direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wezelsedijk ong. Wijchen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Wezelsedijk ong. te Wijchen (hierna: initiatiefnemer) is voornemens twee vrijstaande levensloopgeschikte nul-op-de-meter (NOM)-woningen te realiseren op ruime bouwpercelen in een weiland op de hoek van de Wezelsedijk en de Wezelseberg. Op 8 juni 2020 heeft het college besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen op basis van het gemeentelijke beleid voor kleinschalige particuliere initiatieven (KPI). Ieder woningbouwplan tot maximaal 4 woningen valt in Wijchen automatisch onder deze KPI-regeling.

In ruil voor deze twee woningen wordt het agrarische bedrijf aan de Molendijk 19 te Batenburg beëindigd. In lijn met het functieveranderingsbeleid voor voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden de te slopen vierkante meters voormalige bedrijfsbebouwing ingezet als compensatie om de bouw van beide woningen mogelijk te maken. De grondslag voor medewerking aan de twee nieuwe woningen wordt echter gevormd door het gemeentelijke beleid voor kleinschalige particuliere initiatieven en niet door het functieveranderingsbeleid. Het slopen van voormalige agrarische bebouwing vormt bovendien slechts één van de criteria waarop het plan voor beide nieuwe woningen in het kader van het KPI-beleid positief is beoordeeld.

De functieverandering van het voormalige agrarische bedrijf is overigens niet in onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Hiervoor is een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld. In een realisatieovereenkomst tussen de eigenaren en de gemeente zijn de afspraken voor beide locaties vastgelegd.

Om de bouw van de twee vrijstaande woningen aan de Wezelsedijk ong. mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Wijchen, ten noorden van de kern Wijchen, aan de oostzijde van de Wezelsedijk. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wijchen, sectie L, nr. 44 (deels) en heeft een omvang van circa 3.650 m2.

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rode stip)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld op 31 januari 2013 en de herziening 'Buitengebied, herziening 2014', vastgesteld op 16 oktober 2014. Ter plaatste geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' zonder bouwvlak. Verder is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Aanvullend geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorisch waardevol gebied' uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen', om de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden, te beheren en te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering). Inmiddels zijn ook het agrarische perceel (vaal lichtgroen) en het recreatieve perceel (fel lichtgroen) direct ten zuiden van het plangebied omgezet naar de bestemming 'Wonen'.

De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen. Op grond van de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' (zonder bouwvlak) mag niet worden gebouwd. Ook het gebruik van de gronden voor woondoeleinden is op grond van de huidige bestemming niet toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling te realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is een omheind weiland, toegankelijk via een poort aan de Wezelsedijk. Ter plaatse is geen bebouwing aanwezig. Het plangebied wordt omgeven door forse burgerwoonpercelen. Inmiddels is ook de voormalige recreatiewoning aan de Wezelsdijk 2, direct ten zuiden van het plangebied, omgezet naar een burgerwoning. De bebouwingsconcentratie kent een losse bebouwingsstructuur, zonder planmatige stedenbouwkundige ordening. Het landschap rondom het plangebied kenmerkt zich door elementen als heggen, struwelen en grote bomen, die tezamen groene landschapskamers vormen. Op navolgende afbeeldingen zijn impressies van het plangebied en de omliggende bebouwing in een groene omgeving weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0004.jpg"

Impressie bestaande situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0005.png"

Impressie omliggende bebouwing met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers zijn voornemens twee levensloopgeschikte vrijstaande woningen te realiseren op ruime percelen (circa 1.800 m²). De grondgebonden woningen bestaan maximaal uit anderhalve bouwlaag met kap en sluiten qua maat en schaal aan bij de standaard maatvoering voor burgerwoningen in het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) ter plaatse. De nieuwe vrijstaande woningen passen mede door het laten verspringen van de positie van de bouwvlakken aan de zijde van de Wezelsedijk stedenbouwkundig gezien prima binnen de lossere lintvormige bebouwingsstructuur, zonder planmatige stedenbouwkundige ordening, van de bestaande bebouwingsconcentratie van buurtschap 'De Wezelsche Berg'.

De maat en schaal van de nieuwe woningen sluiten tevens aan bij de bestaande, in de meeste gevallen, grotere vrijstaande woningen aan de Wezelsedijk, Oud Woeziksestraat en Wezelseberg. De ontsluiting van de zuidelijke woonkavel vindt direct plaats vanaf de Wezelsedijk. De noordelijke woonkavel wordt, mede op verzoek van enkele omwonenden, niet ontsloten via de westelijk gelegen Wezelsedijk, maar via de Wezelseberg aan de noordzijde.

De beoogde woningen vormen een aanvulling op de omliggende burgerwoningen en versterken de woonfunctie binnen de bestaande bebouwingsconcentratie van buurtschap 'De Wezelsche Berg'. Het plan betreft een inbreidingslocatie omdat op de aangrenzende percelen, in (vrijwel) alle windrichtingen, al woonpercelen voorkomen. De ligging nabij de bebouwde kom van Wijchen (Woezik) is daarbij gunstig.

Om de karakteristieke landelijke elementen in het buurtschap daarnaast te versterken, zijn beide woonpercelen met daarop de nieuwe woningen landschappelijk ingepast en via een voorwaardelijke verplichting in de regels verankerd (zie sublid 3.4.3). Op navolgende afbeelding is de toekomstige situatie, met daarin de woonpercelen met bijbehorende woningen en de landschappelijke inpassing in de omgeving weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0006.png"

Voorbeeldverkaveling toekomstige situatie en landschappelijke inpassing

Beide kavels zullen worden omkaderd door hagen van gebiedseigen soorten, zoals beukenhagen. Daarnaast worden op beide percelen 5 à 8 bomen van gebiedseigen soorten geplant. De verdere invulling willen de initiatiefnemers in samenspraak met de gemeente, de omwonenden en de toekomstige eigenaren verder uitwerken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Planspecifiek
Op basis van jurisprudentie is bij een toevoeging van 11 woningen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend initiatief voorziet slechts in de realisatie van twee woningen. Zodoende is artikel 3.6.1, tweede lid Bro niet van toepassing. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft niet doorlopen te worden.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt dat bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd wordt. De woningen worden gerealiseerd in een bebouwingsconcentratie aan de rand van de wijk Woezik in de kern Wijchen. Binnen de kern Wijchen is onvoldoende ruimte voor woningen van deze omvang. Daarnaast betreft het levensloopgeschikte woningen. Hiermee wordt bijgedragen aan de provinciale ambitie om voor een ieder een passende woning te hebben. Ook wordt aan de provinciale duurzaamheidambities gedacht door Nul-Op-de-Meter woningen te realiseren. In paragraaf 4.12 van deze toelichting is beschreven welke duurzaamheidsmaatregelen in het voorliggende plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
Ten aanzien van nieuwe woningen is in artikel 2.2 opgenomen dat een bestemmingsplan uitsluitend nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Op basis van de regionale woonagenda 2020 - 2030 mogen er in de gemeente Wijchen 1.430 woningen worden gebouwd in de periode tot en met 2030, waarvan 70 % in de eerste vijf jaar moeten worden gerealiseerd (versnelling). In de provinciale 'Woningmarktmonitor' is voor de gemeente Wijchen een netto (harde) plancapaciteit van 466 woningen opgenomen. De zachte plancapaciteit bedraagt 968 woningen, waardoor de totale netto plancapaciteit (hard en zacht) en de behoefte zoals opgenomen in de regionale woonagenda (1430 woningen) ongeveer gelijk zijn. Het overgrote deel van de plancapaciteit bestaat echter uit zachte plannen, waarvan een deel uiteindelijk niet gerealiseerd zal worden. In de regionale woonagenda is daarom aangegeven dat het wenselijk is om 130 % aan plancapaciteit te realiseren; voor in totaal circa 1.860 woningen tot 2030. Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van twee extra woningen binnen het contingent dat beschikbaar is voor 'Kleine woningbouwinitiatieven' en past daarmee binnen het provinciale beleidskader.

3.2.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wijchen

De gemeente Wijchen heeft één structuurvisie voor de hele gemeente opgesteld, welke op 29 mei 2009 is vastgesteld.

De structuurvisie geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen binnen de gemeente Wijchen voor de komende tien jaar. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

Het buitengebied is in principe niet de plek om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen. Enkel indien er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering als gevolg van functieverandering van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen of landgoedontwikkeling overeenkomstig de Natuurschoonwet bestaan er mogelijkheden voor woningbouw in het buitengebied.

Die woningbouw moet dan wel aansluiten bij het landschap en de structuur van het buitengebied. Nieuwe woningen mogen de (agrarische) bedrijfsontwikkeling niet hinderen. Derhalve wordt terughoudend omgegaan met woningbouw in open grootschalige agrarische productiegebieden.

In het kleinschalige rivierduinenlandschap en aansluitend aan de dorpsrandgebieden zijn meer mogelijkheden voor woningbouw of andere niet-agrarische functies zoals kleinschalige werkfuncties en recreatie.

Planspecifiek
In de structuurvisie is bepaald dat het toevoegen van nieuwe woningen aan het buitengebied mogelijk is, indien sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Voorliggend initiatief, waarin een combinatie wordt gemaakt tussen de sanering van een agrarisch bedrijf aan de Molendijk 19 in Batenburg en het versterken van een bebouwingsconcentratie, niet zijnde in een open grootschalig agrarisch productiegebied, voldoet hieraan. Ook omdat de woningen landschappelijk zijn ingepast, aansluitend bij het landschap en de structuur van het gebied.

Bovendien wordt grotendeels aangesloten bij de rood-voor-roodregeling in het kader van het gemeentelijke functieveranderingsbeleid voor voormalige agrarische bedrijfslocaties (VAB) en wordt het buitengebied ontsteend. De grondslag voor medewerking wordt echter gevormd door het gemeentelijke beleid voor kleinschalige particuliere initiatieven (KPI).

3.3.2 Woonvisie 'Thuis in Wijchen'

De gemeente Wijchen heeft in haar woningbouwprogrammering ruimte gereserveerd voor kleinschalige initiatieven. Hieronder verstaan zij initiatieven met maximaal vier woningen. Om de woningvoorraad duurzaam en gevarieerd te houden wil de gemeente flexibel om kunnen gaan met nieuwe initiatieven. In de beoordeling van nieuwe aanvragen voor woningen zal de gemeente onder meer beoordelen of het initiatief meerwaarde heeft voor de leefbaarheid. Belangrijke relevante aandachtspunten daarbij zijn o.a.:

  • De (lokale) behoefte is leidend. Plannen moeten kwantitatief en kwalitatief aansluiten bij de behoefte.
  • Nieuwbouw moet bijdragen aan de identiteit van een wijk of dorp. Daarbij gaat het zowel om de ruimtelijke als de sociale kwaliteit.
  • Vervanging en verbetering van bestaande bebouwing, gaat vóór uitbreiding.
  • Waar mogelijk tenminste energieneutraal en gasloos en zo duurzaam mogelijk.
  • Een passende kwaliteit van wonen bieden, o.a. aan mensen met een zorgvraag.

De gemeente Wijchen heeft de ambitie uitgesproken om de 'mismatch' tussen vraag en aanbod weg te nemen. In de woonvisie 'Thuis in Wijchen' wordt de wens uitgesproken om alle woningen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de kwalitatieve eisen en wensen van bewoners. Het gaat daarbij niet alleen om de huidige bewoners van een woning, maar zeker ook de toekomstige bewoners. De gemeente Wijchen streeft naar een duurzame en meer flexibele woningvoorraad, zodat geanticipeerd kan worden op huidige en toekomstige behoeften en woonwensen.

Mensen met een zorgvraag blijven langer thuiswonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan een meer divers woningaanbod, met woonvormen die nu niet of onvoldoende beschikbaar zijn in Wijchen. Woonvormen waar bijvoorbeeld verschillende generaties onder één dak wonen of waar men dicht bij (zorg)voorzieningen woont. Woningen waarbij de eindgebruiker een centrale rol bij de ontwikkeling van de woning speelt en daarom een huis naar eigen wensen kan indelen.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van twee vrijstaande levensloopgeschikte woningen in een bebouwingsconcentratie in de nabijheid van de bebouwde kom van de kern Wijchen (Woezik). De woningen zijn nog vrij indeelbaar en de eindgebruiker krijgt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de woning. Het inpassen van een traplift, extra badkamers, alle voorzieningen (slaapkamers en badkamers) zowel op de begane grond als op de verdieping of de hele woning gelijkvloers, behoren allemaal tot de mogelijkheden. Zodoende voorziet het voorliggende initiatief, aansluitend op de woonvisie, in een lokale behoefte aan passende huisvesting (met het oog op mantelzorg), in een lagere woningdichtheid, op relatief korte afstand van de door de beoogde doelgroep gewenste voorzieningen.

Daarnaast worden de beoogde woningen, aansluitend op de gemeentelijke duurzaamheidsambities, volgens het Nul-Op-de-Meter concept gerealiseerd. In paragraaf 4.12 van deze toelichting is beschreven welke duurzaamheidsmaatregelen in het voorliggende plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.3.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

3.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor een vrijstaande woning een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen, op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in 'matig stedelijk' gebied, in het 'buitengebied'. Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling tot 8,6 x 2 = 17,2 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Het plangebied wordt ontsloten via de Wezelsedijk en de Wezelseberg. Beide kavels krijgen een eigen inrit direct aan de Wezelsedijk (zuidelijk woonperceel) respectievelijk de Wezelseberg (noordelijk woonperceel).

Aangezien het om een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen gaat en de Wezelsedijk en de Wezelseberg voldoende capaciteit heeft om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Wijchen de maximale parkeernormen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Dit is bepaald in het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen', dat op 16 juni 2016 in werking is getreden en in 2020 op onderdelen is aangepast.

In artikel 7.3 van de regels van onderhavig bestemmingsplan is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen in CROW-publicatie 381 als uitgangspunt dienen. Voor vrijstaande woningen, in 'niet stedelijk' gebied, in het 'buitengebied', geldt een maximale parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning.

Parkeren moet geheel op eigen terrein worden opgelost. Dat betekent dat per kavel voorzien moet worden in tenminste drie parkeerplaatsen. Gelet op de ruime kavelmaat is er voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de functiewijziging van 'agrarisch' naar de milieugevoelige functie 'wonen' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend en zwak tot matig grindig. In de ondergrond vanaf circa 2,6 m -mv is een vaste kleilaag aanwezig.

Op het maaiveld is geen asbestverdacht of bodemvreemd materiaal aangetroffen. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Een paardenstal met mogelijke asbesthoudende golfplaten is aanwezig aan het oostelijke perceelsgrens.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in zowel de bovengrond als de ondergrond geen verontreinigingen zijn aangetoond.

In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan onderzochte parameters aangetoond.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht, niet lijnvormig' kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd.

Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem dan ook géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging, het aanvragen van een omgevingsvergunning en herontwikkeling tot woonpercelen van de onderzoekslocatie.

Het bevoegd gezag onderschrijft na beoordeling van het bodemonderzoek de conclusie uit het onderzoek, met dien verstande dat als de paardenstal met asbesthoudende golfplaten is gesloopt de bovengrond aan de achterzijde van de stal ter hoogte van de druppelzone (de afwateringstrook op het maaiveld) conform NEN5707 onderzocht moet worden op de aanwezigheid van asbest(vezels).

Het aspect 'bodem' vormt, mits er na sloop van de stal nog een aanvullend onderzoek plaatsvindt, geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Wegverkeer
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in artikel 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Railverkeer
Langs landelijke spoorwegen liggen referentiepunten, waarvoor is vastgelegd hoeveel geluid de spoorlijn mag produceren, zogenaamde geluidsproductieplafonds (GPP’s). De hoogte van de geluidsproductieplafonds is vastgelegd in het geluidsregister. De grootte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van het geluidsproductieplafond en is vastgelegd in artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bgh). De zone van een spoorweg ligt aan beide zijden van de spoorweg en wordt gemeten van de buitenste spoorstaaf. De wettelijke zone van een spoorweg is afhankelijk van de toegestane geluidsbelasting op het referentiepunt uit het geluidregister.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai hoeft niet plaats te vinden, omdat het plangebied niet is gelegen binnen de geluidszone van een spoorlijn. Wel is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de A326 en enkele wegen in het buitengebied met een snelheidsregime van 50 km/u of meer. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Voor het onderzoek in de bijlage is een actuelere memo opgenomen voor de variant met 2 woningen, zoals uiteindelijk in dit bestemmingsplan opgenomen.

Wet geluidhinder
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden door het wegverkeer op de Oud Woeziksestraat en het Kavelpad. Ten gevolge van de gezoneerde weg Wezelsedijk wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden met maximaal 5 dB. Ten gevolge van de gezoneerde weg A326 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden met maximaal 1 dB.

De maximale ontheffingswaarde van 53 dB in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Daarom is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente. Mede omdat maatregelen aan de bron- en overdrachtsmaatregelen op bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard stuiten.

Cumulatie
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde is de totale geluidbelasting berekend van de zoneplichtige wegen Wezelsedijk en A326. Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting op de westgevels van de twee woningen aan de westzijde van het plangebied hoger is dan 53 dB. Aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van deze gevels is noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Wezelsedijk, bedraagt 58 dB. Dit betekent dat er sprake is van de kwalificatie 'matig' en dat moet worden nagegaan of maatregelen mogelijk zijn. Aangezien maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op bezwaren stuiten, moet de oplossing gezocht worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en/of dak. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Bovendien beschikt het bouwplan over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van hogere waarden en na uitvoering van aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de betreffende gevels naar verwachting geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0007.png"

Tabel: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven of inrichtingen aanwezig, die een belemmering vormen voor de beoogde vrijstaande woningen. De ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijven betreffen een hoveniersbedrijf aan de Oud Woeziksestraat 8 en een opslagbedrijf aan de Oud Woeziksestraat 4. Beide bedrijven vallen binnen milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. Gezien de ligging op circa 75 m van het plangebied, worden deze bedrijven niet in hun bedrijfsvoering geschaad en ondervinden de beoogde woningen geen overlast van deze bedrijven.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal twee woningen mogelijk en valt dus binnen de NIBM-regeling. Daarom is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool en de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de A326 bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 15,5 µg/m3, 17,5 µg/m3 en 11,0 µg/m3 bedragen in 2020. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.

Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Wijchen heeft geen gemeentelijke geurverordening vastgesteld. De normen voor de geurbelasting op basis van de Wet geurhinder en veehouderij zijn daarom van toepassing.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van (niet-)agrarische bedrijven met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. De meest nabij gelegen veehouderij is gesitueerd aan de Oud Woeziksestraat 5 op circa 200 m ten westen van het plangebied. Dit betreft een kleine intensieve veehouderij met 46 vleeskalveren, 97 stuks vrouwelijk jongvee, 80 zoogkoeien en 20 legkippen. Iets verder van het plangebied ligt de veehouderij aan het Hazenpad 1, op circa 230 m van het plangebied. Dit betreft een heel kleinschalig bedrijf met 22 zoogkoeien. Aan de benodigde afstandsnormen voor beide veehouderijen wordt voldaan.

Bovendien zijn tussen de omliggende (niet-) agrarische bedrijven en het plangebied reeds andere gevoelige woonbestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende (niet-)agrarische bedrijven.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het plangebied is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Inrichtingen c.q. bedrijven
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over waterwegen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over wegen
Het plangebied ligt op voldoende afstand van diverse rijks- en provinciale wegen, waardoor de PR 106 risicocontour het plasbrandaandachtsgebied geen invloed hebben op de planontwikkeling.

Wel ligt het plangebied op korte afstand van de A326. Op basis van de vuistregel uit de HART is gebleken dat zowel in de huidige als toekomstige situatie de 10% van de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Hierdoor vormt de hoogte van het groepsrisico geen aandachtspunt. Conform de 'Beleidsvisie externe veiligheid' van de gemeente Wijchen, vastgesteld op 20 april 2016, ligt het plangebied binnen zone 2 van deze weg en kan worden volstaan met een standaardverantwoording b. De zones van de overige wegen in de omgeving reiken niet tot aan het plangebied.

Transport over het spoor
Op circa 1.500 m ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Den Bosch - Nijmegen gelegen. Op grond van de afstand vormen het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied geen invloed op de planontwikkeling. Conform de 'Beleidsvisie externe veiligheid', ligt het plangebied binnen zone 3 van het spoor en kan worden volstaan met een standaardverantwoording a.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Op een afstand van circa 90 m van het plangebied, zijn twee hogedruk aardgasleidingen aanwezig. Op navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de buisleidingen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBWezelsedijk-DFBP_0008.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

In navolgende tabel zijn de relevante gegevens van deze buisleidingen samengevat:

Buisleiding   Diameter   Druk   100% letaliteitsafstand   1% letaliteitsafstand  
A-524   48 inch   66,2 bar   210 m   540 m  
A-533   48 inch   66,2 bar   210 m   540 m  

Tabel: relevante gegevens buisleiding

Uit de bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het plan zowel binnen de 100% als de 1% letaliteitsafstand van beide buisleidingen is gelegen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen moeten kwantitatief worden bepaald door middel van een CAROLA-berekening. Het plangebied is gelegen binnen een zone 2 van de buisleidingen. De risico's moeten worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico.

Uit de berekening, met het rekenprogramma CAROLA, in bijlage 4, volgt dat de planrealisatie leidt tot een geringe rekenkundige toename van de hoogte van het groepsrisico van de buisleiding A-533-deel-1. De planvorming heeft geen rekenkundige invloed op de hoogte van het groepsrisico van buisleiding A-524-deel-1. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie. Wel moeten de risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen worden verantwoord.

Verantwoordingsplicht
Onderstaand zijn de benodigde verantwoordingen op hoofdlijnen opgenomen, de complete uitwerking is opgenomen in bijlage 5 van de toelichting.

Transport over wegen - A326
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevinden zich binnen het invloedsgebied van de A326, een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daarmee gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag (zie Beleidsvisie externe veiligheid Wijchen). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen.

Groepsrisico
Het groepsrisico van de weg ligt ruim onder de oriëntatiewaarde (zie Beleidsvisie externe veiligheid Wijchen). Omdat de ontwikkeling op meer dan 30 m van de weg ligt reikt het invloedsgebied van een plasbrand niet tot het plangebied. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal dus nauwelijks tot niet significant zijn. Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling niet of nauwelijks toenemen.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van een plasbrand ligt. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.

Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het incident. (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Wijchen in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

In geval van een plasbrand- of BLEVE-scenario is vluchten het gewenste handelingsperspectief, in geval van een toxisch scenario is schuilen het gewenste handelingsperspectief. In geval van een calamiteit dient tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van NL-Alert en het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van de gemeente Wijchen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

Transport over het spoor - spoorlijn Den Bosch - Nijmegen

Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van NL-Alert en het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van de gemeente Wijchen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

Transport door buisleidingen - A-524 en A-533

Het maatgevende ongevalsscenario voor een hogedruk aardgasleiding is een fakkelbrand, die na een beschadiging van een buisleiding ontstaat als gevolg van een ontsteking.

Aanwezige en te verwachten dichtheid van personen
In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. In de berekening is er van uitgegaan dat in de huidige situatie geen personen binnen het plangebied aanwezig zijn. In de toekomstige situatie worden twee woningen gerealiseerd. Voor de populatie binnen het plangebied is uitgegaan van 2,4 personen per woning met een aanwezigheidspercentage van 50% in de dagperiode en 100% in de nachtperiode. Als gevolg van de planvorming neemt de populatie in de dagperiode toe met 2,4 personen en in de nachtperiode met 4,8 personen.

Het groepsrisico
Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico, zowel voor als na planrealisatie, blijkt dat de planrealisatie leidt tot een geringe rekenkundige toename (0,3%) van de hoogte van het groepsrisico van de buisleiding A-533-deel-1. De planvorming heeft geen rekenkundige invloed op de hoogte van het groepsrisico van buisleiding A-524-deel-1.

Bestrijdbaarheid
Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Bij een dreigende breuk van een hogedruk aardgasleiding richt de brandweer zich op het veilig stellen van het effectgebied en het voorkomen van een ontsteking. Als uitstroming plaatsvindt, zal Gasunie de leiding inblokken. Afhankelijk van het systeem en de afstand tot de breuk kan het enkele uren duren voor de leiding is leeg gelopen. In geval van een directe ontsteking kunnen hulpdiensten door de enorme hittestraling de fakkel beperkt benaderen om gewonden te helpen. De fakkel zelf kan niet door de brandweer worden geblust. Er moet worden gewacht tot het ingeblokte leidingdeel leeg is gelopen. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin en de specifieke risicolocatie cruciaal.

Zelfredzaamheid
Bij een fakkelbrand kunnen slachtoffers vallen door de warmtestraling en een drukgolf. Alle aanwezigen die door de vuurbal worden getroffen komen te overlijden. Daarnaast kunnen rondvliegende brokstukken en glasscherven plaatselijk zware schade aanbrengen aan personen en gebouwen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Binnen het plangebied worden geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Het betreft wel levensloopgeschikte woningen, waarbij sprake kan zijn van zelfstandige bewoning door senioren. Gelet op het feit dat sprak is van zelfstandige bewoning wordt er van uitgegaan dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie zelfstandig in veiligheid kunnen brengen.

Om de zelfredzaamheid te vergroten is het raadzaam om rekening te houden met de brandwerendheid van de gevels aan de zijde van de aardgasleiding en het realiseren van veilige vluchtroutes. Vluchtroutes moeten personen direct van de calamiteit wegleiden, oftewel van de leiding af gericht.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

Wettelijk kader
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, moet een watertoets worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursakkoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (artikel 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (artikel 3.1.1 Bro).

Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. Overigens betreft de watertoets niet alleen het belang van de waterbeheerder, maar ook het gemeentelijk waterbelang. Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd en als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.

Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuiswaterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

Huidig watersysteem

Geomorfologie
Het maaiveld van het plangebied bevindt zich volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland op een hoogte van circa 7,95 tot 8,75 m, geleidelijk oplopend vanaf noordwestelijke naar zuidelijke richting. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodem voornamelijk bestaat uit zwak siltig, matig fijn tot zeer grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend en zwak tot matig grindig. De gemiddelde hoogste grondwaterstand GHG is circa 0,6 tot 0,8 m -mv. Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwater- beschermingsgebied.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem
In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de huidige situatie ligt er een openbaar drukrioleringsstelsel langs de Wezelsedijk en de Wezelseberg.

Ecosysteem
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.

Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

Waterbeleid
In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.

Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is vooral gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.

Zorgplichten
De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wet milieubeheer artikel 10.33). Hemelwater moet door perceeleigenaren op eigen terrein worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd en ook niet op het oppervlaktewater kan worden geloosd. Is dat laatste het geval, dan treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet artikel 3.5).

Wat betreft grondwater heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet artikel 3.6).

Waterschap
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet artikel 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.

Wateroverlast en volksgezondheid

Beleidsuitgangspunten
Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundige systeem op de locatie moet zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.

Gevolgen voor het plan
Bij de bouw van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met de ontwaterings- en/of droogleggingseisen. Het vloerpeil van woningen moet volgens de ontwateringseisen van het waterschap minimaal 1,0 boven de GHG liggen. De gemiddelde hoogste grondwaterstand GHG ligt op circa 0,6 tot 0,8 m -mv. Bij het bepalen van het vloerpeil voor de nieuwe woningen (in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen) wordt dit als uitgangspunt meegenomen.

Op grond van de hierboven genoemde grondwaterstanden in combinatie met de maaiveldpeilen kan worden geconcludeerd dat in het plangebied kan worden voldaan aan de vereiste ontwateringsdiepte (GHG = 1,0 m onder toekomstig vloerpeil begane grond).

Aangezien het ontwerp van de woningen pas definitief wordt gemaakt na het vaststellen van het bestemmingsplan, wordt in het geval van ondergronds bouwen of onderkeldering eveneens rekening gehouden met eventuele grondwateroverlast.

Afkoppeling en waterberging

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.

Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden hemelwater- en droogweerafvoer (HWA- en DWA-afvoer).

Hemelwater moet in beginsel op eigen perceel worden verwerkt. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.

In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.

Gevolgen voor het plan
Ten behoeve van de toename van het verhard oppervlak moet watercompensatie gevonden worden binnen het plan. In onderstaande tabel is de toekomstige oppervlakte aan verharding afgezet tegen het bestaande verharde oppervlak in het plangebied:

  Bestaande situatie   Toekomstige situatie   Verschil  
Onverhard   3.650 m²   2.800 m²   - 850 m2  
Dakoppervlak   -   400 m2   + 400 m2  
Terreinverharding   -   450 m2   + 450 m2  
Totaal   3.650 m2   3.650 m2    

Uit de tabel blijkt dat de verharding in de toekomstige situatie toeneemt met 850 m2. Hiervan mag 1.500 m² worden afgetrokken vanwege a) de ligging in landelijk gebied en b) omdat de initiatiefnemer nog niet eerder gebruik heeft gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid die het waterschap biedt. In totaal resteert daarmee geen bergingsopgave meer.

Overigens zijn er door de lage grondwaterstanden van 1,8 m -mv (zie verkennend bodemonderzoek) en de goede infiltratie-eigenschappen van de zandige bodem, op eigen terrein (ruime percelen) goede infiltratiemogelijkheden. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken, zoals daken, terreinen en wegen, wordt daarom binnen het plangebied geïnfiltreerd in de bodem.

Per individuele kavel (naar rato van de oppervlakte van het perceel) of voor alle kavels gezamenlijk moet in ieder geval voorzien worden in voldoende voorzieningen om het hemelwater te bergen. In de regels is hiertoe een voorwaardelijke verplichting waterberging opgenomen, in sublid 3.4.2, zodat met realisatie van de woningen tevens wordt voorzien in voldoende waterberging.

Waterkwaliteit

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.

Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.

Gevolgen voor het plan
Het huidige rioolsysteem bestaat uit drukriolering, waarop alleen afvalwater van de woningen wordt aangesloten. Door het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen bij de bouw van de woningen wordt voorkomen dat het hemelwater wordt vervuild. Bovendien zorgt afkoppeling van hemelwater ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Natte natuurwaarden

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Het bouwplan en het toekomstige beheer van het plangebied geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.

Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.

Gevolgen voor het plan
Het plangebied bevindt zich niet in een beschermingszone voor natte natuur. Het beleidsuitgangspunt is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

Drinkwaterbesparing

Beleidsuitgangspunten
Drinkwaterverspilling moet worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.

Gevolgen voor het plan
Dit punt wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.

Beleving van water

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd.

Gevolgen voor het plan
Er bevindt zich geen oppervlaktewater in het plangebied. Het beleidsuitgangspunt is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.

Overweging & conclusie

In het plangebied vindt een verruiming van het verharde oppervlak plaats. Het is daarom noodzakelijk om compenserende waterberging te realiseren.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Wijchen is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de sloop en herbestemming is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder beknopt weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Soortenbescherming
Ten aanzien van beschermde plantensoorten zijn in het plangebied uitsluitend algemene soorten van begraasde weiden aangetroffen en vanuit de met bomen begroeide randen van naburige percelen ook bosrandsoorten. Er worden geen beschermde plantensoorten verwacht. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Ook is het plangebied niet specifiek van betekenis voor beschermde diersoorten. Er zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen. Wel blijkt de beplanting op naburige percelen een onderdeel van de vliegroute van vleermuizen. De dieren kunnen aan de zijde van de weide, de boomgroepen en singels gebruiken, om langs te vliegen. Deze beplanting valt buiten het plangebied en wordt door de ontwikkeling niet aangetast. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep fauna niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', circa 6 km ten noorden van het plangebied. Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de grote afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.

Op basis van de Handreiking woningbouw en AERIUS van de Rijksoverheid kan aanvullend worden bepaald dat zowel het aanleggen als het gebruiken van maximaal 50 gasloze woningen, op 7 km of meer van een Natura 2000-gebied niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/j. De beoogde ontwikkeling ligt weliswaar op 6 km van het plangebied, maar het betreft daarentegen de bouw van slechts twee gasloze woningen. Voor de (maatgevende) aanlegfase kan bovendien sinds 1 juli 2021 worden aangesloten bij de in de Wet stikstofreductie en natuurbescherming (Wsn) opgenomen vrijstelling. Daarom is een nader onderzoek niet noodzakelijk.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Wijchen
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Wijchen ligt het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Voor gronden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde geldt dat voor bodemingrepen groter dan 120 m2 of die dieper reiken dan 0,3 m archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Bovendien is het plangebied gelegen ter plaatse van een zone die op de kaart is aangeduid als een gemeentelijke vindplaats. In de omgeving van het plangebied zijn in het verleden archeologische onderzoeken uitgevoerd, die tot resultaten hebben geleid.


Beleidsnota cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een bepaling opgenomen, op grond waarvan het gemeentebestuur bij het opstellen van een bestemmingsplan moet aangeven op welke wijze zij rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Ter onderbouwing van deze afweging hebben de gemeenten Beuningen, Wijchen, Heumen en Druten gezamenlijk de beleidsnota cultuurhistorie 'Samen in verscheidenheid' opgesteld. Borging van de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden vindt plaats door middel van het 'Parapluplan Cultuurhistorie'.

Op de waarderingskaart, behorende bij de beleidsnota, is het plangebied aangewezen als cultuurhistorisch waardevol gebied. Dit zijn gebieden waarvan de cultuurlandschappelijke waardering zeer hoog, hoog of middelhoog is.

In hoeverre een ruimtelijke ontwikkeling afbreuk kan doen aan de cultuurhistorische waarden in een gebied is afhankelijk van:

  • De aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling;
  • De cultuurhistorische waarden in een gebied.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.

Het plangebied heeft een bodemopbouw met een subrecente bouwvoor/verstoorde bovenlaag, op (rivierduin-) Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye op de Laag van Wijchen van de Formatie van Kreftenheye. In het noordelijke deel van het plangebied lijkt sprake te zijn van de aanwezigheid van middeleeuwse (stuifzand-) Afzettingen van de Formatie van Kootwijk. De huidige bouwvoor is ingesneden tot in de C-horizont van de natuurlijke afzettingen.

Archeologische resten uit het Laat Paleolithicum kunnen worden verwacht op en in de top van de Laag van Wijchen (vanaf een diepte van circa 1,5-2,2 m -mv. en/of in de top van de (rivierduin-) Afzetting van de Formatie van Kreftenheye (direct beneden de bouwvoor/subrecent verstoorde bovenlaag). Archeologische resten uit de periode van het Mesolithicum tot en met de Nieuwe Tijd kunnen verwacht in de top van de (rivierduin-) Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye (direct beneden de bouwvoor/subrecent verstoorde bovenlaag).

Op basis van het uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek en booronderzoek wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling zou kunnen leiden tot de aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. Mogelijke aanwezige archeologische resten kunnen al direct beneden de bouwvoor worden verwacht, vanaf een diepte van 0,25 m beneden het maaiveld. Archeologisch vervolgonderzoek, in de vorm van proefsleuvenonderzoek, wordt daarom noodzakelijk geacht.

Op basis van het het in het conceptrapport opgenomen advies en het daarop volgende overleg met de archeologisch adviseur van de gemeente, is bepaald dat bij een proefsleuvenonderzoek kan worden volstaan met de aanleg van tien proefsleuven met een omvang van 10 x 4 m en een gezamenlijke oppervlakte van 400 m². Voor het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld waarin de eisen en randvoorwaarden voor het onderzoek zijn vastgelegd. Voorafgaand aan het onderzoek moet de gemeente dit PvE hebben goedgekeurd.

In een later stadium van de planvorming zal een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. Tot die tijd zal de archeologische dubbelbestemming op de verbeelding worden gehandhaafd.

Het bevoegde gezag, de gemeente Wijchen, neemt het advies voor vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uit het onderzoeksrapport over.

Het aspect 'archeologie' vormt, na uitvoering van een aanvullend onderzoek, naar verwachting geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in of nabij het plangebied. Bovendien is de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling beperkt tot de realisatie van twee vrijstaande woningen, die landschappelijk zijn ingepast.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.

Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Duurzaamheid

De gemeente Wijchen heeft de ambitie om energieneutraal te zijn in 2040. De ontwikkeling van de twee woningen in dit deelgebied speelt daar nadrukkelijk op in door Nul-Op-de-Meter woningen te realiseren.

Deze ambitie wordt onder andere gerealiseerd door:

  • NOM-woningen te realiseren (dit komt overeen met een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van circa -0,4 of lager); een NOM-woning heeft per saldo een gemiddeld totaal energieverbruik van nul door slim gebruik te maken van energiebesparende en energieopwekkende voorzieningen zoals zonnepanelen, warmtepompen en/of zonneboilers. In de nieuwe woningen wordt dit mede gerealiseerd door zonnepanelen en een waterwarmtepomp met een grondbron. Een dergelijke warmtepomp heeft een hogere levensduur en kan naast verwarmen ook op een energievriendelijke wijze koelen. Mochten de daken van de woningen niet de noodzakelijke ruimte bieden om zonnepanelen te plaatsen dan is er op het kavel nog mogelijkheid om een aanvullende grondopstelling te realiseren. Hierdoor zal de huidige als ook de toekomstige behoefte aan elektriciteit duurzaam en lokaal kunnen worden opgewekt;
  • elke woning te voorzien van een aansluiting voor het opladen van een elektrische auto;
  • de woningen niet aan te sluiten op het gemeentelijk riool. Binnen het plangebied wordt of per individuele kavel of voor alle kavels gezamenlijk voorzien in voldoende infiltratievoorzieningen om het hemelwater te bergen.

Daarnaast wordt in het kader van een vitale duurzame omgeving voorzien in:

  • natuurinclusief bouwen; dit betekent dat natuurvoorzieningen worden geïntegreerd in de nieuw te bouwen woningen. Het gaat hierbij om het inbouwen van neststenen voor vogels in de gebouwen en het voorzien van de platte daken van aan- en uitbouwen van een sedum dakbedekking.
  • meer biodiversiteit; om meer biodiversiteit te creëren wordt de inrichting van het deelgebied nader vormgeven met diverse soorten inheemse beplanting en een combinatie van verschillende soorten bomen met daaronder struiken of kruidenmengsels.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.13.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.13.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal twee wooneenheden toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Wijchen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

5.2 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Wonen - 1
De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

  • Hoofdgebouwen: binnen het bestemmingsvlak zijn maximaal twee vrijstaande woningen toegestaan, binnen de aangegeven bouwvlakken (één woning per bouwvlak).
  • Bijgebouwen: vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. De maximum oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 120 m2 per woning.

Onder de bestemming valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 40 % van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen, met een maximum van 80 m². (Niet verkeersaantrekkende) aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Ook voor een bedrijf aan huis geldt een maximum vloeroppervlakte van 80 m2.

Waarde - Archeologie 2
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden.

Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,3 m beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen deze dubbelbestemming wordt bij een omvang van meer dan 120 m2 nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' worden cultuurlandschappen met een middelhoge, hoge en zeer hoge waarde beschermd via een nadere eisenregeling en een vergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden.

De nadere eisenregeling behelst een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om in het kader van een aanvraag voor een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk een nadere eis te stellen in verband met de situering, de oppervlakte en hoogte van een gebouw. Deze nadere eis ziet met name op de situatie dat de aanvraag om vergunning betrekking heeft op een gebouw binnen een oud bebouwingslint, een ensemble of een gebouw langs een (historische) doorgaande weg die als cultuurhistorisch waardevol zijn aangeduid.

De werkzaamheden die niet zonder vergunning mogen worden uitgevoerd betreffen:

  • het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • het rooien of vellen van houtgewas;
  • afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • graven of dempen van sloten;
  • verwijderen van perceelsrandbeplanting;
  • aanleggen van wegen of paden;
  • wijzigen van perceels- of kavelgrenzen;
  • het aanbrengen van hoogopgaande beplanting anders dan het herplanten van gerooide / gevelde houtopstanden;
  • het verwijderen van wegen of paden.

De vergunning voor het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt verleend indien (uit de aanvraag om vergunning) in voldoende mate is gebleken dat de cultuurhistorische waarden van een gebied waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden, niet op een onevenredige wijze worden aangetast.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en maten en parkeren.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er zijn geen reacties ontvangen.

6.2.2 Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 11 november 2021 tot en met woensdag 22 december 2022 (voor een periode van zes weken) ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn 9 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in een separate zienswijzenota (zie bijlage 9) van een gemeentelijke reactie voorzien. Onderdeel van de beantwoording van de zienswijzen is een bezonningsstudie. Deze is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd.

6.2.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.