Plan: | Wezelsedijk 31 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk31-VG01 |
De heer Van den Aa wil de vrijstaande schuur tegenover het huis aan de Wezelsedijk 31 verbouwen tot woning en op deze locatie gaan wonen. Daarnaast wil de initiatiefnemer zijn huidige woning aan de Wezelsedijk 31 splitsen in twee appartementen en verhuren.
Deze ontwikkelingen passen niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Wezelsedijk, ter hoogte van de Wezelsedijk 31. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied, plangebied rood omcirkelt (bron: Openstreetmap.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Wezelsedijk, in een open agrarisch gebied. Ten noorden van de huidige woning aan de Wezelsedijk 31 ligt het erf van de Wezelsedijk 29, een voormalig agrarisch bedrijf wat nu wordt gebruikt als woning. De woningen Wezelsedijk 29 en 31 zijn beide gelegen in één gebouw. Verder wordt het plangebied omringt door weilanden.
Tegenover deze locatie staan een grote agrarische schuur en een kleiner bijgebouw. Ten zuiden van deze gebouwen staat een dichte groep bomen, die de schuren aan het zicht onttrekken vanuit het zuiden. Het perceel ten noordwesten van deze schuur is een kleine akker. Bijgevoegde afbeelding geeft het plangebied weer.
Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: google maps)
In de toekomstige situatie zal de schuur tegenover de Wezelsedijk 31 worden getransformeerd tot woning. Het bestaande bijgebouw bij deze schuur blijft bestaan en wordt ingericht als bijgebouw van de woning, en een deel van de akker aan de oostzijde van de woning zal in gebruik worden genomen als tuin van deze woning.
De bestaande woning aan de Wezelsedijk 31 zal worden gesplitst in twee appartementen. Deze zullen verhuurd worden in het goedkope segment.
In het plan wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Wel zal de herbestemming van een agrarische schuur tot een woning het mogelijk maken om extra bijgebouwen bij de woning te realiseren. Naast het bestaande bijgebouw van 60 m2 zal de initiatiefnemer de mogelijkheid hebben om 90 m2 aan nieuwe bijgebouwen te realiseren. Om de mogelijke verstening van het buitengebied te voorkomen, zal elders in het buitengebied 180 m2 aan bestaande bebouwing worden gesloopt. Hiervoor wordt een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.
De bestaande woning wordt gesplitst en verhuurd als een tweetal appartementen. Voor deze vorm is gekozen omdat er binnen de gemeente veel vraag is naar dergelijke woningen (zie ook paragraaf 3.3).
Om het initiatief in te passen in de omgeving is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Met het uitvoeren van het plan worden de bestaande landschappelijke waarden versterkt. Het uitvoeren van dit inrichtingsplan zal worden opgenomen als een voorwaardelijke verplichting in de planregels.
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Bij de verbouwing van de schuur zal er veel aandacht zijn voor het begrip duurzaamheid. Vanuit het cradle-to-cradle principe wordt zoveel mogelijk gewerkt binnen de bestaande constructie, waarbij de bestaande fundering en een groot deel van de bestaande muren gebruikt worden voor de nieuwe woning. De overige materialen worden zoveel mogelijk in de nieuwe woning verwerkt, en andere materialen voor de nieuwe woning zullen ook met een oog op dit principe worden uitgezocht. De nieuwe woning voldoet aan de eisen van het bouwbesluit, en zal volledig gasloos gerealiseerd worden. Het water dat op het dak van de woning valt, zal worden opgevangen en gebruikt worden als onder andere spoelwater in de woning. Dit vermindert de waterbelasting op het omliggende terrein, en verminderd het verbruik van schoon drinkwater door de bewoners.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
In dit plan groeit de woningvoorraad met twee woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Artikel 2.2 van de omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken indien deze passen in een vastgestelde regionale woonagenda. De huidige woonagenda voor Wijchen is de 'Woonagenda subregio Nijmegen en Omstreken 2017-2027'. Binnen deze woonagenda heeft de gemeente Wijchen de ruimte gekregen om 1.100 nieuwe woningen re realiseren. Hierbinnen is voldoende ruimte voor de extra woningen in dit plan. Daarnaast geeft deze woonagenda prioriteit aan het aanpassen van bestaande verouderde woningen, en het afstemmen van het aanbod van woningtypen op de vraag in de gemeente. Met dit plan wordt een sterk verouderde woning gerenoveerd en gesplitst in twee goedkope huurappartementen, waar vraag naar is binnen de gemeente Wijchen. Het plan past binnen deze woonagenda. Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan ligt in het gebied "Schaalvergroting / grootschalige ontwikkeling landbouw".
Met onderhavig initiatief worden per saldo twee nieuwe woningen gerealiseerd in het buitengebied. Daarmee worden twee goedkope huurappartementen aan het woningaanbod in de gemeente Wijchen toegevoegd. In de Structuurvisie worden nieuwe woningen in het buitengebied toegestaan in de context van ruimtelijke verbeteringen als gevolg van functieverandering. De verplaatsing van de bestaande woning naar de agrarische schuur kan als zodanig gezien worden. Het besluit om de bestaande woning te splitsen en aan te bieden als twee appartementen in plaats van een woningen is genomen om te voldoen aan een concrete vraag in de gemeente.
Met het plan neemt de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied toe door de verbouwing van de verouderde schuur tot woning, en de herinrichting van het omliggende terrein. Daarnaast is in het plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om elders in het buitengebied van Wijchen 180 m2 aan bebouwing te slopen, waardoor de hoeveelheid bebouwing in het buitengebied per saldo zal dalen.. De ontwikkeling past daarmee binnen de Strategische visie en de Structuurvisie Wijchen.
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt de realisatie van twee goedkope huurwoningen in het buitengebied mogelijk. Het plan speelt hiermee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente. Het initiatief past hiermee binnen de Woonvisie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014', van de gemeente Wijchen, vastgesteld op 23 februari 2015. Het betreft een samengestelde versie van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Wijchen' uit 2013, en het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2014'. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Wonen - 1' en 'Agrarisch met waarden - 1'. Daarnaast ligt op een daal van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan. In het plangebied geldt tevens het "Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen", vastgesteld op 3 mei 2017. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5.
Uitsnede bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014', plangebied in rood (bron: ruimtelijke plannen.nl)
Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is per bestemmingsvlak maximaal 1 woning toegestaan. In onderhavig bestemmingsvlak is al een woning aanwezig. Het bouwen van een nieuwe woning in het plangebied is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Om te achterhalen of de bodem rond de bestaande schuur geschikt is voor wonen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat dat er lichte verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn, maar deze zijn echter zodanig licht dat verder onderzoek of maatregelen niet nodig zijn. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor zelfstandige bewoning. Ter informatie is ook de beoordeling van dit bodemonderzoek opgenomen (bijlage 2).
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15556320 (aan de Schoenaker ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 24,7 µg/m3 | 19,6 µg/m3 | 12,3 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
In het plan wordt een bijgebouw getransformeerd tot woning en wordt een woning gesplitst in twee appartementen. Dit is een toename van twee woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de genoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai van de Wezelsedijk (andere wegen zijn niet in de buurt). Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de nieuwe vrijstaande woning ten hoogste 50 dB zal bedragen. De geluidsbelasting op de appartementen zal ten hoogste 52 dB bedragen. Deze waardes liggen onder de maximale grenswaarde van 53 dB, maar boven de voorkeurswaarde van 48 dB. Het verlagen van deze geluidsbelasting door middel van het aanpassen van het wegdek of het afschermen van de woningen zijn financieel of stedenbouwkundig niet haalbaar of kosteneffectief. Daarom zal bij de gemeente Wijchen voor deze woningen een hogere grenswaarde worden aangevraagd ter hoogte van de gemeten geluidsbelasting. De afgifte van deze loopt gelijk op met de procedure van dit bestemmingsplan. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw en verbouw van de woningen dient ook een onderzoek naar de geluidwering te worden overlegd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat.
Planspecifiek
De dichtstbijzijnde veehouderij ten opzichte van het plan is het bedrijf aan de Wezelsedijk 36, waar rundvee wordt gehouden. Dit zijn vaste afstandsdieren, waarvoor buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter voor geldt. Dit bedrijf ligt op ca. 120 van het plangebied, en ca. 170 meter van de woonfuncties in het plangebied. Er zijn geen andere bedrijven in de omgeving die het woon- en leefklimaat in het plangebied kunnen beïnvloeden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De omgeving kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied' met een menging van woningen, agrarische functies en bedrijfsfuncties. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap/categorie worden verkleind.
De dichtstbijzijnde niet-woonfunctie is Autobedrijf Elshof, op ca. 60 meter van het plangebied en ca. 125 meter van de woonfunctie. Dit bedrijf valt onder de VNG-categorie "Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven". Voor deze categorie wordt een richtafstand van 30 meter gegeven. Het plangebied ligt buiten deze richtafstand. Verder zijn er geen functies aanwezig in de omgeving van het plangebied die het woon- en leefklimaat in het plangebied kunnen schaden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Hieruit is op te maken dat het plangebied op korte afstand van meerdere buisleidingen ligt. De buisleiding
A-555 ligt op ca. 190 meter van het plangebied, en twee andere buisleidingen liggen op iets meer dan 200 meter. Het plangebied ligt buiten de 10-6-contour van deze buisleidingen en het invloedsgebied van deze buisleidingen.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A326. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van deze weg.
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de weg, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. In dit geval is sprake van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursakkoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en watervoorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt.
1. Beschrijving watersysteem
Geomorfologie en grondwatersysteem
Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen. Het vloerpeil van de woning ligt op een hoogte van circa 7,35 m +NAP volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De gronden bij de woning hebben een hoogte van 7,10 +NAP tot 7,40 +NAP. Tijdens het bodemonderzoek (zie bijlage 1) is het grondwater vastgesteld op 1,8- meter -mv. Ter plaatse van de desbetreffende peilbuis bedraagt het maaiveld 7,20 m +NAP. Voor het bodemonderzoek zijn meerdere boringen verricht. Hieruit blijkt dat de bodem in overwegende mate bestaat uit zand, en op 3 van de 11 boorlocaties is een matig zandige tot zeer zandige kleilaag aangetroffen.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Rond het agrarische perceel in het plangebied loopt een B watergang, zoals blijkt uit de legger van het waterschap Rivierenland. Er zal echter geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt worden binnen de beschermingszone van deze watergang.
De bestaande woning is reeds aangesloten op de drukriolering. Bij de splitsing van de woning zal hier een extra aansluiting worden aangelegd, zodat beide woningen zelfstandig ontsloten zijn. De nieuwe woning zal op het bestaande rioleringsnet aangesloten moeten worden.
Ecosysteem
Op basis van de gegevens van de provincie Gelderland ligt het plangebied niet in het Gelders Natuur Netwerk of een groene ontwikkelingszone. Op basis van de website natura2000.nl ligt het plangebied niet in een Natura 2000-gebied. In het plangebied is geen natte natuur aanwezig.
2. Gemeentelijk beleid en waterschap
Waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven (zie ook punt 3). Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Zorgplichten afvalwater en hemelwater
De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).
Zorgplicht grondwater
In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Waterschap
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. ‘Zonder vergunning
van het waterschap is het niet toegestaan op het oppervlaktewater te lozen
(Waterwet art 6.2) en ingrepen te plegen in/nabij oppervlaktewater en waterkeringen
(Keur Waterschap Rivierenland 2014). Daarnaast verzorgt het waterschap het
beheer en onderhoud van het binnendijkse hoofdwatersysteem (A-watergangen) en
draagt zorg voor het zuiveren van het afvalwater (Waterwet art. 3.4).
3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
3.1 Leefomgeving algemeen
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven worden gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, riolering, welzijn en energiewinning (zie ook Klimaatverandering).
Gevolgen van/voor het plan
Langs de noord-, oost- en zuidzijde maar binnen het plangebied ligt een B-watergang in gezamenlijk eigendom en beheer van de initiatiefnemer en de omliggende terreineigenaren. Het peil op de B-watergang varieert van 5,55 m+NAP (winterpeil) tot 5,65 m+NAP (zomerpeil). De B-watergang maakt deel uit van de het peilgebied
Bloemers. Deze watergang zal gescheiden worden van de tuin van de woning door een bomenrij met onderbeplanting. Deze bomenrij draagt ook bij aan de veiligheid voor de bewoners (zie ook punt 3.5). Het grondwater in het plangebied ligt op een diepte van 1,80 meter onder het maaiveld. In het plan zal de huidige agrarische bebouwing in het plangebied verbouwd worden tot een woning. Hierbij zal slechts een beperkte hoeveelheid nieuwe verharding in het gebied gerealiseerd worden. Een deel van het hemelwater zal worden opgevangen en benut door de woning (zie ook punt 3.4).
Het afvalwater van de nieuw gerealiseerde woning zal worden afgevoerd via de bestaande drukriolering. Hiervoor zal de woning op het rioleringsnet worden aangesloten. De bestaande woning zal gesplitst worden in twee woningen. Om deze rede zal een tweede aansluiting op het rioleringsnet worden gerealiseerd, zodat beide woningen een eigen aansluiting hebben.
3.2 Kwaliteit en beleving
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde eisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater mag alleen worden geloosd via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen. De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij worden water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
Langs de grenzen van het perceel loopt een B-watergang. Het hemelwater dat in het gebied valt zal in de bodem worden opgenomen. Het hemelwater wat op het dak van de nieuwe woning valt zal worden opgeslagen en gebruikt in de woning. Bij de bouw van de woning worden geen uitlogende materialen gebruikt. In het plangebied zijn geen natte natuurwaarden aanwezig die beïnvloed kunnen worden door het initiatief.
3.3 Klimaatverandering
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa te worden beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen van/voor het plan
De nieuwe woning wordt gebouwd op de fundamenten van het bestaande gebouw. De toename van de verharding in het plan wordt beperkt tot de mogelijke tuinverharding bij de woning, en de mogelijkheid om maximaal 90 m2 aan bijgebouwen bij de woning te realiseren. Het hemelwater wat op de nieuwe woning valt wordt opgevangen en gebruikt voor laagwaardige toepassingen. De bestaande beplanting rond het bijgebouw, bestaand uit onder andere meerde bomen, wordt in stand gehouden. De zuidzijde van het plangebied wordt afgeschermd door een bomenrij met onderbeplanting. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. Gezien de zeer beperkte toename van verharding en de aanleg van nieuw groen kan bij zware regenval het regenwater in de bodem worden opgenomen. Indien de bodem verzadigd raakt kan overtollig regenwater afstromen naar de watergang rond het perceel. Hiermee wordt wateroverlast in de woning als gevolg van neerslag voorkomen. De bestaande woning aan de Wezelsedijk 31 wordt slechts intern aangepast, hier vindt dan ook geen uitbreiding van het verhard oppervlak of een aanpassing van de beplanting plaats.
3.4 Waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
De bodem in het plangebeid is voldoende doorlatend In het plan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd, maar ontstaat wel de mogelijkheid om 90 m2 aan nieuwe bijgebouwen te realiseren en nieuwe verharding in het gebied aan te leggen ten behoeve van de nieuwe woning. Dit zal echter niet leidden tot meer dan 1.500 m2 verharding. Daarnaast zal het hemelwater dat op de woning valt worden opgevangen en benut voor laagwaardige toepassingen. Voor dit plan kan gebruik gemaakt worden van de vrijstelling van compensatieplicht, en is het aanleggen van een nieuwe hemelwaterberging niet nodig.
3.5 Gezondheid en veiligheid
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele gevolgen van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling of –fluctuatie.
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Gezien de nieuwe woning op de bestaande fundering wordt gerealiseerd en de hoeveelheid nieuwe verharding zeer beperkt zal zijn, wordt geen wijziging van de grondwaterstand verwacht. Het grondwater ligt zodanig diep dat wordt voldaan aan de ontwateringseisen. Het vloerpeil van de woning en de gronden bij de woning liggen op meer dan 1,30 meter boven de waterstand in de nabije B-watergang, waarmee wordt voldaan aan de drooglegginseisen.
Er loopt een B-watergang langs de rand van het plangebied, op slechts een korte afstand van de woning. Langs de zuidzijde van het plan zal het woonperceel gescheiden worden van de watergang door middel van een bomenrij met onderbeplanting. Deze zal ook de achtertuin van de woning afscheiden van de watergang. Hiermee wordt het verdrinkingsrisico beperkt, door de directe toegang vanuit de achtertuin tot de watergang te beperken.
4. Overwegingen en conclusie
Overwegingen
Met dit plan wordt een bestaand agrarisch gebouw verbouwt tot een woning, en wordt het omliggende perceel in gebruik genomen door de bewoners van de woning. Het verhard oppervlak van de locatie neemt hierdoor in beperkte mate toe. Daarnaast wordt de bestaande woning aan de Wezelsedijk 31 gesplitst in twee woningen. Gezien de grondwaterstand in het gebied wordt voldaan aan de ontwateringseisen.
Langs het huidige agrarische gebouw loopt een B watergang. In het plan wordt in de beschermingszone van deze watergang geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Ook wordt deze afgeschermd van de tuin van de nieuwe woning door een bomenrij met onderbeplanting. Hiermee wordt het verdrinkingsrisico voor de bewoners ingeperkt en de watergang afgeschermd van de woning. In de omgeving is verder geen (beschermd) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woningen wordt afgevoerd naar het riool. Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
5. Overleg met waterbeheerder
Advies waterbeheerder
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder. Veelal is de waterbeheerder het waterschap of de gemeente, maar dat kan ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Het advies of resultaat van het vooroverleg dient te worden verwerkt in de waterparagraaf. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl). Het hieruit voortvloeiende advies moet, in geval van een relevant waterschapsbelang, worden uitgewerkt in de waterparagraaf.
Gevolgen voor het plan
Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 4. De uitkomsten van deze toets en de adviezen van het waterschap zijn opgenomen in bovenstaande watertoets. Het plan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het Waterschap Rivierenland.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de gevolgen voor het gebied te beoordelen is een verkennend onderzoek Flora-en Fauna uitgevoerd. Dit onderzoek is te lezen in bijlage 5. De bevindingen en conclusies van deze rapportage zijn hieronder uitgewerkt.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of het Gelders Natuurnetwerk. Gezien de aard van de werkzaamheden en het toekomstig gebruik, en de afstand tot de omliggende Natura 2000 gebieden, is van een externe werking op de Natura 2000 gebieden geen sprake. Een Aerius berekening voor de stikstofdepositie op de Natura 2000 gebieden is voor dit initiatief niet nodig.
Soortenbescherming
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Wel dient bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezige niet-beschermde soorten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
In het plan worden 2 nieuwe woningen in het plangebied gerealiseerd. Het plangebied wordt ontsloten via de Wezelsedijk. Als gevolg van het plan zullen de verkeersbewegingen over deze weg toenemen. De Wezelsedijk heeft voldoende capaciteit voor deze verkeersbewegingen.
Als gevolg van het plan zal ook de vraag naar parkeervoorzieningen in het plangebied toenemen. In het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' uit 2016 is aangegeven dat voor de gemeente Wijchen de parkeernormen uit de CROW publicatie 317, waarbij voor het buitengebied gebruikt gemaakt word van de maximale norm voor een matig stedelijke gemeente. In het gebied blijft een vrijstaande woning gehandhaafd en worden twee huurwoningen onder een kap toegevoegd. Voor deze twee appartementen geld een parkeernorm van 4 parkeerplaatsen. Daarnaast moeten 2,8 parkeerplaatsen behouden blijven voor de vrijstaande woning. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren. Op het inrichtingsplan in bijlage 1 zijn voldoende parkeerplaatsen opgenomen. De aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid zal bij het verlenen van de omgevingsvergunning definitief getoetst worden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De bestaande woning in het plangebied maakt deel uit van de bebouwing van het bedrijf aan de Wezelsedijk 29, een vooroorlogse boerderij. Om de woning heen is een tuin aangelegd. De schuur aan de overzijde is gebouwd in de jaren "80, en het kleine bijgebouw dateert uit de jaren "50. Rondom de bebouwing staan dichte groepen bomen, die de gebouwen en de erven eromheen deels afschermen van het open agrarische landschap. Op de Cultuurhistorische waarderingskaart van de gemeente Wijchen heeft het plangebied de Cultuurlandschappelijke waardering middelmatig.
De bestaande woning zal intern verbouwd worden om de splitsing in twee appartementen mogelijk te maken. Hierbij zullen de wijzigingen aan de buitenzijde zo beperkt mogelijk worden gehouden, om de cultuurhistorische waarden van het gebouw in stand te houden. De schuur aan de overzijde wordt verbouwd. Hierbij blijft het gebouw op de huidige funderingen staan, en worden ook voor zover mogelijk de bestaande muren gebruikt. Het andere bijgebouw zal behouden blijven, eveneens als het kleinschalige landelijke karakter van het erf. De beplanting rond de woning blijft behouden, en het gebied wordt ingericht conform het inrichtingsplan in bijlage 1 van de regels om het kleinschalige landelijke karakter te behouden en te versterken. Met deze ontwikkelingen blijven het uiterlijk en uitstaling van het gebied grotendeels gelijk. Het plan zal dan ook geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van het gebied.
Archeologie
In het plan worden geen grote bodemingrepen uitgevoerd. De funderingen van de schuur blijven behouden bij de verbouwing tot woning, en de bestaande woning zal alleen intern verbouwd worden. Dit plan levert geen risico's voor eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem. De dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 2' die in het huidige bestemmingsplan rust zal in dit plan worden overgenomen, om de mogelijke archeologische waarden in de grond ook in de toekomst te beschermen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn gebaseerd op die van het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Agrarisch met waarden -1
Deze bestemming ligt op het terrein ten noorden en oosten van de nieuwe woning. Dit terrein zal niet gebruikt worden voor de woonfunctie, maar behoud zijn huidige agrarische functie.
Wonen - 1
Deze bestemming ligt op de woningen en de omliggende tuinen. Binnen deze bestemming is het toegestaan om woningen te bouwen binnen een bouwvlak, en om bijgebouwen te realiseren binnen de 'specifieke bouwaanduiding –bijgebouw'.
Dubbelbestemming waarde - Archeologie - 2
Deze dubbelbestemming ligt op een deel van de gronden in het gebied, om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het bestemmingsplan is wel voor vooroverleg naar het waterschap Rivierenland verstuurd.
De initiatiefnemer heeft de buren geïnformeerd over het plan. Verder worden er geen inspraakmomenten georganiseerd naast de bestemmingsplanprocedure.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 juli 2020 tot en met 9 september 2020 voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.