Woongebied'. Waar dat nodig is, is gekozen voor een gedetailleerde bestemming. De bestaande woonpercelen aan de Groenestraat en enkele nieuwe woonpercelen tussen de bestaande woningen zijn bijvoorbeeld bestemd als 'Wonen', de spoorweg is bestemd als 'Verkeer - Railverkeer' en het deel van de Randweg Noord/Westerdreef dat binnen de plangrens ligt, is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De Vormerse Plas is bestemd als 'Water'. Rond de plas en rond de woonwagenlocatie is een strook met de bestemming 'Groen' opgenomen. De ecologische verbindingszone aan de zuidzijde van de Niftrikse Wetering (westelijk van de Drutenseweg) is bestemd als 'Natuur'.
De regels van dit bestemmingsplan zijn conform de SVBP2012 ingedeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In hoofdstuk 1 zijn twee artikelen opgenomen. In artikel 1 worden begrippen die voorkomen in de planregels gedefinieerd. Artikel 2 gaat over de wijze van meten. In dat artikel is bepaald hoe wordt gemeten bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dat hoofdstuk is per bestemming aangegeven hoe de gronden mogen worden gebruikt en welke bebouwing er mag worden opgericht. Als dat nodig is, is per bestemming bepaald dat bepaalde werkzaamheden niet zijn toegelaten zonder omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 3 - Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels:
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel, waarin is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.
Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene randen van de Vormerse Plas en de groene rand rond de woonwagenlocatie. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor bermen, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten en voor bos en natuurwaarden. Binnen de bestemming zijn water(lopen) en oevers, voet- en fietspaden en in- en uitritten toegestaan. Daarnaast zijn onder meer speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplekken, hondenuitlaatplaatsen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter. Die maximale bouwhoogte geldt niet voor speeltoestellen, geluidwerende voorzieningen, (civieltechnische) kunstwerken en beeldende kunstwerken.
Natuur
De ecologische verbindingszone aan de zuidzijde van de Niftrikse Wetering is bestemd als 'Natuur'. De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor behoud, beheer, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische, aardkundige, natuurlijke en landschappelijke waarden en voor de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone. Daarnaast zijn onder meer landschapselementen en bosschages, water(lopen) en oevers toegestaan en mogen de gronden worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik en voor agrarisch medegebruik.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Om de (toekomstige) natuurwaarden van de gronden te beschermen, zijn verschillende werkzaamheden pas toegestaan nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Op dit moment zijn de gronden nog in agrarisch gebruik en zijn de natuurwaarden beperkt. Daarom is bepaald dat voor werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de eerste aanleg van een ecologische verbindingszone geen vergunningplicht geldt.
Verkeer - Railverkeer
De bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is opgenomen voor de spoorlijn 's-Hertogenbosch - Nijmegen. De gronden met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' zijn bestemd voor verkeer-, vervoer-, verblijfs- en technische voorzieningen ten behoeve van railverkeer. Gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen met wegverkeer en overig verkeer zijn algemeen toegestaan, zodat het mogelijk is om nieuwe langzaam verkeerstunnels aan te leggen. De gronden zijn ook bestemd voor bermen, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten en voor water(lopen) en oevers. Daarnaast zijn onder meer geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter. Voor terreinafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder geluidwerende voorzieningen, geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor het deel van de Randweg Noord/Westerdreef dat binnen het plangebied valt. De gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen en voor bermen, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten en water(lopen) en oevers. Daarnaast zijn onder meer speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplekken, hondenuitlaatplaatsen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan.
Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter. Die maximale bouwhoogte geldt niet voor speeltoestellen, geluidwerende voorzieningen, (civieltechnische) kunstwerken en beeldende kunstwerken.
Water
De Vormerse Plas is bestemd als 'Water'. De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water(lopen) en waterhuishoudkundige doeleinden en voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging. Binnen de bestemming zijn bermen, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten, oevers en (schier)eilanden toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor kunstwerken, bruggen en andere waterwerken en voor nutsvoorzieningen.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 4 meter.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de bestaande woonpercelen aan de Groenestraat en voor enkele nieuw woonpercelen die hier tussen de bestaande woningen worden gerealiseerd. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen. Daarnaast zijn bij wonen horende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, tuinen en erven en in- en uitritten en ontsluitingspaden toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' is een aan huis verbonden activiteit in de vorm van een aannemersbedrijf toegestaan, met een vloeroppervlakte van maximaal 120 m2. Buitenopslag bij het aannemersbedrijf is toegestaan binnen de aanduiding tot een maximum van 50 m2.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij per bouwvlak is aangegeven welke bouwwijze (vrijstaand, twee-aaneengebouwd of geschakeld) is toegestaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan per bouwvlak is aangegeven. Ook de maximale goot- en bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding. Bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en overkappingen) en andere bouwwerken zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. In de regels zijn hiervoor nadere regels opgenomen. In de bestemming 'Wonen' zijn gebruiksregels opgenomen voor gastouderschap en internetwinkels. Via een omgevingsvergunning kan een beroep of bedrijf aan huis worden toegestaan.
Woongebied
Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Woongebied'. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen met bijbehorende tuinen en erven. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn een basisschool en kinderopvang toegestaan.
Binnen de bestemming 'Woongebied' zijn wegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen toegestaan. Daarbij is bepaald dat wegen voor gemotoriseerd verkeer alleen ter plaatse van de aanduidingen 'ontsluiting' mogen worden aangesloten op de wegen die grenzen aan de bestemming 'Woongebied'. Deze aanduidingen liggen aan de noordzijde van de bestemming (aansluiting Hernenseweg), aan de oostzijde van de bestemming (aansluiting Randweg Noord) en aan de zuidoostzijde (aansluiting Ravensteinseweg). Calamiteitenontsluitingen mogen ook op andere plekken worden aangesloten op de omliggende wegen, net als voet- en fietspaden. In de bestemming 'Woongebied' zijn daarnaast bermen, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten en water(lopen) en oevers overal toegestaan. De gronden zijn ook bestemd voor onder meer speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplekken, hondenuitlaatplaatsen, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.
Omgevingsvergunning voor bestemmingsplanactiviteit
In artikel 9.2 zijn regels opgenomen die verband houden met de omgevingsvergunning voor een bestemmingsplanactiviteit. Artikel 9.2.1 bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning voor een bestemmingsplanactiviteit gronden te gebruiken voor wonen, een basisschool of een kinderopvang. Voordat gronden als zodanig kunnen worden gebruikt, dient daarvoor dus een vergunning te zijn verleend. Er is een aantal regelingen opgenomen die gelden voro het verlenen van zo'n omgevingsvergunning:
Regels voor bouwen op woonpercelen
Artikel 9.3 bevat de bouwregels. Hierin is bepaald dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan aangegeven op de verbeelding: 764 woningen in het noordelijk deel van het plangebied en 536 woningen in het zuidelijk deel van het plangebied. Zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde van de spoorlijn moet ten minste 25% van de woningen als levensloopbestendige woning worden gebouwd. Een levensloopbestendige woning is een woning die geschikt is voor bewoning in alle levensfasen, waarbij alle primaire leefruimten zich op de begane grond bevinden.
In de bouwregels is niet vastgelegd welk type woningen mag worden gebouwd. In het hele plangebied mogen dus vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, geschakelde woningen, aaneengebouwde woningen (waaronder patiowoningen) en gestapelde woningen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt in het hele plangebied 18 meter, met maximaal 5 bouwlagen. Daarbij geldt dat de vijfde (bovenste) bouwlaag oftewel terug moet liggen ten opzichte van de vierde bouwlaag, ofwel moet worden gerealiseerd 'onder de kap': de voorgevel van de vijfde bouwlaag moet dan als hellend dakvlak zijn vormgegeven.
Er gelden voor wat betreft de bouwhoogte en het aantal bouwlagen twee uitzonderingen:
De maximaal toegestane bouwhoogte mag met maximaal 3 meter worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen, zoals liftopbouwen, trappenhuizen en installaties die op het dak worden geplaatst. In de regels zijn daarnaast bepalingen opgenomen voor de maximale bouwdiepte van het hoofdgebouw, voor de maximale voorgevelbreedte en voor de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
In de regels zijn nadere bepalingen opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (bijgebouwen en overkappingen) en andere bouwwerken op woonpercelen. De regels zijn afgestemd op de regels uit de bestemming 'Wonen'.
Regels voor een basisschool of kinderopvang
In artikel 9.3.5 en 9.3.6 zijn regels opgenomen die gelden voor het bouwen ten dienste van een basisschool of kinderopvang. Deze regels gelden ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk'. Er is onder meer bepaald dat de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter bedraagt en dat maximaal twee bouwlagen zijn toegestaan.
Regels voor bouwen in de openbare ruimte
In artikel 9.3.7 en 9.3.8 zijn regels opgenomen voor bouwen in de openbare ruimte. In de openbare ruimte mogen gebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de openbare ruimte geldt een maximale bouwhoogte van 2 meter. Die maximale bouwhoogte geldt niet voor speeltoestellen, geluidwerende voorzieningen, (civieltechnische) kunstwerken en beeldende kunstwerken.
Gebruiksregels
In de bestemming 'Woongebied' zijn gebruiksregels opgenomen voor gastouderschap en internetwinkels en voor de locatie van jongerenontmoetingsplekken. Via een omgevingsvergunning kan een beroep of bedrijf aan huis worden toegestaan.
Er zijn enkele voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Die voorwaardelijke verplichtingen bepalen onder andere dat maatregelen die worden getroffen in verband met geluid en in verband met de aanleg van voorzieningen voor waterberging en -infiltratie in stand moeten worden gehouden. Daarnaast is een regeling opgenomen ter bescherming van het akoestisch klimaat op de woonwagenstandplaatsen aan de Ravensteinseweg. Tenslotte is voorzien in regels voor (de verplaatsing van) de KRW-watergang in het zuidelijk deel van het plangebied.
Leiding - Gas (dubbelbestemming)
In het plangebied liggen een aantal gasleidingen. De leidingen zijn - inclusief de belemmeringenstrook - bestemd als 'Leiding - Gas'. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod (met afwijkingsmogelijkheid) en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden.
Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)
Om de archeologische waarden te beschermen is een dubbelbestemming over andere bestemmingen gelegd daar waar de AMK terreinen, archeologische vindplaatsen en oude woongronden, inclusief een zone van 50 m rondom deze gebieden zijn gelegen. Als een omgevingsvergunning voor een bouwwerk of uitbreiding dieper dan 30 centimeter wordt aangevraagd, dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is voor verschillende werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Dat wil zeggen dat er een vergunning moet zijn verleend, voordat deze werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)
Om de archeologische waarden te beschermen is een dubbelbestemming over andere bestemmingen gelegd daar waar de archeologische verwachtingswaarden hoog zijn. Als een omgevingsvergunning voor een bouwwerk of uitbreiding dieper dan 30 centimeter en van 120 m2 of meer wordt aangevraagd, dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is voor verschillende werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Dat wil zeggen dat er een vergunning moet zijn verleend, voordat deze werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming)
Om de archeologische waarden te beschermen is een dubbelbestemming over andere bestemmingen gelegd daar waar de archeologische verwachtingswaarden middelhoog zijn. Als een omgevingsvergunning voor een bouwwerk of uitbreiding dieper dan 30 centimeter en van 1.000 m2 of meer wordt aangevraagd, dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is voor verschillende werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Dat wil zeggen dat er een vergunning moet zijn verleend, voordat deze werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Eenbestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijkeordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien hetkostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het noordelijk deel van het plangebied wordt ontwikkeld door ontwikkelaars, hiervoor geldt dat tussen de gemeente en de betrokken partijen een anterieure overeenkomst is opgesteld. Omdat het kostenverhaal hiermee anderszins is verzekerd, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt dat de gemeente hier eigenaar is en dat ten behoeve van deze ontwikkeling een gemeentelijke grondexploitatie is vastgesteld.
Vooroverleg
Het bestemmingsplan Wijchen-West 2023 wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
Zienswijzen en vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie worden gelegd, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. Na afloop van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden eventuele zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. De resultaten van deze procedure worden te zijner tijd in deze toelichting verwerkt.
Omgevingsdialoog
Verslag omgevingsdialoog Wijchen-West
In 2022 en 2023 is het voorlopig stedenbouwkundig plan voor Wijchen-West ontwikkeld. Dit is een concrete uitwerking van de eerder vastgestelde gebiedsvisie. Het stedenbouwkundig plan vormt de basis voor het globaal bestemmingsplan Wijchen West. Bij het opstellen van het Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (VOSP) is de omgeving betrokken.
Hoe is de omgeving betrokken bij het opstellen van de plannen voor Wijchen West?
Er zijn persoonlijke keukentafelgesprekken gevoerd met direct omwonenden van het plangebied. Op basis van deze gesprekken zijn er aanpassingen doorgevoerd in het stedenbouwkundig plan en ook het (ontwerp) bestemmingsplan. Eén van de aanpassingen die naar aanleiding van deze gesprekken zijn doorgevoerd is een beperking van de bouwhoogte voor de woningen in de directe nabijheid van woningen van deze omwonenden.
Participatiegroep
Negentien mensen hebben zich aangemeld om mee te denken in een participatiegroep. Deze groep bestaat uit bewoners van het gebied, inwoners uit de omgeving en mensen die mogelijk geïnteresseerd zijn om in de nieuwe wijk te gaan wonen.
Eerste bijeenkomst
De eerste bijeenkomst vond plaats op dinsdag 24 mei 2022. In deze bijeenkomst zijn de ideeën uit de online ideeënbus en de kinderburgemeestersbijeenkomst besproken. Ook is op een creatieve en laagdrempelige manier input opgehaald over de belangrijkste aandachtspunten en uitdagingen voor het stedenbouwkundig plan. In verschillende werksessies ging de groep aan de slag met drie thema's:
Tweede bijeenkomst
Op dinsdag 5 juli 2022 vond de tweede bijeenkomst plaats met de participatiegroep voor Wijchen-West. Stedenbouwkundig adviesbureau Buro Waalbrug presenteerde de eerste schetsen voor het stedenbouwkundig plan. Waar komt water en groen? Hoe zit het met de verkeersontsluiting? En hoe zijn de aandachtspunten uit de eerste bijeenkomst verwerkt in de plannen? De aanwezigen kregen de gelegenheid om op de eerste schetsen te reageren. En er zijn afspraken gemaakt over het vervolg.
Derde bijeenkomst
Op dinsdag 31 januari 2023 kwam de participatiegroep Wijchen-West voor de derde en laatste keer bij elkaar. Stedenbouwkundig adviesbureau Buro Waalbrug liet zien hoe zij de schetsen verder invulling hebben gegeven. Dat deden zij op basis van het gemeentelijk beleid, de keukentafelgesprekken met onder andere direct omwonenden, door de participatiegroep geleverde inbreng en de resultaten van verschillende onderzoeken. Ook was er een verkeerskundige van adviesbureau Goudappel aanwezig om uit te leggen welke onderzoeken zijn uitgevoerd en welke keuzes gemaakt zijn over de ontsluiting van de nieuwe wijk. De verantwoordelijk Wethouder was ook aanwezig om de participatiegroep te bedanken voor hun inbreng.
Van de participatiegroep-bijeenkomsten zijn verslagen gemaakt. Deze zijn gepubliceerd op de website: www.nieuwbouw-wijchenwest.nl (onder Nieuws).
Vaststelling Voorlopig Ontwerp Stedenbouwkundig Plan (VOSP) Wijchen West
De gemeenteraad van Wijchen heeft op 26 oktober 2023 het VOSP vastgesteld. Dit VOSP vormt nu de basis voor het (ontwerp)bestemmingsplan Wijchen West.