1.1 Aanleiding en doel
Stichting Schaarweide heeft het voornemen om op het sportpark Schaarweide te Hernen de bestaande sportvoorzieningen uit te breiden met een sporthal. De nieuwe sporthal wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestaande tennisvelden en het naastgelegen grasveld. De sporthal wordt direct ten zuiden tegen de bestaande kantine aangebouwd. De bestaande kleedfaciliteiten worden daarbij benut. Als gevolg van het nieuwe sportprogramma wordt de kantine beperkt uitgebreid. Door de bebouwing te clusteren is de impact van de bebouwing op het buitengebied geminimaliseerd.
Zoals in hoofdstuk 3 is gesteld, biedt het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' onvoldoende mogelijkheden voor het beoogde bouwplan. Voorts blijkt dat in het vigerende bestemmingsplan een verkeerde regeling is opgenomen voor de bestaande lichtmasten. Deze lichtmasten zijn 16 meter hoog terwijl in het bestemmingsplan maximaal 9 meter hoge masten zijn toegestaan. Het voorliggende plan voorziet in een regeling van 20 meter, zodat bestaande en eventueel nieuwe masten zonder omgevingsvergunning mogelijk zijn.
Voorliggend bestemmingsplan volgt de opzet van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'. Het bestemmingsplan 'Sportpark Schaarweide' betreft enkel de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen sportbestemming aan het Sportlaantje te Hernen. In onderhavig bestemmingsplan zijn dan ook enkel de relevante onderdelen vanuit het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' overgenomen. Voor het beleid is -voor zover relevant- in hoofdlijnen aangesloten op het beleid, zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied. Ten dele is het beleid geactualiseerd.
1.2 Begrenzing van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan het Sportlaantje 2 te Hernen. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Stompendijk, de verbindingsweg tussen Hernen en Bergharen. Aan de noordzijde ligt de Schaarsestraat. Aan de zuid- en westzijde wordt de begrenzing gevormd door de Diepestraat met twee agrarische bedrijven en een woning. De gronden behorende bij de woning en de bedrijven vormen de feitelijke begrenzing.
Luchtfoto met globale plangrens
1.3 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie beschreven. Hierin is tevens een beschrijving van de mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevatten de hoofdstukken 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
2.1.1 Sportpark
In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit een viertal voetbalvelden alsmede een viertal tennisbanen. Daartussen in is de sportkantine/kleedruimte gesitueerd. Dit gebouw kent een bouwhoogte variërend van 3 tot 5 meter en wordt via twee zijden ontsloten richting het Sportlaantje. Aan beide zijden van de kantine is een tweetal parkeerterreinen gesitueerd. Samen met twee andere terreinen biedt het sportpark nu parkeerruimte voor 128 auto's. Het sportpark wordt rondom afgeschermd door openbaar groen en solitaire bomen.
Het huidige bebouwingsoppervlak van de kantine is circa 1.060 m². Verder staat een berging direct ten noordwesten van de kantine van circa 180 m² en een tribune bij de tennisvelden van circa 10 m². Het totale oppervlakte aan bebouwing bedraagt daarmee circa 1.255 m². De navolgende luchtfoto toont de huidige invulling, incl. een indicatieve plangrens.
Luchtfoto plangebied
2.1.2 Omgeving
De directe omgeving wordt gevormd door het landelijke gebied tussen Hernen en Bergharen. Dit gebied maakt onderdeel uit van het rivierduin Wijchen-Bergharen. Het rivierduin heeft een sterke verdichting met bos op de hogere en reliëfrijke delen en heeft een open maar kleinschalig karakter in de vlakkere delen. Het rivierduin steekt daarmee af tegen de in het landschapsontwikkelingsplan (zie paragraaf 3.3) geformuleerde Maas- en Waalkommen en de omliggende oude oeverval. In deze gebieden overheerst de openheid, specifiek voor de Waalkommen geldt dat hier, naast de openheid, ook de grootschaligheid overheerst. De oude oeverwal onderscheidt zich van de Maaskommen door de veelvuldigheid aan verkaveling.
In navolgende afbeelding wordt duidelijk dat het huidige sportpark het rivierduin min of meer beëindigd. Ten noordoosten van het sportpark zijn de Waalkommen gelegen terwijl even ten zuidwesten de Maaskommen en de Oude Oeverwal zijn gesitueerd. De overgang van de Waalkommen naar het rivierduin is duidelijk zichtbaar, vanwege de hogere ligging en de aanwezigheid van bos en (kleinschalige) bebouwingsclusters. Uitzondering op het landschapsbeeld is het recreatiepark ten oosten van het sportpark. Dit met groen ingepakte park verstoort de grootsheid en openheid van de Waalkommen.
Landschappelijk beeld huidige situatie
Het huidige sportpark is door de lichtuitstoot en de onvolgroeide en beperkte groene inpassing, ook in de avond/schemer, een dominante functie in het landschapsbeeld. Het beeld van een kleinschalige rivierduin bestaande uit bos en oude bebouwingskernen en buurtschappen afgewisseld met vennen en bijvoorbeeld houtwallen wordt hierdoor nauwelijks beleefd.
2.2 Toekomstige situatie
Het voorliggende bestemmingsplan omvat twee ontwikkelingen. De eerste ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe sporthal en de daaraan ondergeschikte verbouwing van de kantine annex kleedruimte. De tweede ontwikkeling heeft betrekking op het aanpassen van de regeling voor lichtmasten. In navolgende subparagrafen worden deze ontwikkelingen toegelicht.
2.2.1 Sporthal
De beoogde sporthal is gesitueerd direct zuidelijk van de bestaande kantine annex kleedruimte. Door de clustering kunnen de voorzieningen worden gedeeld en is sprake van optimaal ruimtegebruik. Gelijktijdig aan de bouw van de sporthal zal ook de kantine annex kleedruimte verbouwd worden.
In de nieuwe situatie wordt de kantine annex kleedruimte uitgebreid. Deze uitbreiding bedraagt circa 90 m². Hierbij wordt de bestaande goot- en nokhoogte aangehouden. De sporthal meet circa 45 bij 28 meter. In verband met eisen vanuit onder meer de Nederlandse Volleybalbond is een vrije speelhoogte van 7 meter vereist. Dit leidt tot een bouwhoogte van maximaal 9 meter. Aan de zuidzijde van de sporthal is een toestellenberging gewenst van 17 bij 5 meter. Deze toestellenberging zal qua bouwhoogte aansluiten bij de bestaande kantine annex kleedruimte. In het totaal voorziet het voorliggende plan in een toename van 1420 m² bebouwing.
Beoogd bouwplan
In verband met de realisatie van de sporthal dienen de huidige tennisvelden verplaatst te worden. Op voorgaande afbeelding is de nieuwe situatie te zien. Als gevolg van de nieuwe sporthal zullen extra parkeervoorzieningen gerealiseerd moeten worden. Deze voorzieningen landen in de zuidwesthoek van het sportpark. De nieuwe sporthal zal primair gebruikt gaan worden door volleybalvereniging Hurry Up, korfbalvereniging Fortuna, voetbalvereniging UHC Sport en tennisvereniging Harava. In het totaal hebben deze verenigingen circa 850 leden. Tevens zal de hal gebruikt worden als gemeenschappelijke ruimte voor het dorp ten einde het beperkt faciliteren van evenementen.
Burgerparticipatie
Het bouwen van de hal is een burgerinitiatief. De exploitatie zal ook in eigen beheer van de stichting worden uitgevoerd. De stichting heeft hiertoe een uitgebreid voorstel geschreven. In dit voorstel wordt ingegaan op de wijze hoe de hal gebruikt gaat worden en welke mogelijkheden er voor de toekomst zijn. Zij spreekt hierin vertrouwen uit dat de noodzaak voor deze voorziening bestaat. Dit voorstel is als bijlage
1 bij het voorliggende bestemmingsplan gevoegd.
2.2.2 Lichtmasten
In het vigerende bestemmingsplan is abusievelijk de maximale bouwhoogte van lichtmasten op 9 meter gesteld. Hierbij zijn de bestaande masten van 16 meter onbedoeld onder het overgangsrecht geplaatst. Middels voorliggend plan wordt dit gecorrigeerd door masten tot 20 meter mogelijk te maken.
Voorliggend plan stelt daarbij wel de voorwaarden dat bij vervanging en verhoging van de masten maatregelen getroffen moeten worden om de bestaande lichthinder verder te beperken. Het is derhalve wenselijk dat bij de vervanging van de masten nieuwe LED lampen worden geplaatst. Deze vorm van verlichting zorgt voor direct licht waarmee geen sprake meer zal zijn van diffuus licht. Bovendien is LED verlichting duurzamer.
2.2.3 Landschappelijke inpassing
In paragraaf 2.1 wordt geconcludeerd dat het huidige sportpark een dominante functie is in het landschapsbeeld. Hierdoor wordt het gewenste landschapsbeeld van het rivierduin niet of nauwelijks beleefd. Het is gewenst om het beeld meer in lijn te krijgen met de kenmerken van het rivierduin en daarmee een betere aansluiting te vinden bij de kernkwaliteiten van dit waardevolle landschap. In de Streekplanuitwerking Waardevolle landschappen formuleert de provincie de volgende kernkwaliteiten:
- kleinschalige rivierduinen met afwisseling van bos, vennen, houtwallen en open essen, microreliëf en plaatselijk grillige lokale wegen; grote hoogteverschillen bij rivierduin Bergharen;
- onregelmatige, blokvormige verkaveling;
- bebouwing geconcentreerd in dorpen en buurtschappen en verspreid langs open essen en dijken.
Het intergemeentelijke landschapsontwikkelingsplan Druten, Beuningen en Wijchen stelt vervolgens over dit landschaptype dat:
- dit wordt gewaardeerd door de openheid in contrast met de verdichte rivierduinen;
- de overgang naar het rivierduin duidelijk zichtbaar is, vanwege een hogere ligging en aanwezigheid van bos.
Door de ontwikkeling te clusteren wordt niet enkel de mogelijkheid gegeven voorzieningen te delen. Op stedenbouwkundig niveau is daarmee voor de meest compacte oplossing gekozen: centraal op het huidige terrein als toevoeging aan de bestaande bebouwing. Vanuit het landschap en de omgeving ontstaat op deze wijze een compact en kleinschalig bebouwingscluster. Deze clusters zijn kenmerkend voor het rivierduin en tevens elders te vinden, zoals bij enkele grotere agrarische en recreatieve voorzieningen (onder meer Stoeterij de Heumstede). Voorts biedt clustering betere mogelijkheden voor (landschappelijke) inpassing.
Het is mogelijk binnen het bestaande landschapsbeeld de ontwikkeling te salderen. De ligging op het rivierduin maakt een verdere landschappelijke verdichting mogelijk, mits deze wordt gevormd door bos of houtwallen. Door met gebiedseigen beplanting het bestaande sportpark beter in te passen wordt het zicht op het sportpark verzacht en ontnomen. Tegelijkertijd wordt het bestaande verdichte beeld van de rivierduinen versterkt. In hiernavolgende afbeelding wordt een eerste aanzet gegeven voor deze inpassing.
Beoogde inrichting en inpassing Sportpark Schaarweide
Met opgaande beplanting in de overhoeken aan te planten wordt het zicht vanuit de directe omgeving op het gehele sportpark zodanig weggenomen dat het sportpark meer als kleinschalig bos wordt beleefd. De bestaande landschappelijke inpassing aan de oostzijde wordt behouden en wordt middels aanvullende verdichting van de beplanting verder versterkt. Daarbij worden gaten in de groenstructuur opgevuld en de bestaande structuur krijgt gelegenheid door te groeien. Voorts zal, op termijn, vanwege de nieuwe lichtvoorziening en de betere groene inpassing de functie zich beter voegen naar het landschap en de huidige dominante uitstraling, bijvoorbeeld in de schemer, verliezen.
Hiernavolgende afbeelding toont de beoogde ontwikkeling en inpassing op een groter schaalniveau. Hierbij is goed te zien dat het totale sportpark, geredeneerd vanuit de omgeving, zich zal doorontwikkelen tot bos. In vergelijking met de bestaande situatie, afbeelding in paragraaf 2.1.2, blijft de openheid van de kommen en de stroomrug gehandhaafd. De gebiedsvreemde functie (sporten) zal echter, middels groene inpassing en betere verlichting, minder dominant worden ervaren. Voorts uit de ligging en begrenzing van het rivierduin, zoals opgenomen in de streekplanuitwerking, zich nadrukkelijker in het landschapsbeeld. Bestaande zichtrelaties worden daarbij gerespecteerd.
Beoogde situatie
Conclusie
Gelet op de vijf geformuleerde (kern)kwaliteiten kan worden gesteld dat:
- de ontwikkeling, door saldering middels realisatie bos en landschappelijke inpassing, bijdraagt aan het beeld van een kleinschalige rivierduin met afwisseling van bos en open essen. Door de beoogde verlichting zal de lichthinder van het totale complex verminderen en wordt het afwijkende bebouwingscluster in het waardevolle landschap in veel mindere mate benadrukt.
- de ontwikkeling uitgaat van de bestaande, onregelmatige en blokvormige verkaveling;
- door de clustering van de sporthal met de te verbouwen sportkantine een nieuw en kleinschalig bebouwingscluster ontstaat. Dit cluster is, gelet op oppervlakte en hoogte, vergelijkbaar aan enkele omliggende agrarische en recreatieve functies. Middels de inpassing en beoogde aanpassing van de verlichting wordt de huidige dominantie van het sportpark, bijvoorbeeld in de schemering, sterk gereduceerd.
- de totale ontwikkeling versterkt het bestaande verdichte beeld van de rivierduin zonder dat bestaande zichtrelaties verloren gaan. De openheid, van oudsher met name aanwezig op in de kommen en op de oeverwal, blijft geheel behouden terwijl door het nieuwe groen op een kwalitatief goede wijze aangesloten zal worden bij het coulisselandschap ter plaatse.
- door de inpassing met bos de overgang en begrenzing van het rivierduin beter beleefbaar wordt gemaakt. Voorliggende ontwikkeling gaat daarbij uit van bestaande terreinhoogten en de bestaande hoogteverschillen.
Vervolg
De landschappelijke inpassing zal verder uitgewerkt worden in een definitief landschappelijk inpassingsplan voor het gehele sportpark. In dit inpassingsplan zullen eisen worden gesteld aan de landschappelijke inpassing, zodoende dat de landschappelijke kwaliteiten worden behouden/versterkt. Voorgaand is beschreven op welke wijze deze landschappelijke inpassing vorm moet krijgen en is aangetoond dat behoud en versterking van kwaliteiten mogelijk is.
Voorliggend bestemmingsplan regelt dat initiatiefnemer, gelijktijdig met de aanvraag omgevingsvergunning, een inpassingsplan indient. Het college, na advies van een ter zake deskundige, het landschappelijk inpassingsplan beoordelen. Het niet tijdig realiseren van de landschappelijke inpassing wordt aangemerkt als strijdig gebruik. Daarmee is de realisatie van een kwalitatief landschappelijk inpassingsplan voldoende verankerd.
3.1 Europees en nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen wordt mogelijk gemaakt. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Planspecifiek
Vanuit de structuurvisie zijn met name de doelstellingen Nederland bereikbaar en Nederland leefbaar en veilig van toepassing. De nieuwe voorziening wordt gerealiseerd op een bestaand sportcomplex. Daarmee wordt optimaal gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur. De realisatie van nieuwe infrastructuur is niet noodzakelijk. Zoals uit paragraaf 3.1.2. van de voorliggende toelichting zal blijken wordt de voorziening midden in het verzorgingsgebied gesitueerd. Door deze situering in het verzorgingsgebied, voornamelijk bestaand uit Hernen, Bergharen en enkele nabijgelegen buurtschappen, is de locatie makkelijk bereikbaar. Hierdoor wordt een goede afstemming tussen infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling verkregen.
Verder staat er dat, zoals in veel kleine kernen, ook de leefbaarheid in Bergharen en omgeving onder druk staat. Door een impuls te geven aan dit gebied middels het faciliteren van een extra sportvoorziening en uitbreiding van dorpse activiteiten wordt een positieve bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van de kleine kernen. Dit sluit naadloos aan bij de gemeentelijke Strategische visie 2025, waarin wordt gesteld dat het voorzieningenniveau in Bergharen, als 2e kern van de gemeente, op peil gehouden dient te worden. Zoals uit paragraaf 3.1.2. zal blijken is het realiseren van de gewenste sportvoorziening binnen bestaand stedelijk gebied niet mogelijk en niet gewenst. Voorts is het plan niet aan te merken als rijksverantwoordelijkheid. Daarmee is de ontwikkeling geheel in lijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 in artikel 3.6.1 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. De wijziging van artikel 3.1.6 Bro is van toepassing op alle ruimtelijke besluiten die door overheden worden genomen, omdat zorgvuldige benutting van ruimte de grondslag moet zijn van alle ruimtelijke besluiten. Gevraagd wordt om standaard en gemotiveerd de volgende stappen te zetten (“de treden van de ladder”) wanneer een nieuwe ontwikkeling of nieuwe ontwikkelingen om ruimtelijke inpassing vragen.
- Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijven- en haventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal;
- Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om in de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordeling door betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend (multimodaal) ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Stap 1
De vraag naar de sporthal betreft een vraag naar andere stedelijke voorzieningen. Voor de beoordeling of er sprake is van een intergemeentelijke of regionale vraag dient allereerst het verzorgingsgebied (de grootte van de regio)bepaald te worden. Aan de hand van de vraag en het aanbod binnen dit gebied kan geconcludeerd worden of voldoende vraag bestaat.
Verzorgingsgebied
Er zijn overige stedelijke voorzieningen die in een dagelijkse behoefte voorzien en waarbij het verzorgingsgebied sterk overeen zal komen met de afbakening van een regio op basis van woon-werkafstanden. Daarnaast zijn er topvoorzieningen, die een bovenregionale of zelfs landelijk verzorgingsgebied hebben en veel minder een ‘dagelijks’ gebruik kennen. Denk aan topsportcentra en specialistische ziekenhuizen, die een groter verzorgingsgebied omvatten. Voorliggend initiatief voorziet in een sporthal van circa 1.400 m². Daarmee is de beoogde hal aan te merken als dagelijkse behoefte en niet als topsportcentrum, zoals de Rijnhal in Arnhem (7.500 m²) of regionale sportvoorziening, zoals de Olympichal (4.000 m²) en Arcushal (5.250 m²) in Wijchen.
Het verzorgingsgebied van deze dagelijkse behoefte is relatief klein. Dit wordt met name gevormd door de mate van reisbereidheid die passend is bij een dergelijke dagelijkse behoefte. Het NOC NSF rapport 'Ruimte voor sport in Nederland tot 2020' geeft op basis van ervaring aan dat de gemiddelde totale reistijd voor (recreatie en sport-)voorzieningen maximaal 40% van de verblijfstijd bedraagt. Voor een training van 2 uur bedraagt de maximale reistijd 24 minuten. Wanneer uitgegaan wordt van de fiets, met een gemiddelde snelheid van 15 km/uur bedraagt de totale reisafstand 6 kilometer. Hetzelfde NOC NSF rapport stelt verder dat de correctiefactor van een totale reisafstand naar een hemelsbrede reisafstand 1,2 bedraagt. Daarmee is de reisbereidheid voor de sportvoorziening 5 kilometer (hemelsbreed).
Vanuit duurzaamheidsdoelstellingen en de wens sport aan te kunnen bieden aan een zo breed mogelijk publiek kiest de gemeente bewust voor een bereikbaarheid per fiets. De verwachting is dat hierdoor niet alleen bijgedragen wordt aan een groter aandeel fietsbewegingen ten opzichte van motorvoertuigenbewegingen maar tevens bijgedragen wordt aan een hogere sportparticipatiegraad bij kinderen en andere gevoelige doelgroepen. Deze redenatie is tevens in lijn met de nationale en provinciale sportdoelstellingen.
Omdat in beginsel de sporthal gerealiseerd wordt voor de inwoners van Bergharen, Hernen, Leur en eventueel inwoners van enkele omliggende dorpen bestaat het verzorgingsgebied uit een gebied waarin in ieder geval deze kernen zijn gelegen. Aangezien de afstand Hernen - Druten circa 7,5 kilometer bedraagt maakt Druten geen onderdeel uit van het verzorgingsgebied vanuit de ambitie dat dergelijke voorzieningen bereikbaar moeten zijn met de fiets. De afstand Bergharen - Beuningen bedraagt circa 5,5 kilometer, daarmee kan Beuningen ook geen onderdeel uitmaken van het verzorgingsgebied. Vanuit de kernen Bergharen en Hernen geredeneerd bestaat het verzorgingsgebied uit de overlap tussen de rode en de oranje cirkel. Over de hiernavolgende afbeelding dient wel opgemerkt te worden dat geen rekening is gehouden met de sterke barrièrewerking van de Maas.
Reisbereidheid sportvoorzieningen
Het theoretische model dat uitgaat van een maximale reisbereidheid van 5 kilometer (hemelsbreed) heeft zich in de praktijk reeds bewezen bij onder meer volleybalvereniging Hurry Up. Deze vereniging is wegens minimale locatie-eisen voor een belangrijk deel verhuisd van Hernen naar Wijchen. Deze nieuwe locatie (sporthal Arcus) is hemelsbreed op iets meer dan 5 kilometer van Hernen en op circa 7 kilometer van Bergharen gelegen. Dat de locatie daarmee op de grens van cq. net buiten de reisbereidheidgrenzen is gesitueerd blijkt uit het sindsdien sterk gereduceerde ledenaantal.
Binnen het verzorgingsgebied zijn thans een aantal sportaccommodaties gevestigd. Veel van deze accommodaties zijn sportzalen of gymlokalen. Gelet op de eisen vanuit de volleybalbond (Nevebo), korfbalbond (KNKV) en de voetbalbond (KNVB) zijn al deze locaties niet geschikt. Zo heeft de Nederlandse Volleybal Bond (Nevobo) voor het speelveld de eis gesteld dat deze in het totaal (incl. vrije ruimte) 24 bij 15 meter moet bedragen met een vrije speelhoogte van minimaal 7 meter. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de benodigde ruimte voor speelbanken of bijvoorbeeld sponsorborden langs het veld. De oppervlakten van de sportvelden in het verzorgingsgebied voldoen niet aan het vereiste minimum of de zaal kent een ontoereikende vrije speelhoogte.
Concreet gaat het om de volgende locaties: de Zandloper te Bergharen, de Mijlpaal te Hernen en De Hostert te Batenburg. De Zandloper in Bergharen beschikt over een gymzaal met een vloeroppervlak van 277 m², De Mijlpaal in Hernen over een gymzaal met een afmeting van 252 m² en De Hostert in Batenburg over een klein gymzaaltje van 190 m². Volgens hiernavolgend overzicht zijn deze gymzalen goed bezet, waarbij zij opgemerkt dat de gymzaal in De Hostert niet voldoet aan de norm voor bewegingsonderwijs en op termijn wellicht zal moeten sluiten. Omdat de sporters veelal werken of schoolgaand zijn vormt de beschikbaarheid van daguren geen reëel alternatief. Deze drie binnensportaccommodaties kunnen niet voldoen aan de door Stichting Schaarweide gecalculeerde behoefte aan sportcapaciteit. Daar komt bij dat deze gymzalen functioneel gezien qua oppervlak en inrichting te beperkt zijn voor de door Stichting Schaarweide gewenste binnensporten.
De gymzalen in De Zandloper en De Mijlpaal zijn gesticht in 1975 respectievelijk in 1980 en technisch afgeschreven. Vernieuwbouw van de beide gymzalen conform de huidige eisen voor bewegingsonderwijs en binnensport is ter plekke niet mogelijk en financieel onwenselijk. De renovatiekosten zullen waarschijnlijk meer dan 70% van de nieuwbouwkosten bedragen, waardoor nieuwbouw is aan te bevelen.
Beschikbaarheid sportzalen
In de omgeving van het verzorgingsgebied zijn wel sportlocaties die voldoen aan de minimale eisen. Dit betreft de Arcushal in Wijchen, Sporthal de Heuvel in Druten, Sporthal de Tinnegieter te Beuningen. Ondanks dat deze sporthallen buiten het verzorgingsgebied zijn gesitueerd is bekeken of hier sprake is van een restcapaciteit. De capaciteitsgegevens van de sporthal in Druten zijn hiernavolgend opgenomen, de beschikbaarheid van de Arcushal is hiervoor weergegeven.
Beschikbaarheid sporthal De Heuvel te Druten
De sporthal in Beuningen wordt privé geëxploiteerd en heeft een bezettingsgraad van 72%. Normaal zit de sporthal vol van 9-15 uur met scholen en van 16-22/23uur met sporters/verenigingen. In winterperiode zit de sporthal helemaal vol in verband met 'buitensporten' die binnen komen sporten (korfbal, hockey).
Sporthal Arcus biedt functioneel gezien weliswaar mogelijkheden maar heeft roostertechnisch geen capaciteit. De vraag kan niet op één locatie worden gehuisvest. Onder meer in verband met de spelmaterialen is het niet wenselijk te sporten in meerdere locaties. De korfbalvereniging heeft thans meerdere trainingslocaties. Het faciliteren van trainingen is daarbij zeer lastig. Daarnaast bieden meerdere locaties geen mogelijkheid tot een verenigingsgebouw en is de identiteit, continuïteit en levensvatbaarheid van de vereniging een constant punt van zorg. Zoals ook aangetoond met bij de verhuizing van de volleybalvereniging is het moeten uitwijken naar alternatieve locaties op een (te) grote afstand een zeer negatieve impuls voor de bestaande verenigingen. Zoals verderop in de toelichting is gesteld is het behoud van de sportverenigingen voor de leefbaarheid in de kernen als belangrijk speerpunt binnen de gemeente Wijchen aangemerkt.
De voetbal-, korfbal-, en tennisvereniging zijn reeds gesitueerd op het sportpark Schaarweide. De gemeente heeft zich als ambitie gesteld de binnen- en buitensporten elkaar te laten ondersteunen. Deze ambitie en verdere logistieke onoverkoombaarheden staat het uitwijken naar andere locaties in Wijchen, Druten of Beuningen in de weg. Kijkend naar de capaciteitsgegevens van de hallen in Wijchen, Druten en Beuningen kan ook voor deze sportactiviteiten worden gesteld dat er onvoldoende restcapaciteit in de avonden voorhanden is.
De totale vraag in het verzorgingsgebied naar een indoor sportvoorziening zoals beoogd is niet bekend. Wel is bekend dat vanuit de vier sportverenigingen een bepaalde vraag naar een indoor sportvoorziening bestaat. Met de realisatie van de sporthal komt er een volledige samenwerking tussen vier sportverenigingen tot stand (vv UHC, LTV Harava, Hurry Up en Fortuna ’74). Dit zorgt voor een efficiënte exploitatie met een brede basis van circa 850 leden.
De voetbal- en tennisvereniging merkt onder de leden een stijgende behoefte naar een indoor trainingsvoorziening waarbij geen afhankelijkheid met het weer bestaat. De korfbalvereniging wil graag het jaarrond trainen en mist derhalve een dergelijke trainings- en speelvoorziening. De volleybalbond heeft in het verleden besloten de eisen aan te scherpen voor de speelvelden. Vanuit deze aanscherping was de huidige sportzaal in Hernen ontoereikend en niet langer houdbaar. De verplichte verhuizing naar de Arcushal heeft veel leden gekost. Ook de voetbalvereniging diende met haar zaalvoetbaltak uit te wijken naar omliggende faciliteiten. Zoals aangegeven is de korfbalvereniging thans in meerdere locaties 'gehuisvest'. Zowel bij de korfbal- als bij de volleybalvereniging zijn trainingstijden en trainingsplaatsen op lange termijn onzeker. Deze onzekerheid gaat ten koste van de continuïteit en levensvatbaarheid van de verenigingen en maakt de behoefte in toenemende mate zeer actueel.
Deze behoefte wordt bevestigd door het voor de ontwikkeling uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek van SemadAdvies. Hierin wordt gesteld dat er voldoende vraag bestaat naar een nieuwe sporthal op het sportpark. Uit opgaven van deze potentiële gebruikers komt een direct verwachte bezetting van de sporthal van 50,1%, dit is iets onder het landelijk gemiddelde van 60%. Deze bezettingsgraad is een direct gevolg van de vraag. Deze vraag doet zich met name in de (na)middag- en avonduren voor. Stichting Schaarweide verwacht de bezetting minimaal op 60% te kunnen krijgen onder meer door het benutten van de groeimogelijkheden in bezetting overdag en de intensivering van gebruik in (na)middag- en avonduren. Vanuit de studie voor reisbereidheid blijkt dat de hal niet alleen Hernen, Bergharen en omliggende buurtschappen bedient maar dat tevens de woonwijken aan de westkant van Wijchen binnen de maximale reisafstand vallen. Dit biedt kansen voor de genoemde intensivering. Gelet op de bestaande actuele vraag zal de beoogde sporthal een centrale functie vervullen in het westelijk deel van de gemeente Wijchen. Voorts zal het aantal sporters door de verwachte sluiting van de sportvoorziening in Batenburg en door de verhoging van de sportparticipatie, naar verwachting, verder stijgen. Hiermee zal ook de bezettingsgraad stijgen.
De hal zal multifunctioneel gebruikt gaan worden; dat wil zeggen enerzijds ten behoeve van de hiervoor genoemde sportactiviteiten en anderzijds als gemeenschappelijke ruimte voor de dorpen. Dit gebruik is overeengekomen met de reeds bestaande dorpshuizen. Tijdens de planvormingsfase is contact geweest tussen de besturen van de dorpshuizen De Mijlpaal uit Hernen/Leur en De Zandloper in Bergharen. Uit deze contacten is al snel duidelijk geworden dat een sporthal zowel sportief, als ook voor de leefbaarheid een verrijking kan worden voor de Bergharense, Hernense en Leurse gemeenschap en omgeving. Het voorliggende initiatief kent dan ook een sterk draagvlak in de samenleving alsook in de gemeenteraad. Het is om deze reden dat de gemeentelijke investering van € 2 miljoen, zelfs in tijd van bezuinigingen, te verantwoorden is.
De besturen van de dorpshuizen en de sporthal hebben een samenwerkingsconvenant ondertekend om aan te geven dat ze positief staan ten opzichte van de komst van een sporthal, maar tevens dat de komst van een sporthal niet alleen positieve consequenties heeft voor het gebruik van de bestaande dorpshuizen. Een gedeelte van de bestaande sportactiviteiten zal verplaatst worden naar de sporthal. Maar om te voorkomen dat er roofbouw wordt gepleegd op elkaars bestaansmogelijkheden is een aantal uitgangspunten voor samenwerking en stimulering van elkaars succes vastgelegd in het samenwerkingsconvenant. De belangen van sportverenigingen en die van de Zandloper en Mijlpaal worden op elkaar afgestemd.
Stap 2
De behoefte uit de regio naar de sportvoorziening kan niet binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Hieraan ligt een aantal redenen ten grondslag.
- De gemeente en de verenigingen hebben de doelstelling binnen- en buitensport aan elkaar te verbinden. Het verder versnipperen van sportvoorzieningen leidt tot vele kleine voorzieningen die elk afzonderlijk moeilijk levensvatbaar en exploitabel zijn. Derhalve dient de sporthal gekoppeld te worden aan buitenvelden. In tegenstelling tot nieuwe woon- en bedrijfslocaties is de aanleiding voor het bouwen op de planlocatie, buiten stedelijk gebied, het bestaande terrein en de bestaande voorzieningen en (vrijwilligers)structuren. De kracht zit in de combinatie van bestaande voorzieningen en terreinen en de binnensportaccommodatie. Een alternatieve locatie zou betekenen dat het gehele sportcomplex binnen de contouren een nieuwe plek zou moeten krijgen.
- Het sportpark is in het verleden bewust tussen de kernen Bergharen en Hernen gesitueerd. De gemeente Wijchen heeft hiertoe besloten, omdat aparte sportvoorzieningen per kern niet meer te behouden waren en daarmee niet meer haalbaar bleken. Door de sportvoorzieningen te bundelen zijn deze levensvatbaar. In het kader van de leefbaarheid in de kleine kernen is het van essentieel belang dat voorzieningen binnen handbereik van alle bewoners worden aangeboden. Soortgelijk argument gaat nu wederom op. Uit de afbeelding van de reisbereidheid (voorgaand) blijkt dat het zoekgebied voor een nieuwe sporthal voor de inwoners van Hernen, Bergharen en omliggende dorpen zoals Batenburg en Leur het gebied rondom de kern Hernen betreft. Het realiseren van een geheel nieuw sportcomplex in de kern is in verband met het ontbreken van bouwlocaties met voldoende afstand tot geluidsgevoelige objecten niet mogelijk. Het verwerven van grondposities binnen de kern om deze bouwlocaties mogelijk te maken vergt het uitkopen van bestaande functies en is, wegens de daaraan verbonden hoge verwervingskosten, economisch niet uitvoerbaar. Het alleen realiseren van een sporthal staat bovendien haaks op de gemeentelijke beleidslijn en de motivatie zoals gegeven onder punt 1. Voorts is opwaardering van de bestaande sportvoorzieningen economisch niet uitvoerbaar (zie punt 1).
- Het realiseren van een sporthal buiten het verzorgingsgebied gaat voorbij aan de wensen van de bewoners en gemeente. Daarmee zal de financiële drager en dus de economische haalbaarheid van het plan vervallen. De sportparticipatiegraad zal dalen en door de geminimaliseerde fietsbaarheid zal het aandeel motorvoertuigbewegingen aanzienlijk stijgen.
- Voor de leefbaarheid in de kleine kernen is het van essentieel belang dat (sport)voorzieningen worden aangeboden. De sportvoorziening zal de dynamiek in de kleine kernen sterk verbeteren. Het aanbieden van deze voorzieningen is dan ook geheel in lijn met de Strategische visie Wijchen 2025. Hierin wordt onderstreept dat Bergharen zich als tweede kern dient te blijven manifesteren en als zodanig over een basisvoorzieningenniveau dient te beschikken. Ook pas het aanbieden van de sportvoorziening in de provinciale beleidslijn omtrent een vitaal buitengebied.
Stap 3
Multimodaal ontsloten wil zeggen dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerwijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten. Bij personenvervoer heeft het vooral betrekking op de auto en openbaar vervoer. Bij goederenvervoer heeft dit betrekking op weg, rail en/of water.
Bij voorliggend initiatief wordt enkel personenvervoer verwacht. De multimodale ontsluiting hierbij wordt gevormd door de strategische ligging nabij provinciale doorgaande wegen en direct aan de doorgaande weg Bergharen-Hernen. De ligging is niet alleen strategisch nabij provinciale doorgaande wegen maar tevens strategisch midden in het verzorgingsgebied. Daarmee is het sportpark, zeker vanuit het genoemde verzorgingsgebied, per auto optimaal te bereiken. Buslijn 563 haltert direct nabij de oostelijke entree van het sportpark. Deze buslijn doet de plaatsen Wijchen, Hernen en Bergharen aan. Middels deze route wordt een aanzienlijk deel van het verzorgingsgebied verbonden met de planlocatie. Voorts zijn de omliggende wegen voor een belangrijk deel voorzien van een losliggend fietspad. Daarmee is de ontsluiting niet alleen voor auto en openbaar vervoer adequaat maar ook voor vormen van langzaam verkeer zoals fietsen.
Conclusie
Middels deze paragraaf wordt voldoende uitwerking gegeven aan de redenatielijn zoals vervat in de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee vormt het Besluit ruimtelijke ordening geen belemmering voor de realisatie van het beoogde bouwplan op sportpark Schaarweide.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te realiseren.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Barro beschrijft, na de 1e aanvulling van 1 oktober 2012 vijftien onderwerpen zoals Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Ecologische hoofdstructuur en Verstedelijking in het IJsselmeer.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op een van de projecten aangewezen in het Barro. Bovendien omvat het plan geen nationaal belang. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor dit plan.
3.2.1 Structuurvisie Gelderland 2005
Het 'Streekplan Gelderland 2005' is door de Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005 vastgesteld en geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Dit streekplan voorziet in een integrale herziening van het vigerende ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland (streekplan Gelderland 1996 en de daaropvolgende partiële herzieningen). Het plan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren, is dit streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Het streekplan is een kaderscheppend plan voor diverse uitwerkingen.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. De provincie heeft haar ruimtelijke visie tot 2015 vastgelegd op de streekplankaart.
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen. Hierbij wordt bevorderd dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen deze benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken binnen het gebied.
De structuurvisie verdeelt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden:
- het rode raamwerk;
- het groen-blauwe raamwerk;
- het multifunctionele gebied.
Deze gebieden zijn weergegeven op de Beleidskaart ruimtelijke structuur.
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze Beleidskaart weergegeven.
Beleidskaart ruimtelijke structuur (plangebied nabij pijl)
Het plangebied ligt in het 'multifunctioneel gebied'. Dit gebied omvat het bebouwd gebied buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het multifunctioneel gebied is ruimte voor meervoudig ruimtegebruik (verweven functies) in dorpen, steden en landelijk gebied.
Voorts maken de gronden onderdeel uit van het provinciaal waardevol landschap Rivierduin Wijchen – Bergharen. Waardevolle landschappen zijn gebieden met (inter)nationaal en provinciaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten van visuele, aardkundige en/of cultuurhistorische aard, en in de relatie daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De 'ensemble'-waarde van deze gebieden is groot, dat wil zeggen dat de samenhang tussen de verschillende landschapsaspecten groot is. Grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol bij het in stand houden van de landschapskwaliteiten. Het ruimtelijk beleid voor waardevolle landschappen is gericht op het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. Middels de waardevolle landschappen geeft de provincie Gelderland uitwerking aan de voormalige nationale landschappen zoals Rivierenland. In paragraaf 3.2.4 is nader ingegaan op de ligging in het waardevolle landschap.
Onderhavig plan betreft Multifunctioneel gebied. Een sporthal past binnen deze gebiedstypologie. Er ontstaat derhalve geen strijdigheid met de provinciale structuurvisie.
3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Vervolgens is de eerste herziening RVG op 27 juni 2012 vastgesteld. Deze eerste herziening bevat, ingevolge de op handen zijnde aanpassingen van de Wro, geen ontheffingen meer voor voorzienbare situaties. Bovendien heeft de provincie enkele regels over bedrijventerreinen, molenbiotopen en glastuinbouwgebieden aangepast. Op 19 december 2012 volgde een tweede herziening om de aanleg van een sportcomplex in Zaltbommel mogelijk te maken. Vervolgens volgde op 29 mei 2013 een derde herziening.
De regels in de RVG hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden afgestemd op deze verordening. De regels hebben met name betrekking op het landelijk gebied. Enkele onderwerpen die in de RVG worden geregeld zijn verstedelijking, bedrijventerreinen, recreatiewoningen en -parken, glastuinbouw, waterwingebieden, ecologische hoofdstructuur en Nationale landschappen.
Planspecifiek
Hiernavolgend zijn de onderwerpen behandeld die mogelijkerwijs van toepassing zijn op onderhavig plan.
Verstedelijking
Nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van wonen en werken zijn in beginsel slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied en binnen de zoekzones wonen en werken in het Streekplan. Op de volgende afbeelding zijn deze gebieden weergegeven.
Uitsnede RVG kaartblad Verstedelijking (planlocatie rood omcirkeld)
De planlocatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. In een bestemmingsplan kan nieuwe bebouwing
mogelijk gemaakt worden buiten bestaand stedelijk gebied indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een ontwikkeling die redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen het stedelijk gebied of de zoekzones. Hiertoe is in paragraaf 3.1.2 een motivatie opgenomen. Ingevolge de RVG dient deze ontwikkeling bij te dragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In paragraaf 3.2.4 wordt hier verder op ingegaan.
Ecologische hoofdstructuur
Het gebied rondom het sportpark is in de RVG aangewezen als EHS gebied. Hiernavolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied en het areaal EHS. In paragraaf 4.4 is ingegaan op de ligging nabij de EHS.
Uitsnede RVG kaartblad EHS (planlocatie rood omcirkeld)
Waardevol open gebied / Nationaal landschap
In een bestemmingsplan mogen geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die de openheid van de waardevolle open gebieden aantasten. Daarnaast moet er, bij nieuwe ontwikkelingen binnen een nationaal landschap, gemotiveerd rekening worden gehouden met de optimale benutting van de mogelijkheden om binnen het nationaal landschap de woningbehoefte door herstructurering te ondervangen. Tevens kunnen in gebieden binnen een nationaal landschap slechts bestemmingen worden toegestaan voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied behouden of versterken. Voorliggende planlocatie is niet gesitueerd in een waardevol open gebied of in een Nationaal landschap. Gelet op de ligging in een waardevol landschap is paragraaf 3.2.4 opgenomen. Hieruit blijkt dat het bestaande sportcomplex landschappelijk beter wordt ingepast.
Daarmee voldoet voorliggend bestemmingsplan aan de regels vanuit de RVG.
3.2.3 Ontwerp Omgevingsvisie & Verordening
De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.
Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen. Bestuurlijke en maatschappelijke organisaties en inwoners van Gelderland hebben van februari 2012 tot en met april 2013 hun visie gegeven op de opgaven waar Gelderland op uiteenlopende terreinen voor staat.
Tot juli 2013 heeft het ontwerp van de visie ter inzage gelegen. In november 2013 worden de zienswijzen beantwoord in een commentaarnota. Provinciale Staten stellen de omgevingsvisie, samen met een omgevingsverordening, eind 2013 vast.
De titel ‘Gelderland anders’ duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent ‘Gelderland anders’ een andere manier van sturen door de provincie. Niet vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Maar vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema’s.
- Dynamisch duidt op economischestructuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid.
- Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit.
- Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken.
Deze Omgevingsvisie is een eerste stap van de provincie om samen te werken aan ‘opgaven’ die de provincie en haar partners delen. Over wat er in Gelderland ‘te doen’ is en wat ons verbindt. Gelderland te ontwikkelen met kwaliteit. Dat betekent in veel gevallen afscheid nemen van regels en maatvoering en in plaats daarvan sturen op doelen. Dit vraagt om een deels aangepaste instrumentenkoffer, met bestaande maar ook met nieuwe instrumenten.
Planspecifiek
Onderstaand is ingezoomd op het relevante ruimtelijke beleid zoals dat nu opgenomen is in de ontwerp omgevingsvisie en verordening. Inzicht wordt gegeven hoe onderhavig bestemmingsplan zich verhoudt tot het in ontwikkeling zijnde ruimtelijke beleid van de provincie.
Verwevingsgebied
Het plangebied is gelegen in verwevingsgebied. In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. Voor ondernemers is er in deze gebieden ruimte om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden. Bedrijven krijgen extra groeiruimte - kunnen voor de niet-grondgebonden veehouderijtak een groter bouwblok verkrijgen dan 1 hectare - wanneer zij extra stappen zetten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De rol van de provincie is voor dit gebied: normerend, inspirerend en verbindend. Vanuit de gebiedstypering verwevingsgebied volgen geen randvoorwaarden of restricties voor onderhavig plan.
Stadsregio
Het plangebied is tevens gelegen in een stadsregio. Een stadsregio kent een mooie combinatie van stedelijke kwaliteiten, kleine stadjes en dorpen en verschillende natuurgebieden, mooie landschappen en cultuurhistorische kwaliteiten. Het kwaliteitsdenken concentreert zich op de kwalitatieve werking van het stedelijk netwerk. De volgende kwaliteitsambities zijn van belang:
- versterking van de stedelijk structuur met aandacht voor de kwaliteiten van de bestaande woningvoorraad en goede en bereikbare voorzieningen;
- ontwikkeling van een vitaal en leefbaar ommeland, rekening houdend met demografische ontwikkelingen, waar gebiedskwaliteiten verbonden worden met ruimte en mogelijkheden tot ontwikkeling;
- innovatieve en economische structuurversterking met aandacht voor TOP-sectoren en brede basiseconomie, waarbij goed vestigingsklimaat onontbeerlijk is;
- verbetering van de bereikbaarheid met aandacht voor verdere verbetering bestaande infrastructuur (inclusief de doortrekking van de A15), de corridorfunctie met logistieke hot-spots en hoogwaardig openbaar vervoer (de zogenaamde S-as van Wijchen naar Zevenaar).
Vanuit de gebiedtypering stadsregio is voor onderhavig plan vooral het tweede punt van belang. Een vitaal en leefbaar ommeland moet ontwikkeld worden in combinatie met de aanwezige gebiedskwaliteiten. Voor het inpassen in het plan met behoud van de bestaande kwaliteiten wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4. In deze paragraaf is beschreven hoe de bestaande kwalitatieve inpassing behouden blijft. Voorts draagt een nieuwe sporthal bij aan een vitaal en leefbaar ommeland. De demografische behoefte en de regionale oplossing daarvoor is in paragraaf 3.1.2 toegelicht.
Verstedelijking: Gelderse Ladder voor Duurzame Verstedelijking
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voorziet in een motivering van de behoefte en locatiekeuze volgens de volgende voorkeursvolgorde :
- Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte;
- Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a blijkt dat sprake is van een actuele behoefte, wordt beschreven in hoeverre in de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gebouwen door herstructurering, transformatie of anderszins;
- Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet middels benutting van beschikbare gebouwen kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre in de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door nieuwbouw op beschikbare gronden;
- Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel c, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre in de behoefte kan worden voorzien door benutting van bestaande bebouwing in het landelijk gebied door hergebruik, herstructurering, transformatie of anderszins, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
- Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel d, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet middels benutting van bestaande bebouwing in het buitengebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties aansluitend op het bestaand stedelijk gebied die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
- Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel e, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet aansluitend op het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre kan worden voorzien in de behoefte op locaties die niet aansluiten op het bestaand stedelijk gebied, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De bovenstaande criteria zijn overgenomen uit de ontwerp ruimtelijke verordening behorende bij de omgevingsvisie. Het eerste criterium is gelijk aan het 1e criterium van de ladder voor duurzame verstedelijking op rijksniveau. In de toelichting op de omgevingsvisie is ook opgenomen dat de Gelderse ladder is ontwikkeld als aanvulling op de Rijksladder om initiatieven in een bredere en juist integralere context af te wegen. In paragraaf 3.1.2 is de Rijksladder doorlopen in deze context. Daarmee wordt in het voorliggende bestemmingsplan in belangrijke mate al rekening gehouden met de Gelderse variant.
Relatie burger - overheid
In de omgevingsvisie wordt de veranderende relatie tussen burger en overheid aangemoedigd. De Provincie wil ruimte bieden aan mensen die initiatief nemen. Zoals uiteengezet in paragraaf 2.2.1 is het voorliggende initiatief een burgerinitiatief. Daarmee past het voorliggende initiatief bij de door de provincie graag geziene rol van overheid en burger.
3.2.4 Streekplanuitwerking Waardevolle landschappen
De kernkwaliteiten voor het nationale landschap zijn middels de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten waardevolle landschappen” vastgelegd. Deze streekplanuitwerking is op 16 mei 2006 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In deze uitwerking is opgenomen dat voor delen van waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of Waardevolle open gebieden liggen, het ‘ja, mits’-regime geldt: activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen binnen waardevol landschap 10 'Rivierduin Wijchen-Bergharen'. Binnen dit waardevolle landschap zijn 3 deelgebieden geformuleerd. Zoals aangegeven op hiernavolgende verbeelding is het plangebied gesitueerd binnen deelgebied 1 'rivierduinen'.
Uitsnede streekplanuitwerking (plangebied rood omcirkeld)
De kernkwaliteiten voor dit deelgebied zijn:
- kleinschalige rivierduinen met afwisseling van bos, vennen, houtwallen en open essen, microreliëf en plaatselijk grillige lokale wegen;
- onregelmatige, blokvormige verkaveling;
- bebouwing geconcentreerd in dorpen en buurtschappen en verspreid langs open essen en dijken.
In paragraaf 2.2 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de wijze waarop met de kernkwaliteiten wordt omgegaan. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling niet strijdig is aan deze kernkwaliteiten.
3.2.5 Beleidsnota 'Gelderland Sportland' en uitvoeringsprogramma
In de beleidsnota 'Gelderland Sportland' geeft de provincie haar visie op sport. De beleidsnota is in 2009 vastgesteld. De beleidsnota wil zowel de breedtesport als de topsport stimuleren met als doel 'om sport en bewegen in Gelderland samen met onze partners de komende jaren in de volle breedte op een hoger niveau te brengen'.
In het uitvoeringsprogramma 'Gelderland Sport! 2013-2016' stelt de provincie met de inzet van sport in 2016 een gezonde, vitale en aantrekkelijke provincie te willen worden. Samen met de partners van de provincie wordt gezocht naar de verbinding met de thema's Vitale samenleving, Excellente prestaties en Economische impact. Daarbij wordt gefocust op vijf kernsporten: atletiek, judo, hippische sport, volleybal en wielersport. Het uitvoeringsprogramma heeft als doel de verschillende beleidsterreinen waar de provincie zich mee bezig houdt, zoals ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit, te verbinden.
Planspecifiek
In de beleidsnota is de ambitie opgenomen van een leven lang sporten en bewegen. Centraal in Gelderland Sportland staat dat Gelderse burgers, met of zonder beperkingen, de gelegenheid moeten krijgen een leven lang te sporten en te bewegen en daarin de sport van hun keuze kunnen beoefenen. Vanuit het motto 'hoe breder de basis, hoe hoger de top' wordt een sterke sportinfrastructuur nagestreefd. Voorliggend initiatief is passend binnen het provinciale voornemen de sportinfrastructuur te versterken. Gelijk als de provincie is de gemeente van mening dat burgers de gelegenheid moeten krijgen een leven lang te sporten en te bewegen. Om ook kinderen en mensen met beperkingen deze gelegenheid te geven is in paragraaf 3.1.2. bewust gekozen voor een reisbereikbaarheid per fiets.
In het uitvoeringsprogramma worden door sportontwikkelingen kansen gezien voor vitaliteit van steden en regio's en wordt gesteld dat sport een positief effect heeft op leefbaarheid, sociale cohesie en identiteit. Onder meer de leefbaarheid en vitaliteit in kleine kernen, zoals Bergharen en Hernen, staat onder toenemende druk. Middels de beoogde ontwikkeling wordt een duurzaam antwoord gegeven op deze druk. Daarmee is de beoogde ontwikkeling geheel in lijn met het provinciale sportbeleid.
3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Druten, Beuningen en Wijchen (2006)
De gemeenten Beuningen, Druten en Wijchen hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan op laten stellen (december 2006, DLV, Brons & Partners). Het plan geeft inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden en keuzen in het landschap voor de komende 10 jaar. Daarnaast zijn een aantal projecten benoemd voor de komende 10 tot 15 jaar. Het LOP vormt een vervolg op en herziening van de bestaande landschapsbeleidsplannen.
Het LOP geeft vanuit landschappelijk oogpunt aan welke functies in de deelgebieden gewenst zijn. Voor nieuwe ontwikkelingen en functieveranderingen geeft het LOP de landschappelijke randvoorwaarden aan. Het vormt een beleidskader om de bestaande waarden te behouden en daarnaast dient het plan als toetsingskader voor ontwikkelingen in het landschap. Zowel de natuurlijke omstandigheden als de mens hebben in de loop van de geschiedenis bijgedragen aan de vorming van het rivierenlandschap met de kenmerkende uiterwaarden, oeverwallen en kommen tussen de Waal en de Maas. Bijzonder in het gebied is het voorkomen van de stuifduinen en oude oeverwallen. In het LOP is het gehele plangebied ingedeeld in landschaptypen.
Planspecifiek
Onderstaand een uitsnede uit het landschapsontwikkelingsplan met aanduiding van landschapstypen.
Landschapstypen (Bron: landschapsontwikkelingsplan 2006, DLV, Brons & Partners)
Het plangebied is gelegen nabij de pijl in landschapstype V, Oude oeverwallen op de grens met landschapstype IV Rivierduinen, vlakten en donken. Dit landschaptype wordt gewaardeerd door de openheid in contrast met de verdichte rivierduinen. De overgang naar het rivierduin is duidelijk zichtbaar, vanwege de hogere ligging en de aanwezigheid van bos. In paragraaf 2.2 is gemotiveerd op welke wijze de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.
3.4.1 Strategische visie Wijchen 2025
In de strategische visie WIjchen 2025 is de gewenste ontwikkelingsrichting van de gemeente Wijchen aangegeven en worden de strategische opgaven tot 2025 benoemd. De gemeente bestaat uit de kern Wijchen en uit een landelijk gebied met daarin de kerkdorpen: Leur, Hernen, Bergharen, Batenburg, Niftrik, Balgoij en Alverna.
In de strategische visie worden twee doelstelling onderscheiden:
- groei en een kwaliteitsimpuls;
- het ontwikkelen van de kernen en land in duurzame samenhang.
Met de eerste doelstelling streeft de gemeente Wijchen naar een verantwoorde en geleidelijke groei van de
Wijchense bevolking met behoud van het eigen karakter van Wijchen. Ongebreidelde groei is niet de bedoeling, het ontwikkelen van kwaliteit wél. Verdere groei maakt deze kwaliteit bereikbaar.
Met de tweede doelstelling streeft de gemeente Wijchen naar stedelijke en landelijke kwaliteiten, die in onderlinge samenhang wordt ontwikkeld. Voor de kern Wijchen en het landelijk gebied moet allebei aandacht zijn en relaties tussen beiden moeten worden versterkt.
De gemeente streeft naar het zo goed mogelijk benutten van de ruimte in bestaand stedelijk gebied voor het bouwen van woningen (inbreiding en revitalisering). Dit moet onder ander leiden tot bloeiende en levendige kernen. Daarnaast zijn twee gebieden aangewezen voor grootschalige stedelijke ontwikkeling: Huurlingsedam en Wijchen West. Tot slot zet Wijchen in op duurzame vormen van vervoer, middels onder andere de ontwikkeling van de regiorail.
Planspecifiek
In de strategische visie 2025 wordt, zoals hiervoor beschreven, gestreefd naar bloeiende en levenskrachtige kleine kernen. Voor Bergharen is hierin een lokale centrumfunctie. De kern vormt de 2e kern van de gemeente Wijchen en dient derhalve te beschikken over een minimaal basisniveau aan voorzieningen. Sport en sportvoorzieningen dragen voor een belangrijk deel bij aan de doelstelling om te komen tot levenskrachtige kernen in de gemeente. Een sporthal op Schaarweide past uitstekend in deze visie.
3.4.2 Structuurvisie Wijchen
Deze structuurvisie betreft een doorvertaling van de acht strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025, zoals in 2007 is vastgesteld. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
- herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
- ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
- aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
- versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
- nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
- kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
- ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
- behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
- extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
- behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.
Uitsnede structuurvisie Wijchen (Bron: structuurvisie Wijchen, 2009; Royal Haskoning)
De structuurvisie is voorzien van een projectenlijst waarin alle grotere ruimtelijke ontwikkelingen zijn benoemd en wordt aangegeven op welke wijze de financiering van het project is voorzien.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling past binnen de structuurvisie en versterkt de gedachte van vitaal platteland en sterke kleine kernen.
3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan
Het gemeentelijk Verkeers- en vervoerplan, schetst de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor een periode van 10 jaar (2008 – 2018/ 30 oktober 2008 door de raad vastgesteld). In het Verkeers- en vervoersplan komen verschillende aandachtsvelden aanbod, zoals: parkeren, fietsen en openbaar vervoer,
Parkeren
Een belangrijk aandachtsveld is het parkeren. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door een passend aanbod van parkeerruimte. Het huidige parkeerbeleid van de gemeente kent de volgende pijlers:
- In principe dient elk gebied, voorziening, complex, bedrijf of instelling in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij is het belasten van omliggende gebieden met parkeerdruk door een plaatselijk tekort ongewenst.
- Er wordt naar gestreefd om in de toekomst geparkeerde auto’s zoveel mogelijk aan de openbare ruimte en aan het zicht te onttrekken. Als spanning ontstaat tussen parkeren en de omgevingskwaliteiten wordt gestreefd naar gebouwde voorzieningen. Parkeerterreinen met gestald blik, maar ook straten overvol met auto’s zijn namelijk ongewenst.
- Het parkeerbeleid is restrictief in die gebieden waar de ruimte schaars is, de aanwezigheid van de auto ongewenst is en waar alternatieven beschikbaar zijn.
Per activiteit en gebied worden parkeernormen gehanteerd. Deze parkeernormen kwantificeren de benodigde parkeercapaciteit uitgedrukt in aantal parkeerplaatsen. Met dat aantal parkeerplaatsen kan een gebied of complex in de eigen parkeerbehoefte voorzien. De gemeente Wijchen sluit aan bij de door het CROW (Nationaal kenniscentrum verkeer, vervoer en infrastructuur) opgestelde landelijke parkeernormen.
Planspecifiek
De uitbreiding van de sportvoorzieningen met een sporthal zal effect hebben op het aantal benodigde parkeerplaatsen. In aansluiting op het beleid zal deze parkeerbehoefte op eigen terrein worden opgelost. Eveneens wordt hierin gestreefd naar een landschappelijke inpassing zodoende rekening te houden met de omgevingskwaliteit van het landelijk gebied. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.
3.4.4 Vigerend bestemmingsplan
Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied is bestemmingsplan ‘Buitengebied Wijchen’. Dit plan is vastgesteld op 9 juni 2011 door de gemeenteraad van de gemeente Wijchen. Hiernavolgend is een uitsnede van het betreffende plandeel opgenomen. De planlocatie is rood omlijnd.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan inclusief plangrens (rood)
Het bestemmingsplan staat totaal 1.265 m² aan bebouwing toe. Over de situering van dit metrage doet het bestemmingsplan geen uitspraken, los van de voorwaarde dat 5 meter afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet worden aangehouden. De goot- en bouwhoogte van de bebouwing wordt gesteld op de bestaande goot- en bouwhoogte.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
De uitvoerbaarheid van een plan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij herinrichtingsituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Op de locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
2. Doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie. Op basis van het onderzoek kan beoordeeld worden in hoeverre de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor het beoogde gebruik.
Het resultaat van het onderzoek is dat de hypothese van het onderzoek "De gehele locatie is onverdacht" aangenomen dient te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
4.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet in de toevoeging van een sporthal, de beperkte uitbreiding van kleedruimten, de verhoging van lichtmasten en de verplaatsing van tennisvelden. Deze bestemming is niet aangemerkt als gevoelige bestemming. In het kader van luchtkwaliteit dient beoordeeld te worden of als gevolg van het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Daarbij is het aantal verkeersbewegingen van belang.
Blijkens de CROW publicatie 317 bedraagt de verkeersgeneratie van een sporthal in het buitengebied circa 12 motorvoertuigenbewegingen per 100 m² bvo. In het totaal voorziet voorliggend plan in een toename van 1420 m² bebouwing ten behoeve van de sporthal. Daarmee bedraagt de extra verkeersgeneratie van voorliggend plan 170 motorvoertuigenbewegingen. Blijkens de NIBM tool (versie 2011) valt deze toename binnen de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Vanuit het aspect luchtkwaliteit worden dan ook geen belemmeringen voorzien.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijveb).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet in de toevoeging van een sporthal, de beperkte uitbreiding van kleedruimten, de verhoging van lichtmasten en de verplaatsing van tennisvelden. De functie betreft geen geluidgevoelige functie. De nieuwe ontwikkeling heeft echter wel een effect op het aantal verkeersbewegingen. Volgens de CROW publicatie 317 geldt voor de sporthal een extra verkeersgeneratie van 170 voertuigen per etmaal. Hierbij is gerekend met de norm niet stedelijk buitengebied. Deze verkeersgeneratie wordt verdeeld over de twee toegangswegen gezien de ontsluitingsvorm van het sportterrein en de verdeling van de parkeerplaatsen.
Aangezien dit een zeer beperkte verkeergeneratie betreft wordt geen normoverschrijdend wegverkeerslawaai verwacht. Voorts is de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemming buiten de invloedszone van de sporthal gesitueerd. Voorliggend bestemmingsplan maakt tevens het gebruik van de sporthal als gemeenschappelijke ruimte van het dorp mogelijk. Door de bepaling dat dit gebruik binnen de bebouwing dient plaats te vinden wordt geluidsoverlast niet verwacht. Bovendien kan op basis van het ‘12-dagencriterium’ eventuele geluidsoverlast bij gevoelige bestemmingen worden gemotiveerd. Dit criterium is ontstaan door jurisprudentie (thans onder meer. opgenomen in AMVB horeca) en biedt de mogelijkheid om maximaal 12 keer per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidsgrenzen aangeven. In de planregels is derhalve het aantal evenementen op 12 gemaximaliseerd. Vanuit het aspect geluid wordt derhalve geen belemmering voorzien.
4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet in de toevoeging van een sporthal, de beperkte uitbreiding van kleedruimten, de verhoging van lichtmasten en de verplaatsing van tennisvelden. De functie sport betreft geen gevoelige functie zoals beschreven in de uitgave van de VNG 'Bedrijven en Milieuzonering'. Er ontstaat dus geen knelpunt vanuit bedrijven uit de omgeving op de mogelijke functies in het plangebied.
Voorts heeft een sporthal zelf een milieuhindercontour van 50 meter ten opzichte van omliggende gevoelige bestemmingen. De omliggende woningen en of bedrijfswoningen liggen allen verder dan 50 meter van de beoogde sporthal. Er ontstaat geen knelpunt op dit punt.
4.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev), dat in 2012 in werking treedt. Ondanks dat het Btev nog niet in werking is getreden is het, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verstandig hier al rekening mee te houden. In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied nabij pijl)
De risicokaart toont aan dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen, of transportroutes gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor aanwezig zijn die een risicocontour hebben die over het plangebied ligt.
Onder het plangebied door loopt wel een buisleiding ten behoeve van transport van Gas. Deze buisleiding is opgenomen in het bestemmingsplan middels een dubbelbestemming. Middels de dubbelbestemming is verzekerd dat niet zonder toestemming van de leidingbeheerder in de grond gegraven en of gebouwd mag worden. Voorts wordt door het verkleinen van het bouwvlak ook geen bebouwing meer mogelijk gemaakt ter plaatse van de leiding.
De aanwezige en nieuwe functies worden in het kader van de wet- en regelgeving aangemerkt als een beperkt gevoelig object. Bij de initiële beoordeling is uitgegaan van de aanwezigheid van maximaal 1.000 personen. In de nieuwe planologische situatie wordt dit personenaantal over het algemeen niet overschreden. Daarmee wordt onder de oriënterende waarden gebleven die gelden. Bij evenementen kan de situatie zich voordoen dat, gedurende kortere tijd en maximaal 12 keer per jaar, meer dan 1.000 mensen aanwezig zijn op het sportpark. Deze toename op een beperkt aantal dagen is acceptabel.
Bij een herberekening zal er zich een beperkte toename van het groepsrisico voordoen indien uitgegaan wordt van de daadwerkelijke bezoekersaantallen. Het volledig opnieuw doorrekenen van zal leiden tot nieuwe uitkomsten, maar verandert niets aan de noodzaak, diepgang en inhoud van de eerdere verantwoording van het Groepsrisico.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan Rivierenland 2010 – 2015
Waterschap Rivierenland heeft een nieuw Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Dit plan is op 22 december 2009 in werking getreden. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkering, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Uitgangspunt bij de watertoets is het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor het watersysteem (waterkeringen, wateren en grondwater) door ruimtelijke plannen en besluiten. Dergelijke plannen moeten minstens waterneutraal zijn en waar mogelijk ook waterpositief. De waterveiligheid, de waterkwaliteit en de waterkwantiteit mogen door de plannen niet achteruitgaan. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, dienen de negatieve gevolgen te worden gecompenseerd. De besluitvorming over compensatie vindt gelijktijdig met de besluitvorming over het ruimtelijke plan of besluit plaats. De compenserende maatregelen worden bij voorkeur binnen het plangebied genomen, om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. De waterhuishoudkundige gevolgen van uitbreidingen mogen niet worden afgewenteld op naastgelegen of stroomafwaarts gelegen gebieden. Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan minder dan 1500 m2 bedraagt dan geldt een vrijstelling voor de aanleg van compenserende waterberging.
Waterplan Wijchen
De gemeente Wijchen heeft samen met Waterschap Rivierenland in 2004 een strategische Waternota vastgesteld. In deze nota is een gezamenlijke visie opgeschreven over het water in de gemeente Wijchen. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van extra water bij nieuwe woningbouwgebieden. Zo kan een te veel aan neerslag tijdelijk worden opgevangen.
Vervolgens is in 2006 een uitvoeringsplan opgesteld. Een interessant onderdeel van het uitvoeringsprogramma is de watersysteemanalyse. Er is een model gemaakt van het watersysteem in de gemeente Wijchen. Knelpunten zijn op die manier in beeld gebracht. Grote knelpunten zijn hieruit niet naar voren gekomen.
Watertoets
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten, buitenplanse omgevingsvergunningen, buitentoepassingverklaringen van een beheersverordeningen en ontheffingen voor een bestemmingsplan. Voor overige plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het nationaal bestuursakkoord water (2003 en 2008).
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen meer waterbestendig te maken, waarbij wateraspecten vroegtijdig en expliciet worden meegenomen in ruimtelijke plannen en bij locatiekeuzen. Het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) regelt de verplichte waterparagraaf in de toelichting bij genoemde ruimtelijke plannen en het overleg met de waterbeheerder (wateradvies).
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivatie van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Huidig watersysteem
Geohydrologie en grondwatersysteem:
De planlocatie is gesitueerd in het landelijk gebied. De maaiveldhoogte is van circa 7,5 m NAP. De bodem bestaat overwegend uit ooivaag- en poldervaaggronden welke zijn opgebouwd uit zware zavel en lichte klei.
De grondwaterstand wordt op de bodemkaart van Nederland aangeduid met grondwatertrap VI. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand GHG tussen de 40 - 80 cm en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen. Het grondwater onder de onderzoekslocatie is, voor zover bekend, niet onderhevig aan invloeden van buitenaf.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem:
In of langs het plangebied is geen watergang gelegen met een HEN- (hoogst ecologische norm) of SED- (specifiek ecologische norm) status, dan wel een watergang die in het beïnvloedingsgebied van een HEN-of SED-watergang is gelegen.
Ecosysteem:
Het plangebied is niet gelegen in de Ecologische hoofdstructuur (EHS). De natte natuur heeft geen bijzondere waarde. Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone voor natte natuur.
Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer
Het gemeentelijk waterbeleid (strategische waternota en uitvoeringsplan) omvat thema's en uitgangspunten voor een meer duurzaam waterbeheer binnen de gemeente Wijchen. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie. Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor een doelmatige aanleg en beheer van riolering. Het GRP is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewater vergunning af voor lozing van afvalwater op het oppervlaktewater en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen. Gemeenten zijn op waterhuishoudkundig gebied onder andere verantwoordelijk voor de zorg voor het inzamelen en transporteren van afvalwater naar het overnamepunt van de RWZI, (gedeeltelijk) onderhoud van wateren en ontwatering (grondwater). Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor de verlening en handhaving van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer.
Op grond van de Waterwet (art 3.5 en 3.6) heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen dan wel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap.
Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
Wateroverlast en volksgezondheid
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.
Afkoppeling en waterberging
Overeenkomstig de beslisboom voor hemelwater (bron: BORG) en de beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken (bron: wRw 2003) dient zoveel mogelijk hemelwater te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde:
- benutting,
- bodeminfiltratie,
- vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater,
- afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden HWA- en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer).
Hemelwater dient in beginsel op eigen terrein te worden verwerkt. Hiertoe moet worden onderzocht in hoeverre het hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken, zoals daken, terreinen en wegen, binnen het plangebied kan worden geïnfiltreerd in de bodem.
Indien de toename van verhard oppervlak als gevolg van het bouwplan > 500 m2 (stedelijk gebied) of > 1500 m2 (landelijk gebied) dan is het plan op grond van het waterschapsbeleid compensatieplichtig indien hemelwater direct of indirect (via riooloverstort, via overloop uit retentievoorziening) op het oppervlaktewater wordt afgevoerd. In dat geval is aanleg van extra waterberging noodzakelijk.
De benodigde ruimte voor compenserende waterberging dient in dat geval te worden berekend (zie Handreiking watertoets Waterschap rivierenland).
Waterkwaliteit
Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken dient primair te worden voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage.
Natuurwaarden
Indien de planlocatie zich bevindt in een beschermingszone voor natte natuur (WHP-3), moet rekening worden gehouden met grondwaterafhankelijke natuurwaarden. Van belang is dat natuurlijke grond- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd danwel hersteld. Door afkoppeling en infiltratie van (schoon) hemelwater wordt de waterbalans zo min mogelijk verstoord. Hierbij moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met de kwaliteit van het te infiltreren hemelwater (zie Waterkwaliteit).
Planspecifiek
Het voorliggende plan voorziet in de toevoeging van een sporthal, de beperkte uitbreiding van kleedruimten, de verhoging van lichtmasten en de verplaatsing van tennisvelden. Qua verharding is met name de toevoeging van de sporthal van toepassing. In de huidige situatie zijn reeds tennisvelden aanwezig, de verplaatsing heeft geen toename van verhard oppervlakte als gevolg. Voor de beperkte uitbreiding van kleedruimten kan gesteld worden dat deze oppervlakten reeds zijn verhard als terras.
In het kader van de toevoeging van de sporthal (1330 m²) is compensatie nodig. Het toevoegen van de sporthal gaat gepaard met het realiseren van extra parkeerfaciliteiten. Op basis van een eerste inschatting is beoordeeld dat circa 1500 m² aan extra parkeerterrein gerealiseerd dient te worden. Daarmee zou een oppervlakte van circa 2800 m² verharding gecompenseerd moeten worden. De toename van verharding komt over de 1.500 m2 die als ondergrens gesteld wordt door het waterschap. Watercompensatie is derhalve noodzakelijk.
De verplichte watercompensatie bedraagt 15%. Daarmee dient als gevolg van het voorliggende bouwplan circa 420 meter open water te worden gerealiseerd. Zoals gepresenteerd in de inrichtingsschets uit paragraaf 2.2.1 is hiertoe een nieuwe watergang opgenomen. Deze watergang voldoet aan de eisen voor een gesloten watersysteem en is circa 160 meter lang. Met een gemiddelde breedte van 2,5 tot 3 meter kan derhalve aan de eisen vanuit het Waterschap Rivierenland worden voldaan. Het definitieve inrichtingsplan zal na vaststelling van het bestemmingsplan worden opgesteld. Aan de hand van dit inrichtingsplan is exact bekend wat de toename aan verharding is en wat derhalve de minimale breedte is van de nieuwe watergang. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal het plan naar het waterschap gestuurd worden. Dan vindt de definitieve watertoets plaats.
uitsnede leggerkaart met in rood het bouwvlak van dit bestemmingsplan
Derhalve zal het watersysteem op het terrein aangepast worden. Ter illustratie is hiervoorgaand een uitsnede van de legger weergegeven. In rood het vernieuwde bouwvlak. Als gevolg van het verkleinen van het bouwvlak met 10 meter aan de zuidwestzijde zal voldoende afstand tot de B-watergang behouden worden incl. onderhoudsstrook. De C-watergang zal als gevolg van de planvorming aangepast worden. Voor het aanpassen van een C-watergang is geen ontheffing van de keur noodzakelijk. De bestaande watergang langs het sportlaantje zal onderdeel uit gaan maken van het beoogde nieuwe gesloten watersysteem.
Ten aanzien van het hemelwaterafvoer geldt dat uitlogende materialen met schadelijke gevolgen voor mens en milieu tot het minimum beperkt zullen worden. Dit wordt ingevuld door zo veel mogelijk gebruik te maken van duurzame materialen.
Het vuilwater en dakvlakken zijn aangesloten op een pompput met persleiding naar gemeente riool. Overige verharde vlakken wateren af op watergang over het maaiveld of middels kolken. De lozing op de riolering wijzigt niet als gevolg van het bouwplan. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal aangetoond worden dat de riolering van voldoende capaciteit is voor het plan dan wel aangetoond worden hoe de riolering aangepast zal worden.
Tot slot kan gesteld worden dat de nieuwbouw in onderhavig plan zich niet bevindt in een beschermingszone voor natte natuur. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering.
4.3 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft de realisering van een Sporthal. Het plan bevat geen functiewijziging echter de sporthal wordt gerealiseerd op een deel dat momenteel niet intensief voor sport gebruik wordt. De toekomstige invulling betekent derhalve een intensivering van het gebruik en daarmee een toename van de parkeerbehoefte.
Voor het bepalen of voldaan wordt aan de parkeerbehoefte is aangesloten bij publicatie 317: 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, 2012). Afhankelijk van het type gebouw cq. veld gelden de parkeerkencijfers zoals samengevat in navolgende tabel, waarbij uitgegaan is van niet stedelijk gebied in het buitengebied. De kencijfers zijn exclusief kantine, kleedruimten, toiletten en oefenveldjes. Tennisbanen zijn niet opgenomen in de CROW uitgave. Hiervoor is een veel toegepast landelijk gemiddelde opgenomen.
Type gebouw | minimaal | maximaal |
sporthal | 3,2 / 100 m2 b.v.o. | 3,7 / 100 m2 b.v.o. |
sportveld | 13,0 / ha | 27,0 / ha |
tennisbaan | 2 / veld | 4 / veld |
Onderstaand is per onderdeel de parkeerbehoefte berekend. Hierbij is uitgegaan, op basis van het collegebesluit
11/534 en 12/9131, van de maximale parkeernorm:
In het plangebied liggen vier voetbalvelden met een gezamenlijk oppervlak van 35.200 m². De parkeerbehoefte voor de voetbalvelden komt daarmee op 95 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte voor de sporthal wordt per 100 m2 b.v.o. berekend. De sporthal heeft een b.v.o van 1.420 m². Dit is inclusief de oppervlakte van de erbij te realiseren kleedruimtes. Wanneer wordt uitgegaan van een gemiddelde parkeerbehoefte betekent dat, dat voor de sporthal 53 parkeerplaatsen nodig zijn. In het plangebied liggen vier tennisbanen. De parkeerbehoefte hiervoor bedraagt 16 parkeerplaatsen. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen in de nieuwe situatie bedraagt daarmee 164. Zoals weergegeven op de volgende afbeelding zijn in de huidige situatie reeds 128 parkeerplaatsen beschikbaar.
Uitsnede planlocatie met bestaande parkeerplaatsen
Als gevolg van de sporthal zal een deel van deze vakken vervallen (parkeerveld B; 25 stuks). Om het plan uitvoerbaar te maken zullen 61 extra parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. In de inrichtingschets in paragraaf 2.2.1 is rekening gehouden met het realiseren van een extra parkeervoorziening. Deze parkeervoorziening wordt direct ten zuiden van de parkeervoorziening B gerealiseerd en biedt voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernorm. Het plan kan en zal derhalve voldoen aan de maximale eis vanuit de richtlijnen uit de 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van de CROW.
Voor het parkeren bij evenementen is in de bestemmingsplanregeling een nadere voorwaarde opgenomen. Daarmee wordt een goede (tijdelijke) parkeeroplossing afgedwongen. Het aantal te realiseren parkeerplekken bij evenementen wordt gesteld op 513. Dit aantal is gebaseerd op een doorrekening door de gemeente van het aantal verwachte personen dat komt met de auto en het aantal personen per auto bij een maximum van 1200 bezoekers.
Als gevolg van het bouwplan worden circa 170 extra motorvoertuigenbewegingen per etmaal verwacht. In het kader van de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.2) is reeds op de ontsluiting ingegaan. Het onderliggende verkeersnetwerk biedt voldoende restcapaciteit om deze toename op te vangen.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de bebouwingsmogelijkheden voor een sporthal en een correctie van de maximale hoogten voor lichtmasten. Een sporthal zal gebouwd worden. Om te beoordelen of er nadelige effecten voor beschermde gebieden en of soorten optreden als gevolg van de planontwikkeling, is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie bijlage
3.
In de quickscan is niet meegewogen wat de effecten zijn als gevolg van de verruimde bouwhoogte voor de lichtmasten. Omdat door de regelgeving in voorliggend bestemmingsplan nadere voorwaarden aan de lichtuitstoot en lichthinder worden gesteld zal bij vervanging van de lichtmasten een vermindering van lichthinder in de nabij gelegen EHS optreden.
De conclusie van de quickscan is dat er geen nadelige effecten optreden voor beschermde soorten. Wel wordt opgemerkt dat tijdens de uitvoering rekening gehouden moet worden met het broedseizoen. Voorts treden er geen nadelige effecten voor beschermde gebieden als EHS en Nature 2000 op. Nabij het plangebied is een ecologische verbindingszone gelegen. Gesteld wordt in het onderzoek dat als gevolg van de vorm en situering van de uitbreiding geen nadelige effecten optreden voor deze zone. Vanuit het aspect ecologie worden dan ook geen belemmeringen voorzien voor onderhavig plan.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Planspecifiek
Om te bepalen of het plan nadelige effecten heeft op de aanwezige archeologische waarden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
4. De conclusie van het rapport luidt:
'Gezien de ongunstige landschappelijke ligging van het plangebied in een relatief nat komgebied en het ontbreken van archeologische indicatoren, kan de hoge verwachting uit bureauonderzoek voor vindplaatsen vanaf het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen op grond van het veldonderzoek worden bijgesteld naar laag. De lage verwachting voor vindplaatsen vanaf de Late- Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd kan op grond van het veldonderzoek gehandhaafd blijven'. Vanuit het aspect archeologie bestaat dan ook geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.
5.1 Inleiding
Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Nadere toelichting op de regels
Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is aangesloten op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'. Enkel de relevante regelingen uit dit bestemmingsplan zijn overgenomen.
Sport
De enige enkelbestemming in dit bestemmingsplan betreft de bestemming sport. De vigerende bestemming met bijbehorende voorzieningen blijven ongewijzigd van kracht. De enige wijzigingen die opgenomen zijn betreffen het bebouwingsoppervlak, de bouwhoogte en de hoogte van lichtmasten. Om nadelige invloeden op de omliggende gronden als gevolg van lichtoverlast tegen te gaan is een regeling van nadere eisen opgenomen waarbij aanvullende voorwaarden gesteld kunnen worden voor wat betreft de toepassing van buitenverlichting.
Waarde - archeologie 1 en 2
Om de archeologische waarden te beschermen zijn deze dubbelbestemming opgenomen. De bestemming is voor dit plan opgedeeld in twee bestemmingen waaraan, afhankelijk van de verwachtingswaarde, nadere eisen worden gesteld.
Leiding - Gas en Leiding - Riool
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen om de ondergrondse leidingen te beschermen. Wanneer werkzaamheden uitgevoerd worden zoals, graaf- of bouwwerkzaamheden, zal bij deze gronden tevens toestemming van de leidingbeheerder noodzakelijk zijn.
6 Financiële uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen.
Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van een sporthal mogelijk. De realisatie van het plan is voor rekening van de Stichting Schaarweide.
De gemeente stelt voor de realisatie van de sporthal een subsidie beschikbaar van € 2,0 Miljoen aan Stichting Schaarweide. Daarvan moet Stichting Schaarweide de realisatie van de hal, de verandering van de parkeerplaatsen, de verschuiven van de tennisbanen en alle plankosten zoals o.a. alle onderzoeken, opmaak bestemmingsplan, legeskosten betalen. Om aan te tonen, dat het subsidiebedrag niet overschreden wordt, is een Stichtingskostenopstelling "ontwikkeling Sporthal Schaarweide Bergharen” opgesteld. Dit heeft als onderlegger voor het beschikbaar stellen van de subsidie door de gemeenteraad gediend. Daarnaast is er een exploitatie van de bouw sporthal. Gezien de verstrekking van de subsidie en de daarbij behorende onderbouwing is aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Er zijn geen overige kosten voor de gemeente als gevolg van onderhavig plan. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan kan derhalve besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c, overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens, daags na afloop van de tervisielegging, in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Overleg
Het plan is ter vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro naar de vooroverlegpartners gestuurd. Provincie Gelderland en het Waterschap Rivierenland hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot vooroverleg.
Waterschap Rivierenland
Het waterschap laat per brief van 7 augustus 2013 (kenmerk 201312552/238303) weten dat zij positief adviseert over het plan, mits de waterparagraaf wordt aangepast. Het plan voorziet in een uitbreiding van een sporthal, verplaatsing tennisbanen en nieuwe parkeergelegenheid. Het waterschap beschouwt dit als 1 project waardoor de toename verhard oppervlak boven de 1.500 m² zal komen en compenserende waterberging noodzakelijk is.
Reactie
De waterparagraaf is, conform verzoek, aangepast.
Provincie Gelderland
Gedeputeerde Staten van de Provincie Gelderland laten per brief van 27 augustus (zaaknummer 2013-011263) weten dat het toegestuurde plan niet in overeenstemming is met het vigerende beleid. De reactie omvat de volgende motivering.
- De afdelingen constateren dat het plan voorziet in nieuwe bebouwing in het buitengebied. Daarmee wordt de geponeerde stelling dat 'de beoogde ontwikkeling in relatie tot het totale sportpark een beperkte aanpassing zou zijn van de bestaande bebouwing', en dat het plan daarom niet in strijd zou zijn met de Ruimtelijke Verordening Gelderland niet gedeeld.
- De afdelingen vragen zich af waarom het onderhavige plan een verbetering zou zijn van de aanwezige kernkwaliteiten. De grote en hogere bebouwing zal de landschappelijke kwaliteiten juist aantasten.
De afdelingen constateren dat het voorliggende plan onvoldoende is getoets aan de ladder voor duurzame verstedelijking c.q. de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking:
- de regio (trede 1) dient ten minste de gemeenten Wijchen, Druten en Beuningen te omvatten;
- voorts worden gegevens aangetroffen die zouden duiden op een haalbaarheid, maar niet op een actuele behoefte. De afdelingen vragen zich daarbij af of, indien er een behoefte zou zijn deze niet opgevangen zou kunnen worden in de bestaande sporthallen in de regio;
- de afdelingen hebben geen overwegingen aangetroffen waarom de gewenste sporthal niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd;
- aan de multifunctionele ontsluiting is geen aandacht besteed.
Reactie
De gemeente ziet in de vooroverlegreactie aanleiding tot het aanpassen van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan Sportpark Schaarweide. Door het aanpassen van de motivatie is de strijdigheid met het vigerende beleid op de volgende wijze weggenomen:
- de in het voorontwerp bestemmingsplan Sportpark Schaarweide opgenomen stelling is inderdaad niet geheel correct. De gemeente is echter van mening dat het plan wel in lijn is met de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Hiertoe is de motivatie in paragraaf 3.2.2. (Ruimtelijke Verordening Gelderland) aangepast;
- de motivatie over de verbetering van kernkwaliteiten is met het opnemen van paragraaf 3.2.4 verder uiteengezet;
- voorliggend initiatief is in paragraaf 3.1.2 opnieuw en uitgebreider getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
7.3 Zienswijzen
Met ingang van donderdag 24 oktober 2013 heeft, gedurende een termijn van 6 weken, het ontwerpbestemmingsplan “Sportpark Schaarweide” ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend. In de 'Beoordeling zienswijzen' zijn deze zienswijzen samengevat en van beantwoording voorzien. De 'Beoordeling zienswijzen' is opgenomen als bijlage bij het voorliggende bestemmingsplan.
- 1. Voorstel Stichting Schaarweide
- 2. Bodemonderzoek, Rouwmaat groep, rapportnummer: MT.13095, 29 maart 2013
- 3. Quickscan Flora & Fauna, Van Bommel Faunawerk, projectnr: 016-13, 2 april 2013,
- 4. Archeologisch onderzoek, Archeodienst, rapportnummer: 251, 4 april 2013