Plan: | Sluisstraat 1, Hernen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBSluisstraat1-DFBP |
Aan de Sluisstraat 1 in het buitengebied van Hernen staat een woonboerderij. Het plan is om deze boerderij te splitsen in twee wooneenheden. Daarnaast is het voornemen om ten zuiden van de boerderij een nieuwe tweekapper geschikt voor senioren te realiseren. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt aan de Sluisstraat 1 in het buitengebied nabij de kern Hernen, gemeente Wijchen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Sluisstraat nabij de kern Hernen. De Sluisstraat is een doodlopende weg en voor autoverkeer alleen toegankelijk vanaf De Dreef, die ten zuiden van het plangebied loopt. De Dreef is de westelijke ontsluitingsweg van Hernen. Aan het begin van De Dreef en de Sluisstraat liggen meerdere woonpercelen. De omgeving van het plangebied is daardoor te typeren als een overgangslocatie tussen de bebouwde omgeving van Hernen en het open uiterwaardengebied ten westen van de kern. Niet ver ten noordoosten van het plangebied ligt Kasteel Hernen. Ook maakt het plangebied onderdeel uit van de robuuste ecologische verbinding tussen Heumen aan de oostkant van de gemeente en Horssen aan de westkant. De provincie Gelderland heeft de zone aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO).
Het plangebied heeft een oppervlak van ca 2.900 m². Aan de noordkant staat de bestaande woonboerderij (ca 215 m²) uit omstreeks 1820 met een fraai rieten dak, opgevolgd door een bijgebouw (ca 75 m²). De woonboerderij wordt via een oprit ontsloten op de Sluisstraat. De aangrenzende weilanden worden ontsloten via De Dreef. De boerderij en het bijgebouw worden omgeven door een tuin met onder andere een riante poel, boomgaard en bomenrijen ter hoogte van de westelijke- (eiken) en zuidelijke perceelsgrens (knotwilgen). Aan het woonperceel grenst een weide waar hobbymatig enkele dieren worden gehouden. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Aanzicht op het plangebied vanaf De Dreef. Het weiland op de voorgrond maakt geen onderdeel uit van het plangebied (bron afbeelding: Google Streetview)
Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)
Het voornemen is om een tweede woning binnen de bestaande woonboerderij te realiseren. Daarnaast is aan de zuidkant van het plangebied een nieuwe tweekapper voorzien. Navolgende inrichtingstekening toont de beoogde toekomstige situatie.
Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: Buro Ariëns Bouwtechniek & Architectuur)
Om de tweede woning binnen de woonboerderij mogelijk te maken, wordt de boerderij van binnen gesplitst. De splitsing vindt geheel binnenpands plaats. Van uitbreiding van de boerderij is geen sprake. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het aanzicht op de fraaie boerderij vanuit de omgeving. De twee nieuwe woningen aan de zuidkant van het plangebied worden ingericht als seniorenwoningen. De woningen krijgen een gezamenlijk oppervlak van ca 200 m² en een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 7- en 4,5 m. De voorgevel staat gericht op De Dreef. De tweekapper wordt ontsloten op de Sluisstraat via een nieuwe oprit. Parkeren is straks geheel mogelijk binnen eigen terrein, meer hierover volgt in paragraaf 4.4.
Voorliggend plan wordt aangegrepen om ook de bestaande landschappelijke-, natuurlijke- en toeristische kwaliteiten van het plangebied en de omgeving verder te versterken. Uitgangspunt van de landschappelijke inpassing vormen de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelstellingen van de GO, zie verder 3.2. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Het voornemen is om het bestaande weiland grenzend aan het woonperceel om te bouwen tot een plek met natuurwaarden met bijvoorbeeld nieuwe bomen en struiken, voedselbosjes en wildbeplanting. De plek met de bestaande plukbomen langs de Sluisstraat wordt ingericht als zelf bedienende theetuin. De Sluisstraat maakt onderdeel uit van een fraai netwerk van fiets- en wandelpaden in de omgeving. Fietsers en wandelaars krijgen straks de mogelijkheid om een drankje en eventueel een kleine versnapering te nuttigen in een fraaie natuurlijk ingerichte tuin. De theetuin vormt daarmee een welkome versterking van het fiets- en wandelnetwerk in het buitengebied van Hernen.
Door de splitsing van de woonboerderij ontstaan twee kleinere woningen geschikt voor gezinnen. Samen met de komst van de twee nieuwe seniorenwoningen sluit het plan daarmee aan op het gemeentelijke woonbeleid om gezinnen en senioren voor Hernen aan te trekken en te behouden (zie verder 3.4). Samen met de kwaliteitsverbetering van de landschappelijke- en natuurwaarden voorziet het initiatief daarmee in een passende en gewenste ontwikkeling.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Het aspect duurzaamheid is geïntegreerd in de planvorming. Naast het versterken van de bestaande natuur- en landschapswaarden die in de vorige paragraaf 2.2 zijn beschreven, zullen duurzame technieken worden toegepast bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen. Nul op de meter (NOM) waarmee het netto energieverbruik tot nul wordt gereduceerd, vormt daarbij het uitgangspunt. De woningen worden niet aangesloten op het gasnetwerk of andere fossiele energiebronnen. Het voornemen is wel om een warmtepompinstallatie te installeren, zonnepanelen te plaatsen en hemelwater af te voeren naar de bestaande poel. In het vervolg van de ontwikkeling, bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen, volgt een concrete uitwerking van de wijze waarop duurzame technieken worden toegepast.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Barro. Het initiatief heeft daarmee op voorhand geen effect op één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggende ontwikkeling maakt de oprichting van drie extra woningen binnen het plangebied mogelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is voor het laatst in maart 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
In de omgevingsvisie en -verordening zijn navolgende relevante beleidsregels opgenomen voor dit plan:
Groene ontwikkelingszone
Zoals navolgende afbeelding ook laat zien, ligt het plangebied binnen groene ontwikkelingszone (GO).
Uitsnede van de omgevingsverordening Gelderland (bron: OVG 2021)
Vanwege de ligging in de Groene ontwikkelingszone is artikel 2.52 'beschermen Groene Ontwikkelingszone' van belang. Hierin is bepaald dat een ontwikkeling binnen de GO alleen is toegestaan als de kerknwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. In artikel 2.53 is uitgewerkt hoe de effecten op de GO dienen te worden beschreven (2.53a), wat een versterkingsplan moet inhouden (2.53b) en hoe de (uitvoering van) de versterking geborgd wordt (2.53c en d).
Het plangebied ligt binnen de GO 'Rivierduinengordel Overasselt - Bergharen'. Binnen dit gebied zijn voor het plangebied de volgende kernkwaliteiten (KK) en ontwikkelingsdoelstellingen (OD) van belang:
Op basis van de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelstellingen van het ter plaatse voorkomende gebied is een plan gemaakt om de natuur- en landschapswaarden van het plangebied te versterken. Dit heeft geleid tot het landschappelijk inpassingsplan (versterkingsplan) zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels. De groene inrichting van het plangebied zorgt voor een versterking als ecologische verbindingszone. Het nieuwe groen (bomen, struiken, struweel, akkerranden, patrijzenveld, bloementuin, groentetuin) zorgt voor een versterking van de biotoop voor vlinders en (weide)vogels. De vijver wordt zo versterkt met inheemse planten (geen vissen) dat het versterkt als leefgebied voor de kamsalamander. De grasvelden zullen door begrazing aantrekkelijker worden voor de das en bestaande rasters worden door natuurlijke rasters vervangen, wat het leefgebied voor dassen versterkt. Per saldo voorziet het plan daarmee in een substantiële versterking van kernkwaliteiten van de GO 'Rivierduinengordel Overasselt - Bergharen'. In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met als strekking dat de ingebruikname van de nieuwe woningen alleen is toegestaan als het plangebied binnen 2 jaar na ingebruikname is ingericht volgens de uitgangsprincipes van de inrichtingstekening en vervolgens in stand wordt gehouden. Bovendien is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee is bepaald dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen een verlichtingsplan aangeleverd moet worden, waaruit blijkt hoe verstoring door licht op de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarmee is planologisch verankerd dat de kernkwaliteiten van de GO substantieel worden versterkt.
Op basis van voorgaande motivatie luidt de conclusie dat voorliggend initiatief past binnen het gestelde van artikel 2.52 uit de Omgevingsverordening Gelderland.
Intrekgebied en functies van water
Het plangebied ligt binnen een intrekgebied. Dit zijn gebieden waarbinnen het water dat in de bodem zakt uiteindelijk in een drinkwaterbron terecht komt. Om de kwaliteit van het drinkwater te beschermen heeft de provincie in artikel 2.38 een verbod opgenomen voor de winning van fossiele energie. Voorliggend initiatief maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op de kwaliteit van het grondwater. Het bepaalde in artikel 2.38 staat de uitvoering van voorliggend initiatief niet in de weg.
Ook ligt het plangebied in een gebied met een 'specifiek Ecologische doelstelling wateren' (SED-water) aanduiding. Dit betekent dat oppervlaktewater uit de omgeving een ecologische regionale functie vervult. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig dat in verbinding staat met waternetwerken in de omgeving. Het plan heeft geen negatief effect op het bereiken van de ecologische doelstelling. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op alle overige relevante wateraspecten.
Conclusie
Het initiatief past binnen de omgevingsvisie en -verordening Gelderland.
In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.
Op 19 oktober 2020 is door de Regio Nijmegen de Woonagenda uit februari 2018 vernieuwd voor de periode 2020-2030. Als gevolg hiervan stijgt het totaal aantal nieuw te bouwen woningen tot 16.000 tot 2030 met de focus op de eerste 5 jaar. Voor Wijchen is de lokale woningbouwopgave 1.430 woningen tot 2030. Uitgangspunt daarbij is dat met name kwalitatieve woningbouw voorrang krijgt op standaard woningbouwprojecten.
Planspecifiek
Het plan draagt summier bij aan een toename van het aantal woningen binnen de gemeente Wijchen. Vanuit kwalitatief oogpunt speelt het plan, door het mogelijk maken van één levensloopbestendige woning, in op een actuele lokale vraag naar meer geschikte woningen voor senioren. Dit wordt nader onderbouwd in paragraaf 3.4. Het plan past daarmee binnen de regionale woonagenda.
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart met het plangebied ter plaatse van de rode cirkel.
Uitsnede van de structuurvisiekaart Wijchen (bron: Structuurvisie Wijchen, 2009)
Het plangebied ligt binnen het gebied 'Ontwikkelen EVZ', waarbij de afkorting EVZ staat voor Ecologische verbindingszone. Het betreft de voormalige benaming voor een bestaande robuuste ecologische verbinding tussen Heumen aan de oostkant van de gemeente en Horssen aan de westkant. In de structuurvisie geeft de gemeente aan dat de provincie voor dit gebied modellen heeft opgesteld met gewenste natuurontwikkeling. Inmiddels is het natuurbeleid geactualiseerd en maakt het plangebied onderdeel uit van de Groene Ontwikkelingzone (GO). In voorgaande paragraaf 3.2, onder het provinciale beleid, is aangetoond dat voorliggende ontwikkeling de kernkwaliteiten van het ter plaatse voorkomende GO substantieel versterkt.
In de structuurvisie benoemt de gemeente ook het belang van voldoende huisvesting voor ouderen om er voor te zorgen dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Deze behoefte is nog steeds actueel, zo blijkt mede uit het huidige woonbeleid dat aan bod komt in navolgende paragraaf 3.4.2. Het toevoegen van twee seniorenwoningen draagt bij aan de beleidsdoelstelling uit de structuurvisie.
Het initiatief past binnen de Strategische visie en Structuurvisie Wijchen.
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt drie extra woningen mogelijk binnen het plangebied. In de toekomstige situatie bestaat het kwalitatieve woningaanbod binnen het plangebied daardoor uit twee gezinswoningen (bestaande woonboerderij) en twee seniorenwoningen (nieuwe tweekapper).
In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang dat ouderen langer zelfstandig blijven wonen. Door het toevoegen van twee seniorenwoningen draagt voorliggend plan direct bij aan het behalen van deze doelstelling. Daarnaast speelt de ontwikkeling in op de behoefte van de gemeente om te zorgen dat gezinnen woonachtig blijven binnen de gemeente. Door het splitsen van de bestaande woonboerderij ontstaan twee kleinere woningen geschikt voor gezinnen. Ook op dit punt sluit het initiatief aan op de Woonvisie Wijchen 2025.
Het initiatief past binnen de Woonvisie Wijchen 2025.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld op 31 januari 2013 en in 2014 herzien. Navolgende afbeelding toont de vigerende planologische situatie ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede van de bestaande planologische situatie ter plaatse van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen - 1' en 'Agrarisch met waarden - 2'. Binnen de woonbestemming is één woning toegestaan. Binnen de agrarische bestemming is agrarisch grondgebruik toegestaan en zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en de ecologische waarden in het bijzonder de ecologische verbindingszone. Verder geldt over het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Die aanduiding is toegekend aan gronden met een hoge archeologische verwachting. Onderzoek is nodig als nieuwe ontwikkelingen bouwwerken mogelijk maken groter dan 120 m² en grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm onder maaiveld.
Op 3 mei 2017 heeft de gemeente Wijchen het paraplubestemmingsplan 'Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld. Ter plaatse van het plangebied zijn geen aanduidingen en regels opgenomen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Binnen het plangebied is één woning toegestaan. Voorliggend initiatief voorziet in het toevoegen van drie extra woningen waarmee het plan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De belangrijkste conclusie is dat er vanuit bodemmilieukundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen ontwikkeling. De kwaliteit van de bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstig gebruik van het plangebied als woonlocatie. Het bodemonderzoek is door de omgevingsdienst beoordeeld en akkoord bevonden, zie bijlage 2.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 701451 (aan de Rijksweg A50) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | PM2,5(Zeer Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 22,5 µg/m3 | 18,4 µg/m3 | 11,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (het toevoegen van 3 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De maximumsnelheid van de Sluisstraat bedraagt 30 km/u. Ook over De Dreef ter hoogte van het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Verder richting het westen gaat De Dreef over in een weg in het buitengebied met een maximumsnelheid van 60 km/u en iets verderop 80 km/u. De bestaande woonboerderij en de nieuwe tweekapper liggen binnen het onderzoeksgebied van deze weg. Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie bijlage 3. De belangrijkste conclusie van het onderzoek luidt dat autoverkeer over de Dreef geen geluidsbelasting hoger dan 48 dB op de gevels van de nieuwe woningen tot gevolg heeft. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 110 van de Wgh niet overschreden. Er is ook onderzocht of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de buitenruimten en de tuinen is beoordeeld dat er sprake is van een redelijke tot goede geluidskwaliteit. Daarmee is er ook sprake van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit wegverkeerslawaai is er geen sprake van geluidhinder.
In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijventerreinen en spoorwegen. Geluidshinder van deze geluidsbronnen kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt drie extra geurgevoelige objecten mogelijk binnen het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische veebedrijven. Het dichtstbij gelegen agrarische bedrijf ligt op 300 m ten oosten van het plangebied aan de Flerdeweg. Het betreft een veehouderij met vaste afstandsdieren. Gelet op de feitelijke afstand tussen het plangebied en het agrarische bedrijf wordt er ruimschoots voldaan aan de minimale wettelijke afstandsvereisten (100 m tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en de dichtstbij gelegen stal). Vanuit voorgrondbelasting is er geen sprake van geurhinder.
In de plan-MER (en aangepaste plan-MER) uit het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen zijn de maximale planologische gebruiksmogelijkheden van agrarische bouwvlakken doorberekend en verwerkt in navolgende geurhinderkaart. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een geurbelasting tussen de 0,1 en 2 ou/m³. Dit wordt beschouwd als een aanvaardbare geurbelasting. Ook vanuit de achtergrondbelasting is er geen sprake van geurhinder.
Uitsnede van de achtergrondbelasting geur, maximaal vergunde situatie (plan-MER bestemmingsplan Buitengebied)
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect geur. Agrarische bedrijven worden vanwege de ruime afstand tussen het plangebied en agrarische bedrijven ook niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Ten oosten van het plangebied, aan de rand van de kern Hernen, liggen twee bedrijfslocaties. In het vigerende bestemmingsplan zijn de toegestane bedrijfsactiviteiten opgenomen voor deze locaties. Aan de Dreef 5 is een fietsenwinkel ('winkel- en reparatie-inrichting') toegestaan waar in de VNG -lijst een milieucategorie 1 aan is toegekend (Persoonlijke dienstverlening n.e.g.) met een maximale richtafstand van 10 m (geluid). Het plangebied ligt op 250 m afstand van de winkel waarmee ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan. Aan De Dreef 1 is een hoveniersbedrijf (bedrijfsoppervlak van ca 2.000 m²) toegestaan, met een bijbehorende milieucategorie 3.1 en een maximale richtafstand van 50 m (geluid). De bedrijfslocatie ligt op 350 m afstand tot het plangebied, waarmee ook hier ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat op basis van milieuzonering. Vanwege bestaande woningen in de omgeving van de bedrijfslocaties heeft voorliggend plan ook geen belemmeringen van de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven tot gevolg.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt de oprichting van drie extra kwetsbare objecten binnen het plangebied mogelijk. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website met het plangebied ter plaatse van de zwarte pijl.
Uitsnede risicokaart met plangebied zwart omcirkeld
Aardgasleiding NEN 3650-leiding
Op ca 900 m ten noorden van het plangebied ligt een NEN 3650-aardgasleiding. Het plangebied ligt gelet op de feitelijke afstand ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour. De 1%-letaliteitscontour van de leiding bedraagt 490 m (uitwendige diameter van 1067 mm en 6620 Kpa). Het plangebied ligt daardoor ook buiten de 1%-letaliteitscontour, waardoor een nadere verantwoording in het kader van het groepsrisico niet aan de orde is.
Rijksweg A50
Op 850 m ten oosten van het plangebied ligt de snelweg A50. De weg wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gelet op de ruime afstand tussen de weg en het plangebied kunnen risico's op voorhand worden uitgesloten.
Risicovolle inrichting
Op 900 m ten zuidwesten van het plangebied ligt een varkens- en schapenhouderij. Het bedrijf is als risicovolle inrichting aangewezen in verband met de aanwezigheid van een propaantank op het erf. Het betreft een bovengrondse tank met een inhoud van 5000 l. De risicoafstand (PR 10-6) van de tank bedraagt 25 m. Gelet op de ruime afstand tussen de bedrijfslocatie en het plangebied kan op voorhand worden gesteld dat de tank geen risico vormt voor de kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
1. Beschrijving watersysteem
Geomorfologie en geohydrologie
Het plangebied ligt op de rand van de bebouwde kom van Hernen, op een hoogte van ca 7,4 m +NAP. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt circa 5,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op circa 1,9 m -mv zou bevinden.De bovenste laag van de originele bodem bestaat uit een zeer fijne zandlaag (sterk siltig, matig humeus). De zandlaag wordt opgevolgd door een sterk siltige kleilaag.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Binnen het plangebied liggen geen watergangen of beschermingszones van watergangen. In de zuidwestelijke berm van de Sluisstraat bevindt zich een openbare drukriolering.
Ecosysteem
Het plangebied ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) en binnen een gebied met 'specifiek Ecologische doelstelling wateren' (SED-water). In paragraaf 3.2 onder het provinciale beleid is reeds aangetoond dat voorliggend initiatief zorgt voor een substantiële verbetering van de kernkwaliteiten van het GO en dat het initiatief geen negatief effect heeft op de 'Ecologische doelstellingen wateren'.
2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer
Waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven (zie ook punt 3). Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Zorgplicht afvalwater en hemelwater
De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).
Zorgplicht grondwater
In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Waterschap
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen/ activiteiten in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt het waterschap het onderhoud van A-watergangen en draagt zorg voor het zuiveren van afvalwater (Waterwet art. 3.4).
3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
Deze paragraaf beschrijft op welke wijze op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving. Als onderdeel hiervan een motivering van getroffen maatregelen om negatieve effecten op/van het watersysteem tot een minimum te beperken, inclusief de ruimtelijke consequenties daarvan.
3.1 Leefomgeving algemeen
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven worden gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, riolering, welzijn en energiewinning (zie ook Klimaatverandering).
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlakte water in de omgeving. Het verhard oppervlak neemt niet noemenswaardig toe. Daarnaast zal een deel van het hemelwater worden opgevangen en benut door de woningen. Onder punt 3.2 tot en met 3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.
3.2 Kwaliteit en beleving
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde eisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater mag alleen worden geloosd via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij worden water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
De nieuwe woningen worden voor het afvalwater aangesloten op de openbare drukriolering in de Sluisstraat. De capaciteit van de openbare drukriolering is voldoende om de toename van de hoeveelheid afvalwater te kunnen ontvangen. Daarmee heeft onderhavig plan geen negatief effect op de waterkwaliteit. In de bestaande situatie ligt er een poel binnen de tuin van de woonboerderij. De poel en aangrenzende pluktuin vormen straks het decor van een zelfvoorzienende theetuin voor wandelaars en fietsers. De riante poel is op een natuurlijke wijze aangelegd en wordt door voorliggend plan zichtbaar gemaakt voor recreanten. Voorliggend plan levert daardoor een positief effect op de beleveringswaarde van het recreatiegebied.
3.3 Klimaatverandering
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa te worden beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen van/voor het plan
Als onderdeel van de inventarisatie van het toepassen van duurzame technieken aan de bestaande woonboerderij en nieuwe tweekapper vormt ook het hergebruik van hemelwater. In theorie blijkt een besparing mogelijk van 50% van het verbruikte water bij een soortgelijke woningen op jaarbasis. Het bewateren van de tuin bijvoorbeeld kan door een opslagsysteem, prima door regenwater besproeid worden. Dit leidt tot een besparing van drinkwater.
3.4 Waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
Er zal geen sprake zijn van een noemenswaardige toename in verhard oppervlak. De tweekapper krijgt een gezamenlijk oppervlak van ca 200 m². Een nieuw pad naar de woningen toe en overige verharding rondom de woningen zoals terrassen zorgen voor een beperkte toename van verharding maar de totale toename blijft ruim onder de grens van 1.500 m² die het waterschap stelt. Al het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. Dit is met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van dit plan. Het hemelwater wordt niet op de openbare riolering geloosd of naar een buurperceel afgevoerd. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om infiltratievoorzieningen te realiseren. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen de infiltratievoorzieningen zijn uitgewerkt.
3.5 Gezondheid en veiligheid
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele gevolgen van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling of –fluctuatie.
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat de bebouwing (tweekapper) binnen het plangebied toeneemt. Het plangebied behoudt echter voor een groot deel de bestaande groene inrichting, bestaande uit weiland en opgaand groen in de vorm van bomenrijen en boomgaarden. Er zal geen sprake zijn van een noemenswaardige toename in verhard oppervlak. Er wordt in de bestaande situatie geen wateroverlast ervaren binnen het plangebied en er wordt in de toekomstige situatie ook geen wateroverlast verwacht. Tevens worden de woningen hydrologisch neutraal gebouwd. Dit is met een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan geborgd. In de regels van dit plan wordt tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat het vloerpeil van de begane grond minstens 1 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) komt te liggen. Daarmee is er voldoende ontwateringsdiepte. Ook zorgt dit ervoor dat er bij klimaatbuien geen hemelwater in de woningen terecht komt.
4. Overwegingen en conclusie
Overwegingen
Voorliggend plan voorziet in de splitsing van een woonboerderij en de bouwmogelijkheden voor een nieuwe tweekapper. Er is geen sprake van een noemenswaardige toename van verhard oppervlak. Tevens heeft het initiatief geen negatief effect op de beschermingsdoelstellingen van de natte landnatuur. Zodoende zijn er geen negatieve effecten wat betreft het aspect water.
5. Overleg met waterbeheerder
Advies waterbeheerder
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder. Veelal is de waterbeheerder het waterschap, maar kan ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Het advies of resultaat van het vooroverleg dient te worden verwerkt in de waterparagraaf.
Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl). Het hieruit voortvloeiende advies moet, in geval van een relevant waterschapsbelang, worden uitgewerkt in de waterparagraaf.
Gevolgen voor het plan
Waterschap Rivierenland is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van voorliggend initiatief, zie bijlage 5. Voor dit plan is de normale procedure van toepassing. Voorliggend plan wordt daarom in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan het waterschap, zodat het waterschap in de gelegenheid wordt gesteld mee te denken en een advies uit te brengen op voorliggende ontwikkeling.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ca 6,2 km afstand ten noorden van het plangebied. Gelet op deze ruime afstand in relatie tot de beperkte omvang en ruimtelijke impact van het initiatief kan op voorhand worden geconcludeerd dat in het kader van geluid, trilling, licht en (stik)stof er geen negatieve effecten optreden vanuit gebiedsbescherming. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op het aspect gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
Om te kunnen bepalen of voorliggend initiatief mogelijk negatieve effecten tot gevolg heeft vanuit soortenbescherming is een quicskan Flora en Fauna opgesteld, zie bijlage 4. De belangrijkste conclusie luidt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is vanuit soortenbescherming. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is niet nodig. Tijdens de beoogde werkzaamheden zal ten alle tijden de Algemene zorgplicht zoals bedoeld in de Wnb in acht worden genomen.
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
Het plangebied blijft via de huidige oprit ontsloten op de Sluisstraat. De Sluisstraat is een rustige weg. Vanwege de beperkte toename van het aantal woningen binnen het plangebied treden er geen noemenswaardige veranderingen op aan de verkeerssituatie ter plaatse. De Sluisstraat en aangrenzende wegen kunnen een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan.
Parkeren is geheel mogelijk binnen eigen terrein. In het beleidsplan parkeren van de gemeente Wijchen geeft de gemeente aan uit te gaan van de maximale parkeernormen van het CROW. Voorliggend plan voorziet in 2 tweekappers. Per woning geldt een parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen waarmee de totale parkeerbehoefte uitkomt op afgerond 12 parkeerplaatsen. Voor de woonboerderij worden op eigen terrein bij iedere woning drie parkeerplaatsen aangelegd, zie ook de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2. Bij de nieuwe tweekapper worden 5 parkeerplaatsen aangelegd en aan de Sluisstraat wordt 1 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee worden in totaal 12 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarmee aan de parkeerbehoefte wordt voldaan. Voor het voldoen aan de geldende parkeernormen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van archeologische waarden ligt bij de verstoorder. De gemeente beoordeelt of deze waarden in voldoende mate worden beschermd.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat de historische waarde en beeldwaarde van gebieden of panden niet mogen worden aangetast. Op de verbeelding van het parapluplan heeft de gemeente waardevolle gebieden en panden aangegeven. Nieuwe ontwikkelingen binnen deze aanduidingen dienen te voldoen aan gestelde regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van het plangebied en in de directe omgeving zijn geen aanduidingen opgenomen. Het plan heeft geen negatief effect op het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Onderstaand een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen. Hierop is te zien dat in het plangebied (rode cirkel) een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, met een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 120 m2 en dieper dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' en bijbehorende herziening uit 2014 is deze hoge verwachting doorvertaald in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Uitsnede archeologische beleidskaart Wijchen (bron: gemeente Wijchen)
Vanwege de hoge verwachting en de beoogde grondwerkzaamheden als gevolg van voorliggend plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd op de plek van de beoogde grondwerkzaamheden. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 5. Binnen het door middel van archeologische boringen onderzochte deel van het plangebied is de archeologische verwachting naar laag bijgesteld. Hier is geen archeologische dubbelbestemming meer nodig.
Ter hoogte van het erf en tuin op de kadastrale minuut uit 1820 is de kans groot dat hier een historische huisplaats aanwezig is. Daarom is hier de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' nodig.
Ter hoogte van de tot de leemlaag aangelegde vijver zal het rivierduinzand verwijderd zijn en is geen noodzaak meer tot een archeologische dubbelbestemming.
Het uiterste westen van het plangebied heeft in het huidige bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming vanwege de lage verwachting. Dit kan behouden blijven.
De overige delen van het plangebied behouden de huidige dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'
Voorliggend initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Aanleg van of wijziging van de bestaande openbare voorzieningen door of als gevolg van het plan komen voor rekening van de initiatiefnemer middels anterieure overeenkomst. Schade aan openbare voorzieningen door of als gevolg van het plan worden op de initiatiefnemer verhaald. Daartoe wordt voorafgaand aan de realisatie de staat van de openbare ruimte opgenomen en vastgelegd tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.
Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure gehouden. De omwonenden zijn over het plan geïnformeerd. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 30 juni 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Als gevolg van deze zienswijze is de bestemming 'Agrarsich met waarden - 2' toegevoegd.