direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Valendrieseweg 93
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBValendriesweg93-PBDF

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

De eigenaar van de woning aan de Valendrieseweg 87 in Wijchen is voornemens om in ruil voor het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten (bloemenhandel) op het perceel en voormalig agrarische bebouwing aan de Groenestraat 35 een nieuwe woning te bouwen tussen de Valendrieseweg 91 en 95*. Deze ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan. De gemeente Wijchen ontvangt meer kleinschalige woningbouwinitiatieven dan er gebouwd mogen worden. Daarom heeft zij een toetsingssysteem voor kleine particuliere initiatieven, waarbij zij kijkt naar ruimtelijke kwaliteit, woonbehoefte en duurzaamheid. De gemeente heeft op basis van deze afwegingscriteria een positief besluit genomen ten aanzien van dit plan. Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

* De voormalig agrarische bebouwing aan de Groenestraat 35 is gesloopt en de koelcel is inmiddels buiten werking gesteld. Dit is gerealiseerd door de verkopende partij.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Valendrieseweg tussen de nummers 91 en 95. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBValendriesweg93-PBDF_0001.png"

Ligging plangebied (bron: openstreetmaps.org)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de juridische planbeschrijving en hoofdstuk 6 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Wijchen aan de Valendrieseweg tussen de nummers 91 en 95. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. Het plangebied ligt aan de rand van de kern, nabij de overgang naar het buitengebied. Direct rondom het plangebied liggen een aantal vrijstaande woningen. Een van die woningen is de woning van de initiatiefnemer: Valendrieseweg 87. Bij die woning zijn bijgebouwen aanwezig ten behoeve van het aanwezige bedrijf aan huis in bloemen. Inmiddels is er geen bedrijf meer aan huis. Deze bijgebouwen hebben een verouderd uiterlijk. De woningen aan de Valendrieseweg rondom het plangebied hebben een karakteristieke landelijke uitstraling en bestaan uit één bouwlaag en een kap. Verder richting het centrum van Wijchen staan aan de Valendrieseweg vooral tweekappers en rijwoningen met een meer stedelijk karakter. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende sportvoorzieningen aanwezig. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een fietscrossvereniging met fietscrossbaan. Ten zuiden bevinden zich onder andere een sportcentrum en een hockeyclub. Het plangebied zelf betreft een grasveld omheind met hagen en een hek, waarin enkele bomen staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBValendriesweg93-PBDF_0002.png"

Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt er een nieuwe woning gebouwd in het plangebied. In ruil daarvoor is er aan

de Groenestraat 35 in Wijchen 750 m² aan voormalig agrarische bebouwing verwijderd. Daarnaast is aan de

Valendrieseweg 87 60m2 koelcel buiten werking gebracht.
De nieuwe woning betreft een rolstoelvriendelijke seniorenwoning. Om deze reden, en omdat het plangebied op een helling ligt, wordt de begane grondvloer van de woning met aansluitende terrassen op een horizontaal niveau gerealiseerd. De zijtuinen en de oprit zullen opgehoogd worden. Het vloerpijl van de woning komt op een hoogte van 0,5 m boven de Valendrieseweg te liggen. De oprit en het pad naar de voordeur krijgen een voor rolstoelen aanvaardbare hellingshoek. Het plangebied wordt ontsloten via de Valendrieseweg. Er is in het plangebied voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.


Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Met de ontwikkeling wordt er één woning gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied. Ontwikkelingen waarbij 11 woningen of minder worden gerealiseerd, hoeven op basis van jurisprudentie niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Doordat er met deze ontwikkeling maar één woning wordt toegevoegd is het doorlopen van de ladder niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen zijn de gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Doordat met voorliggend plan verouderde bebouwing in het stedelijk gebied en leegstaande voormalig agrarische bebouwing in het buitengebied wordt gesloopt, wordt de kwaliteit van de leefomgeving versterkt. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik hoeft niet te worden doorlopen, zie daarvoor paragraaf 3.1. De ontwikkeling is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten; bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van de recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Nieuwe inbreiding mag niet te koste gaan van de groene en open structuur. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Planspecifiek

Het initiatief betreft een inbreiding van één nieuwe woning op een open plek in het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied heeft geen waarde voor de groene en open structuur. Het woningaanbod in de gemeente neemt door de ontwikkeling toe, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast. Bovendien neemt de ruimtelijke kwaliteit aan de Valendrieseweg 87 en de Groenestraat 35 toe door de sloop van verouderde en leegstaande bebouwing. De ontwikkeling past daarmee binnen de Strategische visie en de Stuctuurvisie Wijchen.

3.3.2 Woonvisie Wijchen 2025

De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.


Planspecifiek
Voorliggend plan maakt de bouw van een rolstoelvriendelijke seniorenwoning mogelijk. In de Woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor senioren en mensen met een zorgvraag. Het plan speelt hiermee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente. Het initiatief is passend binnen de Woonvisie.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld op 31 januari 2013. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Wonen - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is per bestemmingsvlak maximaal 1 woning toegestaan. In het bestemmingsvlak waarin het plangebied ligt, is al een woning aanwezig. Het bouwen van een nieuwe woning op deze locatie is daarom strijdig met het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBValendriesweg93-PBDF_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied rood omlijnd

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek

Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er geen verontreinigingen in de bodem zijn aangetroffen en dat er geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen plannen.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.


Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m³.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.


Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.Uit metingen van het rekenpunt 225749 (aan de Oosterweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3)   18,3 µg/m³   18,4 µg/m³  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m³   40 µg/m³  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Het realiseren van 1 woning ligt ruim onder het aantal van 1.500 woningen, dat niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarmee is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis daarvan is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Op de Valendrieseweg is ter hoogte van het plangebied een maximale snelheid van 30 km/uur toegestaan. Op basis van de Wet geluidhinder is het uitvoeren van akoestisch onderzoek voor 30 km/uur wegen niet noodzakelijk. Gelet op het aantal voertuigen dat, ter hoogte van het plangebied, op de Valendrieseweg rijdt, is er in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel een akoestisch onderzoek nodig. In opdracht van de vorige eigenaar van dit perceel is in 2019 dit akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapport Valendrieseweg 93 Wijchen, Buro SRO d.d. 25 juni 2019). Het huidige bouwplan is grotendeels op dezelfde locatie geprojecteerd. De resultaten het akoestisch onderzoek uit 2019 zijn bruikbaar om te onderbouwen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Volgens het onderzoeksrapport bedraagt de maximale geluidbelasting op de nieuw te bouwen woning 48 dB. Dit is gelijk aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder voor nieuwbouw woning binnen een zone van een weg. Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening. In bijlage 3 is het akoestisch rapport opgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De nieuwe woning is een milieugevoelig object. Gezien de aanwezigheid van verschillende sportvoorzieningen rondom de woningen kan de omgeving worden aangemerkt als gemengd gebied. Op circa 38 meter afstand is een fietscrossbaan aanwezig. Daarnaast zijn aan de overkant van de Valendrieseweg een hockeyclub (circa 60 meter afstand) met parkeerterrein (30 meter afstand) en een sporthal (60 meter afstand) aanwezig. Een hockeyclub valt onder de categorie veldsportcomplex (met verlichting) van de VNG. Een fietscrossbaan is qua milieubelasting vergelijkbaar met deze categorie. Voor veldsportcomplexen en sporthallen wordt in gemengd gebied een richtafstand van 30 meter geadviseerd op basis van het aspect geluid. Voor een parkeerterrein wordt een afstand van 10 meter geadviseerd in gemengd gebied. Aan deze richtafstanden wordt voldaan. Er worden daarmee geen bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering en er zal in de nieuwe woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Op het gebied van milieuzonering is het initiatief uitvoerbaar.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBValendriesweg93-PBDF_0004.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld

Hieruit is op te maken dat risicobronnen op grote afstand liggen. Het plangebied ligt niet in een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een risicobron. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.

Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436

Waternota Wijchen
De gemeente Wijchen heeft samen met het Waterschap Rivierenland het initiatief genomen om nader invulling te geven aan de inrichting en beheer van een duurzaam watersysteem en waterketen binnen de gemeente. Een belangrijke aanleiding vormt hierbij de wens om afstemming te krijgen tussen duurzaam waterbeheer en de ruimtelijke planvorming. Daarnaast wordt belang gehecht aan onder meer het voorkomen van afvoer van schoon water, het oplossen en voorkomen van knelpunten ten aanzien van wateroverlast en het stimuleren van natuurontwikkeling.

In de Waternota zijn de volgende thema's belangrijk:

  • Veiligheid: waarborgen van 'droge voeten' en veiligstellen van (volks)gezondheid
  • Waterkwantiteit: bewaren van water en drinkwaterbesparing
  • Waterkwaliteit: verkrijgen en in stand houden van schoon grond- en oppervlaktewater en schone waterbodems
  • Water en ruimtelijke functies: afstemming tussen grondgebruik en natuurlijk watersysteem en versterking van de belevingswaarde van water

In de Waternota worden naast de algemene thema's voor het plangebied geen concrete maatregelen beschreven.

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 2. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen.

Hemelwater

In het plangebied is de toename van de verharding minder dan 500 m², waarvoor vrijstelling gekregen kan worden. De vrijstelling is hier nog niet is toegepast, waardoor daarvan in dit geval gebruik gemaakt kan worden. Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin door het hemelwater op eigen terrein te infiltreren (de wijze waarop is verder uitgewerkt in het bouwplan). Gelet op de waterdoorlatendheid van de ondergrond worden geen problemen verwacht bij de infiltratie van regenwater op eigen terrein. Ook in de bestaande situatie (met een hoogteverschil van 1,60 meter) ontstaat er geen wateroverlast. Rond de woning wordt een drainageleiding aangebracht, waarop de hemelwaterafvoeren en terrassen worden aangesloten. Op deze wijze ontstaat er rond de woning een voldoende grote buffer. Het maaiveld van de voortuin blijft behouden zoals bestaand. Deze ligt nu gelijk of iets hoger dan de Valendrieseweg. Om te voorkomen dat regenwater van de voortuin op de weg terecht komt zullen in de voortuin zo nodig enkele infiltratiekratten worden gerealiseerd.


Grondwater
Voor het vloerpeil van de woning wordt een hoogte van 1,20 meter boven de Valendrieseweg aangehouden. Hiermee ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) minstens 1 meter onder het vloerpeil van de begane grond, waarmee er voldoende ontwateringsdiepte is.

Afvalwater

Afvalwater wordt via een nieuwe rioolaansluiting naar de openbare riolering in de Valendrieseweg afgevoerd.


Oppervlaktewater
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater bevindt zich op meer dan 450 meter afstand van het plangebied.

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel is van het Gelders Natuurnetwerk ligt op meer dan 1 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied ligt op circa 8 kilometer afstand. Gezien de aard en beperkte omvang van de ontwikkeling zijn er geen effecten op natuurgebieden.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft een grasveld dat met hagen en een hek is omheind. Bestaande bomen blijven behouden met de ontwikkeling. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor beschermde soorten

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt met een nieuwe oprit ontsloten op de Valendrieseweg. De Valendrieseweg kan de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan. Op basis van het Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen geldt voor een vrijstaande woning een parkeernorm van 2,6 parkeerplaats per woning. Er zal op eigen terrein worden geparkeerd. Daarvoor is voldoende ruimte.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat de historische- en beeldwaarde van gebieden of panden niet mogen worden aangetast.

Het plangebied van het initiatief ligt niet in een cultuurhistorisch waardevol gebied. De toekomstige functie geeft geen aanleiding tot aantasting van cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen geldt er een hoge archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. In het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' is hieraan een onderzoeksplicht gekoppeld voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m².
Het plangebied ligt op een helling. Het hoogteverschil tussen de voorzijde van het plangebied aan de Valendrieseweg en de achterzijde van het plangebied is 1,60 meter.

Voor het nieuwe plan wordt het peil van de naastgelegen woning aangehouden = + 9,6m1 + NAP. Dit is ca.

0,5m1 boven de weg. De vloerhoogte van het bijgebouw achter op het erf ligt 0,5m1 hoger dan het

peil van de woning. Uit onderzoek (sonderingen) is gebleken dat er in het plangebied sprake is van een

draagkrachtige ondergrond. Ter plaatse van de funderingsstroken wordt gegraven om tot de juiste diepte

onder het toekomstige maaiveld te komen (-0,76m1 - peil). De vloer op (bestaand) zandbed reikt tot -0,3m1 -

peil. Het gedeelte aan de voorzijde van ca. 80m2 groot wordt voorzien van een grondverbeteringslaag onder

de vloer van 40cm dik.

In oktober is in een vooroverleg met gemeente besproken als gevolg van de gewijzigde (nieuwe) aanvraag

geen archeologie onderzoek hoeft plaats te vinden.

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Binnen het besluit tot verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een aantal aspecten voorwaardelijk bepaald. Zonder het in acht nemen van deze voorwaarden kan de nieuwe woning niet in gebruik worden genomen:

  • De bedrijfsfunctie aan de Valendrieseweg 87 wordt/is gestaakt;
  • Aan de Groenestraat 35 in Wijchen dient 750 m² aan voormalig agrarische bebouwing te worden gesloopt.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Dit plan met een beperkte reikwijdte is niet voor inspraak ter visie gelegd. De directe buren zijn op de hoogte van dit plan.

Overleg

Met onderhavig initiatief komen de belangen van de provincie en het waterschap niet in het geding. Daarom hoeft het plan niet aan hen te worden voorgelegd.

6.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.