direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - 2
Plan: Prinsenbankhoeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBgroenestraat47-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. al dan niet in combinatie met een gebruiksgerichte paardenhouderij uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij”;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, aardkundige en de ecologische waarden in het bijzonder de ecologische verbindingszone;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij”, alsmede ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein”;
  • h. het uitlaten van honden;
  • i. doeleinden van openbaar nut;
  • j. de opwekking van duurzame energie in de vorm van windenergie en zonnenergie alsmede warmte-koude opslag;
  • k. tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, tuinen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Gebruiksgerichte paardenhouderij

Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch- gebruiksgerichte paardenhouderij” is tevens toegestaan:

  • a. een dierenpension uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-dierenpension";
  • b. ondersteunende horeca;
  • c. ondergeschikte detailhandel;
  • d. bed and breakfast indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. deze nevenactiviteit is enkel in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen toegestaan;
    • 2. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
    • 3. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
    • 4. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
    • 5. er wordt een nachtregister bijgehouden;;
  • e. groepsaccommodatie uitsluitend als nevenactiviteit;
  • f. trimsalon uitsluitend als een aan huis gebonden beroep dan wel als een nevenactiviteit.
b Ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden

Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Dit houdt in dat het beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone, het handhaven van de landschapselementen, de historische verkavelingstructuur en de kleinschaligheid van het landschap, alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van de openheid en/of het reliëf van de gronden.

c Extensief recreatief medebruik

Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

d Nevenactiviteiten

Voor nevenactiviteiten geldt dat maximaal 25% van de bebouwde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen tot een maximum van 350 m² van de, mag worden gebruikt voor een nevenactiviteit.

e Parkeervoorzieningen

Ten aanzien van de parkeervoorzieningen geldt ter plaatse van de aanduiding '"parkeerterrein” dat:

  • a. parkeren hier uitsluitend is toegestaan ten behoeve van evenementen in het kader van de functie gebruiksgerichte paardenhouderij;
  • b. hiervoor geen specifieke permanente voorzieningen, in de vorm van verlichting en verhardingen e.d. mogen worden gerealiseerd.
f Duurzame energie

Het opwekken van duurzame energie is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie.

g Tuin

Het inrichten en gebruiken van gronden als tuin is toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak, en buiten het agrarisch bouwvlak, voorover het gronden betreft, die onderdeel uitmaken van de bij de bedrijfswoning behorende tuin dan wel voorzover het gronden betreft, direct grenzend aan de bestemming Wonen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van deze bestemming.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak geldt het volgende:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
  • b. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen en paardenbakken zijn niet toegestaan.
3.2.3 Toegestane bebouwing binnen het bouwvlak

Binnen het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van deze bestemming, waaronder teeltondersteunende voorzieningen met uitzondering van teeltondersteunende kassen, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak.

3.2.4 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt het volgende:

  • a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 5810 m².
3.2.5 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:

  • a. de twee bestaande bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd;
  • b. voor de inhoud van de bedrijfswoning geldt het volgende:
    • 1. indien de bestaande inhoud van de woning groter is dan 350 m3 maar kleiner dan 450 m3 dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 600 m3;
    • 2. indien de bestaande inhoud van de woning groter is dan 450 m3 maar kleiner dan 800 m3, dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan 800 m3.
    • 3. indien de bestaande inhoud van de bedrijfswoning groter is dan 800 m3, dan mag de inhoud van de woning niet meer bedragen dan deze bestaande inhoud.
3.2.6 Herbouw bedrijfswoning

In aanvulling op het bepaalde in 3.2.5 geldt voor herbouw van een bedrijfswoning het volgende:

  • a. de herbouw vindt grotendeels plaats op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten van het boerderij(gebouw);
  • b. de voorgevel van het te herbouwen boerderij(gebouw) wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
  • c. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van het te herbouwen boerderij(gebouw) wijkt niet af van de bouwwijze van het oorspronkelijke boerderij(gebouw).
3.2.7 Bijgebouwen bij bedrijfswoning

Voor de bijgebouwen bij bedrijfswoningen geldt het volgende:

  • a. deze worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m2 per woning.
3.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak geldt het volgende:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van mestbassins ten behoeve van het agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan 8,5 m;
  • c. de bouwhoogte van silo's of waterbassins ten behoeve van het agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan maximaal 15 m;
  • d. de bouwhoogte van carports/overkappingen mag niet meer bedragen dan maximaal 3 m en de gezamenlijke oppervlakte carports/overkappingen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 20 m2 .
  • e. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.2.9 Ondergrondse gebouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan daar waar bovengrondse bebouwing is gesitueerd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" en uitsluitend in één bouwlaag en deze ondergrondse gebouwenruimten mogen uitsluitend facilitair van aard zijn, zoals mestkelders, technische ruimtes e.d.;
  • c. ondergrondse ruimten (kelders) bij bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds en mogen uitsluitend worden gesitueerd onder de bedrijfswoning (met inbegrip van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) dan wel tot maximaal 25 m2 buiten de bedrijfswoning.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning schuilstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 teneinde buiten het bouwvlak de oprichting van een schuilstal mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de schuilstal dient noodzakelijk te zijn in het kader van dierenwelzijn;
  • b. de schuilstal mag worden gesitueerd op een solitair gelegen weiland; dit betekent dat de schuilstal niet mag worden gesitueerd op een perceel direct grenzend aan een agrarisch bouwvlak, een woonbestemming of ander niet-agrarische bestemming (m.u.v. de bestemmingen bos en natuur);
  • c. de oppervlakte van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. bij een schuilstal in de vorm van een hooischelf mag de hoogte van de onderbouw niet meer bedragen dan 2,5 m en de nokhoogte niet meer dan 6 m;
  • f. de schuilhut wordt landschappelijk ingepast; dit betekent dat bij de situering zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing;
  • g. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 genoemde waarden.
3.3.2 Omgevingsvergunning inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5. teneinde de toegestane inhoud van de bedrijfswoningen te vergroten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1000 m3;
  • b. de welstandscommissie wordt expliciet betrokken bij het besluit om al dan niet medewerking te verlenen aan de genoemde omgevingsvergunning;
  • c. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan;
  • d. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
3.3.3 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  • b. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  • c. het betreffende bouwwerk niet in strijd is met de in 3.1 genoemde waarden.
3.3.4 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het et bepaalde in 3.2.3 teneinde het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te kunnen staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de omgevingsvergunning richt zich uitsluitend op tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met dien verstande dat de daarbij behorende constructieve elementen, zoals palen voor tijdelijke hagelnetten, een permanent karakter mogen hebben;
  • b. de hoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de hoogte van permanente constructiepalen ten behoeve van de (tijdelijke teeltondersteunende) hagelnetten maximaal 6 m mag bedragen;
  • c. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.3.5 Omgevingsvergunning verplaatsing of herbouw bedrijfswoning buiten bebouwingscontour

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6, teneinde verplaatsing of herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande bebouwingscontour of fundamenten toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. er dient op enig punt aansluiting plaats te vinden op de bestaande funderingen; dit betekent dat de nieuwe situering van de te herbouwen bedrijfswoning in ieder geval dient aan te sluiten op de voormalige situering;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. is het toegestaan de bedrijfswoning volledig buiten de bestaande fundamenten of bebouwingscontour te situeren, indien dit vanuit oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is;
  • c. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig en milieukundig aanvaardbaar;
  • d. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  • e. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.3.6 Omgevingsvergunning kleine windturbines

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.8. teneinde ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" de oprichting van 1 kleine windturbine ten behoeve van (aanvullende) stroomvoorziening op het betreffende perceel mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de ashoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.3.7 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in deze bestemming genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. de afwijking van de genoemde maat/ mate is noodzakelijk ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik;
  • b. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning voor afwijking van de inhoudsmaat van bedrijfswoningen kan worden verleend;
  • c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  • e. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  • f. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. er kan en/of er is niet reeds op grond van een andere afwijkingsbepaling een omgevingsvergunning (worden) verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden of bouwwerken voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf en/of ten behoeve van de toegestane (neven)activiteiten dan wel uitsluitend betrekking heeft op (agrarische) producten van het eigen bedrijf en/of de toegestane (neven)activiteiten;
  • c. detailhandel, behoudens detailhandel in ondergeschikte vorm;
  • d. voor woondoeleinden, met uitzondering van op grond van het bepaalde in 3.2.5. toegestane bedrijfswoningen;
  • e. het inpandig bedrijfsmatig houden van dieren, anders dan op de begane grondlaag van de bedrijfsgebouwen;
  • f. lawaaisporten;
  • g. een risicovolle inrichting;
  • h. het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, met uitzondering van lage/tijdelijke voorzieningen in de vorm van afdekfolie en insectengaas;
  • i. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding "bouwvlak" overschrijdt.
3.4.2 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.3 Omgevingsvergunning mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder c en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • j. een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hieromtrent advies aan een onafhankelijk terzake deskundige instantie;
  • k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • l. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen; met dien verstande dat de maximale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen niet meer dan 120 m² mag bedragen;
  • m. er dient gebruik te worden gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw/bedrijfsgebouw meer geschikt is;
  • n. de afhankelijke woonruimte dient te worden bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/ hebben;
  • o. de voorziening dient te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit;
  • p. zakenrechtelijke splitsing is niet toegestaan;
  • q. de afhankelijke woonruimte mag geen eigen perceelsontsluiting hebben;
  • r. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden, voor zover deze zijn gelegen buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder 3.5.4. opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.5.2 Uitzonderingen

Het onder 3.5.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. specifiek gericht op de planontwikkeling voor gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij”;
  • b. voor het aanleggen van verhardingen voor de perceelsontsluiting;
  • c. welke betreffen het aanleggen van de ecologische verbindingszone of onderdelen hiervan;
  • d. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
  • e. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • f. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.5.1. bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1.1, nader gedetailleerd in 3.1.2 onder b. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.5.4. de toetsingscriteria weergegeven.

3.5.4 Schema omgevingsvergunning

In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven wat de criteria voor verlening van de omgevingsvergunning is. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of de werkzaamheid noodzakelijk dient te zijn in het kader van het gebruik conform de bestemming.

omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;
het graven en dempen van waterpartijen en watergangen.  
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden  
het verwijderen van houtopstanden   deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer;
 
het diepploegen en diepwoelen van de bodem   deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer;
de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden;  
het graven, ophogen en egaliseren van de bodem   deze werkzaamheden vinden plaats in het kader van het bos- of natuurbeheer;
de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het reliëf;
 
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half verhardingen   de verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur, voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik dan wel de agrarische bedrijfsvoering;
de verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden;
de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden;
 
het aanbrengen van ondergrondse leidingen   er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden
de werkzaamheden mogen niet leiden tot een onomkeerbare aantasting van de aardkundige waarden;
 
aanleggen van boomgaarden, behoudens de vervanging van bestaande boomgaarden.   de aanleg van boomgaarden doet binnen een afstand van 50 m rondom de boomgaard geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefklimaat.  
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging in bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning kan worden toegestaan, één en ander mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:

  • a. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning(en) inclusief de inpandige stal / deel, mag niet worden vergroot,
  • b. de verschijningsvorm van een voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  • c. de bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 120 m² per woning;
  • d. de bestaande situering van de bedrijfswoning(en) mag niet worden gewijzigd;
  • e. indien sprake is van een reductie van minimaal 50% van de oppervlakte van voormalige bedrijfsgebouwen, is hergebruik in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw - naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan. Bij hergebruik dient in ieder geval het voormalige agrarische hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning is gelegen, te worden gebruikt. Alle gebouwen die niet voor woondoeleinden worden gebruikt dienen te worden gesloopt;
  • f. indien alle voormalige bedrijfsgebouwen, met uitzondering van het voormalige hoofdgebouw waarin de voormalige bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd en karakteristieke gebouwen als bedoeld onder g, worden gesloopt, is nieuwbouw in de vorm van maximaal twee woongebouwen met maximaal 3 wooneenheden per woongebouw -naast de reeds bestaande (voormalige) bedrijfswoning - toegestaan, waarbij sprake dient te zijn van een reductie van de bebouwde oppervlakte van het bouwvlak van minimaal 50%;
  • g. sloop van karakteristieke gebouwen is niet toegestaan;
  • h. de woningen moeten een inhoud hebben van minimaal 300 m³ per wooneenheid;
  • i. de wijziging kan mede betrekking hebben op het hergebruik van bedrijfsbebouwing ten behoeve van inpandige opslag, hierbij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de aanduiding "opslag" wordt opgenomen;
    • 2. de activiteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
    • 3. voor de inpandige statische opslag is een vloeroppervlakte van maximaal 750 m2toegestaan; de resterende 50% van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle panden betreffen;
    • 4. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
    • 5. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
    • 6. detailhandel is niet toegestaan;
  • j. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen;
  • k. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • l. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • m. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • n. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • o. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1.2 omschreven waarden;
  • p. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • q. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • r. het bestaande bouwvlak dient te worden verkleind.