Plan: | Woeziksestraat 416, Wijchen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBWoeziksestr416-OW01 |
De eigenaar van het agrarische bedrijf aan de Woeziksestraat 416 te Wijchen is voornemens zijn bedrijfsvoering te verplaatsen naar de Balgoijseweg 75 te Wijchen. Voorliggend initiatief betreft het saneren de voormalige bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning, het terugbouwen van een burgerwoning en in het kader van de functieverandering regeling een extra vrijstaande woning te realiseren op het perceel naast de bestaande bedrijfswoning.
De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Woeziksestraat 416 in het buitengebied van de gemeente Wijchen. De omgeving betreft een landelijke locatie omgeven door woonwijken aan de west en zuidzijde van het plangebied en ten noorden en oosten bevinden zich bedrijventerreinen en de Rijksweg A326. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied, plangebied rood omcirkelt (bron: Openstreetmap.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen in een omgeving met een landelijk karakter en is omgeven door de woonwijken en bedrijventerreinen van Wijchen. Het gebied betreft het Landschapspark Woezik en vormt een landelijke enclave in het stedelijk gebied van Wijchen. Het plangebied (kadastraal bekend gemeente Wijchen, sectie K no. 168) ligt aan de Woeziksestraat 416 te Wijchen en op het perceel was een agrarisch bedrijf aanwezig. De Woeziksestraat is van oudsher een agrarisch lint waar over tijd steeds meer (agrarische bedrijfs)bebouwing en woningen zijn bijgekomen. De directe omgeving bestaat hoofdzakelijk uit woningen. Tussen de woonpercelen door is ter plaatse van onbebouwde percelen het achterliggende agrarische grasland zichtbaar.
Binnen het plangebied is een eigentijdse variant op een langgevelboerderij ontworpen, passend bij de karakteristiek ter plaatse. Deze langgevelboerderij wordt geflankeerd door een aantal bijgebouwen in sobere, gedekte kleurstelling die tevens passend is bij de karakteristiek van de hier aanwezige agrarische bouwwerken. Navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer.
Huidige situatie plangebied rood omkaderd (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De aanwezige agrarische activiteiten zijn inmiddels al verplaatst naar de Balgoijseweg 75 in Wijchen. Gelet op de relatief beperkte omvang van het agrarische perceel, de ligging te midden van verspreide burgerwoningen en de verouderde staat van de agrarische bebouwing ligt een hernieuwd agrarisch gebruik van het perceel niet voor de hand, met uitzondering van het weiland, welke voor het houden van paarden zal blijven behouden.
De initiatiefnemer wil de locatie gaan benutten ten behoeve van wonen. Hiertoe zal de voormalige bedrijfsbebouwing gesaneerd worden en in het kader van deze functieverandering het perceel op te splitsen en de bouw van een extra vrijstaande woning mogelijk te maken aan de oostkant van het plangebied. In totaal zal 980 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gesaneerd. Waarvan ten tijde van het schrijven van dit plan al een groot gedeelte reeds is gesaneerd.
De bestaande bedrijfswoning wordt nog gesloopt waarna een nieuwe woning, wat verder van de Woeziksestraat, wordt teruggebouwd. Op de eerste verdieping van het bijgebouw bij deze woning komt een kleinschalige (max 100 m²), ondergeschikte, bed and breakfast met plaats voor maximaal 8 gasten. Achter het gebouw, waardoor niet zichtbaar vanaf de weg, zullen voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. De tweede woning, ontworpen als schuurwoning, gaat op passende wijze op in de nieuw ontworpen erfsetting. Op ieder woonperceel (voor- en achtererf gezamenlijk) is maximaal 150 m² aan bijgebouwen toegestaan, inclusief vergunningsvrije bijgebouwen.
De bestaande inrit met boommarkeringen wordt in ere hersteld en het geheel wordt verder op passende wijze ingekleed met een bongerd met fruitbomen, houtwallen en gebiedseigen boomsoorten. Het open karakter van het westelijk gelegen weiland blijft behouden zodat de ruimtelijke impact op het landschapspark Woezik beperkt blijft (zie ook paragraaf 3.3.3). Aan de oostkant van dit weiland, grenzend aan het woonperceel, wordt een paardenstal voor hobbymatig gebruik met een maximaal oppervlak van 100 m² opgericht.
Ontsluiting van de kavels vindt plaats via de bestaande inrit. Parkeren vindt plaatst op eigen terrein. De welstandscommissie heeft het plan reeds beoordeeld en akkoord bevonden. Navolgend afbeelding toont een uitsnede van het landschappelijk inpassingsplan, in bijlage 1 is het volledige landschappelijk inpassingsplan met legenda en toelichting opgenomen.
Toekomstige inrichting van het plangebied
In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met als strekking dat het plangebied dient te worden ingericht volgens de uitgangsprincipes van de landschappelijke inpassingstekening (bijlage 1 van de regels). Daarmee is planologisch geborgd dat er door voorliggend plan een kwaliteitsbijdrage aan het landschap wordt geleverd. In aanvulling op de landschapselementen die onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassingstekening en de bijbehorende voorwaardelijke verplichting, biedt het plan ook kansen om een extra meerwaarden te creëren voor natuur en landschap. Enkele mogelijkheden daartoe zijn opgenomen in de lijst met maatregelen op bladzijde 16 van de Quickscan Flora en Fauna uit bijlage 5. In ieder geval worden er nestkasten voor vogels en vleermuizen opgehangen binnen het plangebied (zie ook legenda van het landschappelijk inpassingsplan).
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
De verouderde agrarische bebouwing wordt vervangen door twee geheel vernieuwde en duurzaam uitgevoerde woningen. Voor wat betreft de nieuwe bebouwing wordt in het vervolg van de ontwikkeling naar mogelijkheden gekeken om duurzame technieken toe te passen. Gedacht kan worden aan het plaatsen van zonnepanelen en het gebruiken van materialen en toepassingen met een hoge isolatiewaarde. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal de toepassing van duurzame technieken nader zijn uitgewerkt. Daarnaast worden er verschillende gebiedseigen planten- en boomsoorten aangelegd rondom de bebouwing. Dit zorgt niet alleen voor een fraai en groen aanzien op de nieuwe woonlocatie vanaf de Woeziksestraat. Ook hebben de nieuwe bomen en struiken een verkoelend effect tot gevolg op warme dagen. Dit zorgt voor een aangenaam woonklimaat, ook in de zomer.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijks vaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Voorliggend plan raakt daarmee op voorhand niet aan één of meer aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief omvat de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van één nieuwe woning (één woning is reeds aanwezig). De nieuwe woning wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van de functieverandering regeling waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 31 maart 2021 voor het laatst geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Artikel 2.2 van de omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken indien deze passen in een vastgestelde regionale woonagenda. De huidige woonagenda voor Wijchen is de 'Woonagenda sub regio Nijmegen en Omstreken 2020-2030'. Binnen deze woonagenda heeft de gemeente Wijchen de ruimte gekregen om 1.430 nieuwe woningen re realiseren tot 2030. Hierbinnen is voldoende ruimte voor de extra woningen in dit plan. Daarnaast geeft deze woonagenda prioriteit aan het aanpassen van bestaande verouderde woningen, en het afstemmen van het aanbod van woningtypen op de vraag in de gemeente. Met dit plan wordt een sterk verouderde (bedrijfs)woning herbouwd en een tweede woning op het perceel toegevoegd, waar vraag naar is binnen de gemeente Wijchen. Het plan past binnen deze woonagenda. Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.
Strategische Visie Wijchen
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen het gebied 'Gemengde functies buitengebied / verbreden landbouw'. Met onderhavig initiatief wordt per saldo één nieuwe woning gerealiseerd in het buitengebied. In de Structuurvisie worden nieuwe woningen in het buitengebied toegestaan in de context van ruimtelijke verbeteringen als gevolg van functieverandering. Ter plaatse van het perceel wordt de verouderde agrarische bebouwing gesaneerd waardoor de hoeveelheid bebouwing in het buitengebied per saldo zal dalen.
Daarnaast zal door het initiatief langdurige leegstand en daarmee verloedering van het perceel en de locatie worden voorkomen. Met voorliggend initiatief neemt de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied toe door de herbouw van de bestaande verouderde woning, de bouw van een schuurwoning passend bij het erf en de herinrichting van het omliggende terrein.
Tot slot kan worden opgemerkt dat de vestiging van een kleinschalige bed and breakfast past aansluit bij de ontwikkelingsdoelstellingen in het gemeentelijk beleid om kleinschalige bedrijvigheid mogelijk te maken in het kader van de verbreding van de landbouw in het buitengebied. Samen met de kwaliteitsbijdrage aan het landschap levert voorliggend plan daarmee een directe bijdrage aan de ontwikkeling van het buitengebied van Wijchen.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de Strategische visie en de Structuurvisie Wijchen.
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één extra woning in het buitengebied. Voor de nieuw te realiseren woning heeft zich reeds een potentiële koper gemeld. Het plan speelt hiermee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente.
Het initiatief past hiermee binnen de Woonvisie.
Het landschapspark Woezik geldt als een semi-agrarische enclave met een gevarieerd landschapsparkachtig karakter tussen Bedrijventerrein Oost en bedrijventerrein Bijsterhuizen. De Woeziksestraat is daarin de belangrijkste ruimtelijke drager. Daarnaast bepalen de doorsnijdingen van landwegen en waterloop mede de structuur van het tamelijk open landschap. De erven zijn voorzien van beplantingen, waardoor elk erf, of een groep erven, als ruimtelijke eenheid herkenbaar wordt. Ditzelfde geldt ten aanzien van kavelgrenzen. Langs wegen en kruisingen staan beperkt bomen, vaak zijn deze onderdeel van het betreffende erf. Er is geen sprake van laanbeplantingen langs de wegen. Verdichting van het gebied met bebouwing wordt tegengegaan.
De bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied sluit aan bij het (semi) agrarische karakter van het gebied. De bebouwing is divers en door de tijd ontstaan. In het algemeen zijn het kleinere sobere (oorspronkelijke) boerderijen en burgerwoningen afgewisseld met een enkele meer kloeke woning (boerderij). Daarnaast is kenmerkend voor dit gebied dat er bij de woningen veel (kleinere) schuren aanwezig zijn. Een duidelijke verwijzing naar het oorspronkelijke kleinschalige agrarische bedrijvigheid. De woningen en bijgebouwen zijn veelal geclusterd waarbij de woningen gericht zijn op de straat. In de omgeving van het plangebied zijn de (lage)hagen aan de straatzijden kenmerkend en de openheid naar het achterliggende landschap.
Planspecifiek
Zoals weergegeven in paragraaf 2.2 zijn de twee woningen rond het gezamenlijk erf gesitueerd waardoor er sprake is van het behoud van de erfopzet. Het initiatief betreft een verbetering ten aanzien van de huidige situatie gezien de verouderde agrarische bebouwing wordt gesaneerd, de huidige bedrijfswoning wordt omgezet naar burgerwoning en een nieuwe schuurwoning wordt toegevoegd. Per saldo is er een afname aan bebouwing en de woningen blijven gecentreerd op het perceel waardoor de doorzichten aan weerszijden van de bebouwing behouden blijven. De ruimtelijke impact op het landschapspark Woezik blijft met de ontwikkeling van de woningen zeer beperkt. Geconcludeerd wordt dat de toekomstige situatie passend is op deze plek, recht doet aan de aanwezige kwaliteiten en in overeenstemming is met verspreide woningbouw in de directe omgeving.
Het initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten van het Landschapspark Woezik.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woeziksestraat e.o.'van de gemeente Wijchen, vastgesteld op 24 maart 2004. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Agrarisch Bedrijf' en 'Agrarisch gebied'. Daarnaast ligt op een deel van het plangebied met de enkelbestemming 'Agrarisch gebied' de dubbelbestemming 'Archeologisch attentiegebied'. Onderstaand een gedeeltelijke uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied. In het plangebied geldt tevens het "Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen", vastgesteld op 3 mei 2017. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5.
Uitsnede bestemmingsplan 'Woeziksestraat e.o.', plangebied in rood (bron: gemeente Wijchen)
Binnen de bestemming 'Agrarisch bedrijf' is per bestemmingsvlak maximaal 1 woning toegestaan. In onderhavig bestemmingsvlak is al een woning aanwezig. Daarnaast is inmiddels het bedrijf verplaatst en zal het perceel gesplist worden in twee percelen die beiden gaan fungeren als woonperceel. Het bouwen van een nieuwe woning en de vestiging van een bed and breakfast binnen het plangebied en het gebruiken van het perceel als zodanig is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoek verplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat er verhoogde gehalten met zware metalen en PAK in de grond aanwezig zijn. Deze gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek hiernaar of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. De licht verhoogde concentratie met barium in het grondwater wordt beschouwd als verhoogde achtergrondwaarde. Voor de lichte
verontreiniging met koper in het grondwater is geen directe oorzaak aan te geven, echter dit gehalte vormt
eveneens geen aanleiding tot nader onderzoek.
In het verkennend bodemonderzoek is voor wat betreft het onderdeel asbest in een tweetal mengmonsters geconstateerd dat de waarde van 50 mg/kgds in de grond wordt overschreden. Deze asbestverontreiniging is inmiddels gesaneerd, zie de brief van de omgevingsdienst hierover in bijlage 6.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15555797 (aan de Schoenaker ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 22,9 µg/m3 | 18,4 µg/m3 | 11,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend initiatief betreft de sloop van voormalige agrarische bebouwing, de realisatie van één extra woning en de oprichting van een kleinschalige bed & breakfast. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai van de Woeziksestraat. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Woeziksestraat ten aanzien van de oostelijke woning onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. De geluidbelasting door wegverkeer ten aanzien van de westelijke woning bedraagt ten hoogste 50 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De maximale hogere waarde van 63 dB wordt overschreden. Voor de woning zal, in lijn met de conclusies van het akoestisch onderzoek, een hogere waarde procedure worden doorlopen. Er wordt voldaan aan de aanvullende eisen van de gemeente Wijchen voor het verlenen van een hogere waarde. De hogere waarden procedure loopt gelijk op met de procedure van dit bestemmingsplan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf gesaneerd. Dit betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt ten oosten van het plangebied, aan de Woeziksestraat 481. Dit betreft een agrarisch bedrijf in fokken en houden van schapen. De afstand tot dit bedrijf is 150 meter waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de minimumafstand van 50 meter van het emissiepunt van het dierenverblijf tot de buitenzijde van de woning mogelijk gemaakt door de functieverandering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De Woeziksestraat ter hoogte van het plangebied maakte voorheen onderdeel uit van het buitengebied maar is in de loop der tijd ontwikkeld tot een gebied met overwegend stedelijke functies. De Woeziksestraat bestaat aan weerszijden uit lintbebouwing. Aan de straat liggen verschillende functies waaronder woonfuncties, agrarische functies en bedrijfsfuncties. Niet ver ten noorden ligt bedrijventerrein Bijsterhuizen. Vanwege deze omgevingskarakteristiek is het gebied te typeren als gemengd gebied. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind.
Zowel de woningen als de bed & breakfast zijn gevoelige objecten. Het dichtstbijzijnde bedrijf is het agrarische bedrijf in fokken en houden van schapen aan de Woeziksestraat 481 gelegen op 150 meter afstand. Het aspect geur is reeds in paragraaf 4.1.4 behandeld. Voor de aspecten stof en geluid geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een maximale richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Verder liggen er in de directe omgeving geen bedrijven op een kortere afstand die van invloed zijn op het plan. Bij de bedrijfszonering van de bedrijventerreinen ten noorden en oosten van het plangebied is reeds rekening is gehouden met woningen die dichterbij het bedrijventerrein gelegen zijn waardoor dit geen belemmering vormt.
Vanuit omgekeerde werking wordt door voorliggend plan een bed & breakfast mogelijk gemaakt binnen het plangebied. In de VNG-publicatie is voor een hotel en/of pension een maximale hindercontour van 10 m vanuit het milieuaspect 'geluid' opgenomen. De dichtstbijzijnde milieugevoelige objecten liggen op ruime afstand vanaf het plangebied (minimaal 50 m). De bed & breakfast heeft geen milieuhinder op milieugevoelige objecten uit de omgeving tot gevolg.
Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen en de bed & breakfast. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloed gebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Met voorliggend plan wordt één kwetsbaar object (woning) en enkele beperkt kwetsbare objecten (bed & breakfast) aan het plangebied toegevoegd. Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat het plangebied op korte afstand van een buisleiding ligt. Op de risicokaart is vastgelegd dat er sprake is van een buisleiding (aardgas) met een diameter van 114 mm en een maximale werkdruk van 40 bar (4000 kPa). Voor een buisleiding met deze diameter en werkdruk geldt een toetsafstand van 45 meter uit het hart van de leiding. Deze aardgasleiding ligt op ruim 100 meter van het plangebied en daarmee ruim buiten de 1% letaliteitsgrens. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is daarmee dan ook niet nodig. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico ligt het plangebied ook buiten de 10-6-contour van deze buisleiding en het invloedsgebied van deze buisleiding.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A326. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van deze weg.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de weg, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
1. Beschrijving watersysteem
Geomorfologie en geohydrologie
Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen. Het vloerpeil van de woning ligt op een hoogte van circa 7,72 m +NAP volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De bodem bestaat uit zand uit de midden categorie. Op ongeveer 270 m ten westen van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B39H0428). Het maaiveld ligt ter plaatse van de peilbuis op 7,54 m +NAP. Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode april 1978 t/m oktober 2004 niet lager gestaan dan 5,5 m+NAP en niet hoger dan 6,9 m+NAP. De gemiddelde grondwaterstand in deze peilbuis was 5,8 m+NAP. Voor het plangebied is de verwachting dat de grondwaterstanden niet of nauwelijks afwijken.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Ten zuidwesten van het perceel op circa 50 meter afstand van het plangebied loopt een A watergang, zoals blijkt uit de legger van het waterschap Rivierenland. Deze watergang en bijbehorende beschermingszone vormen geen belemmering ten aanzien van het initiatief gezien de onderlinge afstand. Daarnaast is het dichtstbijzijnde HEN-water (Wijchense Ven) gelegen op 2,6 km en het dichtstbijzijnde SED-water (Woeziksche Leigraaf) gelegen op 960 m. Het initiatief heeft gezien de afstand geen invloed op deze wateren. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilvak Bloemers BLM027 hierin is het winterpeil bepaald op 5,55 m+ NAP en het zomerpeil op 5,65 m +NAP. De bestaande woning is reeds aangesloten op de drukriolering. Bij de realisatie van de extra woning zal hier een extra aansluiting worden aangelegd, zodat beide woningen zelfstandig ontsloten zijn. De nieuwe woning zal op het bestaande rioleringsnet aangesloten moeten worden.
Ecosysteem
Op basis van de gegevens van de provincie Gelderland ligt het plangebied niet in het Gelders Natuur Netwerk of een groene ontwikkelingszone. Op basis van de website natura2000.nl ligt het plangebied niet in een Natura 2000-gebied. In het plangebied is geen natte natuur aanwezig.
2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer
Waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven (zie ook punt 3). Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Zorgplicht afvalwater en hemelwater
De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).
Zorgplicht grondwater
In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Waterschap
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen/ activiteiten in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt het waterschap het onderhoud van A-watergangen en draagt zorg voor het zuiveren van afvalwater (Waterwet art. 6.4).
3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
Deze paragraaf beschrijft op welke wijze op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving. Als onderdeel hiervan een motivering van getroffen maatregelen om negatieve effecten op/van het watersysteem tot een minimum te beperken, inclusief de ruimtelijke consequenties daarvan.
3.1 Leefomgeving algemeen
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven worden gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, riolering, welzijn en energiewinning (zie ook Klimaatverandering).
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlakte water in de omgeving. Zo zal de huidige agrarische bebouwing in het plangebied worden gesaneerd en neemt de hoeveelheid verharding ten aanzien van de huidige situatie sterk af. Daarnaast zal een deel van het hemelwater worden opgevangen en benut door de woning. Onder punt 3.2 tot en met 3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.
3.2 Kwaliteit en beleving
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde eisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater mag alleen worden geloosd via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij worden water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
Ten zuidwesten van het perceel op circa 50 m afstand loopt een A-watergang. Deze watergang en bijbehorende beschermingszone vormen geen belemmering ten aanzien van het initiatief gezien de onderlinge afstand. Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone voor Ecologisch natte zones of natte natuur. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er geen relatie met voorliggend initiatief. Het hemelwater dat in het gebied valt zal in de bodem worden opgenomen. Het hemelwater wat op het dak van de nieuwe woning valt zal worden opgeslagen en gebruikt binnen het plangebied voor het besproeien van de tuin. Bij de bouw van de woning worden geen uitlogende materialen gebruikt. Afvalwater wordt met een nieuwe aansluiting op het bestaande rioolsysteem afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de woningen te ontvangen.
3.3 Klimaatverandering
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en water robuuste leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa te worden beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaat adaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Groenstructuren klimaat robuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen van/voor het plan
De nieuwe woning wordt gebouwd op de locatie van de voormalige agrarische bebouwing. Door de sanering van 980 m² aan agrarische bebouwing en ook de nodige erfverharding is er sprake van een sterke afname van verharding binnen het plangebied. Het hemelwater wat op de nieuwe woning valt wordt opgevangen en gebruikt voor laagwaardige toepassingen. Met de ontwikkeling worden diverse bomen, opgaande beplanting en een haag gerealiseerd, zoals opgenomen in de landschappelijke inpassing (zie bijlage 1 van de regels). Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. Gezien de sterke afname aan verharding en de aanleg van nieuw groen kan bij zware regenval het regenwater in de bodem worden opgenomen. Indien de bodem verzadigd raakt kan overtollig regenwater afstromen naar de watergang ten zuidwesten van het perceel. Hiermee wordt wateroverlast in de woning als gevolg van neerslag voorkomen.
3.4 Waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
De bodem in het plangebied is voldoende doorlatend. In het plan wordt 980 m² aan agrarische bebouwing en daarnaast ook erfverharding gesaneerd waardoor er sprake is van een sterke afname van verharding binnen het plangebied. Daarnaast zal het hemelwater dat op de woning valt worden opgevangen en benut voor laagwaardige toepassingen. Voor dit plan is het realiseren van watercompensatie niet aan de orde, en is het aanleggen van een nieuwe hemelwaterberging niet nodig. Om te borgen dat al het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt, is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen waarin is bepaald dat hydrologisch neutraal moet worden gebouwd.
3.5 Gezondheid en veiligheid
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele gevolgen van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling of –fluctuatie.
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten. Voor de ontwateringsdiepte is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) relevant. Om grondwateroverlast te voorkomen, moet de GHG meer dan 1,00 m onder vloerpeil begane grond komen te liggen. In een worstcase scenario is er sprake van een laagste grondwaterstand van 5,72 m+NAP (zie punt 1). Het vloerpeil van de woning zal daarom minimaal op 4,72 m+NAP gerealiseerd worden.
Voor de drooglegging dient het oppervlaktewaterpeil meer dan 1,30 m onder het vloerpeil te liggen. Het zomerpeil betreft 5,65 m+NAP. Het vloerpeil van de woning zal daarom minimaal op 6,95 m+NAP gerealiseerd worden. Daarnaast moet het vloerpeil begane grond minimaal 1,00 m boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) van 6,30 m+NAP liggen, oftewel minimaal op 7,30 m+NAP. Het vloerpeil begane grond zal minimaal 0,30 m boven het bestaande maaiveld (straatpeil) aangelegd worden zodat bij hevige neerslag het hemelwater niet in de woning komt. Het maaiveld ter plaatse van de planlocatie ligt op ongeveer 7,60-7,70 m+NAP. Het straatpeil ter plaatse op ongeveer 7,85-7,85 m+NAP.
Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege een ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde.
4. Overwegingen en conclusie
Overwegingen
Met dit plan wordt bestaande agrarische bebouwing gesaneerd en waarvoor in de plaats een woning gerealiseerd wordt naast de bestaande woning op het perceel. De omliggende gronden rond woningen worden in gebruik genomen door de bewoners van de woningen. Het verhard oppervlak van de locatie neemt hierdoor sterk af. Gezien de grondwaterstand in het gebied wordt voldaan aan de ontwateringseisen. In de omgeving is verder geen (beschermd) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woning wordt afgevoerd naar het riool. Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
5. Overleg met waterbeheerder
Advies waterbeheerder
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder. Veelal is de waterbeheerder het waterschap, maar kan ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Het advies of resultaat van het vooroverleg dient te worden verwerkt in de waterparagraaf.
Voor wat betreft het waterschap belang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl). Het hieruit voortvloeiende advies moet, in geval van een relevant waterschap belang, worden uitgewerkt in de waterparagraaf.
Gevolgen voor het plan
Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 4. De uitkomsten van deze toets en de adviezen van het waterschap zijn opgenomen in bovenstaande watertoets. Het waterschap heeft aangegeven positief te adviseren over het plan. Daarmee hoeft het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ook niet meer toegezonden te worden aan Waterschap Rivierenland.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of het Gelders Natuurnetwerk. Gezien de aard van de werkzaamheden en het toekomstig gebruik, en de afstand tot de omliggende Natura 2000 gebieden, is van een externe werking op de Natura 2000 gebieden geen sprake. Een Aerius berekening voor de stikstofdepositie op de Natura 2000 gebieden is voor dit initiatief niet nodig.
Soortenbescherming
Voorliggend initiatief betreft de sloop van voormalige agrarische bebouwing en de realisatie van één extra woning. Om te kunnen bepalen of de sloopwerkzaamheden negatieve effecten als gevolg hebben vanuit soortbescherming is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het gehele onderzoek is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat het projectgebied en de directe omgeving geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Door buiten het broedseizoen te slopen en bouwen, kunnen negatieve effecten worden voorkomen. Voor alle overige beschermde soorten en beschermde natuurgebieden kan worden gesteld dat voorliggend project daarop geen negatief effect heeft.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend initiatief betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van één nieuwe woning en de herbouw van de reeds bestaande woning. Door het saneren van de agrarische bedrijfsbebouwing neemt het aantal verkeersbewegingen af. De twee woningen worden ontsloten via de bestaande inrit die voorheen het agrarische erf ontsloot.
Als gevolg van het plan zal ook de vraag naar parkeervoorzieningen in het plangebied toenemen. In het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' uit 2016 is aangegeven dat voor de gemeente Wijchen de parkeernormen uit de CROW publicatie 381, waarbij voor het buitengebied gebruikt gemaakt wordt van de maximale norm voor een matig stedelijke gemeente. In het gebied blijft een vrijstaande woning gehandhaafd en wordt één vrijstaande woning toegevoegd. Voor deze woningen geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning.
De bed & breakfast biedt ruimte voor maximaal 4 kamers. In de CROW publicatie is voor een 1* hotel een maximale parkeernorm gehanteerd van afgerond 5 parkeerplaatsen per 10 kamers. Omgerekend naar de maximale capaciteit van de bed & breakfast komt dat neer op een behoefte van 2 a 3 parkeerplaatsen. Zoals ook is te zien op de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2 komt er achter het bijgebouw een parkeervak voor 5 parkeerplaatsen voor de bed & breakfast. Daarmee voorziet het plan ruimschoots in de parkeerbehoefte.
Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig is voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen. De aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid in voorwaardelijk verplicht gesteld in voorliggend bestemmingsplan en zal bij het verlenen van de omgevingsvergunning definitief getoetst worden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. Daarnaast gaat de Erfgoedwet ook over roerend erfgoed. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het parapluplan Cultuurhistorie van de gemeente Wijchen in het plangebied aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol gebied. In de bijbehorende beschrijving is aangegeven dat in een gebied van hoge stedenbouwkundige waarde intieme geborgenheid, grote maat en stevige stedenbouwkundige dan wel landschappelijke structuur altijd ‘naast’ elkaar staat. Er is geen sprake van een karakteristiek of beeldbepalend gebouw. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' is onverminderd van toepassing in voorliggend bestemmingsplan.
Voorliggend plan betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en de (her)bouw van twee woningen. Hiermee neemt de hoeveelheid bebouwing af en verbetert de ruimtelijke kwaliteit. De agrarische bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Door de situering van de nieuwe woning ter plaatse van de agrarische bebouwing, in erfopzet met de andere woning en in de vormgeving van de nieuwe woning die refereert naar een 'schuurwoning', wordt het beeld van een erf behouden. Hiermee blijven de cultuurhistorische waarden van het gebied behouden.
Archeologie
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² (in het buitengebied), of waarbij de nieuwe bebouwing wordt uitgebreid en/of de bestaande fundering niet kan worden gebruikt. In het onderzoeksrapport zal dan moeten worden aangetoond moet worden hoe het met de archeologische waarden in de ondergrond gesteld is.
Het voornemen is om de twee woningen te realiseren ter plaatse van de voormalige agrarische bebouwing en fundering, waarmee het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet nodig is. Mocht bij de aanvraag omgevingsvergunning blijken dat er niet aan bovenstaande voorwaarden kan worden voldaan dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Archeologische beleidskaart gemeente Wijchen (Bron: RAAP)
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn gebaseerd op die van het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Agrarisch
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het bestaande weiland ten westen van het nieuwe woonperceel.
Wonen
Deze bestemming ligt op de woningen en de omliggende tuinen. Binnen deze bestemming is het toegestaan om één vrijstaande woning te bouwen per bouwvlak. Ter plaatse van de functieaanduiding 'bed & breakfast' is een kleinschalig bed & breakfast toegestaan met maximaal 4 kamers. Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Voor afwijkende maten voor oppervlakte aan bijgebouwen en volume van het hoofdgebouw zijn aanduidingen voor maatvoering opgenomen.
Dubbelbestemming waarde - Archeologie - 2
Deze dubbelbestemming ligt op een deel van de gronden in het gebied, om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.