Plan: | Graafseweg ong. en Boskant 104 Wijchen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBgraafsewbosk104-OW01 |
De initiatiefnemer heeft de wens om een nieuwe vrijstaande burgerwoning te realiseren aan de oostzijde van de Graafseweg (ong.) in Wijchen (direct ten noorden van nr. 304 - 304A). Om deze nieuwe burgerwoning mogelijk te maken levert de initiatiefnemer elders in het buitengebied van Wijchen aan de Boskant 104 in Wijchen een bouwmogelijkheid voor een (nog ongebouwde) burgerwoning in. In 2019 heeft het college besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen, onder de voorwaarde dat de provincie in zou stemmen met een landschappelijk inpassingsplan voor de nieuwe woning in het deelgebied aan de Graafseweg. Daarop heeft de initiatiefnemer een natuurontwikkelingsplan inclusief landschappelijke inpassing laten opstellen en heeft de provincie begin 2020 aangegeven hier mee akkoord te zijn.
Omdat de beoogde ontwikkeling van een burgerwoning aan de Graafseweg (ong.) niet mogelijk is op grond van het geldende bestemmingsplan, moet een nieuwe juridisch-planologisch kader opgesteld worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het deelgebied aan de Boskant 104 maakt tevens onderdeel uit van dit bestemmingsplan, met als doel om de oorspronkelijke agrarische functie weer terug te brengen op die locatie.
Het plangebied omvat twee deelgebieden in Wijchen; een agrarische perceel aan de Graafseweg (ong.) en het bestaande, voor wonen bestemde perceel, Boskant 104.
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Dit deelgebied is gelegen aan de oostzijde van Wijchen gelegen, ten oosten van de Graafseweg (N324) en ten noorden van de bestaande burgerwoning op nr. 304A. Aan de westzijde is nog net de uitbreidingswijk Huurlingsedam in Wijchen zichtbaar. Het deelgebied staat kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie Q, nr. 427 (deels).
Deelgebied Boskant 104
Dit deelgebied is gelegen iets ten oosten van het andere deelgebied en ligt in een meer landelijke omgeving. Het deelgebied staat kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie Q, nr. 359 (deels).
Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van beide deelgebieden in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van de deelgebieden wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging en begrenzing deelgebied Graafseweg (ong.) aan de westzijde en deelgebied Boskant
aan de oostzijde (rode omkadering)
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Voor dit deelgebied gelden momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', door de gemeenteraad vastgesteld op 18 december 2012, en het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2014', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 16 oktober 2014. Ter plaatse van het deelgebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' zonder bouwvlak. Verder is het deelgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Tevens geldt aan de noordwestzijde op een smalle strook het bestemmingsplan 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen', door de gemeenteraad vastgesteld op 3 mei 2017. Ter plaatse is het deelgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van één vrijstaande woning aan de zuidzijde van het perceel. Op grond van de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' (zonder bouwvlak) mag niet gebouwd worden. Ook het gebruik van de gronden voor woondoeleinden is op grond van de huidige bestemming niet toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling te realiseren is het dan ook noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Deelgebied Boskant 104
Voor het deelgebied Boskant 104 gelden momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', door de gemeenteraad vastgesteld op 18 december 2012, en het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2014', zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 16 oktober 2014. Ter plaatse van het deelgebied geldt de bestemming 'Wonen - 1'. Het deelgebied is voorzien van één bestemmingsvlak, waarbinnen één woning is toegestaan. Verder is het deelgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en aan de uiterste zuidoostzijde van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen met globale aanduiding deelgebied (rode omkadering)
De geldende woonbestemming moet hier komen te vervallen en de gronden krijgen weer een agrarische bestemming in aansluiting op de omliggende agrarische gronden.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het perceel in dit deelgebied is nu onbebouwd. Met het bouwen van de nieuwbouwwijk Huurlingsedam is ter hoogte van het perceel een rotonde aangelegd, waarop via een bestaande inrit de toegang tot het deelgebied is gewaarborgd. Ten zuiden van het perceel bevinden zich een woonperceel en de woningen waar cliënten van Waalzorg zijn gehuisvest. Voor het overige wordt de omgeving gekenmerkt door openheid. Verspreid in het gebied komen kleine bossen of bosstroken voor, zoals ook te zien op navolgende afbeelding.
Zicht op het deelgebied vanaf de rotonde op de Graafseweg
Zicht op het deelgebied vanaf de Graafseweg
Op het perceel Boskant 104 - dat een oppervlakte heeft van circa 1.200 m2 en ingeklemd zit tussen twee bestaande burgerwoningen - bevindt zich momenteel een verouderde opstal in de vorm van een bijgebouw bestaande uit één bouwlaag met flauw lessenaarsdak. Het hele voorterrein is voorzien van terreinverharding en omheind door een laag hekwerk. Aan de achterzijde is sprake van een tuininrichting met een hoog kwaliteitsbeeld, speeltoestellen, een plantenkas en moestuin.
Zicht op het deelgebied vanaf de Boskant
Zicht op het deelgebied vanaf de achterzijde
Deelgebied Graafseweg (ong.)
De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van één vrijstaande woning aan de Graafseweg (ong.) in Wijchen op een kavel van 1.200 m².
De nieuwe woning is achter de voorgevelrooilijn van de bestaande woning aan de Graafseweg 304A gelegen, om voldoende afstand tot de Graafseweg aan te houden.
De nieuwe woning wordt direct ontsloten via een bestaand pad dat op de rotonde van de Graafseweg (N324) uitkomt, waarbij het woonperceel (=bestemmingsvlak) tegen het pad aan is geprojecteerd.
Aan zowel de zijde van de Graafseweg als de zijde van het toegangspad moet met de nieuwe bebouwing op het perceel minimaal 5,0 m afstand worden gehouden tot de rand van het woonperceel.
Voor een beter beeld van de positie van het woonperceel is navolgende uitsnede van de verbeelding opgenomen:
Natuurontwikkelingsplan inclusief landschappelijke inpassing
Het deelgebied ligt binnen een gebied dat door de provincie is aangewezen als Groene Ontwikkelingszone. Op grond van de provinciale Omgevingsverordening zijn kleinschalige ontwikkelingen (zoals woningbouw) alleen toegestaan als dit gepaard gaat met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van dit gebied. Dit is nader uitgewerkt in een natuurontwikkelingsplan. De provincie ziet mogelijkheden om door middel van het aanleggen van houtwallen/ heggen of het aanleggen van een kikkerpoel te komen tot een versterking van de ecologische verbindingszone voor soorten als de das en de kamsalamander.
Op navolgende afbeelding is de uitwerking van de landschappelijke inpassing uit het natuurontwikkelingsplan te zien:
1. Houtsingel noordoostzijde
In de visie voor de Graafseweg staat dat de weg benadrukt dient te worden door middel van lijnbeplanting van eiken. Het plangebied grenst aan de Graafseweg. Om aan te sluiten bij de bestaande eiken langs de weg wordt er een houtsingel met zomereik aangeplant. De zomereiken worden ruim uit elkaar geplant (25 tot 30 m) om de overgang van oeverwal (kleinschalig landschap) naar komgebied (open landschap) te benadrukken. De houtwal grenst aan de dassentunnel. Hierdoor is dit element een belangrijke verbinding voor de das naar andere (bestaande) elementen in het landschap. De houtsingel bevat vrucht- en besdragende soorten, wat als voedselvoorziening voor de das dient. Daarnaast profiteren ook vogels hiervan. De houtsingel verbergt vanaf de Graafseweg het zicht op de silo's ter hoogte van Graafseweg nr. 374.
2. Struweel
Aansluitend aan de houtsingel wordt een struweel aangeplant. Dit struweel wordt dicht bij de poel geplant, zodat de kamsalamander hier zijn kleinschalige habitat kan vinden. De soorten zijn geselecteerd op voedselvoorzieningsmogelijkheid voor de das. Daarnaast trekt het (rottende) voedsel en de bloei van de struiken insecten aan, die in het dieet van de kamsalamander voorkomen.
3. Vogel- en zoogdierenbosje
In de zuidwestelijke hoek van het perceel wordt een vogel- en zoogdierenbosje gerealiseerd. Op dit moment staat er een lijnbeplanting van coniferen tegen de kavelgrens van huis nr. 304a aan. Coniferen horen niet thuis in het Gelderse landschap en voegen weinig toe aan de biodiversiteit. De coniferen worden gerooid en er wordt een vogel- en zoogdierenbosje aangeplant. Dit bosje creëert habitat voor vogels, insecten en zoogdieren, waaronder de das. De soorten zijn geselecteerd op het dieet van de das.
4. Vogel- en zoogdierenbosje
In het midden van het perceel staat heden een lijnbeplanting van cultivar bomen. Dit is een resterend element van de vroegere boomkwekerij. De voorkeur gaat uit om het element als stapsteen naar de boomgaard te behouden. Daarbij is het ook een stukje geschiedenis van de kavel. Het element, wat nu uit een scherpe lijn bestaat, wordt landschappelijk ingepast door in een organische vorm met struikgewas omheen te planten.
5. Knip- en scheerheg
Om het erf te benadrukken wordt langs het oprit en het woonhuis een knip- en scheerheg geplant. De soort veldesdoorn wordt voor haar historische waarde in het gebied toegepast.
6. Hoogstamboombaard
De hoogstamboomgaard levert dankzij valfruit een belangrijke voedselbron op voor de das. Ook vogels en insecten profiteren van het fruit en de bloei. De boomgaard is in combinatie met de parallel lopende knip- en scheerheg is cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol. Boomgaarden werden vroeger in de buurt van het voorhuis geplant zodat de boerin hier zicht op had. De bloesem in de lente zorgt voor beleving. De bomen zijn wijds uit elkaar gezet om een doorkijk effect te creëren.
7. Houtsingel zuidwestzijde
Om zichtlijnen naar het kommengebied open te houden wordt er haaks op de Graafseweg een houtsingel gerealiseerd. Deze houtsingel dient daarnaast als erfafscheiding. De houtsingel bevat bes- vruchtdragende soorten, wat als voedselvoorziening voor de das dient. Daarnaast profiteren ook vogels hiervan. De bestaande coniferen dienen vooraf te worden verwijderd omdat deze niet in het landschap passen.
8. Bloemenmengsel
Het meerjarig bloemenmengsel komt in het verlengde van het struweel en zorgt voor een verbinding naar het vogelbosje. Het bloemenmengsel blijft laag in lengte. Hierdoor belemmert het element niet de zichtlijnen naar het landschap.
9. Poel
Om biotoop voor de kamsalamander te ontwikkelen en een drinkwatervoorziening voor de das te realiseren wordt er een niet-grondwaterafhankelijke poel met een leemlaag of vijverfolie gegraven. Deze poel moet voor de kamsalamander visvrij zijn. Het is belangrijk dat de noordoever zo flauw mogelijk is, omdat de zon voornamelijk op deze zijde schijnt.
Voor een nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing (onder andere het beheer van het kruidenrijk grasland (nr. 10 op voorgaande afbeelding) wordt verwezen naar bijlage 7, waarin ook de bijbehorende analyse en de ecologische en/of cultuurhistorische waarde is opgenomen. De maatregelen uit dit plan zijn met een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd (zie subparagraaf 4.4.2 van de regels).
Beeldkwaliteit
In aanvulling op het natuurontwikkelingsplan is een beknopte beeldkwaliteitsparagraaf met beeldkwaliteitseisen opgesteld voor de bebouwing in het plangebied:
Deelgebied Boskant 104
Om de nieuwe burgerwoning in het deelgebied aan de Graafseweg mogelijk te maken wordt elders in het buitengebied, in het deelgebied aan de Boskant 104, een bouwmogelijkheid voor een burgerwoning ingeleverd. De oorspronkelijke agrarische functie op deze locatie komt weer terug, waarbij alle bebouwing en terreinverharding op het perceel wordt verwijderd.
Het Rijk heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De leidende gedachte van het rijksbeleid is ruimte maken voor groei en beweging, waarbij het Rijk zich vooral concentreert op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Planspecifiek beide deelgebieden
In het SVIR en Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek beide deelgebieden
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één nieuwe woning mogelijk gemaakt in het deelgebied aan de Graafseweg ong. In het deelgebied aan de Boskant 104 is echter al een bestaande planologische mogelijkheid aanwezig om één woning te bouwen. Deze woning is alleen nooit gerealiseerd. Die bouwmogelijkheid aan de Boskant wordt verplaatst naar de Graafseweg ong. In planologische zin wordt er dan ook geen extra woning mogelijk gemaakt, maar betreft het slechts het verplaatsen van een bestaande bouwmogelijkheid. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in het Bro.
In het SVIR en Barro worden dan ook geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied. Er wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek beide deelgebieden
De provincie wil graag verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving – steden, dorpen, bedrijventerreinen – neemt de provincie de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken zij afspraken over hoe met de risico’s om te gaan. De provincie wenst daarom bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving – steden, dorpen, bedrijventerreinen – de gevolgen van het veranderende klimaat mee te wegen en afspraken te maken over hoe met deze risico’s wordt omgegaan. In paragraaf 4.13 van deze toelichting is beschreven welke klimaatadapatieve maatregelen in het voorliggende plangebied, meer specifiek het deelgebied 'Graafseweg ong.' worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Op 13 maart 2018 hebben Gedeputeerde Staten de 'Woonagenda Subregio Nijmegen en omstreken 2017 - 2027' vastgesteld. In deze subregio - waar Wijchen onder valt - mogen in de periode tot 2027 circa 16.400 woningen gebouwd worden. Van gemeenten wordt gevraagd de productie in de eerstkomende 5-jaarsperiode - nu de druk groot en de markt gunstig is - te versnellen.
In de gemeente Wijchen mogen 1.100 woningen worden gebouwd in de periode tot en met 2027, waarvan 70 % in de eerste vijf jaar zou moeten worden gerealiseerd (versnelling). In de provinciale 'Woningmarktmonitor' is voor de gemeente Wijchen een netto (harde) plancapaciteit van 466 woningen opgenomen, waardoor er nog ruimte is voor het toevoegen van nieuwe woningen. De totale plancapaciteit (harde én zachte plannen) overstijgt de vraag. Echter mag worden aangenomen dat een deel van deze zachte plancapaciteit nooit gerealiseerd wordt.
In de Subregionale woonagenda Nijmegen e.o. is overigens ook afgesproken dat inbreiding voor uitbreiding gaat.
Planspecifiek beide deelgebieden
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één nieuwe woning mogelijk gemaakt in het deelgebied aan de Graafseweg ong. In het deelgebied aan de Boskant 104 is echter al een bestaande planologische mogelijkheid aanwezig om één woning te bouwen. Deze woning is alleen nooit gerealiseerd. Die bouwmogelijkheid aan de Boskant wordt verplaatst naar de Graafseweg. In planologische zin wordt er dan ook geen extra woning mogelijk gemaakt, maar wordt een bestaande bouwmogelijkheid verplaatst.
Beide deelgebieden liggen binnen een gebied dat door de provincie is aangewezen als Groene Ontwikkelingszone. Op grond van artikel 2.52 van de Omgevingsverordening zijn kleinschalige ontwikkelingen (zoals de bouw van één vrijstaande woning) alleen toegestaan als dit gepaard gaat met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van dit gebied.
De gemeente heeft hierover voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan met de provincie overlegd. De provincie ziet mogelijkheden om via het aanleggen van houtwallen/ heggen en/of het aanleggen van een kikkerpoel te komen tot een versterking van de ecologische verbindingszone voor soorten als de das en de kamsalamander. Dit is voor het deelgebied 'Graafseweg ong.' nader uitgewerkt in een natuurontwikkelingsplan inclusief landschappelijke inpassing (zie bijlage 7 en de andere uitleg in paragraaf2.2). Begin 2020 heeft de provincie aangegeven akkoord te gaan met dit plan. De maatregelen uit dit plan zijn met een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd (zie subparagraaf 4.4.2 van de regels).
Overigens neemt de belasting van de Groene Ontwikkelingszone per saldo niet toe met de beoogde ontwikkeling (ook niet qua donkerte en licht) omdat het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen - 1' in het deelgebied aan de Graafseweg ong. met circa 1.200 m² even groot is als het bestemmingsvlak 'Wonen - 1' dat in het deelgebied aan de Boskant 104 komt te vervallen en waar de agrarische bestemming wordt teruggebracht.
Het bestemmingsplan is passend binnen de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.
De gemeente Wijchen heeft een structuurvisie opgesteld in het kader van de nieuwe Wro. De structuurvisie is grotendeels gebaseerd op de - in 2007 vastgestelde - strategische visie. De Structuurvisie Wijchen is op 9 juli 2009 vastgesteld.
De structuurvisie geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen binnen de gemeente Wijchen voor de komende tien jaar. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
Het buitengebied is in principe niet de plek om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen. Enkel indien er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering als gevolg van functieverandering van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen of landgoedontwikkeling overeenkomstig de Natuurschoonwet bestaan er mogelijkheden voor woningbouw in het buitengebied.
Die woningbouw moet dan wel aansluiten bij het landschap en de structuur van het buitengebied. Nieuwe woningen mogen de (agrarische) bedrijfsontwikkeling niet hinderen. Derhalve wordt terughoudend omgegaan met woningbouw in open grootschalige agrarische productiegebieden.
In het kleinschalige rivierduinenlandschap en aansluitend aan de dorpsrandgebieden zijn meer mogelijkheden voor woningbouw of andere niet-agrarische functies zoals kleinschalige werkfuncties en recreatie.
Behoud en versterking van een goed woon- en leefomgeving
Tot slot streeft de gemeente naar een meer vroegtijdige afstemming tussen de ruimtelijke planvorming en knelpunten die samenhangen met de verschillende milieufactoren zoals geluidhinder, luchtkwaliteit, geurhinder en risico's die samenhangen met de externe veiligheid. Daarom is in het vervolg van dit bestemmingsplan per milieuaspect beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn die de beoogde ontwikkeling in de weg staan.
Planspecifiek
Beide deelgebieden
Beide deelgebieden zijn op de structuurvisie kaart gesitueerd binnen het (groene) vlak “Behoud en ontwikkeling landschap en natuur”. Per saldo treedt er geen verslechtering op voor dit deel van het buitengebied nabij de dorpsrand van Wijchen, omdat de bestaande bouwmogelijkheid voor een burgerwoning in het deelgebied 'Boskant 104' komt te vervallen en 1-op-1 wordt verplaatst naar het deelgebied 'Graafseweg ong.'. Daarnaast is in een natuurontwikkelingsplan met landschappelijke inpassing (zie bijlage 7) voor het deelgebied 'Graafseweg ong.' nader uitgewerkt hoe de beoogde ontwikkeling zo goed mogelijk aan kan sluiten bij het landschap en de structuur van het gebied.
De gemeente Wijchen heeft in haar woningbouwprogrammering ruimte gereserveerd voor kleinschalige initiatieven. Hieronder verstaan zij initiatieven met maximaal vier woningen. Om de woningvoorraad duurzaam en gevarieerd te houden wil de gemeente flexibel om kunnen gaan met nieuwe initiatieven. In de beoordeling van nieuwe aanvragen voor woningen zal de gemeente onder meer beoordelen of het initiatief meerwaarde heeft voor de leefbaarheid. Belangrijke relevante aandachtspunten daarbij zijn o.a.:
De gemeente Wijchen heeft de ambitie uitgesproken om de 'mismatch' tussen vraag en aanbod weg te nemen. In de woonvisie 'Thuis in Wijchen' wordt de wens uitgesproken om alle woningen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de kwalitatieve eisen en wensen van bewoners. Het gaat daarbij niet alleen om de huidige bewoners van een woning, maar zeker ook de toekomstige bewoners. De gemeente Wijchen streeft naar een duurzame en meer flexibele woningvoorraad, zodat geanticipeerd kan worden op huidige en toekomstige behoeften en woonwensen.
Planspecifiek beide deelgebieden
Er wordt met onderhavig bestemmingsplan geen extra woning mogelijk gemaakt, maar het betreft het verplaatsen van een bestaande bouwmogelijkheid van het deelgebied 'Boskant 104' naar het deelgebied 'Graafseweg ong.'. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de woonvisie.
Wel speelt het plan in op een concrete lokale behoefte en wordt de nieuwe woning gasloos en energieneutraal (zie verder paragraaf 4.13 Duurzaamheid).
De voorliggende ontwikkeling is passend binnen het gemeentelijke beleid.
De beoogde ontwikkeling is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Planspecifiek beide deelgebieden
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van één nieuwe woning mogelijk gemaakt in het deelgebied aan de Graafseweg ong. In het deelgebied aan de Boskant 104 is echter al een bestaande planologische mogelijkheid aanwezig om één woning te bouwen. Deze woning is alleen nooit gerealiseerd. Die bouwmogelijkheid aan de Boskant wordt verplaatst naar de Graafseweg ong. In planologische zin wordt er dan ook geen extra woning mogelijk gemaakt, maar wordt een bestaande bouwmogelijkheid verplaatst.
Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van drie criteria:
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie en cultuurhistorie. Uit de afweging is gebleken dat er geen negatieve milieueffecten zijn te verwachten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
Deelgebied Graafseweg (ong.)
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit historisch onderzoek wordt geadviseerd om een verkennend bodemonderzoek uit te laten voeren. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Voor de algemene kwaliteit van de onderzoekslocatie is de hypothese gesteld van een onverdachte locatie. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de gestelde hypothese aangenomen. In de bovengrond en in het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor enkele zware metalen aangetoond. In de ondergrond zijn voor de onderzochte parameters geen verhoogde gehalten aangetoond.
De aangetoonde verhoogde gehalten betreffen overschrijdingen van de betreffende achtergrond- en/of streefwaarden. Aangezien de (gestandaardiseerde) meetwaarden de indexwaarde van 0,5 niet overschrijden, zijn verder geen vervolgstappen noodzakelijk in het kader van de Wbb.
Teeltlaagonderzoek
In de teeltlaag zijn geen verhoogde gehalten voor de OCB parameters aangetoond ten opzichte van de betreffende achtergrondwaarden.
PFAS
Op basis van de aangetroffen gehalten voor de PFAS parameters in het onderzochte grondmengmonster MMPFAS01 van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv, klei) voldoet de grond aan de functieklasse “landbouw/natuur” (achtergrondwaarde) uit het tijdelijk handelingskader. Zodoende bestaan voor wat betreft PFAS geen bezwaren voor toepassing elders, behoudens grondwaterbeschermingsgebieden.
Algehele conclusie en aanbevelingen
Middels de uitgevoerde onderzoeken is, volgens het onderzoeksburo, de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ten behoeve van de voorgenomen herontwikkeling en bijbehorende bestemmingsherziening in voldoende mate vastgelegd.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen herontwikkeling en bestemmingswijziging.
Deelgebied Boskant 104
In dit deelgebied hoeft geen bodemonderzoek plaats te vinden omdat de geldende bestemming ter plaatse wordt herzien van de meer gevoelige functie wonen naar de minder gevoelige functie agrarisch.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wegverkeer
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.
Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.
Railverkeer
Langs landelijke spoorwegen liggen referentiepunten, waarvoor is vastgelegd hoeveel geluid de spoorlijn mag produceren, zogenaamde geluidsproductieplafonds (GPP’s). De hoogte van de geluidsproductieplafonds is vastgelegd in het geluidsregister. De grootte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van het geluidsproductieplafond en is vastgelegd in artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bgh). De zone van een spoorweg ligt aan beide zijden van de spoorweg en wordt gemeten van de buitenste spoorstaaf. De wettelijke zone van een spoorweg is afhankelijk van de toegestane geluidsbelasting op het referentiepunt uit het geluidregister.
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Er hoeft geen akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai plaats te vinden omdat het deelgebied niet is gelegen binnen de geluidszone van een spoorlijn. Wel is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de Graafseweg (N324) en de Huurlingsedam. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
Hogere waarden
Een hogere waarde is nodig voor de voorgevel van de gewenste woning door de geluidbelasting van maximaal 52 dB vanwege de Graafseweg (N324). Maatregelen zijn niet mogelijk/ doelmatig. Er wordt voldaan aan de eisen uit het geluidbeleid. Het verlenen van de benodigde hogere waarden is mogelijk.
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB ter plaatse van de beoogde woning. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan maximaal 54 - 33 = 21 dB. Een dergelijke gevelwering wordt in het kader van nieuwbouw vrijwel altijd standaard behaald. Een nader onderzoek naar de geluidwering van de desbetreffende gevel wordt niet noodzakelijk geacht.
Bij de overige gevels (zij- en achter gevel(s)) is de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k lager (op gelijke wijze te bepalen).
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘zeer goed’ tot ‘redelijk’. De cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) staat een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg.
Deelgebied Boskant 104
In dit deelgebied hoeft geen akoestisch onderzoek plaats te vinden omdat de geldende woonbestemming ter plaatse wordt herzien naar agrarisch zonder bouwmogelijkheden.
Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van hogere waarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Beide deelgebieden
De bestaande planologische mogelijkheid om een burgerwoning te realiseren in het deelgebied aan de Boskant 104 wordt verplaatst naar het deelgebied Graafseweg ong. Per saldo is daarmee geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het deelgebied aan de Graafseweg (ong.). Met de NSL-monitoringstool en de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Graafseweg (N324) bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 15,0 µg/m3, 17,5 µg/m3 en 11,0 µg/m3 bedragen in 2020. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Wijchen heeft geen gemeentelijke geurverordening vastgesteld. De normen voor de geurbelasting op basis van de Wet geurhinder en veehouderij zijn daarom van toepassing.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Voor de nieuwe woning in het deelgebied is een geuronderzoek uitgevoerd vanwege de ligging in de nabijheid van de veehouderij aan de Graafseweg 372 in Wijchen. Het onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Afstanden
Voor dieren waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld moet een afstand van 50 m tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object binnen het plangebied in acht worden genomen.
Het bouwvlak van de beoogde woning ligt buiten de afstandscontour van 50 m rondom de bouwvlakken van veehouderijen, en meer specifiek de veehouderij aan de Graafseweg 372. Ten aanzien van afstanden is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de belangen van de veehouderijen worden niet geschaad.
Voorgrondbelasting
Gelet op de totale geuremissie en de afstand tot het plangebied is de veehouderij aan Graafseweg 372 maatgevend voor de voorgrondbelasting. Overige veehouderijen liggen verder weg en hebben een kleinere geuremissie.
Voor vleesvee en schapen zijn in de Rgv geuremissiefactoren vastgesteld. Op basis van de omgekeerde werking van de Wgv (rand van het bouwvlak, zo dicht mogelijk bij het plangebied) is een geurberekening uitgevoerd.
De te realiseren woning (waarvoor een geurnorm van 8 OUE/m³ geldt) ligt buiten de worst-case geurcontour van 8 OUE/m³. De geurbelasting bedraagt op zijn hoogst 6,6 OUE/m³ ter plaatse van het bouwvlak van de beoogde woning. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderij wordt door de te realiseren woning niet in haar belangen geschaad.
Achtergrondbelasting
De achtergrondbelasting wordt gevormd door de geurbelasting van alle veehouderijen samen. De geuremissie is afkomstig van dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een omrekeningsfactor is vastgesteld, zoals varkens, vleesvee, pluimvee, schapen en geiten.
Bij een onderzoek naar de achtergrondbelasting worden alle veehouderijen binnen een straal van twee kilometer van het plangebied betrokken. Op basis van I-GO Veehouderijen van de Informatievoorziening Gezamenlijke Omgevingsdiensten zijn de relevante veehouderijen geselecteerd en zijn de totale geuremissie en de overige (algemene) parameters voor de geurberekeningen bepaald.
De geurbelasting bedraagt op zijn hoogst 1,4 OUE/m³ ter plaatse van het bouwvlak van de beoogde woning (deze waarde is lager dan de voorgrondbelasting omdat nu niet wordt uitgegaan van de rand van het bouwvlak en omdat de ruwheidslengte groter is vanwege het grotere rekengebied). De geurbelasting van 1,4 OUE/m³ komt overeen met een ‘zeer goed’ woon- en leefklimaat.
Deelgebied Boskant 104
In dit deelgebied hoeft geen geuronderzoek plaats te vinden omdat de geldende woonbestemming ter plaatse wordt herzien naar agrarisch zonder bouwmogelijkheden. Er kunnen ter plaatse geen geurgevoelige functies meer worden gerealiseerd.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Tabel: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Deelgebied Graafseweg (ong.)
In de directe omgeving van het deelgebied zijn geen niet-agrarische bedrijven of inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de beoogde vrijstaande woning. Voor het aspect geurhinder van agrarische bedrijven wordt verwezen naar subparagraaf 4.5.2.
Deelgebied Boskant 104
In dit deelgebied wordt de geldende woonbestemming ter plaatse herzien naar agrarisch zonder bouwmogelijkheden. In de toekomstige situatie is daarmee geen sprake van een gevoelige functie die nader beschouwd hoeft te worden in het kader van milieuzonering.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Op navolgende uitsnede van de provinciale risicokaart is te zien dat in de directe omgeving van dit deelgebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn:
Uitsnede provinciale risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Deelgebied Boskant 104
In dit deelgebied wordt de geldende woonbestemming ter plaatse herzien naar agrarisch zonder bouwmogelijkheden. In de toekomstige situatie is daarmee geen sprake van een gevoelige functie die nader beschouwd hoeft te worden in het kader van externe veiligheid.
Overigens blijkt uit raadpleging van de provinciale risicokaart dat ook in de directe omgeving van dit deelgebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Gelderland Zuid (VGZ).
Wettelijk kader
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, moet een watertoets worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursakkoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (artikel 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (artikel 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. Overigens betreft de watertoets niet alleen het belang van de waterbeheerder, maar ook het gemeentelijk waterbelang.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuiswaterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.
Huidig watersysteem
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Geomorfologie
Het deelgebied aan de Graafseweg (ong.) is in de bestaande situatie geheel onverhard en in gebruik als agrarisch akkerland. Het deelgebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwater- beschermingsgebied. Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1 blijkt dat de deklaag (0 - 1,0 m -mv) uit zandige klei, midden en fijn zand, klei en veen en weinig grof zand bestaat. Het onderliggende goed doorlatende eerste watervoerende pakket is circa 7,0 m dik en bestaat hoofdzakelijk uit midden en grof zand van de Formatie van Kreftenheye. De grondwaterstand bevindt zich op circa 1,5 m -mv.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
In het deelgebied zelf is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig. Wel bevindt er zich ten noordwesten van het deelgebied, direct langs de N324, een C-watergang en aan de noordoostzijde (net buiten het deelgebied) een A-watergang.
Het perceel ligt om minder dan 40 m afstand uit de mechanisch rioolstelsel (drukriolering). Op dit stelsel moet het afvalwater worden aangesloten via een particuliere pompinstallatie. In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen wordt dit nader uitgewerkt.
Ecosysteem
Het deelgebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.
Deelgebied Boskant 104
Geomorfologie
In het deelgebied Boskant 104 zijn enkele verouderde opstallen aanwezig. In totaal is er circa 150 m2 aan bebouwing aanwezig. Het deelgebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwater- beschermingsgebied.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
In het deelgebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.
In de huidige situatie is het deelgebied voor afvalwater aangesloten op de riolering (mechanisch rioolstelsel, drukriolering) onder de Boskant.
Ecosysteem
Het deelgebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.
Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer
Waterbeleid
In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.
Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is vooral gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Zorgplichten
De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wet milieubeheer artikel 10.33). Hemelwater moet door perceeleigenaren op eigen terrein worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd en ook niet op het oppervlaktewater kan worden geloosd. Is dat laatste het geval, dan treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet artikel 3.5).
Wat betreft grondwater heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet artikel 3.6).
Waterschap
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet artikel 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.
Wateroverlast en volksgezondheid
Beleidsuitgangspunten
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie moet zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.
Gevolgen voor het plan
Beide deelgebieden
Bij de bouw van de nieuwe woning in het deelgebied aan de Graafseweg zal rekening gehouden worden met de ontwaterings- en droogleggingseisen. Het vloerpeil van de woning moet volgens de droogleggingseisen van het waterschap minimaal 1,3 m boven het oppervlaktewaterpeil liggen en minimaal 1,0 m boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Hier zal bij het bepalen van het vloerpeil voor de nieuwe woning (in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen) rekening mee gehouden worden.
In het geval van ondergronds bouwen of onderkeldering zal in de bouwplannen rekening worden gehouden met eventuele grondwateroverlast. Tevens moeten consequenties van ondergronds bouwen voor het grondwaterregime in de directe omgeving nader worden bekeken. Het ontwerp van de woning zal overigens pas definitief gemaakt worden na het vaststellen van het bestemmingsplan.
In het deelgebied Boskant 104 is in de toekomstige situatie niet langer sprake van bebouwing en terreinverharding. Het beleidsuitgangspunt is daarmee niet specifiek van toepassing op dit deelgebied.
Afkoppeling en waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.
Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden hemelwater- en droogweerafvoer (HWA- en DWA-afvoer).
Hemelwater moet in beginsel op eigen perceel worden verwerkt. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.
Gevolgen voor het plan
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak moet watercompensatie gevonden worden binnen het plan. In onderstaande tabel is de toekomstige oppervlakte aan verharding voor het deelgebied Graafseweg (ong.) afgezet tegen het bestaande verharde oppervlak.
Bestaande situatie | Toekomstige situatie | Verschil | |
Onverhard | 1.200 m² | 500 m² | - 700 m2 |
Dakoppervlak | - | 260 m2 | + 260 m2 |
Terreinverharding | - | 440 m² | + 440 m2 |
Totaal | 1.200 m2 | 1.200 m2 |
Uit de tabel blijk dat de verharding in de toekomstige situatie toeneemt met 700 m2. Hiervan mag 1.500 m² afgetrokken worden vanwege a) de ligging in het landelijk gebied en b) omdat de initiatiefnemer nog niet eerder gebruik heeft gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid die het waterschap biedt. In totaal resteert daarmee niet langer een bergingsopgave.
Dit neemt echter niet weg dat ook de verplichting geldt dat het hemelwater volledig op eigen terrein wordt verwerkt (Waterwet artikel 3.5) en niet naar een buurperceel mag worden afgevoerd (Burgerlijk wetboek artikel 5.38 en 5.39). De waterberging van het hemelwater van het dakoppervlak van de nieuwe bebouwing en de nieuwe terreinverharding zal op eigen terrein plaatsvinden in de vorm van een poel die is meegenomen in de landschappelijke inpassing (zie bijlage 7).
Deelgebied Boskant 104
Voor het deelgebied Boskant 104 is sprake van een afname aan verharding met 150 + 200 = 350 m2, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Watercompensatie is derhalve niet benodigd.
Bestaande situatie | Toekomstige situatie | Verschil | |
Onverhard | 850 m² | 1.200 m² | + 350 m2 |
Dakoppervlak | 150 m2 | - | - 150 m2 |
Terreinverharding | 200 m2 | - | - 200 m2 |
Totaal | 1.200 m2 | 1.200 m2 |
Waterkwaliteit
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.
Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.
Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.
Gevolgen voor het plan
Beide deelgebieden
In het deelgebied Graafseweg (ong.) moet nog uitgekristalliseerd worden wat de meest doelmatige oplossing is. De precieze aansluiting van de riolering in beide deelgebieden zal sowieso in een later stadium (in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen) in overleg met de gemeente Wijchen worden uitgedetailleerd.
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
In het deelgebied Boskant 104 is in de toekomstige situatie niet langer sprake van bebouwing en terreinverharding. Het beleidsuitgangspunt is daarmee niet specifiek van toepassing op dit deelgebied.
Natte natuurwaarden
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Het bouwplan en het toekomstige beheer van het plangebied geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.
Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.
Gevolgen voor het plan
Beide deelgebieden
Het plangebied bevindt zich niet in een beschermingszone voor natte natuur.
In het deelgebied aan de Graafseweg wordt in het kader van de landschappelijke inpassing een poel aangelegd met natuurvriendelijke oevers.
Het beleidsuitgangspunt is verder niet van toepassing op het plangebied.
Drinkwaterbesparing
Beleidsuitgangspunten
Drinkwaterverspilling moet worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen voor het plan
Beide deelgebieden
Dit punt wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.
Beleving van water
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd.
Gevolgen voor het plan
Beide deelgebieden
Er bevindt zich geen oppervlaktewater in beide deelgebieden. Het beleidsuitgangspunt is verder niet van toepassing op het plangebied.
Wel wordt in het deelgebied aan de Graafseweg in het kader van de landschappelijke inpassing een strook met een bloemenmengsel en daarnaast een houtsingel aangelegd naast de A-watergang net buiten het deelgebied.
Overweging & conclusie
Overwegingen
Deelgebied Graafseweg (ong.)
In dit deelgebied vindt een verruiming van het verharde oppervlak plaats. Het is daarom noodzakelijk om compenserende waterberging te realiseren. Deze wordt gerealiseerd in de vorm van een poel, zoals aangegeven in de landschappelijke inpassing (zie bijlage 7).
Deelgebied Boskant 104
Het verhard oppervlak in dit deelgebied zal verdwijnen en het dan onverharde perceel wordt weer in agrarisch gebruik genomen.
Overleg met waterbeheerder
Voor het deelgebied aan de Graafseweg is een digitale watertoets doorlopen (zie bijlage 4). Voor het deelgebied aan de Boskant heeft dit geen toegevoegde waarde, aangezien het deelgebied in de toekomst compleet onverhard is. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het voorliggende bestemmingsplan aan waterschap Rivierenland voorgelegd worden.
In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Wijchen is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. Op verzoek van de gemeente is voor de das ook nader bepaald, wat de feitelijke functie van het perceel is en wat de effecten van het bouwplan en de geplande natuur- en landschappelijke inrichting op het dassenleefgebied zijn. Deze additionele notitie is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Soortenbescherming
Beide deelgebieden
Beide deelgebieden hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De gebieden zijn mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels die niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van rugstreeppad dienen maatregelen genomen te worden om kolonisatie te voorkomen tijdens de bouw van de vrijstaande woning.
In de additionele notitie is de volgende conclusie getrokken wat betreft de das: 'Door de realisatie van de vrijstaande woning zal geen sprake zijn van het wegnemen van essentiële migratieroutes en foerageergebied die van belang zijn voor de instandhouding van een vaste voortplantings- of rustplaats van de soort op populatieniveau. De beoogde ontwikkeling leidt daarom niet tot het overtreden van de verbodsbepaling. Daarbij zal in de toekomst het perceel er juist aantrekkelijker op worden. Het beperkte gedeelte grasland dat weggenomen zal worden, zal ruimschoots gecompenseerd worden door de realisatie van het beplantingsplan. Hierdoor zullen de dassenburchten in de directe omgeving hun functionaliteit niet verliezen, maar zal het aannemelijk juist bijdragen een positieve trend op lokaal niveau.'
In beide deelgebieden zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
Te treffen maatregelen
Gebiedsbescherming
Beide deelgebieden
Geen van beide deelgebieden maakt onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Wet natuurbescherming valt is het Natura 2000-gebied 'Rijntakken', ruim 9,0 km ten noorden van beide deelgebieden. Gezien de aard en omvang van de werkzaamheden, het effectbereik en de afstand, worden er geen significant nadelige effecten op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Op basis van de Handreiking woningbouw en AERIUS van de Rijksoverheid kan aanvullend bepaald worden dat zowel het aanleggen als het gebruiken van maximaal 50 gasloze woningen, op 7 km of meer van een Natura 2000-gebied niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j. Er hoeft daarom geen nader onderzoek plaats te vinden. Bovendien betreft het de verplaatsing van een al bestaande bouwtitel voor een vrijstaande woning van het deelgebied 'Boskant 104' naar het deelgebied 'Graafseweg ong.'. Er wordt geen extra woning mogelijk gemaakt met onderhavig bestemmingsplan.
Beide deelgebieden zijn wel gelegen in een Groene ontwikkelingszone, die deel uitmaakt van het Gelders natuurnetwerk. Blom Ecologie geeft aan dat met een ‘Nee-tenzij toets’ aangetoond zal moeten worden of de ontwikkeling niet in strijd is met het provinciale beleid. De beoogde nieuwe vrijstaande woning in het deelgebied aan de Graafseweg kan echter aangemerkt worden als een kleinschalige ontwikkeling. Daarom is in een eerder stadium al een natuurontwikkelingsplan inclusief landschappelijke inpassing opgesteld (zie bijlage 7). Daarmee wordt voldaan aan artikel 2.52 uit de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland waarin is aangegeven dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt. De landschappelijke inpassing is bovendien als zodanig planologisch verankerd in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Wijchen
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Wijchen ligt het deelgebied Graafseweg (ong.) in een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 of die dieper reiken dan 0,3 m archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt een vrijstellingsgrens van 120 m2.
Deelgebied Boskant 104
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Wijchen ligt het perceel Boskant 104 in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat voor bodemingrepen groter dan 120 m2 of die dieper reiken dan 0,3 m archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Naast een hoge archeologische verwachtingswaarde is het perceel tevens gelegen binnen de aandachtszone van het aangrenzende AMK-terrein. Binnen deze zone is archeologisch onderzoek verplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 30 m2.
Archeologie
Deelgebied Graafseweg (ong.)
In dit deelgebied is aan de zuidwestzijde sprake van een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Met de positionering van het bouwvlak van de nieuwe woning is rekening gehouden met de ligging ten opzichte van deze archeologische waarden. Er zijn geen bouwmogelijkheden binnen de archeologische dubbelbestemming. Een nader archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Deelgebied Boskant 104
Het verhard oppervlak in dit deelgebied zal afnemen en het perceel wordt weer in agrarisch gebruik genomen. Er wordt geen nieuwe bodem geroerd, zodat een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
Beide deelgebieden
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in of nabij beide deelgebieden aanwezig.
Archeologie
De bestaande archeologische dubbelbestemmingen worden overgenomen in dit bestemmingsplan. Er vinden geen nieuwe bodemroerende activiteiten plaats binnen deze dubbelbestemmingen, zodat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
Deelgebied Graafseweg (ong.)
In het deelgebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen of andere beschermenswaardige objecten gelegen. Daarom bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Deelgebied Boskant 104
In het deelgebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen of andere beschermenswaardige objecten gelegen. Daarom bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
Deelgebied Graafseweg (ong.)
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in dit deelgebied in de bouw van één vrijstaande woning. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor de vrijstaande woningen een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in 'matig stedelijk gebied', in het buitengebied. Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling aan de Graafseweg (ong.) tot 8,6, afgerond 9 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.
De woning aan de Graafseweg (ong.) wordt via een bestaande inrit (en het in het verlengde daarvan gelegen toegangspad) direct ontsloten op de bestaande rotonde in de Graafseweg bij de uitbreidingswijk Huurlingsedam. De provincie heeft er email aangegeven geen bezwaar te zien in het gebruik van de bestaande inrit voor het ontsluiten van de vrijstaande woning.
Omdat het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de voorgenoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.
Deelgebied Boskant 104
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in dit deelgebied niet in een ontwikkeling die leidt tot extra motorvoertuigbewegingen. De geldende woonbestemming ter plaatse wordt herzien naar agrarisch zonder bouwmogelijkheden.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Wijchen de maximale parkeernormen uit CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren'. Dit is bepaald in het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen', dat op 16 juni 2016 in werking is getreden en in 2020 op onderdelen is aangepast.
Beide deelgebieden
In artikel 9.3 van de regels is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen in CROW-publicatie 381 als uitgangspunt dienen. Voor vrijstaande woningen geldt een maximale parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning.
Eén en ander is weergegeven in navolgende tabel:
Type woning | Parkeernorm |
Vrijstaande woning | 2,8 parkeerplaatsen per woning |
Tabel: parkeernormen
Parkeren moet geheel op eigen terrein opgelost worden. Dat betekent dat op het woonperceel voorzien wordt in tenminste drie parkeerplaatsen. Gelet op de ruime kavelmaat mag worden aangenomen dat er voldoende ruimte is om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd, dat betekent ‘vermindering’). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.
Doorwerking plangebied
De gemeente Wijchen wenst haar woningvoorraad te verduurzamen. Met de voorliggende ontwikkeling wordt hier nadrukkelijk op ingespeeld. Uitgangspunt is de bouw van een energieneutrale en (aard)gasloze woning in het deelgebied 'Graafseweg ong.', waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ambitie van de gemeente om energieneutraal te worden. De zonnepanelen op de woning wekken voldoende energie op om het energiegebruik van de installaties in de woning over een jaar gezien te compenseren. Het aantal benodigde PV panelen om de woning energieneutraal te maken hangt af van de energievraag. De energievraag wordt zo laag mogelijk gehouden door onder andere het toepassen van goede isolatie, kierdichting en energiezuinige installaties. De benodigde stroom wordt op een duurzame manier opgewekt op het eigen dak, waardoor de woning bijdraagt aan een CO2 neutrale toekomst. Er worden geen fossiele energiebronnen zoals aardgas gebruikt. Voor het verwarmen en koelen van de woning wordt gebruik van een alternatieve koel- en verwarmingsmethode (bijvoorbeeld een warmtepomp). Mede afhankelijk van het door de toekomstige bewoners gekozen systeem wordt de beste vorm van ventileren bepaald, om een gezond en stabiel binnenklimaat te realiseren. Een energieneutrale woning is dankzij deze bouwtechnische en installatietechnische maatregelen een prettige en gezonde woning om in te leven.
Duurzaamheid is meer dan alleen het energievraagstuk. Ook de wijze van bouwen en de inrichting van de percelen zijn hierbij van belang. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld de toepassing van duurzame materialen en zelfvoorzienend in de opvang / het hergebruik van regenwater.
Ook de landschappelijke inpassing (zie bijlage 7) rondom het deelgebied Graafseweg ong. draagt bij een meer duurzame en klimaatadaptieve inrichting van deze locatie.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Wijchen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Agrarisch met waarden - 2
Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en de ecologische waarden met bijbehorende tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages en water. Omdat ter plaatse niet is voorzien in een bouwvlak, zijn er geen mogelijkheden om bebouwing op te richten.
Wonen - 1
De bestemming 'Wonen - 1' heeft een globaal karakter. Dat betekent dat deze bestemming veel flexibiliteit bevat. Dit is wenselijk, omdat er nog geen concreet bouwplan voor de woning is. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering en vorm van de nieuwe woning nog niet bepaald. Wel wordt de woning sowieso achter de voorgevelrooilijn van de naastgelegen woning Graafseweg 304A gerealiseerd.
De gronden met bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Onder de bestemming valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 40 % van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 80 m². (Niet verkeersaantrekkende) aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Ook voor een bedrijf aan huis geldt een maximum vloeroppervlakte van 80 m2.
Waarde - Archeologie 1 en 2
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' zijn opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden.
Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,3 m beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen deze dubbelbestemming wordt ongeacht de omvang nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld. Voor bodemingrepen in archeologische rijksmonumenten moet tevens een vergunning te worden aangevraagd bij de betrokken minister.
Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,3 m beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen deze dubbelbestemming (hoge archeologische verwachtingswaarde) wordt bij een omvang van meer dan 120 m² nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld.
Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
De cultuurlandschappen met een middelhoge, hoge en zeer hoge waarde worden beschermd via een nadere eisenregeling en een vergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden.
De nadere eisenregeling behelst een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om in het kader van een aanvraag voor een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk een nadere eis te stellen in verband met de situering, de oppervlakte en hoogte van een gebouw. Deze nadere eis ziet met name op de situatie dat de aanvraag om vergunning betrekking heeft op een gebouw binnen een oud bebouwingslint, een ensemble of een gebouw langs een (historische) doorgaande weg die als cultuurhistorisch waardevol zijn aangeduid.
De werkzaamheden die niet zonder vergunning mogen worden uitgevoerd betreffen:
De vergunning voor het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt verleend indien (uit de aanvraag om vergunning) in voldoende mate is gebleken dat de cultuurhistorische waarden van een gebied waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden, niet op een onevenredige wijze worden aangetast.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en maten en parkeren.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen.
Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.