Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Vrachtwagenstalling Fleuren Fourage
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0296.BHRGrotestr36-VG01

Regels

1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Plan:
het bestemmingsplan "Vrachtwagenstalling Fleuren Fourage" met identificatienummer NL.IMRO.0296.BHRGrotestr36-VG01 van de gemeente Wijchen.
 
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten
met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 Verbeelding:
de digitale plankaart.
 
Verdere begrippen in alfabetische volgorde:
 
1.4 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
 
1.6 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteit:
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke/kunstzinnige - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
 
1.7 Aan huis verbonden beroep:
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
 
1.8 Archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.
 
1.9 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  
1.10 Bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;.
 
1.11 Bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.12 Bedrijfswoning:
een woning, in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht.
 
1.13 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer.
 
1.14 Bestaand:
a.
t.a.v. bebouwing;
bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b.
t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
c.
t.a.v. werken of werkzaamheden: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel toegestaan krachtens omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.15 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
 
1.17 Bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.18 Bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat hetzij functioneel hetzij door zijn situering of afmeting ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, berging of hobbyruimte.
 
1.19 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.20 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.21 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.22 Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.23 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.24 Bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.25 Bouwwijze:
de wijze van bouwen van een woning, waarbij onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.
 
1.26 Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.27 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.28 Geluidzoneringsplichtige bedrijven / inrichtingen:
bedrijven en/of inrichtingen die op grond van de Wet geluidhinder zijn aangewezen als categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
 
1.29 Hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, inclusief daarbij behorende aan- en uitbouwen.
 
1.30 Inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.
      
1.31 Kassen:
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.
 
1.32 Kleine windturbine:
windturbine bedoeld voor het leveren van stroom aan de/het ter plaatse aanwezige woning/bedrijf, waarbij reststroom aan het net doorgezet kan worden.
 
1.33 Omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.34 Ondersteunende horeca:
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
 
1.35 Overkapping / carport:
een dakconstructie, vrijstaand met maximaal één wand, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
 
1.36 Risicovolle inrichting:
een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.37 Seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.38 Voorgevelrooilijn:
ede denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
  • gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
 
1.39 Vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat fysiek geheel los staat van enig ander gebouw, dan wel slechts met een ander gebouw verbonden is door een bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals een overkapping of pergola.
   
1.40 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan.
 
1.41 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
 
1.42Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
 
1.43 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
 
1.44 Woning:
een complex van fysiek aan elkaar verbonden ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.

 
Artikel 2 Wijze van meten
 
 
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1
Afstand
 
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
2.2
Bebouwd oppervlak
 
De som van de oppervlakte van alle bouwwerken binnen een bouwperceel, een binnen het bouwperceel aanwezig bouwvlak of ander terrein.
 
2.3
Bouwhoogte van een bouwwerk
 
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3
Goothoogte van een bouwwerk
 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
 
2.4
Hoogte van een windturbine
 
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.5
Inhoud van een bouwwerk
 
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.6
Oppervlakte van een bouwwerk
 
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.
   
2.7
Peil
a.
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
b.
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 

2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1
   
3.1
Bestemmingsomschrijving
3.1.1
Algemeen
 
De voor ‘Agrarisch met waarden - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
b.
nevenactiviteiten;
c.
water en waterhuishoudkundige doeleinden;
d.
extensief recreatief medegebruik;
e.
doeleinden van openbaar nut;
f.
tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
g.
geluidwerende voorzieningen;
h.
de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonenergie alsmede warmte-koude opslag;
i.
behoud, beheer en herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen, de aardkundige, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, meer specifiek zijnde het kleinschalige karakter en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen;
  
 
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, tuinen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
  
3.1.2
Nadere detaillering van de bestemming
a.
Nevenactiviteiten
 
Voor nevenactiviteiten gelden de volgende bepalingen:
 
1.
nevenactiviteiten zijn toegestaan in de vorm van agrarisch verwante bedrijven, buitengebied gebonden bedrijven en/of dagrecreatie;
 
2.
maximaal 25% van de bebouwde oppervlakte van het agrarische bedrijf tot een maximum van 350 m² van de bedrijfsgebouwen, mag worden gebruikt voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
 
3.
detailhandel is niet toegestaan
 
4.
horeca is niet toegestaan;
 
5.
buitenopslag is niet toegestaan, tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en plaatsvindt binnen het bouwvlak;
b.
Cultuurhistorische en landschappelijke waarden
 
Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Dit houdt in dat het beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van de historische verkavelingstructuur en kleinschaligheid van het landschap. daarnaast dienen de binnen het gebied voorkomende reliefrijke bodem, kronkelende wegen, het door bos en heide ontstane besloten karakter en voorkomende landschapselementen te worden gehandhaafd.
c.
Aardkundige waarden
 
Gestreefd wordt naar behoud en bescherming van aardkundige waarden. Dit houdt in dat de aan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen, dienen te worden beschermd.
d.
Extensief recreatief medegebruik
 
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
e.
Duurzame energie
 
Het opwekken van duurzame energie is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie.
 
3.2
Bouwregels
3.2.1
Toegestane bebouwing
 
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
  
3.2.2
(Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak
 
Voor het oprichten van bouwwerken buiten het bouwvlak geldt het volgende:
a.
uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
b.
ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m;
c.
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een hoogte die niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede permanente constructiepalen ten behoeve van de (tijdelijke teeltondersteunende) hagelnetten met een hoogte van maximaal 6 m;
d.
permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
e.
paardenbakken zijn niet toegestaan.
 
3.3
Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Omgevingsvergunning schuilstal
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 teneinde buiten het bouwvlak de oprichting van een schuilstal mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
de schuilstal dient noodzakelijk te zijn in het kader van dierenwelzijn;
b.
aannemelijk dient te worden gemaakt dat er geen mogelijkheid bestaat om de schuilstal op te richten binnen het direct aangrenzende, bijbehorende agrarisch bouwperceel, woonbestemming of andere niet agrarische bestemming;
c.
de oppervlakte van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m²;
d.
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
e.
bij een schuilstal in de vorm van een hooischelf mag de hoogte van de onderbouw niet meer bedragen dan 2,5 m en de nokhoogte niet meer dan 6 m;
f.
de schuilstal wordt landschappelijk ingepast; dit betekent dat bij de situering zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing;
g.
de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1.2 genoemde waarden.
 
3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Strijdig gebruik
 
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
a.
het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
b.
het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf en/of ten behoeve van de toegestane nevenactiviteit dan wel uitsluitend betrekking heeft op (agrarische) producten van het eigen bedrijf en/of de toegestane nevenactiviteit;
c.
buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
d.
het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, met uitzondering van lage/tijdelijke voorzieningen in de vorm van afdekfolie en insectengaas;
 
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1
Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder d ten behoeve van het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
b.
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
c.
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan.
 
3.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1
Vergunningplicht
 
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder
3.6.4. opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
  
3.6.2
Uitzonderingen vergunningenplicht
 
Het onder 3.6.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a.
welke plaatshebben binnen een bouwvlak;
b.
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
c.
welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
d.
welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
  
3.6.3
Toetsing aan aanwezige waarden
 
De in 3.6.1. bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1.1, nader gedetailleerd in 3.1.2. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.6.4. de toetsingscriteria weergegeven.
  
3.6.4
Schema omgevingsvergunningen
 
In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven wat de criteria voor verlening van de omgevingsvergunning is. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of de werkzaamheid noodzakelijk dient te zijn in het kader van het gebruik conform de bestemming.
 
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden  
criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2, anders dan ten behoeve van recreatieve paden  
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke cultuurhistorische en ecologische waarden,
de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden;  
- het aanplanten van houtopstanden dan wel het vellen of rooien van houtgewas  
-er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke cultuurhistorische en ecologische waarden;
dit betekent onder meer dat:
- de openheid en herkenbaarheid van de open akkers niet onevenredig mogen worden aangetast;
- de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden;
 
- het diepploegen en diepwoelen van de bodem;
- het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem  
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden:
dit betekent onder meer dat:
a. de openheid van de open akkers niet onevenredig mogen worden aangetast;
b. het reliefrijke karakter van de bodem niet onevenredig wordt aangetast;
 
- het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;
- het graven en dempen van waterpartijen en watergangen  
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden:
dit betekent onder meer dat het reliefrijke karakter van de bodem niet onevenredig wordt aangetast.  
aanleggen van boomgaarden, behoudens de vervanging van bestaande boomgaarden.  
de aanleg van boomgaarden doet binnen een afstand van 50 m rondom de boomgaard geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat.  
 

Artikel 4 Bedrijf
 
4.1
Bestemmingsomschrijving
4.1.1
Algemeen
 
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
transportbedrijf / garagebedrijf t.b.v. vrachtwagens;
b.
wonen voor zover het betreft het bewonen van een bedrijfswoning;
c.
beroep of bedrijf aan huis;
d.
bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
  
4.1.2
Specifiek
 
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.1.1 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding:
a.
‘tuin’ uitsluitend bestemd voor tuinen behorende bij naastgelegen (bedrijfs)woningen.
 
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
 
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming en binnen het bouwvlak.
  
4.2.2
Bedrijfswoningen
 
Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:
a.
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - 3 bedrijfswoningen" zijn drie bedrijfswoningen toegestaan;
b.
de inhoud mag niet meer bedragen dan:
 
1.
600 m3, indien de bestaande inhoud van een woning groter is dan 350 m3 maar kleiner dan 450 m3;
 
2.
800 m3, indien de bestaande inhoud van een woning groter is dan 450 m3 maar kleiner dan 800 m3;
 
3.
de bestaande inhoud, indien deze bestaande inhoud van een woning groter is dan 800 m3;
c.
herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
 
1.
de herbouw vindt grotendeels plaats op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten van de woning;
 
2.
de voorgevel van de te herbouwen bedrijfswoning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
 
3.
herbouw vindt plaats in de bestaande bouwwijze;
d.
voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen, zoals genoemd in 4.2.3.
     
4.2.3
Maatvoeringseisen
 
De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
  
 
BEDRIJFSGEBOUWEN
MIN.
MAX.
goothoogte
n.v.t.
6 meter
(nok)hoogte
n.v.t.
10 meter
afstand zijdelingse perceelsgrens
5 meter
n.v.t.
bebouwd oppervlak
Het bebouwd oppervlak mag niet meer bedragen dan 2.980 m2 + een eenmalige vergroting van maximaal 20%, met dien verstande dat de vergroting nooit meer mag bedragen dan 100 m2.
Het bebouwd oppervlak is exclusief het bebouwd oppervlak ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen;
 
BEDRIJFSWONING
MAX.
goothoogte
6 meter
(nok)hoogte
10 meter
 
BIJGEBOUWEN BIJ BEDRIJFSWONING
MAX.
gezamenlijke oppervlakte per woning
120 m2
goothoogte
3 meter
(nok)hoogte
6 meter
  
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
MAX.
hoogte afscheidingen
2 meter
hoogte van carports c.q. overkappingen
3 meter
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde
6 meter
oppervlakte van carports c.q. overkappingen
20 m2
 
4.2.4
Ondergronds bouwen
 
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
ondergrondse bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en deze ondergrondse ruimten mogen uitsluitend facilitair van aard zijn, zoals opslagkelders, technische ruimtes en dergelijke;
b.
de ondergrondse bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bestaande bovengrondse gebouwen;
c.
ondergrondse ruimten (kelders) bij bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en mogen uitsluitend worden gesitueerd onder de bedrijfswoning (met inbegrip van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) dan wel tot maximaal 25 m2 buiten de bedrijfswoning, alsmede onder de vrijstaande bijgebouwen.
       
4.3
Afwijken van de bouwregels
4.3.1
Omgevingsvergunning inhoud bedrijfswoning
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder sub b, sub d en 4.2.3 teneinde de toegestane inhoud van de bedrijfswoningen te vergroten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a.
de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1.000 m3;
b.
de goot- en bouwhoogte mag met maximaal 10% van de voorgeschreven maatvoering worden verhoogd;
c.
de rayonarchitect/ dorpsbouwmeester dient om advies gevraagd te worden met betrekking tot de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het voornemen;
d.
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan;
e.
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
f.
het plan mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven.
  
4.3.2
Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder sub c, teneinde verplaatsing of herbouw van een bedrijfswoning buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, en/of buiten de bestaande fundamenten toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
a.
de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig en milieukundig aanvaardbaar;
b.
door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
c.
de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
  
4.3
Omgevingsvergunning oppervlakte bijgebouwen bij bedrijfswoning
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 teneinde de (her)bouw van een bijgebouw toe te staan, terwijl de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen behorende bij de woning, groter is dan 120 m2, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
de bouw mag uitsluitend de herbouw van legaal gebouwde/vergunde bijgebouwen, behorende bij de (bedrijfs)woning, betreffen;
b.
de herbouw betreft geen (voormalige) (agrarische) bedrijfsgebouwen.
  
4.3.4
Omgevingsvergunning kleine windturbines
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 teneinde ter plaatse van het bouwvlak de oprichting van 1 kleine windturbine ten behoeve van (aanvullende) stroomvoorziening op het betreffende perceel mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
de ashoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 15 meter;
b.
de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 20 meter;
c.
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
 
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1
Strijdig gebruik
 
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
a.
het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
b.
detailhandel;
c.
ondersteunende horeca;
d.
vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
e.
woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;;
f.
het bewonen van bedrijfsruimte;
g.
een seksinrichting en/of escortbedrijf
h.
geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
i.
risicovolle inrichtingen;
j.
een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.
  
4.4.2
Parkeren
 
Het parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein.
  
4.4.3
Aan huis verbonden beroep
 
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte beroepsactiviteit aan huis toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
het (mede) ten behoeve van een aan huis verbonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 80 m²;
b.
degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c.
de activiteit mag niet leiden tot gebruik van extra parkeerruimte binnen het openbaar gebied;
d.
er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden; hieronder worden niet begrepen handelsactiviteiten via het internet;
e.
vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen niet zijn toegestaan.
    
4.4.4
Aan huis verbonden bedrijf
 
Aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten zijn niet toegestaan, behoudens met toepassing van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1.
  
4.4.5
Voorwaardelijke verplichting
 
De gronden binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 1’ mogen voor de in 4.1.1 genoemde functies in gebruik genomen worden, nadat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ een landschappelijke inpassing is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
 
4.5
Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1
Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijfsactiviteit
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.4 voor de uitoefening van een aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a.
het ten behoeve van de aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen met een maximum van 80 m²;
b.
degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c.
de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;
d.
het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
e.
er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;
f.
vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
 
4.6
Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1
Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
uitsluitend zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
b.
geen opslag buiten de gebouwen plaatsvindt;
c.
de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
d.
een tweede bedrijfswoning, voor zover niet reeds aanwezig, is niet toegestaan;
e.
voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen uit 4.2.3;
f.
detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zover zulks in ondergeschikte vorm noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
g.
de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
h.
het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
i.
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
j.
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen;
k.
uit een over te leggen onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
  
4.6.2
Wijziging naar bestemming ‘Wonen’
 
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning kan worden toegestaan, één en ander mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
a.
het bebouwd oppervlak van de voormalige bedrijfswoning inclusief de inpandige bedrijfsgedeelte, mag niet worden vergroot;
b.
het bebouwd oppervlak van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 120 m² per woning;
c.
de bestaande situering van de bedrijfswoning mag niet worden gewijzigd;
d.
de omvang van het bestemmingsvlak voor wonen wordt afgestemd op de functie en is doorgaans kleiner dan het bouwvlak voor het bedrijf; voor de gronden die niet binnen het bestemmingsvlak wonen vallen, dient de aangrenzende gebiedsbestemming (agrarisch) te worden opgenomen;
e.
indien sprake is van een reductie van minimaal 50% van de oppervlakte van voormalige bedrijfsgebouwen, is hergebruik in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw - naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan. Bij hergebruik dient in ieder geval het voormalige agrarische hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning is gelegen, te worden gebruikt. Alle gebouwen die niet voor woondoeleinden worden gebruikt dienen te worden gesloopt;
f.
indien alle voormalige bedrijfsgebouwen - met uitzondering van het voormalige hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning is gesitueerd en karakteristieke gebouwen als bedoeld onder g - worden gesloopt, is nieuwbouw in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw -naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan, waarbij sprake dient te zijn van een reductie van de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak van minimaal 50%;
g.
sloop van karakteristieke gebouwen is niet toegestaan;
h.
de woningen moeten een inhoud hebben van minimaal 300 m³ per wooneenheid;
i.
de wijziging kan mede betrekking hebben op het toestaan van een woon-/werkeenheid in de vorm van een aan huis verbonden beroep dan wel na omgevingsvergunning een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
j.
de wijziging kan mede betrekking hebben op het hergebruik van bedrijfsbebouwing ten behoeve van inpandige opslag, hierbij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
 
1.
de aanduiding "opslag" wordt opgenomen;
 
2.
de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
 
3.
de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
 
4.
er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
 
5.
detailhandel is niet toegestaan;
k.
er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen;
l.
uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
m.
voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
n.
er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
o.
de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
p.
het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
q.
het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
r.
de regels van ‘Wonen – 1’, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014” met identificatienummer NL.IMRO.0296.BGBGeconsolide2014-GECO, worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
  
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
 
5.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om AMK terreinen, archeologische vindplaatsen en oude woongronden, inclusief een zone van 50 meter rondom deze gebieden.
 
5.2
Bouwregels
 
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
a.
bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b.
in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
 
1.
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
 
2.
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering;
 
3.
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
 
4.
naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
c.
indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
 
1.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
de verplichting tot het doen van opgravingen;
 
3.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
 
4.
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
    
5.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1
Omgevingsvergunningplicht
 
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
a.
grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting;
b.
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c.
aanleggen van leidingen.
 
 
5.3.2
Uitzonderingen
 
Het onder 5.3.1 opgenomen verbod geldt niet:
a.
in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
b.
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
c.
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
d.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
e.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
f.
voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
g.
ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
 
 
5.3.3
Verlening
a.
De onder 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
b.
Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
 
 
5.3.4
Voorwaarden
 
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
 
5.4
Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
 
 
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
 
6.1
Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge archeologische verwachting
 
6.2
Bouwregels
 
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
a.
bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
b.
in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
 
1.
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
 
2.
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering;
 
3.
de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
 
4.
naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
c.
indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
 
1.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
 
2.
de verplichting tot het doen van opgravingen;
 
3.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
 
4.
de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
      
6.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1
Omgevingsvergunningplicht
 
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
a.
grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting;
b.
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c.
aanleggen van leidingen;
d.
verlagen van de waterstand.
  
6.3.2
Uitzonderingen
 
Het onder 6.3.1 opgenomen verbod geldt niet:
a.
in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
b.
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
c.
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
d.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 meter onder het bestaande maaiveld;
e.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 120 m²;
f.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
g.
voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
h.
ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
          
6.3.3
Verlening
a.
De onder 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
b.
Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  
6.3.4
Voorwaarden
 
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
 
6.4
Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
a.
de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
b.
de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
 

3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1
Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
  
8.2
Afwijkende maatvoering
 
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar waarvan de maatvoering afwijkt van de bouwregels van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan in de bestaande maatvoering.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1
Landschappelijke inpassing
 
De gronden binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 1’ mogen voor de in 4.1.1 genoemde functies in gebruik genomen worden, nadat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ een landschappelijke inpassing is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Deze landschappelijke inpassing bestaat uit een aarden wal van - ten opzichte van het omliggende maaiveld - gemiddeld 1,4 meter hoog. Deze is aan de bovenkant en de zijkanten beplant met “Virburnum opulus”, “Fraxinus excelsior” en “Cornus alba ‘Siberica’”, dan wel met begroeiing met gelijkwaardige uitstraling. Deze landschappelijke inpassing dient aanwezig te zijn aan de zuidelijke en westelijke zijde van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing’ en met een lengte die aansluit bij het deel van de gronden die feitelijk in gebruik zijn ten behoeve van de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 1’.
 
9.2
Hydrologische beschermingszone
 
Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone-hydrologische beschermingszone" geldt ter bescherming van de waterhuishoudkundige situatie en de voorkomende natuurwaarden, het volgende:
 
9.2.1
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
b.
de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
c.
het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
d.
het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.
  
9.2.2
Uitzonderingen
 
Het onder 9.2.1 opgenomen verbod geldt niet:
a.
zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bouwvlak;
b.
voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met uitzondering van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
c.
voor werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen op moment van in werking treden van het bestemmingsplan.
  
9.2.3
Verlening
 
De in 9.2.1 genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien door die werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
  
9.2.4
Advies waterstaatsgezag
 
Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.2.1 hoort het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1
Omgevingsvergunning antennemast
 
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning toestemming verlenen voor de plaatsing van een antennemast voor mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a.
de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;
b.
de antennemast leidt niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu in de omgeving;
c.
de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden;
d.
de antennemast is niet hoger dan noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van 40 meter.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1
Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  
11.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  
11.1.3
Het bepaalde in 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2
Overgangsrecht gebruik
11.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  
11.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  
11.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in het 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  
11.2.4
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Fleuren Fourage, Bergharen", gemeente Wijchen.