direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterweg tussen 220 - 290 Wijchen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidzijde van de Oosterweg te Wijchen, tussen de bestaande woonpercelen Oosterweg 220 en Oosterweg 290, is een agrarisch perceel gelegen. De initiatiefnemer is voornemens op het huidige agrarische perceel twee vrijstaande Nul-op-de-meter (NOM)-woningen te realiseren, met rondom deze woningen een robuuste landschappelijke inpassing.

Op 16 december 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om principemedewerking te verlenen aan dit plan. Om de bouw van de beide woningen aan de Oosterweg mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische borging van dit initiatief.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Oosterweg, een weg aan de oostelijke dorpsrand van de kern Wijchen, en staat kadastraal bekend als gemeente Wijchen, sectie H, nr. 4921, met een oppervlakte van 9.890 m². Het plangebied wordt globaal gezien begrensd door:

  • Noordzijde: de Oosterweg;
  • Oostzijde: het woonperceel Oosterweg 220;
  • Zuidzijde: een agrarisch perceel, met daarachter fase 3 van de nieuwbouwwijk Huurlingsedam;
  • Westzijde: een woon- c.q. agrarisch perceel Oosterweg 290 - 292.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (gele omkadering)

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de gronden in het plangebied gelden zowel het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 31 januari 2013, alsmede het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2014', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 16 oktober 2014. Op grond van deze bestemmingsplannen heeft het plangebied de bestemming ‘Agrarisch met waarden -1’. Een smalle strook aan de oostzijde heeft de bestemming 'Water'. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 1 en 2’.

Aanvullend geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorisch waardevol gebied' uit het bestemmingsplan 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen', om de eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden, te beheren en te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0003.png"

Uitsnede geldend(e) bestemmingsplan(nen) met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)

De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen. Op grond van de huidige bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' (zonder bouwvlak) mag niet worden gebouwd in het plangebied. Ook het gebruik van de gronden voor woondoeleinden is op grond van de huidige bestemming niet toegestaan. Om de beoogde ontwikkeling te realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de Oosterweg, een oostelijke invalsroute naar het centrum van Wijchen. Langs het gedeelte van de Oosterweg dat buiten de bebouwde kom is gelegen, bevindt zich verspreid liggende lintbebouwing, met doorzichten naar het achterliggende agrarische landschap. De Oosterweg wordt begeleid door een kenmerkende bomenlaan.

Het plangebied ligt nu nog op de overgang tussen de bebouwde kom van Wijchen en het buitengebied. Na het realiseren van fase 3 en 4 van de nieuwbouwwijk Huurlingsedam, zal het plangebied in de praktijk, zoals te zien op navolgende luchtfoto, meer bij de bebouwde kom gaan horen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0004.png"

Vogelvluchtperspectief d.d. 2 maart 2021 met globale aanduiding plangebied (rode omkadering) in relatie tot de nog aan te leggen fase 3 en 4 van nieuwbouwwijk Huurlingsedam (gele omkadering)

De frontbreedte van het plangebied aan de zijde van de Oosterweg is circa 107 m. Zowel aan de oost- als de zuidzijde wordt het plangebied omsloten door een A-watergang.

In de bestaande situatie is het plangebied zowel de oost- als westzijde ingeklemd tussen de twee burgerwoningen op nr. 220 en nr 290.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0005.png"

Impressies bestaande burgerwoningen Oosterweg 290 (links) en Oosterweg 220 (rechts)

Het plangebied is op dit moment onbebouwd en ligt braak. In het verleden is het plangebied in gebruik geweest als akkerland, waarbij de laatste twee jaren mais is verbouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0006.png"

Impressie plangebied, gezien in oostelijke richting (naar nr. 290)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens in het plangebied twee vrijstaande Nul-op-de-meter (NOM)-woningen te realiseren. Er is bewust gekozen voor twee vrijstaande woningen om enerzijds meer courante kavelafmeting(en) te verkrijgen en om anderzijds qua maat en schaal van zowel de kavels als de te realiseren bebouwing aan te sluiten op de reeds aanwezige lintbebouwing en de ingezette transitie van de Oosterweg naar een woonlint.

Er worden in beide woningen minimaal 4 slaapkamers op de verdieping gerealiseerd, zodat een behoorlijk volume nodig is binnen in de woningen. Het hele kadastrale perceel wordt daarbij heringericht, waarbij het opgedeeld wordt in vijf verschillende zones. Het meest westelijk gelegen perceel wordt het eerste woonperceel van circa 2.665 m² (1), in het verlengde van dit woonperceel wordt een boomgaard gerealiseerd van circa 1.350 m² (2), vervolgens wordt er kruidenrijk grasland van circa 2.050 m² (3) gerealiseerd waarbij een doorkijk naar het zuiden (Huurlingsedam) gewaarborgd blijft door een onbebouwde strook van een kleine 25 m breed. Daarnaast komt er een tweede woonperceel van circa 1.970 m² (4) en in het verlengde van dit woonperceel wordt een voedselbos gerealiseerd van circa 1.300 m² (5).

Bij het positioneren van de woningen is rekening gehouden met een afstand van circa 25 m tot de wegas vanwege wegverkeerslawaai. Deze afstand is met behulp van de twee bouwvlakken in het bestemmingsplan vastgelegd.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats door het toevoegen van twee inritten aan de Oosterweg. In het verlengde van deze inritten worden de hoofdgebouwen van de woningen en de bijbehorende bouwwerken geclusterd. Op deze manier blijven de gronden langs de twee woningen (aan de oost- en westzijde van het plangebied) vrij van bebouwing en blijven doorzichten langs de woningen naar de achterzijde van de toekomstige woonpercelen aanwezig.

Daarnaast blijft er voldoende ruimte over op het perceel voor het toevoegen van landschappelijke kwaliteit voor de flora en fauna, (o.a. ten behoeve van de das), de biodiversiteit (realisatie van boomgaard/ kruidenrijk grasland/ voedselbos) en de toegankelijkheid voor passanten (voedselbos). Ruim 55% van het perceel wordt hiervoor gebruikt.

Landschappelijke inpassing
Er is een landschappelijke inpassingstekening gemaakt van beide nieuwe woonpercelen en de omliggende agrarische gronden in het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0007.png"

Binnen het plangebied wordt centraal in het plangebied voorzien in voldoende capaciteit om het hemelwater te bergen in de vorm van een regenwatervijver danwel een wadi/poel (ter bevordering van de biodiversiteit).

De onderlinge erfgrenzen tussen het plangebied en de naastgelegen percelen worden uitgevoerd met een haag van een dichte vegetatiestrook bestaande uit bessen en doorn dragende struiken. Hierdoor ontstaat een slaap-, schuil- en nestelplaats voor veel vogelsoorten zoals de mus en de merel. Ook insecten zoals vlinders gebruiken het als schuilplaats en voedselbron en daarnaast fungeert het als voedselbron voor de das.

De hoogte van de hagen aan de Oosterweg bedraagt circa 0,5 m, om het groene straatbeeld langs de Oosterweg te continueren en te versterken. De hagen worden circa 10 à 15 m doorgezet vanaf de voorzijde van de percelen. Vanaf hier zullen de hagen in verband met onderlinge privacy met een hoogte van circa 1,8 m uitgevoerd worden.

Aan de achterzijde van het plangebied wordt een groene landschapszone ingericht waarbij de beschermingszone van 4,0 m van de ten zuiden gelegen A-watergang gerespecteerd wordt en een smalle bufferzone voor de das wordt gerealiseerd. Vervolgens wordt het overige plangebied ingevuld met een woonperceel met daar achter een boomgaard, een stuk kruidenrijk grasland en vervolgens het volgende woonperceel met daar achter een plukbos. De globale inrichting van de diverse clusters is onder andere in afstemming met Stichting Das en Boom uitgewerkt. De uitvoering en instandhouding van het inrichtingsplan wordt geborgd door een voorwaardelijke verplichting in de regels. Vanwege de verplichting tot instandhouding zijn tevens het beheer en het onderhoud gewaarborgd.

Beeldkwaliteit
Het plangebied ligt ten zuiden van de Oosterweg en valt daarom binnen het gebied rondom de wijk Huurlingsedam, waarvoor de gemeente streeft naar een eenduidige stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit. Er zijn voor deze woningen een aantal spelregels opgesteld, waar het ontwerp aan moet voldoen.

De ontwerpen en de architectuur van de twee woningen zullen zodanig uitgewerkt worden, dat deze passen binnen het beeld van de reeds gerealiseerde woningen langs de Oosterweg. De woningen worden lager uitgevoerd dan de maximum bouwhoogte uit het geldende bestemmingsplan. In basis worden de woningen via een traditionele bouwmethode gebouwd en wordt voor beide woningen qua ontwerp gekozen voor de 'stal- schuurwoningarchitectuur' waarbij de daken zijn voorzien van een overstek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0008.png"

Duurzaamheid
De woningen worden conform het Bouwbesluit gebouwd. Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).

De initiatiefnemer gaat echter nog een stap verder, door beide woningen als NOM-woningen uit te laten voeren. Dit houdt in dat de woning in basis net zoveel energie opwekt als dat het gebouw en de gebruikers nodig hebben. Hiermee past de woning binnen de doelstellingen uit het klimaatakkoord voor 2050. De woningen worden uitgevoerd met een uitstekende isolatie van de gevels, de vloer en het dak. Een WTW ventilatiesysteem en een bodemwarmtepomp die via de vloerverwarming kan verwarmen en kan koelen. Voor meer info over de duurzaamheidsmaatregelen wordt verwezen naar paragraaf 4.12.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.

De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:

  • Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Planspecifiek
Op basis van jurisprudentie is bij een toevoeging van 11 woningen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend initiatief voorziet slechts in de realisatie van twee woningen. Zodoende is artikel 3.6.1, tweede lid Bro niet van toepassing. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft niet doorlopen te worden.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.

De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.

3.2.2 Omgevingsvisie

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. Het plangebied ligt net buiten de kern van Wijchen, maar is desondanks onderdeel van bestaand stedelijk gebied, omdat het onderdeel is van de lintbebouwing langs de Oosterweg. Bovendien wordt direct ten zuiden van het plangebied de nieuwe woonwijk Huurlingsedam (fase 3 en later nog fase 4) ontwikkeld. Binnen de kern Wijchen is onvoldoende ruimte voor woningen van deze omvang. Daarnaast betreft het vrijstaande levensloopbestendige woningen. Hiermee wordt bijgedragen aan de provinciale ambitie om voor een ieder een passende woning te hebben. Ook wordt aan de provinciale duurzaamheidambities gedacht door beide woningen als Nul-op-de-meter (NOM) woningen te realiseren. In paragraaf 4.12 van deze toelichting is beschreven welke duurzaamheidsmaatregelen in het voorliggende plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
Ten aanzien van nieuwe woningen is in artikel 2.2 van de Omgevingsverordening opgenomen dat een bestemmingsplan uitsluitend nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Op basis van de regionale woonagenda 2020 - 2030 mogen er in de gemeente Wijchen 1.430 woningen worden gebouwd in de periode tot 2030, waarvan 70 % in de eerste vijf jaar moeten worden gerealiseerd (versnelling). Het overgrote deel van de plancapaciteit bestaat echter uit zachte plannen, waarvan een deel uiteindelijk niet gerealiseerd zal worden. In de regionale woonagenda is daarom aangegeven dat het wenselijk is om 130 % aan plancapaciteit te realiseren; voor in totaal circa 1.850 woningen tot 2030. Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van twee extra woningen binnen het contingent dat beschikbaar is voor 'Kleine woningbouwinitiatieven' en past daarmee binnen het provinciale beleidskader.

3.2.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wijchen

De gemeente Wijchen heeft één structuurvisie voor de hele gemeente opgesteld, welke op 29 mei 2009 is vastgesteld. De structuurvisie geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen binnen de gemeente Wijchen. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

Het buitengebied is in principe niet de plek om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen. Enkel indien er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering als gevolg van functieverandering van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen of landgoedontwikkeling overeenkomstig de Natuurschoonwet bestaan er mogelijkheden voor woningbouw in het buitengebied.

Die woningbouw moet dan wel aansluiten bij het landschap en de structuur van het buitengebied. Nieuwe woningen mogen de (agrarische) bedrijfsontwikkeling niet hinderen. Derhalve wordt terughoudend omgegaan met woningbouw in open grootschalige agrarische productiegebieden.

In het kleinschalige rivierduinenlandschap en aansluitend aan de dorpsrandgebieden zijn meer mogelijkheden voor woningbouw of andere niet-agrarische functies zoals kleinschalige werkfuncties en recreatie.

In de structuurvisie maakt het plangebied deel uit van een groter gebied dat is aangeduid als 'Ontwikkelen wonen'. Navolgende afbeelding toont de verbeelding van de structuurvisie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0009.jpg"

Verbeelding structuurvisie gemeente Wijchen, met globale aanduiding plangebied (blauwe cirkel)

De gemeente kiest voor een concentratie van de bouwopgave voor de kern Wijchen, met als uitbreidingslocaties: de nog te starten locatie Wijchen-West en de al in ontwikkeling zijnde wijk Huurlingsedam.

Planspecifiek
Het plangebied grenst aan fase 3 van de nieuwe woonwijk Huurlingsedam en valt binnen de aanduiding 'Ontwikkelen wonen'. De beoogde toevoeging van twee wooneenheden is in die zin aansluitend op de gewenste concentratie van woningbouw ter plaatse. Bovendien zijn beide woningen voorzien van een robuuste landschappelijke inpassing, aansluitend bij het landschap en passend binnen de structuur met lintbebouwing aan beide zijden van de Oosterweg. Onderdeel van deze landschappelijke inpassing is het toevoegen van nieuwe natuur in aansluiting op de natuurgronden ten zuiden van het plangebied.

3.3.2 Woonvisie Wijchen 2025

De gemeente Wijchen heeft in haar woningbouwprogrammering ruimte gereserveerd voor kleinschalige initiatieven. Hieronder verstaan zij initiatieven met maximaal vier woningen. Om de woningvoorraad duurzaam en gevarieerd te houden wil de gemeente flexibel om kunnen gaan met nieuwe initiatieven. In de beoordeling van nieuwe aanvragen voor woningen zal de gemeente onder meer beoordelen of het initiatief meerwaarde heeft voor de leefbaarheid. Belangrijke relevante aandachtspunten daarbij zijn o.a.:

  • De (lokale) behoefte is leidend. Plannen moeten kwantitatief en kwalitatief aansluiten bij de behoefte.
  • Nieuwbouw moet bijdragen aan de identiteit van een wijk of dorp. Daarbij gaat het zowel om de ruimtelijke als de sociale kwaliteit.
  • Vervanging en verbetering van bestaande bebouwing, gaat vóór uitbreiding.
  • Waar mogelijk tenminste energieneutraal en gasloos en zo duurzaam mogelijk.
  • Een passende kwaliteit van wonen bieden, o.a. aan mensen met een zorgvraag.

De gemeente Wijchen heeft de ambitie uitgesproken om de 'mismatch' tussen vraag en aanbod weg te nemen. In de woonvisie 'Thuis in Wijchen' wordt de wens uitgesproken om alle woningen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de kwalitatieve eisen en wensen van bewoners. Het gaat daarbij niet alleen om de huidige bewoners van een woning, maar zeker ook de toekomstige bewoners. De gemeente Wijchen streeft naar een duurzame en meer flexibele woningvoorraad, zodat geanticipeerd kan worden op huidige en toekomstige behoeften en woonwensen.

Mensen met een zorgvraag blijven langer thuiswonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan een meer divers woningaanbod, met woonvormen die nu niet of onvoldoende beschikbaar zijn in Wijchen. Woonvormen waar bijvoorbeeld verschillende generaties onder één dak wonen of waar men dicht bij (zorg)voorzieningen woont. Woningen waarbij de eindgebruiker een centrale rol bij de ontwikkeling van de woning speelt en daarom een huis naar eigen wensen kan indelen.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling met twee vrijstaande levensloopbestendige Nul-op-de-meter (NOM)-woningen sluit aan bij het uitgangspunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. Het plangebied ligt op dit moment weliswaar nog net buiten de kern van Wijchen, maar binnen enkele jaren sluiten fase 3 en 4 van de nieuwbouwwijk Huurlingsedam vrijwel aan op het plangebied. Daarmee wordt de Oosterweg feitelijk opgenomen binnen het stedelijk gebied. Los hiervan passen beide woningen binnen de ritmiek van de al bestaande structuur met grotere vrijstaande woningen in de vorm van lintbebouwing langs de Oosterweg.

Daarnaast worden de beoogde woningen, aansluitend op de gemeentelijke duurzaamheidsambities, volgens het Nul-Op-de-Meter concept gerealiseerd. Verder is de initiatiefnemer sinds 1999 woonachtig in de kern Wijchen en gaat hij zelf op één van de twee percelen wonen. Daarmee wordt voorzien in een lokale behoefte. In paragraaf 4.12 van deze toelichting is beschreven welke duurzaamheidsmaatregelen in het voorliggende plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

3.3.3 Conclusie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.

3.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is passend binnen het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Verkeer

Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, is de verkeersaantrekkende werking bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de voertuiggeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen. Op basis van de CROW-publicatie geldt voor een vrijstaande woning een maximale verkeersgeneratie van 8,6 motorvoertuigbewegingen, op een gemiddelde weekdag, uitgaande van een ligging in 'matig stedelijk' gebied, in het 'buitengebied'. Gelet op het voorgaande leidt de beoogde ontwikkeling tot 8,6 x 2 = 17,2 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Het plangebied wordt ontsloten via de Oosterweg. Beide kavels krijgen een eigen inrit direct op de Oosterweg. De inritten komen tussen de bestaande bomen langs de Oosterweg te liggen. Hiervoor is met een plantafstand van circa 10 m tussen het hart van de bomen voldoende ruimte aanwezig voor een inrit van 3 à 4 m breed.

Aangezien het a) om een relatief beperkte toename van het aantal voertuigbewegingen gaat en b) de Oosterweg als ontsluitingsweg van het oosten van Wijchen voldoende capaciteit heeft om deze toename op te vangen, leidt de beoogde ontwikkeling niet tot een onacceptabele verkeerstoename.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Wijchen de maximale parkeernormen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Dit is bepaald in het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen', dat op 3 maart 2020 in werking is getreden.

In artikel 11.3 van de regels van onderhavig bestemmingsplan is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de parkeernormen in CROW-publicatie 381 als uitgangspunt dienen. Voor vrijstaande woningen, in 'matig stedelijk' gebied, in het 'buitengebied', geldt een maximale parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning.

Parkeren moet geheel op eigen terrein worden opgelost. Dat betekent dat per kavel voorzien moet worden in tenminste drie parkeerplaatsen. Gelet op de ruime kavelmaat is er voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de wijziging van de functie 'agrarisch' naar de milieugevoeligere functie 'wonen' is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Conclusies onderzoek
Voor de onderzoekslocatie is voor de algemene kwaliteit de hypothese gesteld van een onverdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging.

Algemene kwaliteit
Op basis van de resultaten kan de gestelde hypothese worden aangenomen. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters aangetoond ten opzichte van de betreffende streefwaarden. In zowel de boven- als ondergrond zijn geen verhoogde gehalten voor de onderzochte parameters aangetoond ten opzichte van de betreffende achtergrondwaarden.

Zintuiglijk zijn ter plaatse van één watergang waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van de voormalige watergang (klei, 0,5 - 0,7 m -mv). Naar verwachting is voorafgaand aan de demping van de andere watergang eventueel slib uit de watergang verwijderd en is de watergang gedempt met gebiedseigen grond. Analytisch zijn er geen verontreinigingen aangetoond ter plaatse van de voormalige watergangen.

De aangetoonde verhoogde gehalten op de onderzoekslocatie betreffen overschrijdingen van de streefwaarden. Aangezien de interventiewaarden niet worden overschreden, zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk.

BBK
De boven- en ondergrond op de onderzoekslocatie is op basis van de indicatieve toetsing van de onderzochte NEN-parameters aan de BBK altijd toepasbaar.

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt bestaan geen bezwaren tegen de voorgenomen onroerend goed transactie en/of voorgenomen herontwikkeling.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Wegverkeer
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in artikel 82 t/m 85 van de Wgh in acht worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in artikel 1 Wgh en art 1.2 Bgh - het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).

De onderzoekszone voor wegen zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh is afhankelijk van de hoeveelheid rijbanen. Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in artikel 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

Railverkeer
Langs landelijke spoorwegen liggen referentiepunten, waarvoor is vastgelegd hoeveel geluid de spoorlijn mag produceren, zogenaamde geluidsproductieplafonds (GPP’s). De hoogte van de geluidsproductieplafonds is vastgelegd in het geluidsregister. De grootte van de zone van een spoorweg is afhankelijk van het geluidsproductieplafond en is vastgelegd in artikel 1.4a uit het Besluit geluidhinder (Bgh). De zone van een spoorweg ligt aan beide zijden van de spoorweg en wordt gemeten van de buitenste spoorstaaf. De wettelijke zone van een spoorweg is afhankelijk van de toegestane geluidsbelasting op het referentiepunt uit het geluidregister.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Vanwege de ligging van het plangebied binnen de geluidzone van de Oosterweg (200 m), is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Conclusies onderzoek
De hoogste geluidsbelastingen, afkomstig van de Oosterweg, bedraagt 54 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh.

Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Oosterweg, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van twee woningen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Notitie Hogere Waarden’, d.d. juni 2007, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, danwel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.

De onderzochte afschermende maatregelen zijn onvoldoende doelmatig en zullen gelet op de ligging bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard ondervinden.

Bij een hogere geluidsbelasting is het nadelig voor het woon- en leefklimaat van de woning. Door de volgende compenseerde maatregelen wordt deze hogere geluidsbelasting bij de woningen gecompenseerd door de volgende akoestische compensatie.

  • De zuidgevel is een geluidsluwe gevel (zie figuur 3)
  • Aan de stille zuidzijde van de woning ligt een deel van de tuin. Hierdoor is er sprake van een stille buitenruimte.
  • Een deel van de leefruimte ligt aan de geluidsluwe gevel, hierdoor is ventileren door middel van ramen in de geluidsluwe gevel mogelijk.

Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Wijchen een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 54 respectievelijk 53 dB voor woningen wp1 en wp2 afkomstig van de Oosterweg. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure. Het besluit hogere waarden is toegevoegd achter het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai zoals opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting.

Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van hogere waarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0010.png"

Tabel: richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen niet-agrarische bedrijven aanwezig, die een belemmering vormen voor de twee beoogde vrijstaande woningen. De milieucontouren van de meest nabij gelegen niet-agrarische bedrijven in de omgeving, Oosterweg 279 en Oosterweg 302 overlappen niet met het plangebied. Los hiervan zijn andere woningen maatgevend voor deze bedrijven. Beide bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering geschaad en omgekeerd ondervinden de beoogde woningen geen overlast van deze bedrijven.

Wel is er direct ten noorden van het plangebied, aan de Oosterweg 265 en 273, een recreatieve bestemming opgenomen. De VNG-publicatie geeft voor kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) (SBI-code 552) een richtafstand van 50 m in een rustig buitengebied ten opzichte van woningen, vanwege het maatgevende milieuaspect geluid.

Vanwege de bedrijvigheid aan de Oosterweg en het feit dat de Oosterweg een drukke invalsroute is, kan het plangebied aangemerkt worden als een gemengd gebied. Dat betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap teruggebracht kunnen worden.

Voor wat betreft dit kampeerterrein met ondersteunende horeca en terras geldt in een gemengd gebied een richtafstand voor geur van 10 m en voor geluid van 30 m. De geluidsaspecten houden hierbij verband met de ondersteunende horeca, waarbij vooral het buitenterras relevant is voor de geluidsaspecten.

De inpandige ondersteunende horecavoorziening kan op grond van het bepaalde in het bestemmingsplan 'Oosterweg 265 en 273' uitsluitend plaatsvinden binnen het verzamelgebouw dat qua positie vastligt en is gelegen op circa 100 m van het plangebied, achter de bestaande woningen aan de Oosterweg. Ook is in het bestemmingsplan 'Oosterweg 265 en 273' geborgd, dat een buitenterras uitsluitend kan worden gesitueerd ter plaatse van de op verbeelding opgenomen aanduiding ‘terras’. De aanduiding ‘terras’ ligt hierbij op een afstand van circa 125 m tot beide nieuwe gevoelige bestemmingen. Er wordt ruimschoots aan de benodigde richtafstanden wordt voldaan.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Regelgeving

In het kader van een planologische procedure moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij moet het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld worden gebracht.

De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 - inmiddels opgenomen in hoofdstuk 5, onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) - gaat in op luchtkwaliteitseisen. In Bijlage 2 van de Wm zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd van onder andere de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).

Projecten moeten worden beoordeeld op basis van de voormalige Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor vergunningverlening als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal twee woningen mogelijk en valt dus binnen de NIBM-regeling. Daarom is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool en de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Oosterweg bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 14,0 µg/m3, 16,5 µg/m3 en 9,5 µg/m3 bedragen in 2020. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.

Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 3 ouE/m³   maximaal 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximaal 14 ouE/m³   maximaal 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Wijchen heeft geen gemeentelijke geurverordening vastgesteld. De normen voor de geurbelasting op basis van de Wet geurhinder en veehouderij zijn daarom van toepassing.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van agrarische bedrijven met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied reeds andere gevoelige woonbestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Voor het bepalen van de risico's op het gebied van externe veiligheid is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Hieruit komt het volgende naar voren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0011.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)

Inrichtingen c.q. bedrijven
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De meest nabijgelegen inrichting is gelegen op een afstand van circa 600 m tot het plangebied en betreft een bovengrondse propaantank van 5.000 l bij MHC Wijchen. De plaatsgebonden risicocontour van een dergelijke installatie bedraagt 0 m. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over waterwegen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over wegen
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transport over het spoor
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een buisleiding waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

Wettelijk kader
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, moet een watertoets worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (artikel 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (artikel 3.1.1 Bro).

Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.

Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.

Beschrijving watersysteem

Geomorfologie en geohydrologie
Het plangebied is op dit moment een agrarisch perceel zonder terreinverharding.

Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwater- beschermingsgebied. Uit het bodemonderzoek (zie bijlage 1) blijkt dat de bodem ter plaatse van het plangebied vanaf het maaiveld tot de maximaal geboorde diepte van 3,3 m -mv hoofdzakelijk bestaat uit matig fijn tot grof, zwak tot matig siltig zand, waarbij tot maximaal 1,0 m -mv tevens zwak tot matig humeus en vanaf 2,0 m -mv tevens zwak grindig.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Raadpleging van de legger wateren van waterschap Rivierenland leert dat rondom het plangebied twee A-watergangen aan de oost- en de zuidzijde zijn gelegen. De oostelijke watergang valt voor een klein deel binnen het plangebied. De zuidelijke watergang zelf valt er helemaal buiten. Wel zijn van beide watergangen de beschermingszones met een breedte van 4,0 m, binnen het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0012.png"

Het plangebied is niet aangesloten op de drukriolering onder de Oosterweg.

Ecosysteem
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (Gelders Natuurnetwerk) en ook niet in een beschermingszone voor natte natuur.

Waterbeleid en waterbeheer

Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.

Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens artikel 7 en 10 en Activiteitenbesluit artikel 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wet milieubeheer artikel 10.33).

Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet artikel 3.5).

Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet artikel 3.6).

Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet artikel 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.

Leefomgeving en ruimtegebruik

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.

Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.

Gevolgen van/voor het plan
Zoals verderop onder 'Waterberging' is aangegeven, neemt de hoeveelheid verhard oppervlak in het plangebied toe ten opzichte van de bestaande situatie. De ruimtelijke ontwikkeling heeft daarmee invloed op de waterhuishouding van het plangebied. Verderop in deze paragraaf is aangegeven welke maatregelen genomen worden om de effecten te compenseren.

Kwaliteit en beleving

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.

Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.

De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.

Gevolgen van/voor het plan
Onder de Oosterweg is een drukriolering aanwezig, waarnaar het afvalwater kan worden afgevoerd. De precieze aansluiting van de nieuwe woningen op de riolering zal in een later stadium (in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen) in overleg met de gemeente Wijchen worden uitgewerkt.

Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

Er bevindt zich oppervlaktewater in het plangebied c.q. aan de oostelijke en zuidelijke randen van het plangebied. De afstroming van het hemelwater van het verhard oppervlak in het plangebied naar de omliggende tuin (op eigen terrein), en verder richting de A-watergangen aan de randen van het plangebied, wordt niet expliciet beleefbaar gemaakt. Daarmee is de 'belevingswaarde' verder niet van toepassing op het plangebied.

Klimaatadaptatie

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.

Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.

Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.

Gevolgen van/voor het plan
Drinkwaterverspilling moet worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen. Dit punt wordt nader uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.

Zoals hiervoor aangegeven is het hele plangebied in de bestaande situatie onverhard. Omdat in het plangebied maar twee woningen voorzien zijn op bijna 1 ha grond, is er voldoende ruimte in het plangebied om een klimaatadaptieve inrichting aan te leggen in de vorm van een bergingsvoorziening tussen beide woonpercelen in.

Bij de inrichting van het plangebied is in ieder geval rekening gehouden met de beschermingszones langs de A-watergangen. Binnen de eerste 4,0 m vanaf de insteek van de A-watergangen is geen bebouwing en/of beplanting voorzien.

Waterberging

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.

Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken zoveel mogelijk afkoppelen van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.

Compenseren van het verlies aan waterberging, indien hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater. De compensatieplicht (Keur waterschap) houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. De compensatieplicht geldt niet in individuele gevallen als op een afstand van 100 m of meer van het oppervlaktewater wordt geïnfiltreerd (beleidsregels Keur artikel 5.16 toetsingscriterium 2).

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.

Gevolgen van/voor het plan
Om te kunnen bepalen wat de toename aan verhard oppervlak is in het plangebied, is een verhardingsbalans opgesteld:

  Bestaande situatie   Toekomstige situatie   Verschil  
Bebouwing   0 m²   640 m²   + 640 m²  
Terreinverharding   0 m²   700 m²   + 700 m²  
Onverhard   9.890 m²   8.550 m²   - 1.340 m²  
Totaal   9.890 m2   9.890 m2    

Uit voorgaande verhardingsbalans blijkt dat het totale verhard oppervlak 1.340 m² bedraagt. Omdat het plangebied is gelegen op de overgang van landelijk naar stedelijk gebied, is worst-case uitgegaan van een vrijstelling van 500 m². Na aftrek van de vrijstelling van 500 m² in stedelijk gebied en de bergingseis (436 m³/ha) van het waterschap, bedraagt de waterbergingsopgave voor het plangebied in totaal 0,084 x 436 = 36,6 m3.

Omdat volgens het gemeentelijk beleid (dat aansluit op artikel 3.5 van de Waterwet) bij nieuwbouw al het hemelwater op eigen terrein moet worden verwerkt, en niet naar de omliggende openbare ruimte mag worden afgevoerd, is bekeken wat de mogelijkheden zijn. Het dakoppervlak van de nieuwe bebouwing zal afgekoppeld zijn, zodat het water de omliggende tuin in kan lopen (dus op eigen terrein, zie de situatietekening in paragraaf 2.2). Uit de watertoets van Sweco voor het bestemmingsplan voor fase 3 en 4 van Huurlingsedam (d.d. 2 augustus 2021) blijkt echter dat de bodem in het plangebied niet erg geschikt is voor infiltratie. Het ligt daarom meer voor de hand het overtollige water te laten afstromen richting de A-watergangen aan de zuid- en oostzijde van het plangebied.

Met de uitwerking is water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen en wordt hemelwater op een duurzame wijze verwerkt. De ontwikkeling is daarmee hydrologisch neutraal.

Gezondheid en veiligheid

Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.

Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of -fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).

Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).

Gevolgen van/voor het plan
Om grondwateroverlast te voorkomen, is het belangrijk de waterhuishouding in het plangebied op orde te hebben en te houden. De inrichting van het plangebied moet dan ook afgestemd zijn op de geohydrologische situatie binnen het plangebied. Het waterschap adviseert een drooglegging aan te houden van:

  • 0,7 m voor het maaiveld;
  • 1,3 m voor het bouwpeil.

Het bouwpeil (begane grond) van de woningen, zal voldoen aan de gangbare maat voor de ontwateringsdiepte: 0,3 m -mv voor woningen zonder kruipruimte. Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 1) blijkt dat het grondwaterpeil zich op circa 1,4 m -mv bevindt. Uit de watertoets van Sweco voor het bestemmingsplan voor fase 3 en 4 van Huurlingsedam (d.d. 2 augustus 2021), op de gronden direct ten zuiden van het plangebied, blijkt dat Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) in het plangebied ligt op circa 1,0 - 1,2 m beneden maaiveld. Omdat de toekomstige bouwpeilen van beide woningen minimaal circa 0,2 m hoger (= op circa 9,1 m +NAP) worden aangelegd dan het naastgelegen wegpeil (= op circa 8,8 à 8,9 m +NAP), en het maaiveld ter hoogte van het plangebied is gelegen op circa 7,8 - 8,2 m +NAP, wordt ruimschoots aan de ontwateringseis van 1,3 m voor het bouwpeil voldaan.

Omdat mogelijk beide woningen onderkelderd worden, zal in dat geval bij de bouwplannen rekening moeten worden gehouden met eventuele grondwateroverlast. Indien kelders worden aangelegd, zullen deze daarom waterdicht worden uitgevoerd. De ontwerpen van de woningen, en daarmee de beslissing of er kelders worden gerealiseerd, zullen overigens pas definitief gemaakt worden in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor bouwen (= na het vaststellen van het bestemmingsplan).

Overwegingen & conclusie
Het verhard oppervlak in het plangebied zal toenemen, waardoor de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied zonder compenserende maatregelen zal verslechteren. De tuin en de te behouden agrarische gronden rondom de woonpercelen bieden voldoende ruimte om dit hemelwater te bergen.

Het plan heeft, na het uitvoeren van de hiervoor genoemde compenserende maatregelen, geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.

Overleg met waterbeheerder

Beleidsuitgangspunt
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar kunnen ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.

Gevolgen van/voor het plan
Er is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Deze toets is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan waarvoor de gangbare watertoetsprocedure gevolgd moet worden. Het bestemmingsplan moet in het kader van het vooroverleg voorgelegd worden aan het waterschap.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

In 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In Wijchen is de provincie Gelderland het bevoegd gezag voor de Wnb.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, met inbegrip van de daarmee samenhangende vervoersbewegingen, in het kort de bouwvrijstelling. Er is een knip gemaakt tussen de bouw en het gebruik van een bouwwerk. De milieubelasting tijdens de bouw is tijdelijk, terwijl het gebruik een permanent karakter heeft. Vanwege de vrijstelling is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies te toetsen op stikstof. Dit betekent dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor stikstof en niet voor andere negatieve effecten die tijdens de bouwfase als gevolg van geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden kunnen optreden.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van de herbestemming is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

Soortenbescherming
De belangrijkste conclusies met betrekking tot soorten in het plangebied zijn samengevat in navolgende tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0013.png"

De Wet natuurbescherming wordt mogelijk voor de soorten das, de steenuil en de kerkuil overtreden. Daarom zijn voor deze soorten mitigatieplannen noodzakelijk. Deze plannen zijn gecombineerd in één document en als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Het mitigatieplan heeft als doel om de adequate mitigerende maatregelen in kaart te brengen die voldoende zijn om verstoring van het leefgebied van de steen- en kerkuilen en dassen, ter plaatse van het plangebied, te voorkomen. In dit mitigatieplan zijn op basis van een kwalitatieve benadering maatregelen beschreven voor de mitigatie van het reduceren van het leefgebied van dassen en steen- kerkuilen.

Bij de inrichting van de woonpercelen is overigens al rekening gehouden met de das. Na overleg met stichting Das en Boom is het plangebied op hoofdlijnen als volgt ingedeeld met dien verstande dat de woonpercelen iets zijn versmald (zie verder paragraaf 2.2, hoofdstuk 7 van het mitigatieplan in bijlage 5 en de verbeelding van het bestemmingsplan):

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0014.png"

Rood = Bouwblok (huis + tuin)

Geel = Kruidenrijk grasland (doorkijkje vanuit Oosterweg)

Lichtgroen = Hoogstam fruitboomgaard

Donkergroen = Voedselbos

Paarse lijn = Haag/houtwal

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt zowel buiten het Gelders NatuurNetwerk als buiten de Groene Ontwikkelingszone. De kernkwaliteiten uit de provinciale beleidskaders zijn niet van toepassing op dit gebied.

Daarnaast ligt het plangebied buiten Natura 2000-gebieden, op ruime afstand daarvan. Van externe werking is geen sprake omdat de locatie voor een kleinschalig woningbouwproject wordt gebruikt. De afstand tot het Natura 2000-gebied Rijntakken is met circa 8 km dusdanig groot dat stikstof hier geen invloed op zal hebben, bij het aanleggen en gebruiken van twee vrijstaande woningen.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

Erfgoedwet
De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen golden, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling. Waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2022/2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Wijchen
Volgens de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Wijchen ligt vrijwel het hele plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Voor gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt dat voor bodemingrepen groter dan 120 m2 of die dieper reiken dan 0,3 m dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Bovendien valt de noordwestzijde van het plangebied in een zone van 50 m rondom een archeologische vindplaats:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0015.png"


Beleidsnota cultuurhistorie
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een bepaling opgenomen, op grond waarvan het gemeentebestuur bij het opstellen van een bestemmingsplan moet aangeven op welke wijze zij rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Ter onderbouwing van deze afweging hebben de gemeenten Beuningen, Wijchen, Heumen en Druten gezamenlijk de beleidsnota cultuurhistorie 'Samen in verscheidenheid' opgesteld. Borging van de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden vindt plaats door middel van het 'Parapluplan Cultuurhistorie'.

Op de waarderingskaart, behorende bij de beleidsnota, is het plangebied aangewezen als cultuurhistorisch waardevol gebied. Dit zijn gebieden waarvan de cultuurlandschappelijke waardering zeer hoog, hoog of middelhoog is.

In hoeverre een ruimtelijke ontwikkeling afbreuk kan doen aan de cultuurhistorische waarden in een gebied is afhankelijk van:

  • De aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling;
  • De cultuurhistorische waarden in een gebied.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat er in het verleden een verkennend en karterend booronderzoek is uitgevoerd voor de aanleg van de nieuwbouwwijk Huurlingsedam. Dit onderzoek bestreek een groot plangebied waarvan het huidige plangebied een onderdeel vormde. Destijds is ter plaatse van het huidige plangebied een archeologische vindplaats aangetroffen. Vanwege dit eerdere onderzoek is in overleg met de regioarcheoloog besloten om af te zien van het archeologisch booronderzoek. Op basis van het bureauonderzoek is een Archeologisch Verwachtingsmodel opgesteld. De verkregen gegevens, de daaraan verbonden conclusies en het daarop gebaseerde advies, zijn uitgewerkt in het onderzoeksrapport.

Op basis van het Archeologisch Bureauonderzoek is het volgende Archeologische Verwachtingsmodel opgesteld:

  • 1. Ter plaatse van het plangebied is een bodemopbouw aanwezig met (rivierduin-) Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye, op fluviatiele Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye (top op een diepte van 0,6 - 3,2 m beneden het maaiveld; 5,7 - 7,5 m +NAP), op fluviatiele Afzettingen van de Formatie van Peize of Waalre (top op een diepte van 18,5 - 20,0 m beneden het maaiveld, 9,6 - 11,9 m –NAP).
  • 2. Archeologische resten uit de periode van het Mesolithicum t/m de Nieuwe Tijd kunnen hier direct onder de bouwvoor worden aangetroffen, op en in de top van de (rivierduin-) Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye. Op basis van het karterend booronderzoek door RAAP kan worden geconcludeerd dat de bodem intact is en dat de top van de rivierduinafzettingen kan worden verwacht op een diepte van 0,25 - 0,4 m beneden het maaiveld (7,4 - 8,1 m +NAP). Vanwege het aantreffen van archeologisch vondstmateriaal in de boringen, op het oppervlak en vanwege de hoge dichtheid van vindplaatsen in de omgeving van het plangebied is de verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode van het Mesolithicum t/m de Middeleeuwen zeer hoog.
  • 3. Ter plaatse van het plangebied is geen bebouwing aanwezig geweest in de periode tussen 1820 en 1955. Daarnaast werden tijdens het onderzoek van RAAP geen archeologische indicatoren aangetroffen die duiden op bebouwing of andere activiteiten in de Nieuwe Tijd. De verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten uit de Nieuwe Tijd is daarom laag.
  • 4. Op de Topografische Kaart van 1955 wordt ter plaatse van het plangebied een weiland weergegeven. Ter plaatse van het noordelijke deel van het perceel, direct langs de Oosterweg lijkt een gebouwtje zichtbaar. Het gebouw lijkt niet groter dan 10 x 10 m. Dit gebouw was in 1967 niet langer aanwezig. Tot op heden is het terrein in gebruik als akker.

Voor mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen geldt dat vrijwel alle in deze regio bekende complextypen uit de voornoemde perioden aanwezig zouden kunnen zijn. Het zou immers kunnen gaan om nederzettingsterreinen, activiteitenzones, grafvelden, maar ook om akker- en/of weidegebieden, enz. Over de daadwerkelijke aanwezigheid of de omvang van de hier mogelijk aanwezige archeologische sporen kunnen op basis van het Archeologisch Bureauonderzoek geen conclusies worden getrokken.

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek moet worden geconcludeerd dat de voorgenomen planrealisatie kan leiden tot de aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht. Dit vanwege de ondiepe ligging van mogelijk aanwezige behoudenswaardige archeologische resten, die bij bodemverstoringen als gevolg van de aanleg van de bouwputten en de waterberging verloren zouden kunnen gaan.

Er wordt geadviseerd om ten eerste de mogelijkheid te onderzoeken in welke mate de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder het archeologische niveau te verstoren door bijvoorbeeld het maaiveld op te hogen. Wanneer dit niet mogelijk is wordt geadviseerd om archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren ten behoeve van het gehele plangebied in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P).

In dit stadium van de planvorming is nog niet duidelijk welke oplossingsrichting gekozen zal worden. Tot die tijd zullen ter bescherming van de archeologische waarden, de archeologische dubbelbestemmingen uit het geldende bestemmingsplan op de verbeelding gehandhaafd blijven.

Het aspect 'archeologie' vormt, na uitvoering van een aanvullend onderzoek, naar verwachting geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Cultuurhistorie
Het plangebied behoort tot een oud bebouwingslint, aan weerszijden waarvan een zone van 60 m een hoge waardering is toegekend. Navolgende afbeelding toont een uitsnede cultuurhistorische waarderingskaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBOosterweg220290-DFBP_0016.png"

In het 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' heeft de gemeente Wijchen vastgelegd dat cultuurhistorisch waardevolle gebieden bestaan uit:

  • de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tussen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
  • de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
  • de maat en schaal van de bebouwing;
  • de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
  • de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
  • hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
  • een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen.

De beoogde realisatie van twee vrijstaande woningen op een perceel van bijna 1 ha, betreft een woningbouwontwikkeling, die landschappelijk goed is ingepast. Het gaat om twee vrijstaande woningen op relatief ruime kavels, waardoor zichtlijnen naar het achterliggende landschap behouden blijven. De bebouwing is gericht op de Oosterweg en wordt in aansluiting op de omliggende bebouwing in de eerste bebouwingslijn gerealiseerd. In het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig zoals vastgelegd door Rijk, provincie of gemeente. Ook in de nabije omgeving zijn geen (Rijks)monumenten die aangetast worden door het planvoornemen.

Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.

Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Duurzaamheid

De gemeente Wijchen heeft de ambitie om energieneutraal te zijn in 2040. De ontwikkeling van de twee woningen in het plangebied speelt daar nadrukkelijk op in door Nul-Op-de-Meter woningen te realiseren.

Deze ambitie wordt onder andere gerealiseerd door:

  • NOM-woningen te realiseren (dit komt overeen met een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van circa -0,4 of lager); een NOM-woning heeft per saldo een gemiddeld totaal energieverbruik van nul door slim gebruik te maken van energiebesparende en energieopwekkende voorzieningen zoals zonnepanelen, warmtepompen en/of zonneboilers. In de nieuwe woningen wordt dit mede gerealiseerd door een WTW ventilatiesysteem, zonnepanelen en een bodemwarmtepomp die via de vloerverwarming kan verwarmen. Een dergelijke warmtepomp heeft een hogere levensduur en kan naast verwarmen ook op een energievriendelijke wijze koelen. Hierdoor zal zowel de huidige alsmede de toekomstige behoefte aan elektriciteit duurzaam en lokaal kunnen worden opgewekt;
  • elke woning te voorzien van een aansluiting voor het opladen van een elektrische auto;

Daarnaast wordt in het kader van een vitale duurzame omgeving voorzien in:

  • natuurinclusief bouwen; dit betekent dat natuurvoorzieningen worden geïntegreerd in de nieuw te bouwen woningen. Het gaat hierbij om het inbouwen van neststenen voor vogels in de gebouwen en het voorzien van de platte daken van aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen van een sedum dakbedekking. Bovendien bufferen groene daken ook regenwater, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan het voorkomen van het overbelast raken van het riool bij hevige regenbuien.
  • meer biodiversiteit; om meer biodiversiteit te creëren wordt de inrichting van het deel van het plangebied buiten de bestemming 'Wonen' voorzien van een stevige landschappelijke inpassing. Deze aanpassing beslaat meer dan de helft van het plangebied. Dit wordt vormgeven met diverse soorten inheemse beplanting in de vorm van hagen, een hoogstamfruitboomgaard, een voedselbos en kruidenrijk grasland;
  • beide woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd. Dit betekent dat er ook op de begane grond ruimte is ingeruimd voor een slaapkamer en een badkamer;
  • de hemelwaterafvoer van de bebouwing in het plangebied is afgekoppeld van het riool.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.13.1 Regelgeving

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.13.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien het aantal woningen in de toekomstige situatie met maximaal twee wooneenheden toeneemt, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Wijchen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

5.2 Inleidende regels

Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. 

Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

5.3.2 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1
Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen, de aardkundige, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, met bijbehorende tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages en water. Omdat ter plaatse niet is voorzien in een bouwvlak, zijn er geen mogelijkheden om bebouwing op te richten.

Artikel 4 Natuur
Deze gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden en de landschappelijke waarden. Deze bestemming is ten behoeve van de beoogde natuurontwikkeling, die onderdeel uitmaakt van de landschappelijke inpassing.

Artikel 5 Water
De A-watergang is voorzien van deze bestemming. Ter plaatse van deze bestemming zijn de gronden bestemd voor water(lopen), oevers, waterhuishoudkundige voorzieningen, groen(voorzieningen) en bermstroken, kunstwerken en andere waterwerken (zoals bruggen ten behoeve van verkeer).

Artikel 6 Wonen - 1
Deze gronden zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

  • Hoofdgebouwen: binnen het bestemmingsvlak zijn maximaal twee vrijstaande woningen toegestaan, binnen de aangegeven bouwvlakken (één woning per bouwvlak).
  • Bijgebouwen: vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen mogen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. De maximum oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 120 m2 per woning.

Onder de bestemming valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 40 % van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen, met een maximum van 80 m². (Niet verkeersaantrekkende) aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Ook voor een bedrijf aan huis geldt een maximum vloeroppervlakte van 80 m2.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden.

Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,3 m beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen deze dubbelbestemming wordt ongeacht de omvang nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld. Voor bodemingrepen in archeologische rijksmonumenten moet tevens een vergunning te worden aangevraagd bij de betrokken minister.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden.

Voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 0,3 m beneden maaiveld in gebieden die vallen binnen deze dubbelbestemming wordt bij een omvang van meer dan 120 m2 nader archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
De cultuurlandschappen met een middelhoge, hoge en zeer hoge waarde worden beschermd via een nadere eisenregeling en een vergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden.

De nadere eisenregeling behelst een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om in het kader van een aanvraag voor een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk een nadere eis te stellen in verband met de situering, de oppervlakte en hoogte van een gebouw. Deze nadere eis ziet met name op de situatie dat de aanvraag om vergunning betrekking heeft op een gebouw binnen een oud bebouwingslint, een ensemble of een gebouw langs een (historische) doorgaande weg die als cultuurhistorisch waardevol zijn aangeduid.

De werkzaamheden die niet zonder vergunning mogen worden uitgevoerd betreffen:

  • het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • het rooien of vellen van houtgewas;
  • afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • graven of dempen van sloten;
  • verwijderen van perceelsrandbeplanting;
  • aanleggen van wegen of paden;
  • wijzigen van perceels- of kavelgrenzen;
  • het aanbrengen van hoogopgaande beplanting anders dan het herplanten van gerooide / gevelde houtopstanden;
  • het verwijderen van wegen of paden.

De vergunning voor het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt verleend indien (uit de aanvraag om vergunning) in voldoende mate is gebleken dat de cultuurhistorische waarden van een gebied waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden, niet op een onevenredige wijze worden aangetast.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergeschikte bouwdelen, bestaande afstanden en maten en parkeren.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Ook is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het vastleggen van de landschappelijke inpassing in het plangebied.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Exploitatieverplichting

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

6.1.2 Conclusie

Alle kosten die gemaakt moet worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

Op basis van de inrichtingstekening en het concept ontwerp bestemmingsplan is de initiatiefnemer eind mei - begin juni 2022 bij de direct omwonenden langs geweest.

6.2.2 Vooroverleg

Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.

6.2.3 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 14 juli 2022 tot en met woendag 24 augustus 2022 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode vier zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn van een gemeentelijke reactie voorzien in een nota zienswijzen, die als bijlage 7 bij de toelichting is gevoegd.

6.2.4 Vaststellingsfase

Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.