direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoeveweg 15
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van het verzoek om medewerking te verlenen aan de bouw van een nieuwe woning aan de Hoeveweg in Balgoij. Op het perceel Hoeveweg 15 staat een woning met drie vrijstaande bijgebouwen. Hier was voorheen een agrarisch bedrijf aanwezig. De voormalige bedrijfsgebouwen zullen gesloopt worden en hiervoor in de plaats komt één vrijstaande woning. Bij de nieuw op te richten woning zal ook een nieuw bijgebouw worden gebouwd. De bestaande woning zal gehandhaafd blijven. Het perceel zal gesplitst worden, waardoor beide woningen een eigen kavel krijgen.


De bouw van een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan "Hoeveweg 13 Balgoij" kent echter een wijzigingsbevoegdheid waarin het onder voorwaarden mogelijk wordt gemaakt het bestemmingsplan te wijzigen voor het toestaan van maximaal twee woningen. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Wijchen aan de Hoeveweg 15 te Balgoij. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0002.jpg"  
bron: Google Earth  

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het wijzigingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het wijzigingsplan. Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Hoeveweg, ten noordwesten van de kern Balgoij, dat gelegen is aan de zuidzijde van Wijchen, nabij de rivier de Maas. De Maas bepaalt sterk de geschiedenis van Balgoij en heeft het landschap gevormd. Het landschap bestaat uit dijken, boomgaarden, agrarische gronden in blokverkaveling en bosschages die oude stroomgeulen van de rivier markeren.

De Hoeveweg is een van de bebouwingslinten waaruit Balgoij is opgebouwd. Het lint loopt oost-west en verbindt de Torenstraat (oost) met de Maasbandijk bestaat (west). De Hoeveweg bestaat uit losstaande (agrarische) bebouwing dat zich oriënteert op de weg. De bebouwing is gevarieerd in massa en verschijningsvorm, aangezien het uit meerdere tijdsperioden stamt. Nabij de Torenstraat is het bebouwingslint compact en wordt richting de dijk losser. Aan de noordzijde van het lint ligt het open agrarische landschap, waarvan af de Hoeveweg geregeld zicht op is. Aan de zuidzijde liggen de woongebieden van Balgoij. Meer naar de dijk liggen nog enkele agrarische percelen. Vanaf de Hoeve weg is hier nauwelijks zicht op. De weg kent een smal profiel met een asfaltrijbaan met aan weerszijde een smalle (groene) berm.

Hoeveweg 15 ligt nagenoeg in het midden van het bebouwingslint. Aan de oostzijde ligt het woongebied van Balgoij en aan de westzijde is de dijk belangrijk in de beleving. De woning en de voormalige agrarische bijgebouwen staan aan de zijde van het dorp, de tuin ligt meer aan de zijde van de dijk. Het perceel heeft een lange driehoekige vorm, met de schuine zijde langs de weg en is omzoomd door een haag. In de tuin staan enkele oude hoogstambomen. Rond het woonhuis staan enkele grote dennen. Door de bijzondere vorm ligt de westzijde van het perceel voor de schuren van Hoeveweg 17.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0003.jpg"

2.2 Toekomstige situatie

De bestaande woning blijft gehandhaafd, maar zal gemoderniseerd en opgeknapt worden. Dit geldt ook voor het naast gelegen bijgebouw, waarvan de later aangebouwde aanbouw verwijderd wordt. Ook de open machineberging en het bijgebouw aan de achterzijde van de woning worden gesloopt. In totaal gaat het om ca. 158 m2 aan te slopen bijgebouwen. De sloop van de bebouwing is, samen met de landschappelijke inpassing, een voorwaarde voor wijzing zoals deze is opgenomen in het geldende bestemmingsplan Hoeveweg 13 Balgoij.

Voor de herontwikkeling is een schetsontwerp gemaakt. In bijlage 2 en op onderstaande afbeelding is het schetsontwerp opgenomen voor de Hoeveweg 15. Het schetsontwerp vormt de basis voor voorliggend wijzigingsplan. Deze tekening geeft een mogelijke inrichting weer. De uiteindelijke uitwerking kan afwijken van dit schetsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0004.png"

Met de bouw van de nieuwe woning wordt het bestaande erf opgedeeld in twee erven. Op beide erven komt een woongebouw met bijgebouwen. De nieuwe woning is zoveel mogelijk naar het oosten geplaatst om aan de achterzijde vrij zicht te hebben naar het landschap met de dijk. De nieuwe woning sluit in bouwvolume en architectuur aan op de overige bebouwing aan de Hoeveweg. Dit betekend een eenduidige hoofdvorm van één bouwlaag met zadeldak. De architectuur van de woning is traditioneel en eenvoudig, maar altijd goed gedetailleerd. Een eigentijdse en zeer moderne vormgeving is ook denkbaar.

Het nieuwe perceel wordt landschappelijk ingepast. Essentieel daarbij is dat in elk geval de bijgebouwen gesloopt worden, dat er een groene erfafscheiding aan de voorzijde wordt aangelegd en dat er op het westelijke deel van het plangebied in elk geval 2 bomen komen. Omdat dit essentieel is vanuit de landschappelijke inpassing wordt dit voorwaardelijk verplicht gesteld.

Beide woningen zijn gepositioneerd op een ruime kavels, er is dan ook voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Er is ook ruimte voldoende om hemelwater te laten infiltreren in de bodem.

Met de sanering van de voormalige bijgebouwen en de landschappelijke inrichting wordt voldaan aan de eisen die gesteld zijn voor de binnenplanse wijzigingsmogelijkheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan Hoeveweg 13 Balgoij. Hierdoor kan doorgang geven worden aan voorliggend plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0005.jpg"

Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Daarnaast is het project (het toevoegen van één woning) van een dusdanig geringe omvang dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en verordening Gelderland

In de Omgevingsvisie Gelderland staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De Omgevingsverordening geeft aan dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.

De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie die op 9 juli 2014 werd vastgesteld. Op 18 oktober 2014 treden de Omgevingsvisie en –verordening in werking en vanaf dat moment wordt ervaring opgedaan met het nieuwe beleid.

Planspecifiek

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening doen geen concrete uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. Nieuwe woningen moeten voldoen aan het Kwalitatief Woningprogramma en dit is in onderhavige situatie het geval. Aangezien het om 1 nieuwe woning gaat is deze in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' te klein en betreft het geen stedelijke ontwikkeling. Zie voor verdere toelichting het rijksbeleid onder 3.1.1. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening staan daarmee uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

3.2.2 Notitie functieverandering buitengebied

Het KAN heeft aanvullend regionaal beleid geformuleerd om meer ontwikkelingsruimte te bieden aan vrijkomende (agrarische) bedrijfslocaties. Het beleid voor dergelijke functieveranderingen is daarnaast helder als het gaat om het versterken van gebiedsspecifieke kwaliteiten, verevening en realisatie van robuuste groenstructuren. Kwalitatief en kwantitatief is bepaald dat naast hergebruik ook sloop mogelijk is en herbouw van bebouwing, waarbij 2 woongebouwen worden gerealiseerd waarin meerdere woningen kunnen worden ondergebracht.

Verevening is een bijdrage die gevraagd wordt aan de initiatiefnemer tot hergebruik of functieverandering ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. Hoe hoog de vereveningsbijdrage moet zijn, is niet in een algemene regel te vatten.

Met de verevening dient een bijdrage te worden geleverd aan één of meerdere van de te onderscheiden kwaliteitsdimensies:

  • de beeldkwaliteit van de bebouwing;
  • het in stand houden van karakteristieke of monumentale bebouwing en daarmee bijdragen aan de belevingswaarde van het buitengebied;
  • de landschappelijke en/of ecologische kwaliteit bv landschappelijke inpassing;
  • de kwaliteit van publieke voorzieningen;
  • leefbaarheid van het platteland bv door beëindiging van een solitair gelegen milieuhinderlijk bedrijf.

Planspecifiek

Het initiatief is in lijn met de notitie functieverandering en levert een bijdrage aan meerdere kwaliteitsdimensies. Zie voor een toelichting paragraaf 3.2.1.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem - Nijmegen

Het regionaal (structuur)plan voor de regio Arnhem en Nijmegen voor de periode 2005 – 2020 en vastgesteld op 26 oktober 2006. Dit beleidsplan geeft de ambities weer over de ontwikkeling van de stadsregio in de komende jaren op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen. Het regionaal plan gaat voor de bestaande stedelijke gebieden uit van herstructurering van de woningvoorraad in bestaande wijken, om deze beter te laten aansluiten bij de behoeften van de vergrijzende samenleving en de wensen van de moderne woonconsument. De opvangkernen hebben een kwaliteitsimpuls nodig om sociaaleconomisch vitaal te blijven. Zij zullen in hun woningbestand en voorzieningen mee moeten groeien met een vergrijzende bevolking. Dit vraagt zowel om aanpassingen in de woningvoorraad als in het voorzieningenniveau en de bereikbaarheid daarvan.

Met de inwerkingtreding van de RVG zijn de woningbouwcontouren uit het regionaal plan hierin overgenomen. De RVG is het beleidskader waaraan de provincie bestemmingsplannen toetst.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Hoeveweg 13 Balgoij, dat is vastgesteld door de raad van Wijchen op 26 augustus 2014 . Onderstaande afbeelding geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0006.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Hoeveweg 13 Balgoij: Wonen-1 en Waarde - Archeologie 3

Het perceel heeft wonen als hoofdbestemming. Hieronder zijn de bouwregels beschreven zoals die letterlijk in het bestemmingsplan Hoeveweg 13 Balgoij zijn opgenomen:

Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:

HOOFDMASSA VAN DE WONING   MAX.  
goothoogte   6 m  
(nok)hoogte   10 m  
Inhoud   Zie 6.2.4 Inhoud  

BIJGEBOUWEN BIJ WONING   MAX.  
gezamenlijke oppervlakte per woning   120 m2 , indien de bestaande oppervlakte groter is dan 120 m², geldt de bestaande oppervlakte als maximum.  
goothoogte   3 m  
(nok)hoogte   6 m  

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE   MAX.  
hoogte erfafscheidingen   2 m  
hoogte carports c.q. overkappingen   3 m  
oppervlakte van een carport c.q. overkapping   20 m2   
hoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   6 m  
oppervlakte paardenbakken   1200 m2 tezamen met het deel dat eventueel binnen de agrarische bestemming is gesitueerd  

Inhoud

Met betrekking tot de inhoud van woningen geldt het volgende:

  • a. indien de bestaande inhoud van een woning kleiner is dan 350 m3 dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 450 m3;
  • b. indien de bestaande inhoud van een woning groter is dan 350 m3 maar kleiner dan 450 m3 dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 600 m3;
  • c. indien de bestaande inhoud van een woning groter is dan 450 m3 maar kleiner dan 800 m3, dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 800 m3;
  • d. indien de bestaande inhoud van de woning 800 m³ of meer dan 800 m³ bedraagt, dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
  • e. voorzover het een gesplitste woning betreft, geldt de inhoud van voor de splitsing voor de gesplitste woningen gezamenlijk als totale maximale inhoud.

In de regels van 'Wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die betrekking heeft op wijziging naar een extra woning. Deze is nog eens specifiek aangeduid voor het plangebied met een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied'. Hieronder zijn de wijzigingsregels beschreven zoals die letterlijk in het bestemmingsplan buitengebied zijn opgenomen:

“Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' deze bestemming wijzigen teneinde maximaal één extra (burger)woning toe te staan, één en ander mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  • a. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning inclusief de inpandige stal / deel, mag niet worden vergroot, behoudens de reguliere bebouwingsmogelijkheden van Wonen - 1;
  • b. er vindt gehele sloop van alle (voormalige) bedrijfsgebouwen plaats, met dien verstande dat per woning 120 m² aan vrijstaande bijgebouwen is toegestaan, al dan niet in de vorm van nieuwbouw;
  • c. sloop van karakteristieke gebouwen is niet toegestaan;
  • d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen;
  • e. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • f. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • g. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • h. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • i. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 6.1 omschreven waarden;
  • j. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • k. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • l. het maximum aantal woningen van 2 wordt aangeduid op de verbeelding;
  • m. de regels van Wonen - 1 worden van overeenkomstige toepassing verklaard, met dien verstande dat de inhoud van de nieuw te bouwen woning 850 m3 mag bedragen.“

Planspecifiek

Het initiatief is een invulling van de wijzigingsbevoegdheid zoals die is opgenomen in het moederplan. In het schetsontwerp (bijlage 2) blijft de bestaande woning gehandhaafd en wordt aan de westzijde een nieuwe woning toegevoegd. Hieruit volgt uit de wijzigingsregels dat er twee woongebouwen zijn toegestaan. Hieraan voldoet het plan. Bij het schetsplan is een mogelijke uitwerking gegeven van de nieuwe bebouwing en een inrichtingssuggestie ten behoeve van de landschappelijke inpassing. In de overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer zijn de kwaliteitsdoelen omschreven. De gestelde maatvoeringen in de voorwaarden en de (milieutechnische) uitvoeringsaspecten zijn in het voorliggend bestemmingsplan opgenomen en verantwoord.

3.4.2 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema’s, te weten; bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van de recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste ‘groene’ ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecifiek

Op onderstaande uitsnede van de structuurvisiekaart is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0007.jpg"

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, omzoomd door gemengde functies buitengebied. Voor bestaand stedelijk gebied streeft de visie naar om alleen nieuwe woningbouwlocaties als sprake is van kwaliteitsverbetering of transformatie. Het oprichten van de woning aan de Hoeveweg past verder in het streven om het buitengebied leefbaar te houden. Met voorliggend plan worden de doelstellingen van de structuurvisie verwezenlijkt.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan 'Landschap in beweging'

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Beuningen, Druten en Wijchen. Het plan geeft inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden en keuzen in het landschap voor de komende 10 jaar. In het plan wordt het beleid van het rijk, de provincie en andere overheden en organisaties doorvertaald en op integrale uitgewerkt naar het lokale niveau. Het LOP is door de afzonderlijke gemeenteraden vastgesteld (dec. 2006) en vormt het beleidskader om bestaande waarden te behouden en vormt het plan een toetsingskader voor ontwikkelingen in het landschap.

Het LOP bestaat uit een visiekaart en een rapport. Op bijgevoegde afbeelding is een uitsnede en legenda toegevoegd van de visiekaart. Het plangebied aan de Hoeveweg 15 ligt in het deelgebied 'Maasoeverwallen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0008.jpg"

Uitsnede visiekaart LOP

Onderstaand schema geeft nog suggesties voor beplantingssoorten en landschapselementen voor de Maasoeverwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0009.png"

Planspecifiek

Het plan sluit goed aan op de doelstellingen van het Landschapsontwikkelingsplan. Het plan gaat zet in op landschappelijke inpassing met gebiedseigen plantsoorten. Verder worden de kavels omzoomd met bloeiende meidoorn, de zogenaamde Maasheggen.

3.4.4 Waternota Wijchen

De gemeente Wijchen heeft samen met het Waterschap Rivierenland het initiatief genomen om nader invulling te geven aan de inrichting en beheer van een duurzaam watersysteem en waterketen binnen de gemeente. Een belangrijke aanleiding vormt hierbij de wens om afstemming te krijgen tussen duurzaam waterbeheer en de ruimtelijke planvorming. Daarnaast wordt belang gehecht aan onder meer het voorkomen van afvoer van schoon water, het oplossen en voorkomen van knelpunten ten aanzien van wateroverlast en het stimuleren van natuurontwikkeling.

In de Waternota zijn de volgende thema's belangrijk:

  • Veiligheid: waarborgen van 'droge voeten' en veiligstellen van (volks)gezondheid
  • Waterkwantiteit: bewaren van water en drinkwaterbesparing
  • Waterkwaliteit: verkrijgen en in stand houden van schoon grond- en oppervlaktewater en schone waterbodems
  • Water en ruimtelijke functies: afstemming tussen grondgebruik en natuurlijk watersysteem en versterking van de belevingswaarde van water

In de Waternota worden naast de algemene thema's voor het plangebied geen concrete maatregelen beschreven. De watersituatie in de huidige en nieuwe situatie wordt omschreven in paragraaf 4.2.

3.4.5 Gemeentelijk Rioleringsplan

Gemeenten dragen de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is aangegeven op welke wijze een gemeente invulling geeft aan deze zorgplichten.

Op 2 februari 2012 heeft de gemeenteraad van Wijchen het GRP voor de planperiode 2011-2015 vastgesteld. In het GRP zijn drie verschillende ambitieniveaus uitgewerkt. Met de keuze voor het ambitieniveau 'Zekerheid op maat' heeft de gemeenteraad ingestoken op de voortzetting van het beleid uit de voorgaande planperiode.

Het GRP vormt tevens de basis voor de hoogte van de rioolheffing. Is een woning of bedrijfspand op de openbare voorzieningen voor afvalwater, hemelwater en/of grondwater aangesloten, dan ontvangt de eigenaar en/of gebruiker een aanslag rioolheffing.

De huidige en nieuwe situatie van de rioolaansluitingen in het plangebied zijn omschreven in paragraaf 4.2.

3.4.6 Gemeente Verkeer- en Vervoersplan: Kwaliteit in Mobiliteit

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) legt de gemeente haar beleid voor verkeer, vervoer en infrastructuur voor de komende tien jaar vast. De maatregelen en het beleid in dit plan zijn gebaseerd op een doorkijk verder dan tien jaar. Het plan schetst eerst de uitgangssituatie en de ontwikkelingen die mogen worden verwacht. Van daaruit geeft het eerste deel van het GVVP de beleidskeuzen voor de toekomst weer. Het plan mondt uit in een concrete aanpak en een projectenlijst. Zo geeft het eerste deel van het GVVP beleidsmatige en concrete handvatten voor wat Wijchen wil met het verkeer.

In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • Het garanderen van de bereikbaarheid,
  • De verantwoordelijkheid voor een verkeersveilige situatie,
  • Een leefbare gemeente waarin verkeershinder wordt geminimaliseerd.

De uiteindelijke kernopgave is om deze kwaliteiten in een gezonde onderlinge balans te brengen en te houden.

Een belangrijk aandachtsveld is het parkeren. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door een passend aanbod van parkeerruimte. In principe dient elk gebied, voorziening, complex, bedrijf of instelling in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij is het belasten van omliggende gebieden met parkeerdruk door een plaatselijk tekort ongewenst. Gestreefd wordt om in de toekomst geparkeerde auto's zoveel mogelijk aan de openbare ruimte en aan het zicht te onttrekken. Parkeerterreinen met gestald blik, maar ook straten overvol met auto's zijn ongewenst.

Het GVVP geeft, behalve voor wat betreft parkeren, geen concrete aanknopingspunten die invloed hebben op het initiatief. Het aspect verkeer en parkeren is in paragraaf 4.3 uitgewerkt.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een wijzigingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voor het terrein van het plangebied waar nieuwbouw wordt toegestaan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 4 te vinden. De conclusie van het onderzoek is dat de bodemkwaliteit uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg staat.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Onderhavig plan omvat het toevoegen van één woning aan de Hoeveweg. Dit aantal blijft ruim onder de 1.500 woningen en draagt in die zin 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van geluid.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai vanaf de Hoeveweg. De planontwikkeling ligt namelijk binnen de onderzoekszone van 250 meter. Voor onderhavig plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, deze is opgenomen in bijlage 3 . In dit onderzoek is de beoogde geluidsbelasting op de toekomstige gevel berekend. De maximale berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer van de Hoeveweg op de toekomstige gevel bedraagt 46,8 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Het plan is hierdoor uitvoerbaar in het kader van de Wet geluidhinder.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De geuremissies per dier zijn vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissie per dier is uitgedrukt in European odour units per tijdseenheid.

De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstand dieren').

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en woningen. Niet vergunningplichtige bedrijven dienen te voldoen aan het bepaalde in het Activiteitenbesluit, paragraaf 3.5.8. Voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde geldt in beide gevallen een afstand van 50 meter. Voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

In het moederplan van dit wijzigingsplan wordt uitvoerig ingegaan op geur. Daarin wordt aangegeven dat op locatie Hoeveweg een odeur van 5,6 aanwezig is, terwijl de huidige norm in de bebouwde kom 2,0 is. Tijdens de inloopavond van 8 januari 2013 bleek voldoende draagvlak voor het accepteren van 5,6 odeurs op de locatie Hoeveweg. Een geurbelasting van 5,6 Ou/m3 past bij de aard en het karakter van Balgoij. Huidige en toekomstige bewoners weten dat en nemen dat bewust mee in hun afweging om al dan niet in Balgoij te wonen. Aangezien het aantal gehinderden in Balgoij slechts beperkt toeneemt door de bouw van één woning vindt de meerderheid het verantwoord dit als argumentatie in het wijzigingsplan op te nemen.

Verder kan genoemd worden dat voorliggend plangebied buiten de planologische bebouwde kom ligt, waardoor de norm 8 Ou/m3 geldt. De hiervoor genoemde geurbelasting valt binnen deze waarde.

Het aspect geur staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Er is geen bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig die effect hebben op de nieuw te bouwen woning en vice versa. Ten aanzien van het aspect milieuzonering is het plan uitvoerbaar.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart.nl

Gezien de afstand tot het plangebied in relatie tot de toename van de bevolkingsdichtheid als gevolg van de maximaal toegestane realisatie van één extra woning, vormt dit aspect zoals aangegeven geen knelpunt. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid niet in de weg.

4.2 Water

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. wijzigingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten, buitenplanse omgevingsvergunningen, buitentoepassingverklaringen van een beheersverordeningen en ontheffingen voor een wijzigingsplan. Voor overige plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het nationaal bestuursakkoord water (2003 en 2008).

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. Het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) regelt de verplichte waterparagraaf in de toelichting bij genoemde ruimtelijke plannen en het overleg met de waterbeheerder (wateradvies).

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

Via www.dewatertoets.nl is een watertoets uitgevoerd voor dit initiatief. De resultaten zijn als bijlage 1 gevoegd bij deze toelichting. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.

4.2.1 Huidig watersysteem

De planlocatie is gesitueerd in het landelijk gebied van Balgoij. Volgende afbeelding is een screenshot van de actieve legger van het Waterschap Rivierenland. In de nabijheid van het plangebied (rode ovaal) liggen geen watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0011.jpg"

Ter plaatse is sprake van beperkt verhoogde grondwaterstanden. Het gebied ligt relatief laag en kent een beperkte drooglegging (maaiveld t.o.v. grondwaterstand). Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen wordt bezien of het woonperceel verhoogd aangelegd dient te worden.

In de Hoeveweg is een rioolsysteem aanwezig. Hierop wordt aangesloten. De wijze waarop dat gebeurt wordt bekeken bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Het plangebied is niet gelegen in de Ecologische hoofdstructuur (EHS evz). De natte natuur heeft geen bijzondere waarde. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone voor natte natuur.

4.2.2 Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

Het Gemeentelijke waternota omvat thema's en uitgangspunten voor een meer duurzaam waterbeheer binnen de gemeente Wijchen. Deze zijn onder paragraaf 4.2.3 aangegeven. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie. Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.

Op grond van de Wet milieubeheer (art. 10.33) heeft de gemeente zorgplicht voor het inzamelen en transporteren van het stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt, naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet. Op grond van de Waterwet (art 3.5 en 3.6) heeft de gemeente zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap.

De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewater vergunning af voor lozing van afvalwater op het oppervlaktewater en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.

4.2.3 Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
4.2.3.1 Wateroverlast en volksgezondheid

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.

In geval van ondergronds bouwen of onderkeldering moet in het bouwplan rekening worden gehouden met eventuele grondwateroverlast. Tevens dienen consequenties van ondergronds bouwen voor het grondwaterregime in de directe omgeving nader te worden bekeken. In geval van aanleg van open water moet dit worden voorzien van veilige oevers.

4.2.3.2 Afkoppeling en waterberging

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.

Overeenkomstig de beslisboom voor hemelwater (bron: BORG) en de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken (bron: wRw 2003) dient zoveel mogelijk hemelwater te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. benutting, 2. bodeminfiltratie, 3. vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden HWA- en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer).

Hemelwater dient in beginsel op eigen terrein te worden verwerkt. Hiertoe moet worden onderzocht in hoeverre het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken, zoals daken, terreinen en wegen, binnen het plangebied kan worden geïnfiltreerd in de bodem. Indien dit niet mogelijk is {motiveren!} kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar oppervlaktewater mogelijk is.

Benodigde ruimte voor infiltratie- of bergingsvoorzieningen dient nader te worden bepaald (zie Handreiking watertoets Waterschap rivierenland). De voorzieningen moeten voldoende zijn gedimensioneerd om overlastsituaties te voorkomen (water op straat, inundatie vanuit watergangen). Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen (zie Waterkwaliteit).

Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan > 500 m2 (stedelijk gebied) of > 1500 m2 (landelijk gebied) dan is het plan op grond van het waterschapsbeleid compensatieplichtig indien hemelwater direct of indirect (via riooloverstort, via overloop uit retentievoorziening) op het oppervlaktewater wordt afgevoerd. In dat geval is aanleg van extra waterberging noodzakelijk is. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging dient in dat geval te worden berekend en verzekerd (zie Handreiking watertoets Waterschap rivierenland).

4.2.3.3 Waterkwaliteit

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage.

Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Uitgangspunt is dat de huisaansluiting van de nieuwe woning onder vrij verval wordt aangelegd op het stelsel dat in de Hoeveweg ligt. Indien dit niet kan zal daar een passende oplossing voor worden gemaakt. Het bestaande rioolstelsel in de Hoeveweg heeft voldoende capaciteit voor de extra woning.

4.2.3.4 Natuurwaarden

De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Bouwplan en toekomstige beheer van de planlocatie mag geen verstoring geven van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.

Indien de planlocatie zich bevindt in een beschermingszone voor natte natuur (WHP-3), moet rekening worden gehouden met grondwaterafhankelijke natuurwaarden. Van belang is dat natuurlijke grond- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd danwel hersteld. Door afkoppeling en infiltratie van (schoon) hemelwater wordt de waterbalans zo min mogelijk verstoord. Hierbij moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de kwaliteit van het te infiltreren hemelwater (zie Waterkwaliteit).

Bij eventuele aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.

4.2.3.5 Drinkwaterbesparing

Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.

Voor zover relevant wordt verspilling van drinkwater voorkomen door toepassing van waterbesparende voorzieningen. Bij de aanleg van sanitaire voorzieningen dient hiermee rekening te worden gehouden.

4.2.3.6 Beleving

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig.

Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd. Afkoppelen van hemelwater van daken en wegen bij voorkeur zichtbaar maken, bv. door aanleg van gootjes.

4.2.4 Overwegingen, oplossingen en conclusie

Er is nog geen concreet bouwplan, zodat niet exact berekend kan worden hoeveel waterberging er nodig is. Er is hiervoor in alle gevallen ruimte genoeg aanwezig op het perceel: het plan is wat dat betreft uitvoerbaar op het aspect water. Hemelwater wordt op eigen terrein bewerkt en niet afgevoerd naar riolering en/of oppervlaktewatersysteem. Het bouwplan zal aan de genoemde eisen voor ontwatering en handhaven van de grondwaterstand voldoen. Bij het bouwen zal het gebruik van uitlogende materialen worden voorkomen.

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding.

4.2.5 Overleg met waterbeheerder

Formeel overleg met de Waterschap Rivierenland in het kader van de watertoets is volgens de nieuwe beleidslijn van het Waterschap verplicht indien toename verharding > 500 m2 (stedelijk gebied) en > 1500 m2 (landelijk gebied) en (indirecte) lozing plaatsvindt op oppervlaktewater. Hierop volgt een wateradvies van de waterbeheerder. Het advies van de waterbeheerder dient in de waterparagraaf te worden opgenomen. In overige gevallen kan het ruimtelijke plan (i.c. waterparagraaf) ter kennisneming worden toegezonden aan het waterschap.

De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl). Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Het waterschap adviseerde positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met de aandachtspunten (indien van toepassing). Het overleg het Waterschap Rivierenland is hiermee afgerond.

4.3 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Denk aan ontsluiting, wegenstructuur, parkeren en parkeerbalans aan de hand van parkeernormeringen etc.

Planspecifiek

In onderhavige situatie gaat het om het toevoegen van één woning. Dit brengt extra verkeersbewegingen met zich mee. De Hoeveweg is een verharde weg. Gezien het beperkt aantal verkeersbewegingen van bewoners en bezoekers wordt dit acceptabel geacht. Het smalle profiel de Hoeveweg voorkomt dat hier te hard gereden wordt, zodat doorgaand fietsverkeer en wandelaars minder gevaar lopen.

Bewoners en bezoekers parkeren op eigen terrein. Zowel de bestaande als nieuwe kavels zijn zeer ruim, er zijn hierop meerdere parkeerplekken (in elk geval minimaal 2) aanwezig.

Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0012.jpg"

Uitsnede met gebiesbeschermende gebieden (groen: EHS)

Het plangebied is geen onderdeel van een gebiedsbeschermend gebied zoals de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt er ook ver vanaf en dat, mede ingegeven door de beperkte omvang van het plan (één woning), maakt dat er geen effect meetbaar zal zijn in de EHS.

Voor wat betreft de soortsbescherming geldt het bepaalde in de Flora- en faunawet. Gelet op de inrichting van het plangebied is deze alleen van toepassing bij de sloopt van de bestaande bebouwing. Deze gebouwen zijn mogelijk geschikt als habitat voor bijvoorbeeld vleermuizen. Sloop ervan is evenwel ook vandaag al mogelijk, los van het voorliggende wijzigingsplan. En sloop is, mogelijk onder enige voorwaarden bij de uitvoering van de sloop op het gebied van de Flora- en faunawet ook vandaag mogelijk. De uitvoerbaarheid van voorliggend plan is daarmee in het kader van de mogelijk aanwezige beschermde flora en fauna niet in het geding. Bij uitvoering van het (sloop)werk dient invulling te zijn gegeven aan de Flora- en faunawet. Dit zal gebeuren.

Gezien de hiervoor beschreven resultaten wordt het initiatief uitvoerbaar geacht op het gebied van ecologie.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk wijzigingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, wijzigingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het wijzigingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van wijzigingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of er zich in het plangebied archeologische waarden bevinden is de archeologische beleidskaart geraadpleegd. Bijgevoegd is een uitsnede daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGYHoeveweg15-VG01_0013.jpg"

In het plangebied (rode ovaal) zijn geen beschermingswaardige cultuurhistorische waarden aanwezig zoals karakteristieke bebouwing of structuren.

Ten aanzien van de verwachte archeologische waarde is het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen conform het moederplan Hoeveweg 13. Binnen de regels van deze dubbelbestemming is opgenomen dat er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen gebouwen zijnde of het bouwen nodig is voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm. Een uitzondering op deze regel is als de ingreep binnen 2,5 meter van de bestaande fundering blijft.

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van een woning mogelijk. De ingreep valt binnen de 1.000 m2, waardoor in het kader van het wijzigingsplan geen belemmering oplevert. De dubbelbestemming is in het voorliggend wijzigingsplan overgenomen, hierdoor blijven de eventueel aanwezig waarden gehandhaafd en dient er bij de aanvraag van een omgevingsvergunning gemotiveerd te worden of eventuele waarden aanwezig zijn en/of niet zullen worden aangetast.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Wijchen heeft ten behoeve van het project aan de Hoeveweg 15 met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst getekend, als bedoeld in artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar. De kosten zijn dankzij de anterieure overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Wonen 1 waarbij de volgende functies worden neergelegd:

  • 1. wonen;
  • 2. de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonne-energie alsmede warmte-koude opslag;
  • 3. waterhuishoudkundige doeleinden;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in artikel Wonen - 1 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

Voor zowel de bestaande als de nieuwe woning is een aparte bestemmingsvlak opgenomen. Binnen een bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen ten behoeve van de gebouwen en bijhorende bouwwerken. Binnen een bouwvlak is een vrijstaande woning toegestaan. Aan de bebouwing zijn maximale inhoudsmaten, goot- en bouwhoogte gekoppeld.

Dit plan kent verder als noemenswaardige bijzonderheid een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Binnen de archeologische zone is een omgevingsvergunning nodig voor bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm waarin moet worden aangegeven of eventueel aanwezige waarden aangetast worden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

 

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang.

In de uitkomst van de watertoets heeft het waterschap aangegeven niet verder het ruimtelijk plan niet meer toegestuurd te hoeft worden aan Waterschap Rivierenland (zie paragraaf 4.2).

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.