direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wezelsedijk 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De familie Hendriks is voornemens om de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel aan de Wezelsedijk 26 in Wijchen te saneren, en daarvoor in de plaats één woning terug te bouwen. De bestaande woning blijft behouden en wordt ingepast in het plan.

Op basis van de huidige bestemming is de realisatie van de extra woning niet mogelijk. De gemeente heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan een functieverandering indien aan de voorwaarden van het VAB beleid (functieveranderingsbeleid voormalige agrarische bebouwing) wordt voldaan.

In voorliggend bestemmingsplan wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van Wijchen. De locatie maakt onderdeel uit van het buitengebied, maar is wel in de directe nabijheid gelegen van de kern Woezik. Direct ten zuiden van het plangebied ligt de autosnelweg A326, die het verkeer vanuit Nijmegen langs Wijchen richting de A50 leidt. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0001.jpg"  
bron: Google Maps  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Wezelsedijk, ten noorden van Wijchen. De omgeving kenmerkt zicht als een open komgebied met daarin verspreid liggende bosgebieden, zoals aan de overzijde rondom de Wezelse plas. De aanwezige laanbeplanting fungeert als drager van het landschap.

Op het erf aan de Wezelsedijk 26 zijn drie voormalige agrarische gebouwen aanwezig in verschillende grootte en één overkapping. Aan de voorzijde van het perceel staat een vrijstaande woning met een halfverharde oprit richting het achtererf. De bebouwing wordt omringd door bomen en hagen. Rondom het woonperceel is circa 6 hectare landbouwgrond gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0002.jpg"

luchtfoto plangebied (Bron: Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen, waarmee de mogelijkheid gecreëerd wordt om een extra woning te kunnen realiseren. In totaal zal circa 850 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt worden. Op basis van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Wijchen kan hiervoor 1 extra nieuwe woning gerealiseerd worden.

Functionele relatie met omgeving

Het perceel is gelegen in agrarisch gebied. In de directe omgeving van het plangebied is echter met name sprake van aanwezigheid van burgerwoningen. Op het perceel is de bedrijfswoning van het voormalige agrarische bedrijf aanwezig. Deze is inmiddels in gebruik als burgerwoning. De invulling met de nieuwe woning sluit hier op aan.

Schetsontwerp nieuwe situatie

Voor de herontwikkeling van de locatie van het voormalig agrarisch bedrijf is een schetsontwerp gemaakt (zie onderstaande tekening). Dit schetsontwerp geeft het kader weer waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden. De specifieke nadere uitwerking van het erf en de woning zal op een later moment plaatsvinden. Bij het opstellen van het schetsontwerp zijn verschillende uitgangspunten gehanteerd die hierna zijn beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0003.png"

Schetsontwerp Wezelsedijk 26 (Bron: Buro SRO 25-06-2015)

Eén erf

Uitgangspunt, is wel dat het geheel de uitstraling behoud van één erf. Realisatie van een extra nieuw erf is gezien de opbouw van de erven en de landschappelijke structuur in de omgeving niet gewenst. Realisatie van een extra woning op het bestaande erf is niet wenselijk, zowel vanuit stedebouwkundige oogpunt (het creëren van tweedelijns bebouwing) als vanuit praktisch/privacy-oogpunt (realisatie van een woning in de achtertuin van de voormalige bedrijfswoning). Voor de herontwikkeling is het daarom van belang dat wel sprake is van de uitstraling van één erf. Daarom zullen beide woningen gebruik maken van de bestaande inrit. Bijkomend voordeel vanuit verkeerstechnisch oogpunt is dat hiermee geen nieuwe aansluiting op de Wezelsedijk gerealiseerd hoeft te worden.

Erfinrichting

De nieuwe woning moet op niet al te grote afstand komen te liggen van de bestaande inrit. Vanuit stedenbouwkundig opzicht zal de nieuwe woning 'leidend' worden op het erf. Met de nieuwe woning aan de zuidzijde en de bijgebouwen 'tussen' de beide woningen in wordt bij het betreden van de inrit de erfuitstraling versterkt.

Architectuur

Een uitgewerkt bouwplan voor de nieuwe woning is nog niet aanwezig. Qua maatvoeringen zal de nieuwe woning passen binnen de kaders van nieuwe woningen in het buitengebied. De woning mag op basis van het functieveranderingsbeleid met recht 800 m3 groot zijn, met mogelijkheid voor afwijking naar 1.000 m3. De goothoogte mag maximaal 4 meter bedragen en de nok 10 meter. De maatvoering in het straatbeeld van de Wezelsedijk wordt bepaald door woningen van 1 laag met kap met een zadeldak. De toepassing van 1 laag met kap sluit aan bij de traditionele en vriendelijke uitstraling van bebouwing in de omgeving. Qua materialisatie zal hoofdzakelijk baksteen worden toegepast met ondergeschikt hout en glas. Met het bovenstaande ontstaat een gebouw gemaakt dat een hoogwaardige uitstraling heeft, dat stedenbouwkundig goed aansluit bij de bebouwing in de omgeving .

Landschappelijke inrichting

De Wezelsedijk is een weg met laanbeplanting aan één zijde van de weg. De erven liggen als groene 'eilanden' in het omliggende agrarisch gebied. De landschappelijke inpassing zal worden aangesloten op de bestaande omgeving. Met de nieuwe woning wordt het bestaande erf vergroot. Door de nieuwe beplanting aan te laten sluiten op de bestaande erfbeplanting blijft de structuur behouden. De bestaande solitaire bomen aan de voorzijde van het erf worden aangevuld met een aantal nieuwe bomen en een nieuwe kleinschalige boomgaard. Aan de achterzijde van het erf wordt de bestaande houtsingel uitgebreid aan de zijde van de tuin van de nieuwe woning. Deze zal leefruimte en voedsel bieden voor diverse soorten dieren. Verder zal aan de zuidzijde van het perceel een nieuwe haag worden aangeplant die aansluit op de bestaande structuur van de aanwezige hagen. Hiermee blijft de harde overgang van erf naar agrarisch gebied behouden alsmede de uitstraling van een groen 'eiland' in het agrarisch gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren (bijv. NNN, voorheen de EHS). Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied.

In het plangebied op dit moment voor een groot deel bebouwd met voormalige agrarische bebouwing die zijn functie heeft verloren. De bouw van de nieuwe woning is geen doel op zich, maar wordt als middel ingezet om de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen, het terrein op te schonen en het plan deels natuurlijk in te richten en landschappelijk in te passen. In het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen en het functieveranderingsbeleid van de provincie Gelderland en de KAN-regio is aangegeven dat bij de sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen (minimaal 750 m2) één vrijstaande woning gerealiseerd kan worden.

Er is sprake van kleinschalige woningbouw (één woning) waardoor het initiatief niet valt onder één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt worden. Verdere toetsing aan de ladder kan hiermee achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en verordening Gelderland

Op 9 juli 2014 stelde Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Voor de uitvoering van de Omgevingsvisie werkt de provincie verder aan lopende activiteiten op het terrein van onder andere ruimte, mobiliteit, natuur en water. Bovendien volgt uit de Omgevingsvisie een concrete vertaling van de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:

  • de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en de Stedendriehoek);
  • de Gelderse corridor (de spoor-, weg en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied);
  • de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied;
  • de krimp van de bevolking in de Achterhoek.

Onderhavige locatie is gelegen in de ‘Stadsregio Arnhem Nijmegen’. De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en de provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

  • innovatie en economische structuurversterking;
  • bereikbaar en verbonden;
  • sociaal economische vitaliteit en verstedelijking;
  • gebiedskwaliteiten benutten.

Planspecifiek

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen.

Dat betekent:

  • initiatieven koesteren als kans;
  • niet vooraf ontwikkelingen uitsluiten;
  • mogelijkheden zoeken.

Daarvoor dragen in eerste instantie de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:

  • kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes;
  • ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie;
  • daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.

Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid. Specifiek in de Groene Ontwikkelingszone geldt de bijdrage die aan de gewenste natuurontwikkeling geleverd wordt.

Zoals op onderstaande kaart uit de omgevingsvisie te zien is, ligt de locatie in de nabijheid van een deel van het Gelders natuurnetwerk en een groene ontwikkelingszone, maar niet in het gebied zelf. Natuurlijke inpassing van het plan zal voldoende zijn om aan te sluiten op de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0004.jpg"

Uitsnede omgevingsvisie Groene ontwikkelingszone en Gelders natuurnetwerk

Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Ook bij nieuwe landgoederen en functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen gelokaliseerd kunnen worden. In deze gevallen moet de behoefte (Gelderse ladder) aangetoond worden.

Het initiatief betreft een locatie in het buitengebied van Wijchen waar de agrarische bedrijfsgebouwen zijn vrijgekomen. Door de vervanging van deze bebouwing door één woning wordt ingespeeld op het behoefte aan landelijk wonen, zoals beschreven in het provinciaal beleid.

3.2.2 Notitie functieverandering buitengebied

Het KAN heeft aanvullend regionaal beleid geformuleerd (oktober 2007) om meer ontwikkelingsruimte te bieden aan vrijkomende (agrarische) bedrijfslocaties. Het beleid voor dergelijke functieveranderingen is daarnaast helder als het gaat om het versterken van gebiedsspecifieke kwaliteiten, verevening en realisatie van robuuste groenstructuren. Kwalitatief en kwantitatief is bepaald dat naast hergebruik ook sloop mogelijk is en herbouw van bebouwing, waarbij twee woongebouwen worden gerealiseerd waarin meerdere woningen kunnen worden ondergebracht. In veel gevallen kan het gewenst zijn bij sloop van alle voormalige bedrijfsgebouwen in plaats van één of twee woongebouwen één of twee vrijstaande woningen te realiseren. Het is mogelijk om bij sloop van minimaal 750 m2 bedrijfsbebouwing één vrijstaande woning te realiseren in plaats van een woongebouw. Een goede inpassing van de nieuwe situatie in de omgeving is belangrijk.

Tevens zal bij toepassing van functieverandering zal ook een vorm van proportionele verevening moeten plaatsvinden. Verevening is een bijdrage die gevraagd wordt aan de initiatiefnemer tot hergebruik of functieverandering ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. Hoe hoog de vereveningsbijdrage moet zijn, is niet in een algemene regel te vatten. Met de verevening dient een bijdrage te worden geleverd aan één of meerdere van de te onderscheiden kwaliteitsdimensies:

  • de beeldkwaliteit van de bebouwing;
  • het in stand houden van karakteristieke of monumentale bebouwing en daarmee bijdragen aan de belevingswaarde van het buitengebied;
  • de landschappelijke en/of ecologische kwaliteit bv landschappelijke inpassing;
  • de kwaliteit van publieke voorzieningen;
  • leefbaarheid van het platteland bv door beëindiging van een solitair gelegen milieuhinderlijk bedrijf.

Dit kan onder andere door:

  • Sloop overtollige bebouwing
  • Verkleining bouwvlak
  • Behoud karakteristieke/monumentale bebouwing
  • Natuurontwikkeling
  • Landschappelijke inpassing
  • Verbetering infrastructuur
  • Aanleg recreatieve voorzieningen
  • Financiële bijdrage

Planspecifiek

Op de planlocatie is in de huidige situatie een woning met voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gelegen. Alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op deze locatie wordt gesaneerd. Aan de voorwaarde voor verkleining van het agrarisch bouwvlak kan niet worden voldaan. Het voormalige agrarisch bouwvlak is immers ten behoeve van het geldend bestemmingsplan buitengebied verwijderd (2013) en hiervoor is een verkleind woonperceel opgenomen.

De oppervlakte aan te slopen voormalige bedrijfsbebouwing bedraagt circa 850 m2 . Hiermee wordt voldaan aan de kwantitatieve saneringseis van ten minste 750 m2 van het functieveranderingsbeleid. Hiermee is de ontwikkeling van één nieuwe vrijstaande woning op de planlocatie mogelijk.

De bijdrage in het kader van de verevening wordt vormgegeven door een tweetal aspecten: sloop overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing.

Met het voorliggende plan zal de landschappelijke waarde toenemen. Dit gebeurt door enerzijds het slopen van circa 850 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing op het huidige woonperceel. Anderzijds wordt het perceel ingericht met diverse landschappelijke elementen die aansluiten bij bestaande landschappelijke structuren. De achterzijde van het perceel wordt ingeplant met een houtwal waardoor de nieuwe bebouwing en de achtertuinen vanaf de richting van de A326 grotendeels niet zichtbaar zijn. Aan de zuidzijde zijn er diverse zichtlijnen die vrij blijven van beplanting en bebouwing zodat doorzichten naar het landschap ontstaan. Hiermee sluit het perceel aan op de structuur en beplanting van het huidige woonperceel en op de aanwezigheid van verschillende landschapselementen ten zuiden van het plangebied aan de Wezelsedijk, Wezelseweg en Oude Woeziksestraat.

Met bovenstaande elementen krijgt het gebied een forse ruimtelijke kwaliteitsimpuls en biedt het gebied veel potentie om een meerwaarde te zijn voor omwonenden, toekomstige bewoners en flora en fauna. Met de beschreven landschappelijke inrichting is het hierdoor te verantwoorden om de opgenomen wooneenheden toe te staan. De landschappelijke waarden worden niet aangetast. Deze waarde nemen in het gebied juist toe. Dit is in lijn met andere beleidsuitgangspunten van o.a. de provincie en gemeente (zie overige paragrafen).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Stategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema’s, te weten; bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van de recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste ‘groene’ ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecifiek

Op navolgende uitsnede van de structuurvisiekaart is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0005.png"

Uitsnede structuurvisiekaart

Het plangebied maakt onderdeel uit van een gebied waarin gemengde functies voor het buitengebied zijn gelegen. Hoewel in de structuurvisie wordt aangegeven dat het buitengebied in principe niet de plek is om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen, bestaan er in combinatie met ruimtelijke kwaliteitsverbetering wel mogelijkheden. De ontwikkeling zorgt met de sanering van de voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het buitengebied. Voorliggend initiatief is in lijn met de structuurvisie Wijchen.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan 'Landschap in beweging'

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Beuningen, Druten en Wijchen. Het plan geeft inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden en keuzen in het landschap voor de komende 10 jaar. In het plan wordt het beleid van het rijk, de provincie en andere overheden en organisaties doorvertaald en op integrale uitgewerkt naar het lokale niveau. Het LOP is door de afzonderlijke gemeenteraden vastgesteld (dec. 2006) en vormt het beleidskader om bestaande waarden te behouden en vormt het plan een toetsingskader voor ontwikkelingen in het landschap.

Het LOP bestaat uit een visiekaart en een rapport. Op bijgevoegde afbeelding is een uitsnede en legenda toegevoegd van de visiekaart. Het plangebied aan de Wezelsedijk ligt in het deelgebied 'Waalkom'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0006.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0007.jpg"

Uitsnede visiekaart LOP

Het gebied ten noorden en oosten van het plangebied kenmerkt zicht als een open gebied met een grootschalig karakter en een rationele verkaveling. Er zijn lange weteringen en lange rechte wegen met strakke wegbeplantingen aanwezig. Veehouderijen, grote erven en groene eilanden domineren het open gebied.

Voor dit gebied wordt als opgave onder andere het behouden en versterken van het open landschap genoemd. Daarnaast ligt er een opgave voor de kom voor het ontwikkelen van recreatieve routes en verbindingen.

Onderstaand schema geeft nog suggesties voor beplantingssoorten en landschapselementen voor de Waalkommen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0008.png"

Planspecifiek

Het plan sluit aan op de doelstellingen van het Landschapsontwikkelingsplan. De sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zal het landschap ten goede komen.

Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de openheid, aangezien de uitbreiding plaatsvindt tegen het bestaande woonperceel aan, waardoor de nieuwe bebouwing geconcentreerd zal worden bij de bestaande bebouwing. Gezien de omvang van het open gebied en de relatief beperkte uitbreiding van het agrarisch bedrijf is geen sprake van aantasting van de maat en weidsheid van het omliggende open landschap. De bestaande landschappelijke structuur van het gebied wordt niet aangetast.

Verder zullen de bestaande bosschages zoveel mogelijk worden aangeplant om het erf landschappelijk in te passen. De bestaande beplantingsstructuur aan de achterzijde van het woonperceel zal aangevuld worden met nieuwe beplanting. Het straatbeeld aan de Wezelsedijk zal zijn rechte laanstructuur behouden.

3.3.3 Volkshuisvesting en woningbouwbeleid

Voor de regio waarbinnen Wijchen valt zijn regionale woningbouwafspraken gemaakt. Daar heeft de gemeenteraad van de gemeente Wijchen recent mee ingestemd. Tegelijk heeft zij een aantal majeure projecten geprioriteerd. Uit die afspraken en prioritering vloeit voort dat Wijchen tot 2025 nog een vrij contingent heeft van 14 woningen voor kleine projecten en lokale particuliere initiatieven.

Planspecifiek 

Het voorliggend initiatief is een van de lokale particuliere initiatieven en past hiermee binnen de gemaakte woningbouwafspraken.

3.3.4 Bestemmingsplan Buitengebied Wijchen

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen (herziening 2014). Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0009.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Wijchen (31-01-2013)

Het perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan een woonbestemming en een bestemming 'agrarisch met waarde 1'. Binnen de woonbestemming is één woning toegestaan, binnen een agrarische bestemming is geen woning toegestaan. Op basis van de huidige bestemmingen is de toevoeging van een extra woning niet mogelijk. Om de nieuwe woning mogelijk te maken wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

De nieuwe woning wordt gerealiseerd op gronden die altijd in agrarisch gebruik zijn geweest, maar niet als erf hebben gediend. Er is sprake van een onverdachte locatie. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, conform artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

Er zijn voor het aspect bodem in relatie tot voorliggend bestemmingsplan geen belemmeringen die de uitvoerbaarheid in de weg staan.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het initiatief betreft het saneren van voormalige agrarische bebouwing (circa 850 m2) en de bouw van één vrijstaande woning. Door de beperkte omvang van de ontwikkeling zal het project niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Gelet op de functieverandering zal de luchtkwaliteit ter plaatse eerder verbeteren dan verslechteren.

4.1.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de gevels van nieuwe woningen getoetst te worden aan de grenswaarden welke zijn gesteld in de Wet geluidhinder. Tevens dient in het kader van het bestemmingsplan beoordeeld te worden of sprake is van goede ruimtelijke ordening.

In de Wet geluidhinder staat beschreven dat alle wegen een zone hebben. Een uitzondering hierop zijn wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur of lager. De zone is een gebied waarbinnen een akoestisch onderzoek verplicht is als er een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of de omgeving binnenstedelijk of buitenstedelijk is. In de onderstaande tabel staan de zonebreedtes gegeven.

Aantal rijstroken   Zone-breedte [m¹]   
binnenstedelijk    buitenstedelijk     
Zone-breedte [m¹] 1 of 2     200  
3 of meer     350  
  1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

Tabel1: Zonebreedtes

In de Wet geluidhinder (Wgh) worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg binnen en buiten de bebouwde kom. In artikel 82 lid 1 staat dat voor deze woningen de geluidsbelasting van het verkeerslawaai op de gevel maximaal 48 dB mag zijn. Dit wordt de voorkeurswaarde genoemd.

Op grond van de verwachting dat de geluidproductie van motorvoertuigen in de toekomst afneemt, mogen de berekende geluidbelastingen op de gevels worden gereduceerd:

  • met 2 dB bij wegen met een toegestane rijsnelheid van 70 km/h en hoger; en
  • met 5 dB bij wegen met een rijsnelheid van lager dan 70 km/h.

Voor de bepaling van de geluidwering van de gevels (bij de bouwvergunning) mogen deze reducties niet worden toegepast.

Er wordt 10 jaar vooruit gerekend wat betreft de verkeersbelasting en de bijbehorende gevelbelasting.

Planspecifiek

Voor het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek opgenomen als bijlage 1 'akoestisch onderzoek'. De te onderzoeken wegen zijn de autosnelweg A326 en de Wezelsedijk. De wegen zijn buitenstedelijk gelegen. Binnen de onderzoekszones dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting (48 dB (Wgh art. 82 lid 1) ) ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen (Wgh, art. 76). Uit de berekeningen ten gevolge van de Wezelsedijk en de autosnelweg A326 blijkt, dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op het bouwvlak niet wordt overschreden. Geconcludeerd kan worden dat er voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De geuremissies per dier zijn vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissie per dier is uitgedrukt in European odeur units per tijdseenheid.

De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstand dieren').

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en woningen. Niet vergunningplichtige bedrijven dienen te voldoen aan het bepaalde in het Activiteitenbesluit, paragraaf 3.5.8. Voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde geldt in beide gevallen een afstand van 50 meter. Voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Conform de Wet geurhinder dienen veehouderijen op een afstand van minimaal 50 meter te liggen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners is gegarandeerd. Daarnaast zijn er geen bedrijven die worden belemmerd bij eventuele uitbreiding door de ontwikkeling. Voor onderhavig plan worden met betrekking tot geur geen belemmeringen verwacht.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de directe nabijheid (120 meter) van het plangebied is één bedrijfsperceel aanwezig, Het betreft een bedrijf met specifieke bestemming 'nutsvoorziening'. Ter plaatse is een gasontvang- en verdeelstation (cat. D) aanwezig. Dit bedrijf valt in categorie 3.1 en heeft een richtafstand van 50 meter tot gevoelige bestemmingen. Het plangebied is gelegen buiten deze richtafstand. Ten aanzien van het aspect milieuzonering is het plan uitvoerbaar.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het ministerie heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.

De aanpak richt zich op veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Als categorieën buisleidingen waarvoor het Bevb geldt zijn voorlopig alleen buisleidingen met een druk vanaf 16 bar voor het transport van aardgas en vloeibare brandstoffen aangewezen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt is een verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart.nl

Hieruit is op te maken dat er een tweetal gasleidingen aanwezig is op circa 70 meter afstand van het plangebied. Daarnaast is het plangebied op circa 320 meter gelegen van de autosnelweg A326, een weg waar transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt.

Het plangebied is niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van de gasleidingen. Het is niet te verwachten dat het toevoegen van één woning tot een onaanvaardbare stijging van het groepsrisico leidt ter plaatse. Het betreft een extensief bebouwd buitengebied met slechts enkele woningen, waarin de bereikbaarheid voor hulpdiensten groot is en de zelfredzaamheid relatief groot is. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid niet in de weg.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan Rivierenland 2010 – 2015

Waterschap Rivierenland heeft een nieuw Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan is op 22 december 2009 in werking getreden. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkering, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk ook waterpositief.

De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. De waterhuishoudkundige gevolgen van uitbreidingen mogen niet worden

afgewenteld op naastgelegen of stroomafwaarts gelegen gebieden. Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan minder dan 1500 m2 bedraagt dan geldt een vrijstelling voor de aanleg van compenserende waterberging.

Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

November 2003 is de Strategische waternota door de gemeenteraad vastgesteld. De waternota omvat thema's en uitgangspunten voor een meer duurzaam waterbeheer binnen de gemeente Wijchen. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie. Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor een doelmatige aanleg en beheer van riolering.

De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het waterschap geeft in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewater vergunning af voor lozing van afvalwater op het oppervlaktewater en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.

Ten aanzien van een initiatief moet het volgende worden aangetoond:

  • Het plan voldoet aan de ontwateringseisen voor bebouwing en wegen. Verlaging van de grondwaterstand is hierbij niet toegestaan.
  • Hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt (geen afvloeiing naar buurpercelen of aansluiting op riolering).
  • Verontreiniging van oppervlakte- en grondwater wordt voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen.

Gemeenten zijn op waterhuishoudkundig gebied onder andere verantwoordelijk voor de zorg voor het inzamelen en transporteren van afvalwater naar het overnamepunt van de RWZI, (gedeeltelijk) onderhoud van wateren en ontwatering (grondwater). Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor de verlening en handhaving van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer. Op grond van de Wet gemeentelijke watertaken dienen perceeleigenaren hemelwater op eigen perceel te verwerken, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Huidige situatie

Het plangebied ligt in de overgangszone van rivierduin naar vlakke, open kom. De bodem bestaat hier uit oude rivierklei (poldervaaggrond), bestaande uit zware zavel (kRn2; grof zand) met een laagdikte van circa 1,0 m. Het plangebied ligt op een rivierduin en tevens in een infiltratiegebied. Het maaiveld is relatief vlak en ligt op een gemiddeld peil van 6,5 m +NAP. Het grondwaterpeil fluctueert tussen 0,25 – 0,4 m (GHG) en 0,8 - 1,2 m (GLG) minus maaiveld (grondwatertrap lll).

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0011.png"

Uitsnede bodemkaart (bron: stiboka)

Langs de westelijke rand van het plangebied, langs de Wezelsdijk, ligt een C-watergang in

gedeeld particulier eigendom en beheer. Ten noorden van het plangebied ligt de Woeziksche Leigraaf.

Zie hiervoor de navolgende uitsnede van de legger van het waterschap Rivierenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0012.png"

Uitsnede legger waterschap Rivierenland

De bestaande woning is gerioleerd door middel van drukriolering. Het bestaande woonperceel is voor een groot deel verhard. Er is voor 850 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing aanwezig. Het deel van het plangebied waar de nieuwe woning op gerealiseerd wordt is in de huidige situatie onverhard (weiland).

Toekomstige situatie

Het initiatief leidt niet tot een verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of (bij wateren) tot

verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de waterlopen.

De bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt en beslaan in totaal circa 850 m2. De hoeveelheid erfverharding in het plangebied zal gelijk blijven. In het plangebied wordt een nieuwe woning van circa 200 m2 en twee nieuwe schuren van ieder 120 m2 aan bebouwing. De hoeveelheid verharding neemt hiermee ten opzichte van de huidige situatie fors af. Aangezien de hoeveelheid verharding afneemt, zijn een wateradvies van het waterschap of compenserende maatregelen niet nodig.

Het afvalwater wordt overeenkomstig de huidige situatie geloosd op het rioolstelsel. Het is aannemelijk dat de capaciteit van het rioolstelsel voor de toekomst ook voldoende is, doordat de hoeveelheid afvalwater nagenoeg gelijk zal zijn of zelfs zal afnemen.

Aangezien de hoeveelheid verharding afneemt is het aannemelijk dat het plan uitvoerbaar is op het gebied van water. Bij de omgevingsvergunning zal worden aangegeven hoe regenwater geborgd wordt op het terrein.

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt voorkómen door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo). Het hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Denk aan ontsluiting, wegenstructuur, parkeren en parkeerbalans aan de hand van parkeernormeringen etc.

Planspecifiek

De verkeersaantrekkende werking van het perceel zal met de functieverandering naar verwachting gelijk blijven of afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee zal de ontwikkeling ook nagenoeg geen invloed hebben op de capaciteit van de Wezelsedijk. Daarnaast blijft de bestaande inrit op de huidige locatie onveranderd. De nieuwe woning zal samen met de bestaande woning gebruik maken van de bestaande inrit.

Tot slot zal op het terrein voldoende parkeerruimte worden gerealiseerd. Uitgaande van 2 tot 2,8 auto's per woning is binnen het schetsplan voldoende ruimte opgenomen voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen. Gezien het bovenstaande is het initiatief ten aanzien van het aspect verkeer uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is het Natuurnetwerk Nederland (NNN, de voormailge EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 2, ecologisch onderzoek). In het onderzoek wordt het navolgende geconcludeerd:

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel V. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BPWezelsedijk26-VG01_0013.png"

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen in dit geval goed mogelijk is. Overtredingen ten aanzien van broedvogels kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en daarnaast dient de zorgplicht in acht te worden genomen.

Met betrekking tot de sloop dient duidelijk te worden of er sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Indien van toepassing kan middels het aanvragen van een ontheffing en het tijdig treffen van de juiste maatregelen de voorgenomen sloop alsnog worden uitgevoerd. Aangezien de mogelijk te treffen maatregelen relatief eenvoudig binnen het plangebied zelf kunnen worden toegepast, voorziet Econsultancy geen bezwaren ten aanzien van het verkrijgen van een eventueel benodigde ontheffing. Een mogelijk aanwezige verblijffuncties van een vleermuizensoort vormt dan ook geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging.

Met betrekking tot beschermde gebieden worden eveneens geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de beoogde planontwikkeling op de onderzoeklocatie en de wijziging van het bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen beschermingswaardige cultuurhistorische waarden aanwezig, zoals monumenten, karakteristieke bebouwing, beschermde dorpsgezichten of waardevolle structuren.

Archeologie

Op een deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen ter bescherming van mogelijk verwachte archeologische waarden.

Binnen de regels van deze dubbelbestemming is opgenomen dat de initiatiefnemer bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen, voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1000 m² een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate zijn vastgesteld. Omdat het beoogde initiatief een bouwoppervlakte heeft kleiner dan 1000 m2 is archeologisch onderzoek ter plaatse niet vereist.

Wel geldt een meldingsplicht voor toevalsvondsten tijdens de graafwerkzaamheden voor het bouwen van de woning. Hiervoor moet dan een melding gemaakt worden bij de gemeente Wijchen (bevoegd gezag).

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is conform de regeling uit het bestemmingsplan buitengebied overgenomen. Hierdoor blijven de eventueel aanwezig waarden beschermd en dient er bij de aanvraag van een omgevingsvergunning gemotiveerd te worden of eventuele waarden aanwezig zijn en/of niet zullen worden aangetast.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Ten behoeve van het project aan de Wezelsedijk wordt met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar. De kosten zijn dankzij de anterieure overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen - 1: Waarbij de functie wonen wordt neergelegd. Binnen deze bestemming is een aanduiding opgenomen voor de plek waarbinnen de nieuwe vrijstaande woning is toegestaan. Aan de bebouwing zijn maximale inhoudsmaten, goot- en bouwhoogte gekoppeld. Het gezamenlijke oppervlak van de woongebouwen en daarbij behorende bebouwing mag niet meer bedragen dan 50% van de te saneren voormalige bedrijfsbebouwing. Aangezien in dit plan sprake is van een sanering van 850 m2, komt dit neer op een maximale oppervlakte van in totaal 425 m2.
  • Dit plan kent verder als noemenswaardige bijzonderheid een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Binnen de archeologische zone dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1000 m² een rapport overlegt te worden. In dit rapport dienen de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap Rivierenland worden de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.