direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Kortendijk 2, Bergharen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBkortendijk2BGH-DFBP

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Het plan omvat geen bouwactiviteiten. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet nodig.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Externe veiligheid
5.1.2.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit om het leven zouden kunnen komen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar worden gerealiseerd en moet een eventuele toename van het groepsrisico verantwoord worden.

5.1.2.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe kwetsbare objecten. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is dit aspect toch beoordeeld. De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten (inrichtingen, buisleidingen en transportroutes). Hieruit volgt dat in de omgeving van het plan geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

 

5.1.3 Geurhinder veehouderijen
5.1.3.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.3.2 Analyse

Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op een afstand van ruim 250 meter. Het betreft het grondgebonden agrarisch bedrijf Hoekgraaf 20.

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij ligt op een afstand van circa 550 meter. De afstand is zodanig groot dat de woning geen belemmering vormt voor dit bedrijf. Tevens kan in een goed woon- en leefklimaat worden voorzien.

5.1.3.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Luchtkwaliteit
5.1.4.1 Inleiding

Het aspect luchtkwaliteit heeft betrekking op ruimtelijke ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging en op ruimtelijke ontwikkelingen die gevoelig zijn voor een slechte luchtkwaliteit.

Om mensen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. In de praktijk blijken vooral de normen voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een rol te spelen.

Daarnaast is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.4.2 Analyse

Het plan is kleinschalig van omvang en draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het plangebied ligt niet nabij autosnelwegen of andere wegen met een zeer hoge verkeersintensiteit. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is om in een goed woon- en leefklimaat te voorzien.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

 

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op de (gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Bedrijven en milieuzonering
5.1.6.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreedt moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.6.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Binnen het plangebied gaan hobbymatig bijen gehouden worden. In de VNG-handreiking is het houden van bijen een categorie 2-inrichting met een richtafstand van 30 meter. Aangezien het hier gaat om een hobbymatige activiteit wordt de richtafstand met één afstandstap verlaagd naar 10 meter.

Er liggen geen woningen van derden binnen een afstand van 10 meter tot het plangebied. Het plan is daarmee niet van invloed op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Op het adres Grotestraat 72 is een paardendressuurbedrijf gevestigd. Dit bedrijf betreft een categorie 3.1-bedrijf met een richtafstand van 50 meter. De werkelijke afstand van dit bedrijf tot het plangebied bedraagt 60 meter. Er is geen sprake van een belemmering.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.