direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Houtsestraat 15 Balgoij
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBHoutsestr15-DFBP

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Houtsestraat 15 in het buitengebied van Wijchen bevindt zich een woonboerderij. Zoals bekend is bij de gemeente wordt de woonboerderij op het erf aan de Houtsestraat 15 al een kleine 20 jaar dubbel bewoond (en heeft de woonboerderij de huisnummers 15 en 15a). De eigenaren zijn voornemens de woning formeel te splitsen tot twee woningen en daarmee de planologische situatie aan te laten sluiten op het werkelijke gebruik. Voor het erf waarop de te splitsen woning is gelegen is een ruimtelijk inpassingsplan gemaakt die een bijdrage zal leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefkwaliteit.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Houtsestraat 15 en 15a te Balgoij, tussen de kernen Wijchen en Balgoij. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBHoutsestr15-DFBP_0002.png"

Globale ligging planbied, rood omcirkeld (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het woonperceel ligt zich in het buitengebied van Wijchen. Het plangebied is omgeven door agrarische percelen in een oeverwallenlandschap. Daarnaast bevinden zich ten zuiden van het plangebied enkele woonpercelen, kleinschalige bedrijven zoals een kapper, theetuin en een Bed & Breakfast en grotere bedrijven zoals een groothandel voor agrarische producten voor de landbouw, een tuincentrum en intensieve veeteelt bedrijven. Ten noorden van het plangebied loopt de provinciale weg N845 (Drutenseweg).

De te splitsen woning binnen het plangebied bestaat uit het hoofdgebouw van een voormalig agrarisch bedrijf aan de Houtsestraat. In de huidige situatie is het plangebied kadastraal opgedeeld in Houtsestraat 15 en 15A, maar is ruimtelijk één erf en wordt ook planologisch nog als enkele woning gezien. Naast de woonboerdij bevindt zich op het erf aan de noordzijde een schuur (2011) gebouwd op de plek van de voormalige melkstal. Aan de zuidzijde staat een oudere schuur (met karakteristieke architectonische details) met enkele aanbouwen.


De overige terreininrichting bestaat uit: een houtwal aan de noordzijde die tevens dient als geluidswal, houtopstanden aan de westzijde van het erf en een rij met eiken op de zuidelijke perceelsgrens. Op navolgende afbeeldingen is de huidige situatie weergegeven. De noordelijke helft van de woonboerderij betreft de planologisch reeds bestaande woning, met de kadastrale perceel nummers 573 en 816.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBHoutsestr15-DFBP_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBHoutsestr15-DFBP_0004.png"

Impressie van het erf met hoofd en bijgebouw (zuidzijde) en bestaande houtwal aan de noordzijde. (bron: Buro SRO Oost B.V.)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend initiatief maakt de planologische splitsing van de bestaande woonboerderij aan de Houtsestraat 15-15a mogelijk. De splitsing van de woning en het perceel volgt de reeds bestaande kadastrale situatie. De nieuwe ontwikkeling is gericht op de gewenste kwaliteitsverbetering van het perceel en de omgeving.

Doel is om de opzet en karakteristiek van een agrarisch erf te versterken. Voor de bebouwing op het erf betekent dit: behoud en clustering van de gebouwen, een duidelijke verdeling tussen hoofd- en bijgebouw(en) en het behouden van een representatieve zijde naar de Houtsestraat. Hiervoor wordt een deel van de bijgebouwen gesloopt (totaal ca. 200m²) waardoor het erf compacter wordt. De schuren blijven (zonder aanbouwen) behouden en zorgen er voor dat het erf zijn agrarische opzet behoudt. De karakteristieke schuur aan de zuidzijde wordt geheel gerenoveerd en het asbest dat zich hierop bevindt wordt vervangen voor een dak met zonnepanelen. Ook wordt hierin een warmtepomp aangelegd die voorziet in de warmtevraag voor beide woningen en wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan natuurinclusief bouwen. Meer over het aspect duurzaamheid is opgenomen in paragraaf 2.3. Op beide percelen is daarnaast voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte. Meer over het aspect parkeren in paragraaf 4.4.

De landschappelijke inpassing bestaat uit een groen omlijsting van het erf door behoud en het aanplanten van bomen direct om het woongedeelte. Aan de noordzijde wordt de bestaande houtwal uitgebreid. Door deze aan te planten met struik- en boomvormers (zoals ook in de bestaande situatie het geval is) ontstaat een fraaie groene afscherming met de weg. De groene open voorruimte naar de Houtsestraat wordt uitgebreid en opgeschoond en aan de zuidzijde van het erf wordt een bloemenrijke tuin aangelegd voor bijen, vlinders en andere insecten. Overige gronden worden behouden als gras of kruidenrijke vegetatie. Navolgende afbeelding geeft de toekomstige situatie weer, tevens opgenomen in bijlage 1. De genoemde sloop van de bijgebouwen en een gedeelte van de beplanting is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels van voorliggend bestemmingsplan, om de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBHoutsestr15-DFBP_0005.png" Uitsnede schetsontwerp Houtsestraat 15-15a (bron: Buro SRO Oost B.V.)

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Met de ontwikkeling wordt een de bestaande woning planologisch toegestaan in een reeds bestaand gebouw. Daarnaast wordt bebouwing gesloopt en de bestaande schuur gerenoveerd en verduurzaamd. Hierdoor is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. Het voorhuis (noordelijk deel woonboerderij) zal inhoudelijk niet worden aangepast of gerenoveerd. In 2003 is dit aangekocht door de zoon/schoondochter en is het pand grondig en duurzaam verbouwd. De oude stallen zijn verwijderd en zijn vervangen door een moderne schuur. De schuur herbergt o.a. de zonnepanelen die de energievoorziening verzorgen.

Het achterhuis en perceel (zuidzijde) wordt met deze nieuwe inrichting grondig gerenoveerd. Het huis zal worden aangepast volgens moderne duurzame richtlijnen. Van binnen wordt een nieuwe indeling gemaakt met het doel om een energiezuinig en levensloopbestendig huis te creëren. Mogelijke duurzame toepassingen zijn: isoleren van de schil van de woning, aanbrengen van zonnepanelen (op de schuur om beeldkwaliteitsredenen, aanbrengen warmtepompinstallatie, realiseren van een kleine WKO installatie en het opvangen van hemelwater en zo veel mogelijk hergebruiken. De buitenzijde zal zijn traditionele karakter behouden en past bij het landelijke karakter van het buurtschap Holtsehoek.

Onder duurzaamheid valt ook het stimuleren van biodiversiteit. Hier is in het bijzonder rekening mee gehouden met de mogelijk te nemen maatregelen, zal: het terrein aan de zuidzijde benutten voor natuurontwikkeling door het aanleggen van een bijentuin ten behoeve van de hobby van nieuwe bewoners. Naast aandacht voor honingbijen wordt mogelijk ook aandacht geschonken aan vlinders, solitaire bijen, kleine reptielen en vogels. Hiervoor kan er een bijenhotel en diverse nestkasten geplaatst worden en dracht- en waardplanten worden aangeplant.

Bij het treffen van de maatregelen speelt de financiële haalbaarheid van de deze systemen eveneens een rol. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de verbouw van de woning, de sloop van de bijgebouwen en werkzaamheden op het perceel zullen voorgenoemden maatregelen nader onderzocht worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief omvat splitsing van een bestaande woning in twee woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

3.2.1 Woonagenda subregio Nijmegen 2020-2030

Met de woonagenda leggen de samenwerkende gemeenten in de subregio Nijmegen (Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen) een gezamenlijke koers vast om tegemoet te komen aan de wonen opgaven voor de jaren 2020-2030. Het centrale doel is het zorgen voor een blijvend goed woon- en leefklimaat voor alle huidge en toekomstige inwoners van de subregio, met voldoende woningen, kwantitatief en kwalitatief voor iedereen die dat nodig heeft.

De kernkwaliteiten van de subregio Nijmegen bestaan uit, een diversiteit aan woonmilieus en woningtypen voor een diversiteit aan huishoudens in een groene omgeving met veel voorzieningen en met goede verbindingen met de rest van Nederland. De gemeenten proberen gezamenlijk de kracht van de subregio en de regio te versterken door verbeteringen te realiseren op de gebieden wonen en leefbaarheid, duurzaamheid, zorg en welzijn en werk, innovatie en onderwijs. De diversiteit aan woonmilieus is een van de sterke punten die wordt behouden en verder uitgebouwd. Deze woonagenda levert daaraan een bijdrage.

Thema's van de woonagenda

Voortbordurend op de thema's uit de vorige woonagenda, de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen en de actualiteit pakken we in de Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030 de volgede thema's op:

  • Verantwoord versnellen: programmeren en afstemmen.
  • Bestaande woningvoorraad en betaalbaarheid.
  • Duurzaam en toekomstbestendig.
  • Huisvesting specifieke doelgroepen.

De woningbouwopgave voor Wijchen tot 2030 bedraagt 1.430 woningen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecifiek

Op de kaart 'Wonen' uit de structuurvisie Wijchen ligt het plangebied in het buitengebied waar in de omgeving lintbebouwing is toegestaan. Wat betreft de ontwikkeling van nieuwe “woningen in het groen” is de gemeente terughoudend. Voorliggend plan betreft de splitsing van een bestaande woning, waarbij er geen sprake is van de toevoeging van een bouwvolume in het buitengebied. Een deel van de verouderde bijgebouwen (200 m²) op het perceel worden verwijderd en maken plaats voor een landschappelijke inpassing bestaande uit een groen omlijsting van het erf door behoud en het aanplanten van bomen direct om het woongedeelte. Aan de noordzijde wordt de bestaande houtwal uitgebreid. Deze aanpassingen zullen bijdragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het perceel. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de Strategische visie en de Structuurvisie Wijchen.

3.3.2 Woonvisie Wijchen 2025

De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat splitsing van een bestaande woning in twee woningen, waarmee gehoor wordt gegeven aan de grote vraag naar woningen in de gemeente Wijchen. De splitsing is een duurzame manier om beschikbaarheid van betaalbare woningen te vergroten in een landelijk gebied zonder dat de sfeer en kenmerken van specifieke landschap of buurtschap wordt aangetast. Doordat de nieuwe en bestaande woning bewoond zullen zijn door directe familieleden afkomstig uit Wijchen wordt direct ingespeeld op de woningvraag van de lokale bevolking. Daarnaast biedt deze constructie mogelijkheden voor mantelzorg in de toekomst. De nieuwe woning is geschikt als eengezinswoning en zal daarnaast met enkele aanpassingen ook levensloopbestendig zijn. Het plan speelt hiermee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente. Het initiatief past hiermee binnen de Woonvisie.

3.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Wijchen

De beleidsvisie Externe veiligheid is op 20 april 2016 door de gemeente vastgesteld. De beleidsvisie levert een bijdrage aan een duurzame veilige leefomgeving in Wijchen. Het beleid richt zich op het voorkomen van calamiteiten (toelating en locatiekeuze nieuwe risicobronnen) en het beperken van slachtoffers als er toch iets gebeurt (door zonering rondom risicobronnen).

  • Integrale afweging

Binnen de context van milieukwaliteit, ruimtelijke ordening en economie moet een juist afweging plaatsvinden. Enerzijds moeten ruimtelijke en bedrijfsmatige ontwikkelingen mogelijk blijven. Anderzijds zorgt de gemeente voor een aanvaardbaar veilige leefomgeving voor haar inwoners. In deze visie staat de samenhang tussen ontwikkeling, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal voor nu en in de toekomst.

  • Goede ruimtelijke ordening

Belangrijk is dat risico's "aan de poort" voorkomen worden, door EV als mede-ordenend principe te hanteren. Deze visie geeft richting aan aanvaardbare veilige ruimtelijke ontwikkelingen in onze gemeente. Voor bouw- en bestemmingsplannen geeft deze visie de planologische kaders voor het omgaan met risico's. Dit biedt vooraf duidelijkheid over de omgang met externe veiligheid bij ruimtelijke plannen en voorkomt ad hoc besluitvorming. Dat geldt voor ontwikkelingen in de omgeving van risicobronnen en het realiseren van nieuwe risicobronnen zelf. Waar nodig worden er voorwaarden aan de ontwikkeling verbonden die risico's verminderen of uitsluiten.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat de splitsing van een bestaande woning in twee woningen. Met deze ontwikkeling worden er geen risicobronnen toegevoegd aan de project locatie die mogelijk effect kunnen hebben op het omliggende gebied. Wel wordt planologisch een gevoelig object toegevoegd. In paragraaf 4.1.6 wordt behandeld in hoeverre het voorliggende initiatief passend binnen het gemeentelijke beleid betreffende externe veiligheid.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014' van de gemeente Wijchen, vastgesteld op 23 februari 2015. Het perceel heeft de enkelbestemming 'Wonen-1'. Daarnaast geldt voor het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Onderstaand een gedeeltelijke uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse dit perceel. In het plangebied geldt tevens het "Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen", vastgesteld op 3 mei 2017. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5 Cultuurhistorie en archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBHoutsestr15-DFBP_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014', plangebied in rood (bron: gemeente Wijchen)

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is één woning toegestaan. Door het toevoegen van twee bouwvlakken (die de kadastrale grenzen volgen) zal het splitsen van het woonhuis in twee woningen toegestaan zijn.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Bij het toetsen aan de relevante aspecten wordt vanuit het project gekeken. Het project omvat een functionele wijziging van bestaande bebouwing, inwoning naar zelfstandige woning. Dit type ontwikkeling heeft invloed op later gestelde conclusies.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat splitsing van een bestaande woning in twee woningen. Het perceel is reeds in gebruik als wonen en als zodanig bestemd. Het gebruik van het perceel blijft gelijk aan de huidige situatie waarmee kan worden aangenomen dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmering vormt voor de bestemmingsplanherziening.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van meest nabij gelegen het rekenpunt 15561610 (aan de Drutenseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   16,6 µg/m3   17,8 µg/m3   11,2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (planologische splitsing van een bestaande woning in twee woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. In het onderzoek is opgenomen dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Drutenseweg (N845) op de gevel van de woning 53 dB bedraagt. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. Voor de gevels van de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Afhankelijk van de toetsing aan het bouwbesluit moeten er aan de voorgevel van de woning voorzieningen worden getroffen op aan een binnenniveau van 33 dB te voldoen.

Ondanks de hogere waarde die noodzakelijk is ten aanzien van wegverkeerslawaai is een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd. De volgende overwegingen spelen hierbij een rol:

  • Binnen het plangebied staat het bestemmingsplan wonen toe en is aan de noordzijde richting de Drutenseweg een woning gerealiseerd. Om die reden is alleen een hogere grenswaarde noodzakelijk voor het nieuwe adres Houtsestraat 15a.
  • Alleen de Drutenseweg is als bron relevant voor het wegverkeerslawaai, cumulatie met andere geluidsbronnen is niet aan de orde.
  • Er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van het aanvragen van een hogere waarde.
  • Er is daarnaast geen sprake van hinder door andere activiteiten (bijvoorbeeld: geur, externe veiligheid, industrielawaai) waardoor er geen cumulatie-effecten ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat optreden.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het doorlopen van een hogere waarde procedure noodzakelijk is voor dit plan. Het verlenen hiervan is mogelijk omdat er met betrekking tot geluid sprake blijft van een goede ruimtelijke ordening. Met het verlenen van een hogere waarde is het initiatief uitvoerbaar vanuit geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

In de omgeving bevinden zich twee intensieve veehouderijen. Ten zuiden van het plangebied aan de Luumpt 10 op circa 270 m afstand bevindt zich een melkveehouderij. Van de veehouderij aan de Balgoijseweg 80a is de milieuvergunning reeds beëindigd en dit bedrijf zal worden gewijzigd naar wonen. Gezien in de huidige situatie reeds sprake is van een bestaande woning binnen het plangebied moet in de huidige situatie sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast is er geen sprake van extra hinder ten aanzien van de ontwikkelmogelijkheden van deze bedrijven gezien de nieuwe woning zich op gelijke afstand bevindt als de huidige woning.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief omvat splitsing van een bestaande woning in twee woningen, waarmee één gevoelig object wordt toegevoegd aan het plangebied. In paragraaf 4.1.4 is het aspect geur reeds behandeld.

In deze paragraaf is opgenomen dat de intensieve veehouderij aan de Balgoijseweg 80a wordt opgeheven en herbestemd tot wonen. Indien er ter plaatse zich toch een nieuw agrarisch bedrijf zal vestigen kent deze aanduiding een maximale richtafstand van 50 m ten aanzien van het aspect geluid. Gelet op de afstand tussen de planlocatie en de betreffende bedrijfslocatie kan hinder op voorhand worden uitgesloten. De overige bedrijfslocaties in de omgeving van het plangebied (zoals de melkveehouderij aan de Luumpt 10, het tuincentrum aan de Houtsestraat 30 en de groothandel in gewasbeschermingsmiddelen, zaaizaden, meststoffen en landbouwfolie aan de Houtsestraat 11) liggen op een dusdanig grote afstand tot het plangebied dat een mogelijk milieueffect is uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat binnen het plangebied er vanuit milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat, nog dat omliggende bedrijven door dit plan worden gehinderd in hun bedrijfsvoering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Door de gemeente is specifiek beleid op het gebied van externe veiligheid opgesteld (zie hiervoor 3.3.3) de uitgangspunten en ambities van deze beleidsvisie worden hieronder bij planspecifiek behandeld.

Planspecifiek

Voor de locatie is bekeken of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Hierbij zijn ook de beoordelingscriteria uit de beleidsvisie gebruikt.

BEVI-inrichting

Op circa 330 meter afstand ten zuiden van het plangebied bevindt zich een inrichting. Dit betreft een groothandel in gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest aan de Houtsestraat 11 Balgoij. De 10-6 risicocontour ligt nagenoeg op het eigen perceel van deze inrichting en vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

Transportroute gevaarlijke stoffen

Op circa 1,5 km afstand stroomt rivier de Maas waar over gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour (PR) ligt maximaal op de oeverlijn, waardoor het PR geen belemmering vormt voor voorliggend initiatief. Het plangebied ligt eveneens niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone). Voor de hoogte van het groepsrisico van de Maas zijn personendichtheden binnen een zone van 200 meter bepalend (aandachtsgebied; hierbuiten heeft de aanwezigheid van personen nauwelijks of geen invloed op de hoogte van het groepsrisico). Aangezien de personendicht-heid binnen deze zone beperkt is, kan gesteld worden dat de Maas geen relevant groepsrisico heeft ter hoogte van de gemeente Wijchen.

Daarnaast ligt de locatie op circa 50 meter van de Drutenseweg (N845). Uit de beleidsvisie Externe Veiligheid Wijchen blijkt dat voor provinciale wegen in Gelderland in 2011 risicoberekeningen uitgevoerd zijn op basis van vervoerstellingen. Uit deze berekeningen bleek dat de provinciale wegen binnen de gemeente Wijchen geen PR 10-6-contour hebben. Wat het groepsrisico betreft blijkt enkel de provinciale weg A326 een groepsrisico te hebben.


Beperkte verantwoording

Gezien de afstand tussen de provinciale weg en het nieuwe kwetsbare object (>30m <200 meter) kan volstaan worden met een standaardverantwoording.

Verantwoording groepsriscio

Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich binnen het invloedsgebied van een provinciale/gemeentelijke weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het daarmee gepaard gaande externe veiligheidsrisico over de weg is relatief laag (zie Beleidsvisie externe veiligheid Wijchen). De weg wordt gebruikt ter bevoorrading van langs de weg gelegen risicovolle inrichtingen.

Het groepsrisico

Het groepsrisico van de weg ligt ruim onder de oriëntatiewaarde (zie Beleidsvisie externe veiligheid Wijchen).

Omdat de ontwikkeling op meer dan 30 meter van de weg ligt reikt het invloedsgebied van een plas-brand niet tot het plangebied. De invloed van de ontwikkeling op het groepsrisico zal dus nauwelijks tot niet significant zijn. Het lage groepsrisico zal door de geprojecteerde ontwikkeling niet of nauwelijks toenemen.

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is van weinig invloed omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van een plasbrand ligt.

Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden kleiner dan 1/1.000.000. Gezien het beperkt risico van de weg zijn aanvullende veiligheidsmaatregelen niet realistisch.

Bestrijdbaarheid  

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het incident. (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Wijchen in het kader van de bestem-mingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.

 

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

In geval van een plasbrand- of BLEVE-scenario is vluchten het gewenste handelingsperspectief, in geval van een toxisch scenario is schuilen het gewenste handelingsperspectief. In geval van een calamiteit dient tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van NL-Alert en het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van de gemeente Wijchen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de beleidsvisie externe veiligheid en de daarin gemaakte keuzes.

4.2 Water

Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).


Watertoets

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.


Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en -opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

1. Beschrijving watersysteem

Geomorfologie en grondwatersysteem

Het plangebied ligt in het buitengebied, tussen de kernen Wijchen en Balgoij, op een hoogte van circa 8,05 m +NAP volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De bodem bestaat uit lichte rivierklei. Op ongeveer 950 m ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B45F0080). Het maaiveld ligt ter plaatse van de peilbuis op 8,31 m +NAP. Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode december 2010 t/m april 2012 niet lager gestaan dan 5,00 m +NAP en niet hoger dan 6,95 m +NAP. De gemiddelde grondwaterstand in deze peilbuis was 5,50 m +NAP. Voor het plangebied is de verwachting dat de grondwaterstanden niet of nauwelijks afwijken.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem

Op 800 meter ten westen van het plangebied ligt de Loonse Waard, een aftakking van de Maas. Daarnaast is het dichtstbijzijnde HEN-water (Wijchense Ven) gelegen op circa 3,5 km en het dichtstbijzijnde SED-water (Balgoijsewetering) gelegen op circa 430 m. Het initiatief heeft gezien de afstand geen invloed op deze wateren. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilbesluit Bloemers en Citters (2011). In het deelgebied waar het plan zich bevind (CIT92B) is het winterpeil bepaald op 5,50 m+ NAP en het zomerpeil op 5,50 m +NAP. De bestaande aansluitingen op het rioleringsnet zullen worden behouden.

Ecosysteem

Op basis van de gegevens van de provincie Gelderland ligt het plangebied niet in het Gelders Natuur Netwerk of een groene ontwikkelingszone. Op basis van de website natura2000.nl ligt het plangebied niet in een Natura 2000-gebied. In het plangebied is geen natte natuur aanwezig.

2. Gemeentelijk beleid en waterschap

Waterbeleid

Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven (zie ook punt 3). Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.

Zorgplichten afvalwater en hemelwater

De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Perceeleigenaren dienen hemelwater in eerste instantie op eigen terrein te verwerken of op oppervlaktewater te lozen. Als dit redelijkerwijs niet mogelijk is draagt de gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet art 3.5).

Waterschap

De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. ‘Zonder vergunning

van het waterschap is het niet toegestaan op het oppervlaktewater te lozen (Waterwet art 6.2) en ingrepen te plegen in/nabij oppervlaktewater en waterkeringen (Keur Waterschap Rivierenland 2014). Daarnaast verzorgt het waterschap het beheer en onderhoud van het binnendijkse hoofdwatersysteem (A-watergangen) en draagt zorg voor het zuiveren van het afvalwater (Waterwet art. 3.4).

3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

Deze paragraaf beschrijft op welke wijze op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving. Als onderdeel hiervan een motivering van getroffen maatregelen om negatieve effecten op/van het watersysteem tot een minimum te beperken, inclusief de ruimtelijke consequenties daarvan.

3.1 Leefomgeving algemeen

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.


Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening wordt gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven worden gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, riolering, welzijn en energiewinning (zie ook Klimaatverandering).

Gevolgen van/voor het plan 

Voorliggend initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding of watergangen en oppervlakte water in de omgeving. Zo zal een deel van de agrarische bebouwing op het perceel worden gesaneerd en neemt de hoeveelheid verharding ten aanzien van de huidige situatie af. De huidige situatie rond de woningen wordt grotendeels in stand gehouden. Het hemelwater wordt opgevangen en zo veel mogelijk worden hergebruikt. Onder punt 3.2 tot en met 3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.

3.2 Kwaliteit en beleving

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde eisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater dient te worden voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd. Natuurlijke grondwater- en oppervlaktewaterstanden worden beschermd of hersteld.

Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater mag alleen worden geloosd via een zuiverende voorziening.

De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij worden water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt. Waterstromen zichtbaar (bovengronds) afvoeren.

Gevolgen van/voor het plan 

Ten noorden van het plangebied loopt een B watergang. De beschermingszone valt buiten het perceel. Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone voor Ecologisch natte zones of natte natuur. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er geen relatie met voorliggend initiatief. Het hemelwater dat in het gebied valt wordt op eigen terrein opgevangen. Afvalwater wordt via het bestaande rioolsysteem afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de woningen te ontvangen. Met dit initiatief wordt 200 m² aan agrarische bebouwing gesloopt waarmee het verhard oppervlak afneemt. Hierdoor is er meer ruimte op deze locatie voor infiltratie van hemelwater in de bodem.

3.3 Klimaatverandering

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa te worden beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.

Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.

Grondwateronttrekking beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen.

Gevolgen van/voor het plan 

Door de sanering van 200 m² aan agrarische bebouwing is er sprake van een afname van verharding binnen het plangebied. Aan de noodzijde van het plangebied wordt de bestaande houtwal uitgebreid. Het aanplanten van (het extra) groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. Mede door de aanleg van nieuw groen kan bij zware regenval het regenwater in de bodem worden opgenomen. Hiermee wordt wateroverlast in de woning als gevolg van neerslag voorkomen.

3.4 Waterberging

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) Afvoer naar riool.

Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.

Gevolgen van/voor het plan

De bodem in het plangebied is voldoende doorlatend. Op het perceel wordt 200 m² aan agrarische bebouwing gesaneerd waardoor er sprake is van een afname van verharding binnen het plangebied. Met dit initiatief wordt geen nieuwe bebouwing of verharding mogelijk gemaakt.

3.5 Gezondheid en veiligheid

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.

Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele gevolgen van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling of –fluctuatie.

Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).

Gevolgen van/voor het plan

Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten. Dit initiatie maakt geen nieuwe bouwwerken of andere bebouwing mogelijk binnen het plangebied. In de bestaande situatie treedt geen wateroverlast op. Het erf ter plaatse van de bebouwing ligt 60 -70 cm hoger dan de tuin en landbouwgronden er omheen. Bij dit plan zijn verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's vanwege een ligging nabij overstorten of stilstaand water niet aan de orde. Het omliggend terrein heeft een dusdanige capaciteit dat mogelijke effecten van overmatig hemelwater beperkt blijven.

Omdat het hier gaat om het planologisch mogelijk maken van bewoning in een bestaand pand vinden er geen bouwwerkzaamheden waarbij invloed uitgeoefend kan worden op de ontwateringsdiepte en drooglegging. Zoals hier voor aangegeven ligt de bebouwing verhoogd. circa op een peil van 8,00 +NAP, gezien het grondwater van maximaal 6,95 zoals uit een nabij gelegen peilbuis blijkt is overlast door optrekkend vocht niet te verwachten.

4. Overwegingen en conclusie

Overwegingen

Met dit plan wordt 200 m² aan voormalige agrarische bebouwing gesaneerd waardoor er sprake is van een afname van verharding van het plangebied. Met het initiatief wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. In de omgeving is geen (beschermd) oppervlaktewater aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woning wordt via de bestaande rioolaansluiting afgevoerd naar het riool. Het hemelwater wordt geborgd op eigen terrein. Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.

5. Overleg met waterbeheerder

Advies waterbeheerder

Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder. Veelal is de waterbeheerder het waterschap, maar kan ook Rijkswaterstaat, Provincie of Gemeente zijn. Het advies of resultaat van het vooroverleg dient te worden verwerkt in de waterparagraaf. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl) en/of vooroverleg met de gemeente. Het hieruit voortvloeiende advies moet, in geval van een relevant waterschapsbelang, worden uitgewerkt in de waterparagraaf.


Gevolgen voor het plan

Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 3. De uitkomsten van deze toets en de adviezen van het waterschap zijn opgenomen in bovenstaande watertoets. Het waterschap heeft aangegeven positief te adviseren over het plan. Daarmee hoeft het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg ook niet meer toegezonden te worden aan Waterschap Rivierenland. Gezien de geringe omvang van voorliggend project is niet gekozen voor een wateroverleg met de gemeentelijke waterbeheerder maar is een reactie verkregen op een voorontwerp bestemmingsplan. De inhoudelijke opmerkingen ten aanzien van het vloerpeil, ontwateringsdiepte en drooglegging zijn verwerkt in bovenstaande paragraaf.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Soortenbescherming

Voorliggend initiatief betreft de splitsing van een bestaande woning en de sloop van enkele bijgebouwen. Om te kunnen bepalen of de sloopwerkzaamheden negatieve effecten als gevolg hebben vanuit soortbescherming is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het gehele onderzoek is toegevoegd als bijlage 4. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het initiatief geen negatieve effecten heeft ten aanzien van beschermde soorten, mits er wordt gehouden aan de te treffen maatregelen zoals genoemd in bijlage 4 (pag. 13 van bijlage bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna).

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Gelders Natuurnetwerk. De planlocatie is gelegen op een afstand van 350 meter tot het Gelders Natuurnetwerk, op 50 meter tot de Groene ontwikkelingszone en op een afstand van circa 9,5 kilometer tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied Rijntakken. Gelet op de aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied kan een effect op Natura2000-gebieden worden uitgesloten.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect ecologie, mits er wordt gehouden aan de te treffen maatregelen zoals genoemd in bijlage 4 (pag. 13 van bijlage 4 Quickscan Flora en Fauna).

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De gemeente Wijchen heeft een eigen 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' uit 2016. Daarin is opgenomen dat de gemeente met betrekking tot de normen voor de verkeersaantrekkende werking en parkeren aansluit op de maximale normen van het CROW. Deze parkeercijfers dienen dan ook als basis in onderstaande motivatie. Met betrekking tot de typologie en ligging is uitgegaan van een twee-onder-een-kap woning in het buitengebied in een matig stedelijk gebied. De ontwikkeling brengt de volgende verkeersaantrekkende werking en parkeeropgave met zich mee:

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking neemt door voorliggend plan (planologisch) beperkt toe, namelijk met maximaal 8,2 verkeersbewegingen per dag. Gezien de woning reeds 20 jaar dubbel bewoond is er er geen verkeersproblemen bekend zijn geeft aan dat de Houtsestraat en de andere verkeerswegen in de omgeving van het plangebied deze verkeersaantrekkende werking goed aan kan.

Parkeren

Voor de woningen dienen volgens de norm 2,6, afgerond 3, parkeerplaatsen aanwezig te zijn. Binnen beide percelen is voldoende ruimte om hier aan te voldoen. In de regels van dit plan is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woning aan de Houtsestraat 15a pas in gebruik mogen worden genomen als is voldaan aan de parkeernorm die van toepassing is op dit plan.

Ontsluiting

Beide percelen zijn reeds voorzien van een eigen inrit op de Houtsestraat.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het parapluplan Cultuurhistorie van de gemeente Wijchen in het plangebied aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol gebied. In de bijbehorende beschrijving is aangegeven dat in een gebied van hoge stedenbouwkundige waarde intieme geborgenheid, grote maat en stevige stedenbouwkundige dan wel landschappelijke structuur altijd 'naast' elkaar staat.

Voorliggend initiatief omvat splitsing van een bestaande woning in twee woningen. De buitenzijde zal zijn traditionele karakter behouden en past bij het landelijke karakter van het buurtschap Holtsehoek. Binnen het buurtschap valt dubbele bewoning niet uit de toon. Er zijn diverse boerderijen in de Houtsestraat en het buurschap Holtsehoek gesplitst die qua inhoud vergelijkbaar zijn en er wonen meerdere gezinnen. Door de sloop van een deel van de bijgebouwen en het behoud en clustering van de gebouwen wordt het erf compacter en blijft de traditionele bebouwing en erf behouden. De te slopen bijgebouwen hebben geen cultuurhistorische waarde. Hiermee blijven de cultuurhistorische waarden van het gebied behouden. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' is onverminderd van toepassing in voorliggend bestemmingsplan.

Archeologie

Het perceel ligt binnen de dubbelbestemming 'Archeologie 3'. Deze aanduiding wijst op gronden met een middelhoge archeologische verwachting. Onderzoek is nodig bij nieuwe bouwwerkzaamheden groter dan 1.000 m² (en dieper dan 0,3). De ontwikkeling omvat een kleiner gebied dan 1.000 m² en betreft uitsluitend de sloop van bijgebouwen en de aanleg van landschappelijke elementen en beplanting, waarmee het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet nodig is.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten die gepaard gaan met de realisatie van het schetsontwerp (sloop bijgebouwen en aanleg begroeiing) komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

De regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn gebaseerd op die van het bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Buitengebied en herziening 2014'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:


Wonen-1

Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Wonen-1'. Binnen het bestemmingsvlak is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-1" opgenomen waardoor binnen het huidige woongebouw twee woningen zijn toegestaan. Aan de bebouwing zijn maximale inhoudsmaten, en een maximale goot- en bouwhoogte gekoppeld. Bij de woning met het adres Houtsestraat 15a is het bestaande bijgebouw met een oppervlak van 470 m2 toegestaan en bij de woning met het adres Houtsestraat 15 is het bestaande bijgebouw met een oppervlak van 150 m2 toegestaan. In de regels is opgenomen dat de nieuwe woning in gebruik mag worden genomen als is voldaan aan het opnemen van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein en de realisatie van de genoemde onderdelen van het schetsontwerp (beiden voorwaardelijk verplicht).


Waarde - Archeologie 3

Deze dubbelbestemming geldt voor het gehele plangebied om de archeologische waarden in de bodem te beschermen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend plan niet nodig.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het plan wordt geen formele inzageprocedure gehouden. De omwonenden worden geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 23 september 2021 voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.