Plan: | Panhuisweg ong, Wijchen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBPanhuiswegong-DFBP |
Aan de Panhuisweg in het buitengebied van Wijchen bevindt zich een agrarisch perceel zonder bebouwing. De eigenaar is voornemens op dit perceel vier woningen te realiseren. De toekomstige bewoners gaan onderdeel uitmaken van het zogenaamde Buurschap Groenleven waar het wonen en leven in balans is met de natuur. De bewoners gaan actief bijdragen aan het bevorderen van sociale samenhang onderling en in relatie tot de buurt.
De ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Panhuisweg in het buitengebied van Wijchen, tussen de kern Wijchen en het recreatiegebied Berendonck. De locatie is kadastraal bekend als gemeente WCN00, sectie C, nummer 1088 en heeft een oppervlak van circa 22.300 m². Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: www.openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het perceel ligt aan de Panhuisweg. Aan de westzijde van de Panhuisweg bevinden zich woonpercelen en agrarische gronden die voornamelijk in gebruik zijn als weilanden. Aan de oostzijde van de Panhuisweg bevindt zich een golfterrein wat onderdeel uitmaakt van recreatiegebied Berendonck. Het plangebied betreft agrarische grond en is momenteel eveneens in gebruik als weiland en wordt regelmatig gemaaid. Op navolgende afbeelding is de huidige situatie weergegeven.
Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)
Voorliggend initiatief maakt de bouw van vier woningen mogelijk. De woningen gaan samen het Buurschap Groenleven vormen, waar de bewoners willen wonen en leven in balans met de natuur. Daarnaast is het bevorderen van sociale samenhang onderling en in relatie tot de buurt een belangrijk thema. De bewoners van het Buurschap hebben ieder een eigen woning en delen daarnaast gemeenschappelijke ruimtes waar ze samen kunnen eten, klussen en ontspannen.
De nieuwe woningen zijn zorgvuldig geïntegreerd in het landschap en ecologisch en duurzaam gebouwd. De woningen krijgen een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 3 en 7 meter en een vloeroppervlak van circa 120 m² GO (gebruiksvloeroppervlak) en zijn levensloopbestendig. De woningen zijn voorzien van een carport waar plek is voor 1 parkeerplaats op eigen terrein. Langs de inrit worden 8 langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast wordt een gemeenschappelijke parkeerplaats aangelegd in het zuiden van het plangebied waar ruimte is gereserveerd voor maximaal 10 parkeerplaatsen. Meer over verkeer en parkeren in paragraaf 4.4.
Elke woning krijgt een privé tuin. Daarnaast wordt het grootste gedeelte van het plangebied ingericht met een gemeenschappelijke wilde bloementuin, voedselbos, pluktuin, moestuin, waterpartij en bijgebouwen om gemeenschappelijk te gebruiken. Via het voedselbos en de moestuin willen de bewoners deels zelfvoorzienend zijn en mogelijk een educatieve functie hebben. Ook bestaat de wens om een voor flora en fauna aantrekkelijke omgeving te ontwikkelen met goede leefomstandigheden voor inheemse planten, vogels, vleermuizen, vlinders, insecten en kleine zoogdieren. Daarnaast zullen de paden op het terrein zo veel mogelijk waterdoorlatend zijn door gebruik te maken van waterdoorlatende materialen en wadi's aan te leggen. Verdere duurzaamheidsmaatregelen van voorliggend initiatief staan beschreven in paragraaf 2.3.
Navolgende afbeeldingen geeft de toekomstige situering op het perceel. Het schetsontwerp met daarop zichtbaar de groene aankleding is tevens opgenomen in bijlage 1. Het inrichtingsplan met toelichting is opgenomen in bijlagen 1 en 2 bij de regels.
Schetsontwerp van de toekomstige situatie (bron: Buro Ariens B.V.)
Situatietekening toekomstige situatie (bron: Buro Ariens B.V.)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Bij de realisatie van de woningen zal gebruik worden gemaakt van diverse duurzaamheidsmaatregelen. De nieuwe woningen worden ecologisch en duurzaam gebouwd met zo veel mogelijk biobased materialen. Daarnaast maken de woningen gebruik van duurzame en lokale zelf op te wekken energie. Ook wordt er zo veel mogelijk gestreefd naar het hergebruik van afval door middel van een composthoop, wormenhotel en het bokashi principe. Het concept is er op geënt een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk te veroorzaken.
Bij het treffen van de maatregelen speelt de financiële haalbaarheid van deze systemen eveneens een rol. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen voorgenoemde maatregelen nader uitgewerkt worden.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief omvat de bouw van vier nieuwe woningen aan de Panhuisweg. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Artikel 2.2 van de omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken indien deze passen in een vastgestelde regionale woonagenda. De huidige woonagenda voor Wijchen is de 'Woonagenda subregio Nijmegen en Omstreken 2017-2027'. Binnen deze woonagenda heeft de gemeente Wijchen de ruimte gekregen om 1.100 nieuwe woningen te realiseren. Hierbinnen is voldoende ruimte voor de vier extra woningen in dit plan. Het plan past binnen deze woonagenda. Verder stellen de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening geen specifieke eisen aan voorliggende locatie aan de Panhuisweg. Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het provinciale beleid.
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het gebied 'Gemengde functies buitengebied/Verbreden landbouw', waar de landbouw rond de stedelijke kernen in de gelegenheid wordt gesteld om zich de komende jaren te verbreden met andere economische functies: verkoop van eigen producten, recreatieve activiteiten e.d. Daarnaast zijn de woonkavels langs de Panhuisweg op de structuurvisie kaart Wonen aangegeven als 'lintbebouwing'. Ten aanzien van nieuwe woningbouwprojecten dient een zeer zorgvuldige afweging plaats te vinden. Nieuwe woningen in het buitengebied zijn alleen wenselijk in geval van functieverandering. Voorliggend initiatief betreft de transformatie van een agrarisch perceel naar een woonperceel. Met het herbestemmen van het perceel naar een woonbestemming wordt aangesloten bij de aangrenzende woonpercelen langs de Panhuisweg. Daarnaast neemt met voorliggend initiatief de ruimtelijke kwaliteit toe door de zorgvuldige inpassing van de woningen in een groene setting met hoge natuurwaarden. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de Strategische visie en de Structuurvisie Wijchen.
Met de woonagenda hebben de samenwerkende gemeenten in de subregio Nijmegen e.o. (Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen) een gezamenlijke koers vastgelegd om tegemoet te komen aan de wonen opgaven voor de jaren 2020-2030. Het centrale doel is het zorgen voor een blijvend goed woon- en leefklimaat voor alle huidige en toekomstige inwoners van de subregio, met voldoende woningen, kwantitatief en kwalitatief voor iedereen die dat nodig heeft.
De kernkwaliteiten van de subregio Nijmegen e.o. bestaan uit: een diversiteit aan woonmilieus en woningtypen voor een diversiteit aan huishoudens in een groene omgeving met veel voorzieningen en met goede verbindingen met de rest van Nederland. De gemeenten proberen gezamenlijk de kracht van de subregio en de regio te versterken door verbeteringen te realiseren op de gebieden wonen en leefbaarheid, duurzaamheid, zorg en welzijn en werk, innovatie en onderwijs. De diversiteit aan woonmilieus is een van de sterke punten die wordt behouden en verder uitgebouwd. De woonagenda levert daaraan een bijdrage.
Voortbordurend op de thema’s uit de vorige woonagenda, de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen en de actualiteit pakken we in de Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030 de volgende thema’s op.
Lokale uitvoeringsagenda Wonen 2020-2030
De gemeente Wijchen heeft de woonagenda uitgewerkt in een lokale uitvoeringsagenda. Daarin wordt ingezoomd op de nieuwbouwopgave en het geeft een overzicht van de voortgang in de woningbouwprojecten. De actuele woningbouwopgave voor Wijchen tot 2030 is 1.430 nieuwe woningen op te leveren. De gemeente zet in op een plancapaciteit van 130% van de opgave, wat ervoor zorgt dat de gemeente plannen maakt voor circa 1.850 woningen. In de kernen rondom Wijchen probeert de gemeente vraaggericht te werken. Daar wordt de vorming van bijvoorbeeld CPO’s (Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) en
kleinschalige particuliere initiatieven (KPI’s) gestimuleerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van vier woningen in het buitengebied van Wijchen door middel van een kleinschalig particulier initiatief. De nieuw te realiseren woningen zullen bewoond worden door de initiatiefnemers, die allen momenteel woonachtig zijn in Wijchen. Wanneer de initiatiefnemers de nieuwe woningen kunnen betrekken komen er daarmee 4 woningen beschikbaar op de krappe woningmarkt in Wijchen. De woningen zullen geschikt zijn als eengezinswoning en zal daarnaast met enkele aanpassingen ook levensloopbestendig zijn. Het plan speelt hiermee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente en past binnen de woningbouwopgave en de plancapaciteit die de gemeente wil ontwikkelen. Het initiatief past hiermee binnen de Woonagenda Subregio Nijmegen e.o. 2020-2030.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014' van de gemeente Wijchen, vastgesteld op 23 februari 2015. Het perceel heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 1'. Daarnaast geldt voor een groot deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', een klein gedeelte in de zuidoostelijke hoek 'Waarde - Archeologie 1' en een gedeelte heeft geen archeologische dubbelbestemming. Onderstaand een gedeeltelijke uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse dit perceel. In het plangebied geldt tevens het "Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen", vastgesteld op 3 mei 2017. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5.
Uitsnede bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014', plangebied in rood (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' is wonen niet toegestaan. Het bouwen van de nieuwe woningen in het plangebied en het gebruiken van het perceel als zodanig is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. De belangrijkste conclusie luidt dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanherziening. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). De omgevingsdienst heeft het bodemonderzoek beoordeeld en akkoord bevonden. De beoordeling is opgenomen als bijlage 6.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabij gelegen rekenpunt 15562650 (aan de Graafseweg) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 18,6 µg/m3 | 18,2 µg/m3 | 11,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realiseren van vier woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van vier nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen) aan de Panhuisweg. In het kader van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Panhuisweg. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3.
In het onderzoek is geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Effecten vanuit geur kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het ontwikkelen van vier gevoelige objecten (woningen). Het is daarom van belang te kijken naar het wederzijds effecten van dit plan en bedrijven uit de omgeving. Het meest dichtstbijzijnde bedrijf betreft een glastuinbouwbedrijf aan de Weideweg 12 in Wijchen gelegen tegen de westzijde van het plangebied aan. Dit type bedrijf kent op basis van de publicatie bedrijven en milieuzonering een milieucategorie 2, met een bijbehorende maximale richtafstand van 30 m op basis van het aspect geluid. De afstand tussen de dichtstbijzijnde nieuwe woning binnen de planlocatie en de betreffende bedrijfslocatie betreft circa 90 meter, waardoor hinder op voorhand kan worden uitgesloten. In de omgeving van het plangebied liggen geen andere bedrijfslocaties die een mogelijk milieueffect hebben. Geconcludeerd kan worden dat binnen het plangebied er vanuit milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven door dit plan niet worden gehinderd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van vier woningen. Het is daarom van belang te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Op voorgaande afbeelding is te zien binnen een straal van bijna 1,4 km rondom de planlocatie (blauwe cirkel) er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Den Bosch - Nijmegen en de A73. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van deze weg. In de Beleidsvisie externe veiligheid Wijchen is ingegaan op de aan te houden afstanden voor deze bronnen. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour en het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn en de A73. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied toxisch van beide risicobronnen. Hiervoor kan een standaardverantwoording van het groepsrisico worden aangehouden.
Verantwoording groepsrisico
Inleiding
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Om deze reden wordt conform de Beleidsvisie externe veiligheid een standaardverantwoording toegepast.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van NL-Alert en het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van de gemeente Wijchen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Wijchen en de daarin gemaakte keuzes.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Wettelijk kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
1. Beschrijving watersysteem
Geomorfologie en grondwatersysteem
Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen. Ter plaatse van de toekomstige woningen ligt het plangebied op een hoogte van circa 8,2 m +NAP volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De bodem bestaat uit zand, met in de ondergrond zandige klei. Op ongeveer 570 m ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B46A1667). Het maaiveld ligt ter plaatse van de peilbuis op 6,98 m +NAP. Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode december 2010 t/m april 2012 niet lager gestaan dan 6,20 m +NAP en niet hoger dan 6,93 m +NAP. De gemiddelde grondwaterstand in deze peilbuis was 6,55 m +NAP. Voor het plangebied is de verwachting dat de grondwaterstanden niet of nauwelijks afwijken.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Ten oosten van het perceel aan de overzijde van de Panhuisweg loopt een C watergang, zoals blijkt uit de legger van het waterschap Rivierenland. Deze watergang en bijbehorende beschermingszone vormen geen belemmering ten aanzien van het initiatief gezien de afstand tot de te realiseren woningen op het perceel. Daarnaast is het dichtstbijzijnde HEN-water (Wijchense Ven) gelegen op 410 m en het dichtstbijzijnde SED-water (Balgoijsewetering) gelegen op circa 3,1 km. Het initiatief heeft gezien de afstand geen invloed op deze wateren. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilbesluit Bloemers en Citters (2011). In het deelgebied waar het plan zich bevindt (peilvak CIT001) is het streefpeil 7,00 m+ NAP. Het afvalwatersysteem bestaat in de huidige situatie uit openbare drukriolering. Strengen hiervan liggen in de Weideweg, Hoogbroekseweg en Panhuisweg.
Ecosysteem
Op basis van de gegevens van de provincie Gelderland ligt het plangebied niet in het Gelders Natuur Netwerk of een groene ontwikkelingszone. Op basis van de website natura2000.nl ligt het plangebied niet in een Natura 2000-gebied. In het plangebied is geen natte natuur aanwezig.
2. Gemeentelijk beleid en waterschap
Waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven (zie ook punt 3). Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Zorgplichten afvalwater en hemelwater
De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).
Zorgplicht grondwater
In eerste instantie zijn perceeleigenaren zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. De gemeente heeft een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Waterschap
De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. ‘Zonder vergunning
van het waterschap is het niet toegestaan op het oppervlaktewater te lozen (Waterwet art 6.2) en ingrepen te plegen in/nabij oppervlaktewater en waterkeringen (Keur Waterschap Rivierenland 2014). Daarnaast verzorgt het waterschap het beheer en onderhoud van het binnendijkse hoofdwatersysteem (A-watergangen) en draagt zorg voor het zuiveren van het afvalwater (Waterwet art. 3.4).
3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan
Deze paragraaf beschrijft op welke wijze op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving. Als onderdeel hiervan een motivering van getroffen maatregelen om negatieve effecten op/van het watersysteem tot een minimum te beperken, inclusief de ruimtelijke consequenties daarvan.
3.1 Leefomgeving algemeen
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven worden gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, riolering, welzijn en energiewinning (zie ook Klimaatverandering).
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlaktewater in de omgeving. Zo worden de woningen hydrologisch neutraal gebouwd en zal het hemelwater op eigen terrein worden opgevangen en hergebruikt. Onder punt 3.2 tot en met 3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.
3.2 Kwaliteit en beleving
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde eisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater mag alleen worden geloosd via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij worden water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.
Gevolgen van/voor het plan
Ten oosten van het perceel aan de overzijde van de Panhuisweg loopt een C watergang. Deze watergang en bijbehorende beschermingszone vormen geen belemmering ten aanzien van het initiatief gezien de onderlinge afstand. Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone voor Ecologisch natte zones of natte natuur. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er geen relatie met voorliggend initiatief, uitgezonderd de waterpartij die op het terrein wordt aangelegd. Het hemelwater dat in het gebied valt, wordt op eigen terrein opgevangen en hergebruikt. Bij de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen gebruikt. De woningen worden (wel) aangesloten op het rioleringsstelsel. De mogelijkheden op het perceel voor infiltratie van hemelwater worden in punt 3.4 uitgewerkt.
3.3 Klimaatverandering
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa te worden beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen.
Gevolgen van/voor het plan
De nieuwe woningen worden ecologisch en duurzaam gebouwd met zo veel mogelijk biobased materialen. Elke woning krijgt een privé tuin. Daarnaast wordt het grootste gedeelte van het plangebied ingericht met een gemeenschappelijke wilde bloementuin, voedselbos, pluktuin, moestuin en waterpartij. Daarnaast zullen de paden op het terrein zo veel mogelijk waterdoorlatend zijn door gebruik te maken van waterdoorlatende materialen en wadi's aan te leggen. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. Mede door de aanleg van nieuw groen kan bij zware regenval het regenwater in de bodem worden opgenomen. Om te voorkomen dat hemelwater de toekomstige gebouwen binnen kan stromen, wordt het vloerpeil van de woning minstens 1,3 meter boven het oppervlaktewaterpeil gerealiseerd.
3.4 Waterberging
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.
Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
De bodem in het plangebied is voldoende doorlatend. Het perceel is geheel onverhard. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe met circa 1.280 m² (120 m² x 4 aan woningen, 150 m² gezamenlijk bijgebouw en circa 650 m² aan verharding voor de toegangspaden en parkeergelegenheid). Deze toename valt binnen de eenmalige uitzondering voor particulieren en kleine bedrijven van het waterschap Rivierenland in het landelijk gebied. Conform het gemeentelijke uitgangspunt dient al het hemelwater echter op eigen terrein te worden verwerkt. Hierin is voorzien door het aanleggen van meerdere wadi's en een waterpartij aan de westzijde van de woningen. Daarnaast bestaat de verharding uit waterdoorlatend materiaal en zal hemelwater dat op de verharding valt in de tuin kunnen infiltreren. De exacte uitvoering van de waterberging worden nader uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen waarin is bepaald dat hydrologisch neutraal moet worden gebouwd.
3.5 Gezondheid en veiligheid
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele gevolgen van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling of –fluctuatie.
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten. Voor de ontwateringsdiepte is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) relevant. Om grondwateroverlast te voorkomen, moet de GHG meer dan 1,00 m onder het vloerpeil komen te liggen. Om te borgen dat het vloerpeil meer dan 1,00 meter boven de GHG komt te liggen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor de drooglegging dient het oppervlaktewaterpeil meer dan 1,30 m onder het vloerpeil te liggen. Het oppervlaktewater heeft een maximum streefpeil van 7,00 m + NAP. Het vloerpeil van de woningen zal daarom minimaal op 8,30 m +NAP gerealiseerd worden. Ook hiertoe is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege een ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde. Rond de aan te leggen waterpartij zullen hiertoe maatregelen worden getroffen.
4. Overwegingen en conclusie
Overwegingen
Het verhard oppervlak van de locatie neemt hierdoor toe waardoor er waterberging benodigd is. Hierin wordt voorzien door de aanleg van een waterpartij, meerdere wadi's, waterdoorlatende verharding en de aanleg van veel groen. Gezien de grondwaterstand in het gebied wordt voldaan aan de ontwateringseisen. In de omgeving is verder geen (beschermd) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater wordt aangesloten op de openbare riolering. Het hemelwater wordt geborgd op eigen terrein. Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
5. Overleg met waterbeheerder
Advies waterbeheerder
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder. Veelal is de waterbeheerder het waterschap, maar kan ook Rijkswaterstaat of de Provincie of de gemeente zijn. Het advies of resultaat van het vooroverleg dient te worden verwerkt in de waterparagraaf. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl). Het hieruit voortvloeiende advies moet, in geval van een relevant waterschapsbelang, worden uitgewerkt in de waterparagraaf.
Gevolgen voor het plan
Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 4. De uitkomsten van deze toets en de adviezen van het waterschap zijn opgenomen in bovenstaande watertoets. Het waterschap heeft aangegeven positief te adviseren over het plan. Daarmee hoeft het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ook niet meer toegezonden te worden aan Waterschap Rivierenland.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website www.natura2000.nl/gebieden/gelderland geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarop de ligging van het plangebied is te zien ten opzichte van de Natura 2000 gebieden in de omgeving
Natura 2000 gebied Rijntakken
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Gelders Natuurnetwerk. De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 360 m tot het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone (voor beide geldt geen externe toetsing) en op een afstand van circa 6,8 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling, afstand tot beschermd gebied kan een effect op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Op het perceel worden vier woningen gerealiseerd. In het kader van voorliggende ontwikkeling is een ecologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het perceel aan de Panhuisweg. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 5. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat het projectgebied en de directe omgeving geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten, en er geen aanleiding is om direct een aanvullend flora- of faunaonderzoek uit te voeren.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De gemeente Wijchen heeft een eigen 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' uit 2016. Daarin is opgenomen dat de gemeente met betrekking tot de normen voor de verkeersaantrekkende werking en parkeren aansluit op de maximale normen van het CROW. Deze parkeercijfers dienen dan ook als basis in onderstaande motivatie. Met betrekking tot de typologie en ligging is uitgegaan van twee-onder-een-kap koopwoningen in het buitengebied in een niet stedelijk gebied. De ontwikkeling brengt de volgende verkeersaantrekkende werking en parkeeropgave met zich mee:
Verkeersaantrekkende werking
De verkeersaantrekkende werking neemt door voorliggend plan beperkt toe, namelijk met maximaal 34,4 (4 x 8,6) verkeersbewegingen per dag. De Panhuisweg en de andere verkeerswegen in de omgeving van het plangebied kunnen deze toename goed aan.
Parkeren
Voor de woningen dienen volgens de norm 2,6 parkeerplaatsen per woning aangelegd te worden. De woningen krijgen op eigen terrein bij de woningen ieder één parkeerplaats. Daarnaast worden er 8 langsparkeerplaatsen aan de inrit gerealiseerd. Daarnaast wordt er in de zuidoostelijke hoek van het plangebied ruimte gereserveerd voor een parkeerterrein met maximaal 10 parkeerplaatsen. Van deze parkeerplaatsen kan ook door mensen die het natuurgedeelte bezoeken gebruik worden gemaakt. Aan de parkeernorm wordt daarmee ruim voldaan. In de regels van dit plan is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woningen pas in gebruik mogen worden genomen als is voldaan aan de parkeernorm die van toepassing is op dit plan.
Ontsluiting
Het perceel van de woningen wordt voorzien van een nieuwe gezamenlijke inrit vanuit de Panhuisweg. Daarnaast krijgt de parkeerplaats in het zuiden van het plangebied een nieuwe inrit.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het parapluplan Cultuurhistorie van de gemeente Wijchen. Het plangebied betreft echter geen cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook zijn er in de direct omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
Archeologie
Het perceel kent voor een deel de dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'. De aanduiding 'Waarde - Archeologie 1' wijst op gronden met zeer hoge archeologische waarden waar onderzoek nodig is bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld. De gronden met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 2' zijn gronden met een hoge archeologische verwachting waar onderzoek is nodig bij nieuwe bouwwerkzaamheden groter dan 120 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Een groot deel van het plangebied heeft geen archeologische dubbelbestemming (omdat op deze plek een uitgestoven laagte in het rivierduinlandschap ligt), waar het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen niet nodig is.
Overleg met de gemeentelijke archeoloog heeft extra inzicht gegeven in de verwachtingswaarden ter plekke van de gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Omdat deze gronden erg laag liggen is de verwachtingswaarde in overleg bijgesteld naar 'geen'. De dubbelbestemming is daarom in dit plan niet meer opgenomen. Overigens is de ingreep in de bodem ook beperkt: voor de fundering van de woningen wordt slechts 30 cm grond afgegraven waarmee het initiatief relatief weinig impact op de bodem heeft. De vijver wordt wel relatief diep (in elk geval 3 m) maar ook daarvoor geldt dat vanwege het ontbreken van een verwachting op het gebied van archeologie er geen onderzoek nodig is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
De regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn gebaseerd op die van het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Natuur - 1
Deze bestemming is gegeven aan de natuurlijk in te richten gronden aan de noord-, west- en zuidzijde van het plangebied. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' is een parkeerterrein toegestaan.
Wonen - 1
Binnen deze bestemming is binnen het bouwvlak het realiseren van vier woningen toegestaan. In de regels zijn een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De nieuwe woningen mogen pas in gebruik worden genomen als is voldaan aan het opnemen van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast geldt voor de nieuwe woningen dat dat het vloerpeil van de begane grond minstens 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) dient te worden gerealiseerd en dient het plan hydrologisch neutraal te zijn. Bij de woningen zijn gezamenlijke bijgebouwen toegestaan met een oppervlakte van maximaal 150m² met daarbij een verbindende overkapping van maximaal 65 m². Hiertoe is een aanduiding opgenomen op de verbeelding.
Waarde - Archeologie 1
Deze dubbelbestemming ligt op het perceel om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.
Gebiedsaanduiding 'Milieuzone - Hydrologische beschermingszone'
Ter plaatse van deze gronden dienen de waterhuishoudkundige situatie en de voorkomende natuurwaarden te worden beschermd.
Landschappelijke inpassing
Met een voorwaardelijke verplichting wordt er voor gezorgd dat de landschappelijke inpassing in het landschap ook werkelijk uitgevoerd wordt. Daartoe zijn beoogde inrichtingsmaatregelen opgenomen in de regels. Niet alle maatregelen uit dat inrichtingsplan zijn landschappelijk relevant, vandaar dat specifieke elementen genoemd zijn. Via dit inrichtingsplan en de borging via deze voorwaardelijke regeling wordt er ook voor gezorgd dat afspraken met de naastgelegen kweker omtrent schaduwwerking en bladval ingevuld worden. Via het inrichtingsplan wordt tevens het bouwrecht voor de omheining en poort geregeld voor wat betreft de hoogte van deze bouwwerken als ook de ligging en het uiterlijk.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de relevante instanties.
Voor het plan wordt geen formele inzageprocedure gehouden. De omwonenden worden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.