Plan: | Hoogeerdstraat naast 18 en 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBHoogeerdstr18-DFBP |
De initiatiefnemers zijn voornemens binnen een bouwwerk 2 woningen te realiseren aan de Hoogeerdstraat tussen nr 18 en 20. Beide worden levensloopbestendige woningen. Voorliggende ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aam de Hoogeerdstraat 22 bij het dijkplaatsje Niftrik, ter hoogte van het industrieterrein Loonse Waard. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied en de omgeving (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Hoogeerdstraat, tussen 18 en 20, in het buitengebied tussen het dorpje Niftrik en de kern Wijchen. De Hoogeerdstraat is een zijweg van de Maasbandijk, de noordelijke dijk van de rivier de Maas.
In dit Maasoeverwallen landschap overheerst de openheid. Parallel aan de dijk staat her en der bebouwing, voornamelijk woningen en enkele bedrijfslocaties, met aan de andere kant van de dijk het industrieterrein Loonse Waard. Het achterland bestaat uit weilanden waar enkele wegen en bomenlanden doorheen lopen. Het open landschap gaat niet ver in oostelijke richting over in de bebouwingskern van Wijchen.
Binnen het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd en bestaat vrijwel volledig uit open grasland. Het plangebied dient in de huidige situatie het hobbymatig houden van schapen. Onderstaande afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: google maps)
Aangezicht op het plangebied vanaf de Hoogeerdstraat (bron: google maps)
Voorliggende ontwikkeling voorziet de realisatie van twee-aaneengebouwde woningen. Beide woningen worden levensloopbestendige woningen. Navolgende afbeelding geeft een indicatieve indeling van het beoogde plan, de tekening is tevens als bijlage 1 opgenomen.
Schetsontwerp bouwplan, bovenaanzicht. (bron: Mario Schoenmakers bouwkundig ontwerp- en adviesbureau)
De woningen worden gerealiseerd waar in het verleden reeds een woning was gevestigd, aan de Hoogeerdstraat. De bebouwing zal worden gerealiseerd als schuurwoning, ten behoeve van het inpassen in het landschap. Onderstaande afbeeldingen tonen een impressie van de toekomstige bebouwing.
Impressie beoogde bebouwing.
Het voorste deel van het plangebied zal dienstdoen ten behoeve van de woningen. Iedere woning krijgt een eigen inrit en bij iedere woning zijn 3 parkeerplaatsen op het perceel aanwezig. Het achterliggende deel van het plangebied wordt ontwikkeling ten behoeve van natuur. Het plan voorziet in de ontwikkeling van onder andere een wadi met natuurvriendelijke oevers en rietkragen, achter op het perceel een kruidenrijke zone van ca. 800 m2 en een 8 meter brede strook met bosplanten, wilde bloemen en lage struiken langs de perceelgrenzen. Bij de uitwerking van de plannen zal worden uitgewerkt hoe er ook natuurinclusief kan worden gebouwd, bijvoorbeeld door de toepassing van ingemetselde vogel/vleermuiskasten.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief voorziet de realisatie van twee woningen ter plaatse van het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Planspecifiek
In de omgevingsvisie en -verordening zijn enkele beleidsaspecten en regels opgenomen ter plaatse van de gronden van het plangebied. Geen van deze regels staan echter in relatie tot de inhoud van dit plan. De omgevingsvisie en - verordening staan de wijziging van de functie van het plangebied van bedrijf naar wonen en het slopen van leegstaande bedrijfsbebouwing niet in de weg.
Het plan is uitvoerbaar binnen het provinciaal beleid.
Met de woonagenda leggen de samenwerkende gemeenten in de subregio Nijmegen (Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen) een gezamenlijke koers vast om tegemoet te komen aan de wonen opgaven voor de jaren 2020-2030. Het centrale doel is het zorgen voor een blijvend goed woon- en leefklimaat voor alle huidige en toekomstige inwoners van de subregio, met voldoende woningen, kwantitatief en kwalitatief voor iedereen die dat nodig heeft.
De kernkwaliteiten van de subregio Nijmegen bestaan uit, een diversiteit aan woonmilieus en woningtypen voor een diversiteit aan huishoudens in een groene omgeving met veel voorzieningen en met goede verbindingen met de rest van Nederland. De gemeenten proberen gezamenlijk de kracht van de subregio en de regio te versterken door verbeteringen te realiseren op de gebieden wonen en leefbaarheid, duurzaamheid, zorg en welzijn en werk, innovatie en onderwijs. De diversiteit aan woonmilieus is een van de sterke punten die wordt behouden en verder uitgebouwd. Deze woonagenda levert daaraan een bijdrage.
Thema's van de woonagenda
Voortbordurend op de thema's uit de vorige woonagenda, de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen en de actualiteit pakken we in de Woonagenda subregio Nijmegen e.o. 2020-2030 de volgende thema's op:
De woningbouwopgave voor Wijchen tot 2030 bedraagt 1.430 woningen.
Strategische Visie Wijchen
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De gemeente Wijchen heeft een structuurvisie opgesteld in het kader van de nieuwe Wro. De structuurvisie is grotendeels gebaseerd op de - in 2007 vastgestelde - strategische visie. De Structuurvisie Wijchen is op 9 juli 2009 vastgesteld.
De structuurvisie geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen binnen de gemeente Wijchen voor de komende tien jaar. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen. Specifiek over woningbouw in het buitengebied staat in de structuurvisie het volgende opgemerkt: het buitengebied is in principe niet de plek om (grote hoeveelheden) nieuwe woningen toe te voegen.
Bovendien streeft de gemeente naar een meer vroegtijdige afstemming tussen de ruimtelijke planvorming en knelpunten die samenhangen met de verschillende milieufactoren zoals geluidhinder, luchtkwaliteit, geurhinder en risico's die samenhangen met de externe veiligheid. Derhalve is in het vervolg van dit bestemmingsplan per milieuaspect beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn die de beoogde ontwikkeling in de weg staan.
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart. Daarop is te zien dat het plangebied (rode cirkel) onderdeel uitmaakt van de gronden 'gemengde functies buitengebied/ verbreden landbouw'. Gelet op het voornemen om twee levensloopbestendige woningen te realiseren binnen bestaand bebouwdgebied speelt het voorliggende plan in op meerdere ambities van de Structuurvisie Wijchen.
Uitsnede van de structuurvisie (bron: Structuurvisie Wijchen)
De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast blijven mensen met een zorgvraag langer thuiswonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan een meer divers woningaanbod, met woonvormen die we er nu nog niet of onvoldoende beschikbaar zijn, zoals vormen waarbij verschillende generaties onder één dak wonen of woningen waarbij de eindgebruiker een centrale rol bij de ontwikkeling van de woning speelt.
Planspecifiek
Dit plan maakt de komst van twee levensloopbestendige woningen binnen het plangebied mogelijk. In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang van passende woningen voor senioren en mensen met een zorgvraag. Het plan speelt daarmee direct in op een actuele behoefte binnen de gemeente. Het initiatief is passend binnen de woonvisie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld door de gemeente op 31 januari 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch'. Langs de oostelijke en zuidelijke zijdes van het plangebied is een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Gelijktijdig met het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen' geldt vanaf 3 mei 2017 het 'Parapluplan cultuurhistorie Wijchen'. In dat plan zijn aan het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waardes toegekend.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de bouw van twee nieuwe woningen niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt het bestemmingsplan herzien.
Het initiatief past binnen de strategische visie en structuurvisie van Wijchen.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 2. Uit het onderzoek is op te maken dat het aspect bodem vanuit milieuhygienisch opzicht geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15561519 (aan de Drutenseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 13,9 µg/m3 | 17,2 µg/m3 | 10,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (bouw van twee woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend initiatief is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Daartoe is onderzoek verricht. Dat onderzoek is als bijlage 4 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Uit dat onderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting van de wegen duidelijk onder de voorkeurswaarde van 48 dB blijft. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de directe omgeving van de nieuwe woningen zijn geen intensieve veehouderijen gevestigd die kunnen leiden tot belemmering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij ligt op ca. 300 meter ten noordwesten van het plangebied aan de Lagestraat 46.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een gebied met een menging van functies. Aan weerszijde van het plangebied zijn woningen gevestigd, aan de overzijde van de Hoogeerdstraat zijn o.a. bedrijven en horeca gevestigd. Het omliggende gebied bestaat voornamelijk uit agrarische gronden. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als een 'gemengd gebied', waardoor er sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevante andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Derhalve kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden teruggebracht.
Grenzend aan het plangebied liggen de functies:
Adres | Inrichting | Milieucategorie | Maatgevend aspect | Richtafstand (m) | Feitelijke afstand (m) |
Maasbandijk 10 | Hotel/ zaalverhuur | 1 | geur/ geluid/ gevaar | 0 | 26 |
Hoogeerdstraat 15 | Werktuigverhuur | 3.2 | geluid | 50 | 32 |
Loonse Waard 2 | Kantoor | 1 | geluid | 0 | 175 |
Uit dit overzicht blijkt dat er tussen de nieuwe woningen en de bedrijven Maasbandijk 10 en Loonse Waard 2 voldoende afstand in acht wordt genomen. Voor het bedrijf Hoogeerdstraat 15 wordt niet voldaan aan de richtafstand. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het bedrijf in de immissiepunten 1 en 2 bij de nieuw geplande woningen hooguit 54 dB(A) overdag bedraagt. Op de bestaande woningen van derden (punten 4 en 5) ligt de geluidbelasting nog verder boven de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, namelijk 54dB(A) en 58dB(A). De maximale geluidniveaus LAmax t.g.v. alle vrachtwagens (10 x per dag) bedragen in de immissiepunten bij de nieuw geplande woningen hooguit 66 dB(A) overdag. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden. Op de bestaande woningen van derden (punten 4 en 5) liggen de maximale geluidniveaus net boven de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit, namelijk 1 dB(A). Hiermee is aangetoond dat de nieuwe woningen niet de maatgevende woningen zijn maar dat dit de bestaande woningen al zijn. Op de bestaande woningen zal het bedrijf al moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit. Als voor deze woningen de juiste maatregelen zijn genomen, zal ook voor de nieuw te realiseren woningen aan de normen worden voldaan en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het bedrijf wordt dan ook niet belemmerd in haar bedrijfsvoering.
Voor wat betreft de invloed van de verkeersaantrekkende werking op het binnenniveau van de nieuwe woningen geldt dat de 50-dB(A)-contour ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting op minder dan 2 m van de wegas ligt. De geluidbelasting op de woningen langs de weg, binnen de invloedssfeer van het bedrijf, ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor het binnenniveau van de nieuwe woningen kan daarmee worden voldaan aan de wettelijke eis van 35 dB(A).
Daarmee is een goed leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen geborgd. Bestaande bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Bovenstaande uitsnede toont de risicokaart ter hoogte van het plangebied, de locatie van de nieuwe woning (gevoelige object) omlijnd met een rode cirkel. Uit de kaart is het volgende op te maken betreffende het onderwerp externe veiligheid.
BEVI-inrichting
Op circa 640 meter afstand ten noorden van het plangebied bevindt zich een inrichting. Dit betreft een propaantank ter plaatse van een intensieve veehouderij aan de Lagestraat 48 te Niftrik. De 10-6 risicocontour ligt nagenoeg op het eigen perceel van deze inrichting en vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Transportroute gevaarlijke stoffen
Op circa 780 meter in zuidelijke richting stroomt de Maas waar over gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour (PR) ligt maximaal op de oeverlijn, waardoor het PR geen belemmering vormt voor voorliggend initiatief. Het plangebied ligt eveneens niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone). Voor de hoogte van het groepsrisico van de Maas zijn personendichtheden binnen een zone van 200 meter bepalend (aandachtsgebied; hierbuiten heeft de aanwezigheid van personen nauwelijks of geen invloed op de hoogte van het groepsrisico). Aangezien de personendicht-heid binnen deze zone beperkt is, kan gesteld worden dat de Maas geen relevant groepsrisico heeft ter hoogte van de gemeente Wijchen.
Op ca. 1.030 meter ten westen van het plangebied ligt de Rijksweg A50. De weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6), maar wel een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Gezien de afstand tussen de route en de ontwikkellocatie vormt dit geen belemmering. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied voor de gestelde transportroute. Er dient een verantwoording betreffende bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid opgenomen te worden.
Ten slotte ligt op ca. 870 meter ten noorden van het plangebied loopt de spoorlijn van het traject Roosendaal - Arnhem. Het plangebied ligt buiten het meest relevante risicogebied (200 m).
Buisleidingen
Ten westen van het plangebied, op minimaal ca. 240 meter, liggen meerdere gastransportleidingen. Het plangebied bevindt zich buiten de 100% lethaliteitsgrens (220) meter van de betreffende leidingen. Gelet op de afstand tot deze leidingen vormt deze geen gevaar voor voorliggende plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.
Wettelijke kader
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
Watertoets
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Waterparagraaf
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
Geomorfologie en geohydrologie
Het plangebied ligt in het buitengebied van Wijchen, op een hoogte van circa 7,4 m + NAP (Bron: AHN). De bodem ter plaatse bestaat uit klei tot ca. 3 meter, daaronder vindt men zand.
Op ongeveer 750 m ter westen van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B45F0077). Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode 1950-2001 niet hoger gestaan dan 7,16 m+NAP en niet lager dan 3,28 m+NAP (pieken meegerekend). Gemiddeld is de grondwaterstand in deze peilbuis ongeveer 5,40 m+NAP.
Verderop naar het westen, op circa 1.200 m afstand van het plangebied, is ook peilbuis aanwezig geweest (nr. B45F0078). Volgens deze peilbuis heeft de grondwaterstand in de periode 1950-2020 niet hoger gestaan dan 7,16 m+NAP en niet lager dan 3,41 m+NAP (pieken meegerekend). Gemiddeld is de grondwaterstand in deze peilbuis ongeveer 5,50 m+NAP.
In de peilbuis met nr. B45F0079, nabij de hiervoor genoemde peilbuis op circa 1.300 m afstand van het plangebied, heeft de grondwaterstand in de periode 1950-2001 niet hoger gestaan dan 7,63 m+NAP en niet lager dan 2,95 m+NAP (pieken meegerekend). Gemiddeld is de grondwaterstand in deze peilbuis ongeveer 5,40 m+NAP.
In het bodemonderzoek dat voor dit plan is uitgevoerd is het grondwater aangetroffen op 1,5 m-mv. Dit komt neer op een grondwaterstand van 5,9 m+NAP.
Voorgaande betekent dat in het plangebied de grondwaterstand naar verwachting niet hoger staat dan ca. 7 m+NAP en niet lager dan 3 m+NAP met een gemiddelde grondwaterstand van circa 5,5 m+NAP.
Oppervlakte- en afvalwatersysteem
In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere watergangen te vinden. Aan de westelijke grens van het plangebied ligt een C-watergang (id: 095302). Daarnaast loopt aan de oostelijke en noordelijke grens van het plangebied een A-Watergang (id: 095591).
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Peilbesluit Citters (2014). Hierin is het winter- en zomerpeil bepaald op 5,2 m+NAP.
Het plangebied ligt binnen de buitenbeschermingszone van de hoogwaterkering.
In de huidige situatie is de Hoogeerdstraat gerioleerd d.m.v. openbare drukriolering voor de afvoer van afvalwater.
Ecosysteem
Het plangebied ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk of een beschermingszone voor natte natuur.
Gemeentelijk waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid. In de Strategische waternota Wijchen zijn thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Het Gemeentelijk rioleringsplan beschrijft de gemeentelijke zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. In het kader van de watertoets wordt een vertaalslag gemaakt naar de concrete plansituatie.
Zorgplicht afvalwater
Een perceeleigenaar moet het huishoudelijk afvalwater of het bedrijfsafvalwater op de openbare riolering lozen (Besluit lozing afvalwater huishoudens art. 7 en 10 en Activiteitenbesluit art. 2.1 en 2.2). Als dit niet mogelijk (doelmatig) is, zorgt de perceeleigenaar voor een zo milieuvriendelijk mogelijke manier van verwerking of verwijdering van het afvalwater. De gemeente heeft voor zover doelmatig een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wm art 10.33).
Zorgplicht hemelwater
Een perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein of voor het eventueel lozen van hemelwater op oppervlaktewater. Als dit niet mogelijk is zorgt de gemeente voor het inzamelen, transporteren en verwerken van het hemelwater, mits doelmatig (Waterwet art. 3.5).
Zorgplicht grondwater
Een perceeleigenaren is zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen op eigen terrein om structurele nadelige gevolgen van grondwater voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of beperken. Als dit niet mogelijk is treft de gemeente maatregelen in openbaar gebied, voor zover doelmatig en geen verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).
Zorgplicht oppervlaktewater (waterschap)
De gemeente valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Voor lozing op oppervlaktewater (A-, B- en C-water) heeft de perceeleigenaar een vergunning van het waterschap nodig (Waterwet art. 6.2). Een perceeleigenaar (of aanliggende perceeleigenaar) is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater (B- en C-water volgens de legger van het waterschap) dat op eigen terrein ligt. Het waterschap draagt zorg voor het onderhoud van A-watergangen. Voor ingrepen of activiteiten in of nabij watergangen danwel in of nabij een waterkering heeft een perceeleigenaar een Keur-ontheffing van het waterschap nodig.
Deze paragraaf beschrijft en motiveert de wijze waarop op de planlocatie rekening is gehouden met het watersysteem, gelet op de waterhuishoudkundige situatie, beleid en regelgeving.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar integrale inpassing van het watersysteem in de leefomgeving en afstemming op de gebruiksfuncties in het gebied. De ruimtelijke ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben voor de waterhuishouding en vice versa. De waterhuishoudkundige situatie moet in overeenstemming zijn met het beoogde grondgebruik.
Water is mede-ordenend bij de ruimtelijke ontwikkeling (juiste functie op de juiste plaats), waarbij tevens rekening is gehouden met de ruimteclaim van waterhuishoudkundige voorzieningen. Wateropgaven zijn gekoppeld aan andere gebiedsopgaven, zoals voor openbaar groen, welzijn, volkshuisvesting, verkeer/vervoer en energie.
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend initiatief zorgt voor een toename van de oppervlakte aan verharding in het plangebied, waarvan hemelwater afstroomt. Dit wordt in de toekomstige situatie vertraagd afgevoerd naar de noordoostelijk gelegen A-watergang. De woningen worden hydrologisch neutraal gebouwd en hemelwater wordt ook deels op eigen terrein opgevangen en hergebruikt. Onder punt 4.2.3.2 en met 4.2.3.5 is in meer detail weergegeven welke concrete invulling aan het aspect water is gegeven.
De nieuwe woningen worden binnen de buitenbeschermingszone van de dijk gebouwd. Er worden geen diepvoerende bodemingrepen uitgevoerd, de grond wordt waarschijnlijk deels opgehoogd. Mochten er afgravingen plaatsvinden dan wordt hiervoor een watervergunning aangevraagd. De nieuwe woningen komen buiten het profiel van vrije ruimte te staan. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de dijk of de (toekomistige) bescherming of uitbreiding van de dijk.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar schoon water en waterbodems die voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en het behoud van (natte) natuurwaarden en biodiversiteit. Verontreiniging van grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen en de waterkwaliteit zo mogelijk verbeterd.
Schoon hemelwater mag rechtstreeks in bodem of op oppervlaktewater worden geloosd. Verontreiniging van hemelwater voorkomen, o.a. door toepassing van niet-uitlogende materialen (Dubo-bepalingen) en door beperking van toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc. Verontreinigd hemelwater alleen lozen via een zuiverende voorziening.
De kwaliteit van oppervlaktewater zo mogelijk verbeteren door aanleg van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de doorstroming. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit. Ecologisch natte zones of natte natuurwaarden behouden of verder ontwikkelen door bijbehorende waterhuishoudkundige omstandigheden te beschermen of herstellen.
De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water en daarmee het waterbewustzijn. Hierbij zijn water, waterhuishoudkundige elementen en cultuurhistorische structuren en landschapselementen herkenbaar verweven in de ruimtelijke inrichting en beleefbaar gemaakt.
Gevolgen van/voor het plan
In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere watergangen aanwezig. Aan de westelijke grens van het plangebied ligt een C-watergang (id: 095302) en aan de oostelijke en noordelijk zijde een A-watergang (id: 095591). Het voorgenomen in voorliggende ontwikkeling hebben geen invloed op de aanwezige watergangen. Het plangebied ligt niet in beschermingszone voor ecologisch natte zones of natte natuur. Verontreiniging van hemelwater zal worden voorkomen door het gebruik van de juiste materialen voor de woning. Het hemelwater zal vertraagd worden afgevoerd naar de A-watergang aan de noordoostkant van het plangebied. Afvalwater wordt met een nieuwe aansluiting op het bestaande rioolsysteem afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om het afvalwater van de woningen te ontvangen. Mocht er een zwembad worden gerealiseerd, zal het zwembadwater niet via de openbare riolering worden afgevoerd.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een klimaatbestendige en waterrobuuste leefomgeving, anticiperend op hevigere perioden met hitte, neerslag en droogte. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden schadelijke effecten van klimaatverandering (wateroverlast en verdroging) voor het grondgebruik en vice versa beperkt of teruggebracht tot een acceptabel niveau. Waterhuishoudkundige voorzieningen zijn energiezuinig en duurzaam.
Komen tot een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting, o.a. voor wat betreft bebouwing, wegen, groen en water. Voorkomen dat water bij hevige neerslag in de bebouwing terecht komt of afstroomt buiten het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak tot een minimum beperken. Zorgdragen voor voldoende waterberging, tegen hemelwateroverlast en ter buffering van water in droge tijden (zie ook waterberging). Groenstructuren klimaatrobuust aanleggen voor wat betreft areaal, type beplanting en waterbergend vermogen.
Grondwateronttrekking (verdroging) beperken door hoogwaardige toepassing van drinkwater en het treffen van waterbesparende voorzieningen. Zo mogelijk hemelwater gebruiken voor laagwaardige toepassingen. Verder bij de ruimtelijke ontwikkeling rekening houden met de droogtegevoeligheid van de locatie en mogelijke bodemdaling die daardoor kan ontstaan.
Gevolgen van/voor het plan
Voorliggend plan maakt de bouw van twee woningen mogelijk, in combinatie met de aanleg van beplantingen en natuurvriendelijk beheer om het geheel op een goede manier in te passen in het landschap.Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied. In navolgende onderdeel 4.2.3.4 is uiteengezet hoe er wordt omgegaan met de toevoeging van verharding in het plangebied en welke maatregelen worden getroffen met betrekking tot het opvangen van regenwater. In het plan wordt ondergrondse hemelwateropslag gerealiseerd om met het opgeslagen regenwater de (moes)tuin te besproeien en de toiletten door te spoelen. Hiermee wordt drinkwater bespaard. Over de ondergrondse hemelwateropslag wordt t.z.t. met het waterschap afgestemd, vanwege de ligging in de buitenbeschermingszone van de dijk.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van de riolering met de voorkeursvolgorde: 1) Benutting, 2) Bodeminfiltratie binnen het gebied, 3) Berging binnen het gebied, 4) Vertraagde afvoer naar oppervlaktewater buiten het plangebied en 5) afvoer naar riool.
Wanneer hemelwater direct of indirect wordt geloosd op oppervlaktewater, moet dit volgens de Keur (Waterschap Rivierenland) worden gecompenseerd. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Met een eenmalige uitzondering van 500 m2 (stedelijk gebied) en 1.500 m2 (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, zoals bodempassages en open water, moeten voldoende capaciteit hebben om het hemelwater te kunnen verwerken. En zodanig ruimtelijk ingepast (ruimtebeslag, ligging) dat adequaat functioneren is gewaarborgd.
Gevolgen van/voor het plan
In de huidige situatie is het plangebied geheel onverhard. Voor de toekomstige verharding wordt uitgegaan van een oppervlakte van circa 520 m2. Hiermee is er sprake van een toename van 520 m2. Deze toename valt binnen de eenmalige uitzondering voor particulieren en kleine bedrijven van het waterschap Rivierenland. Conform het gemeentelijke uitgangspunt dient al het hemelwater op eigen terrein te worden verwerkt. Daarbij wordt uitgegaan van de totale hoeveelheid verharding binnen het plangebied in de toekomstige situatie: circa 520 m². Uitgegaan wordt van een bergingseis van 66,4 mm per m², aansluitend bij de eisen van het waterschap (indien geen sprake is van een vrijstelling). Dit zorgt voor een benodigde waterbergingscapaciteit van 34,5 m³.
Om deze benodigde capaciteit binnen het plangebied op te kunnen vangen worden maatregelen getroffen. Gezien de bodemopbouw is infiltratie ter plaatse waarschijnlijk niet goed mogelijk. Onder andere het plaatsen van een greppel, wadi of vijver/poel bij de nieuwe woningen zijn goede opties om ervoor te zorgen dat hemelwater binnen eigen terrein opgevangen wordt en de gronden van de naastgelegen percelen en de weg niet te maken krijgen met wateroverlast. Het water zal vanaf de voorziening vertraagd worden afgevoerd naar de A-watergang ten noordoosten van het plangebied. Daarnaast wordt het hemelwater hergebruikt d.m.v. een ondergrondse hemelwateropslag. De exacte uitvoering van de compensatiemaatregelen worden nader uitgewerkt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
4.2.3.5 Gezondheid en veiligheid
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of –fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten.
Voor de ontwateringsdiepte is de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) relevant. Om grondwateroverlast te voorkomen, moet de GHG meer dan 1,00 m onder vloerpeil begane grond komen te liggen. In een worstcase scenario is er sprake van een hoogste grondwater stand van ca 7 m+NAP (zie 4.2.1). Het vloerpeil van de woning zal daarom minimaal op 8,00 m+NAP gerealiseerd worden,
Voor de droogleging dient het oppervlaktewaterpeil meer dan 1,30 m onder het vloerpeil te liggen. Het zomerpeil betreft 5,2 m+NAP. Met een vloerpeil van 8 m+NAP is dit voldoende gewaarborgd.
De landschappelijk in te richten gronden aan de noordkant van het plangebied liggen nabij een A-watergang en een C-watergang. Onderdeel van de landschappelijke inpassing is groen rondom de randen van het perceel. Dit groen zorgt ervoor dat de watergangen enigszins uit het zicht zijn gezien vanuit het perceel en dat de toegang tot de watergangen vanaf het perceel verminderd is (wel is sprake van een 5 meter vrije strook bij de A-watergang). Verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's zijn daarmee zoveel mogelijk beperkt.
Beleidsuitgangspunten
De gemeente streeft naar een veilig watersysteem. Inrichting en beheer van het watersysteem op de planlocatie dient te zijn gericht op het voorkomen of beperken van risico's voor de volksgezondheid en veiligheid.
Risico's van optrekkend vocht primair beperken door ter plaatse van bebouwing te voorzien in voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging. Of, als dit niet mogelijk is, door het treffen van maatregelen (bv. kruipruimtevrij bouwen, waterdicht bouwen). Een permanente verandering (verlaging) van grondwaterstanden is daarbij niet toegestaan. Voorts in het plan rekening houden met eventuele risico's van bodemdaling als gevolg van grondwaterstandsdaling (verdroging) of –fluctuatie (zie ook Klimaatverandering).
Inrichting en beheer van oppervlaktewater in bebouwd gebied afstemmen op potentieel verdrinkingsgevaar (veilige oevers). Bij de ruimtelijke inrichting rekening houden met locaties waar waterkwaliteit een gezondheidsrisico kan vormen (zoals bij overstorten en stilstaand water).
Gevolgen van/voor het plan
Wateroverlast is als gevolg van het plan niet te verwachten.
Voor de ontwateringsdiepte is de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) relevant. Om grondwateroverlast te voorkomen, moet de GHG meer dan 1,00 m onder vloerpeil begane grond komen te liggen. In een worstcase scenario is er sprake van een hoogste grondwater stand van ca 7 m+NAP (zie 4.2.1). Het vloerpeil van de woning zal daarom minimaal op 8,00 m+NAP gerealiseerd worden,
Voor de droogleging dient het oppervlaktewaterpeil meer dan 1,30 m onder het vloerpeil te liggen. Het zomerpeil betreft 5,2 m+NAP. Met een vloerpeil van 8 m+NAP is dit voldoende gewaarborgd.
De landschappelijk in te richten gronden aan de noordkant van het plangebied liggen nabij een A-watergang en een C-watergang. Onderdeel van de landschappelijke inpassing is groen rondom de randen van het perceel. Dit groen zorgt ervoor dat de watergangen enigszins uit het zicht zijn gezien vanuit het perceel en dat de toegang tot de watergangen vanaf het perceel verminderd is (wel is sprake van een 5 meter vrije strook bij de A-watergang). Verdrinkingsgevaar en gezondheidsrisico's zijn daarmee zoveel mogelijk beperkt.
Overwegingen
Voorliggende ontwikkeling voorziet de realisatie van twee woningen in het buitengebied van Wijchen. Met onderhavig plan wordt er naar verwachting circa 520 m2 aan verharding toegevoegd aan het plangebied (woningen en oprit). Het grootste deel van het plangebied zal in de toekomstige situatie onverhard blijven. Het hemelwater wordt vertraagd afgevoerd naar de noordoostelijk gelegen A-watergang. De ligging van de nieuwe woningen binnen de buitenbeschermingszone van de dijk zorgt niet voor belemmeringen voor het plan.
In de omgeving is verder geen (beschermd) oppervlakte water aanwezig waar dit plan een negatief effect op kan hebben. Afvalwater afkomstig van de nieuwe woningen wordt afgevoerd naar het riool. Voorliggend plan heeft daarmee geen noemenswaardige effecten op het aspect water.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
Advies waterbeheerder
Afhankelijk van de aard en locatie moet het ruimtelijk plan voor advies en/of vooroverleg worden voorgelegd aan de waterbeheerder en het advies van de waterbeheerder zijn verwerkt in de waterparagraaf. Veelal zijn de waterbeheerders het waterschap, maar kunnen ook Rijkswaterstaat of de Provincie zijn. Voor wat betreft het waterschapsbelang geldt voor alle ruimtelijke plannen dat bij aanvang van het planproces een digitale watertoets moet worden ingevuld door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl), waarna zo nodig een vooroverleg volgt.
Gevolgen voor het plan
De digitale watertoets is uitgevoerd en de uitkomst van de toets is toegevoegd als bijlage 7 en verwerkt in deze paragraaf. Waterschap Rivierenland en gemeente Wijchen zijn op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. Het waterschap en de gemeente hebben een aantal aandachtspunten meegegeven die in voorliggend plan zijn verwerkt. Waterschap Rivierenland en gemeente Wijchen adviseren positief op het plan.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of het Gelders Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Rijntakken' op ca. 9,3 km. Gezien de aard van de werkzaamheden en het toekomstig gebruik, en de afstand tot de omliggende Natura 2000 gebieden, is van een externe werking op de Natura 2000 gebieden geen sprake. Een Aerius berekening voor de stikstofdepositie op de Natura 2000 gebieden is voor dit initiatief niet nodig. Ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
Soortenbescherming
Om het mogelijke effect van het voorgenomen plan te onderzoeken is ecologisch onderzoek verricht. Dit is als bijlage 6 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Hieruit komt naar voren dat de planlocatie geen betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën en insecten die niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatie 15 maart - 15 juli). De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De locatie wordt ontsloten via een eigen inrit op de Hoogeerdstraat. Door het toevoegen van 2 woningen zal het aantal verkeersbewegingen beperkt toenemen. Deze toename is echter zodanig beperkt dat dit zonder problemen door de bestaande wegen kan worden opgevangen.
Het gemeentelijk beleid schrijft voor dat op eigen terrein moet worden geparkeerd. In het 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' is aangegeven dat voor de gemeente de parkeernormen uit de CROW publicatie 381 gelden, waarbij voor het buitengebied van Wijchen de maximale norm voor een niet stedelijke gemeente wordt gehanteerd (voor een twee-aaneengebouwde woning 2,6 parkeerplaaten). Voor het toevoegen van 2 twee-aaneen woningen geldt een parkeernorm van 5,2 pp (afgerond 6). Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente Wijchen heeft in 2017 het 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat, bijvoorbeeld bij functiewijziging, de historische- en beeldwaarde van gebieden of panden niet worden aangetast.
In het parapluplan ligt het plangebied binnen het gebied met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. De structuur en de kleinschaligheid van het oorspronkelijke cultuurlandschap is hier goed bewaard gebleven. Karakteristiek is de omgekeerde ligging van de boerderij met de pronkgevel naar het landschap. De nieuwe woning wordt op eenzelfde wijze gesitueerd. Met het plan wordt de historische erfinrichting in ere hersteld en door de nieuwe woning vorm te geven als een schuurwoning wordt het vroegere boerderij-ensemble teruggebracht.
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.
Archeologie
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen heeft het gebied een lage archeologische verwachting. Bij ingrepen groter dan 2.000 m2 dient bij deze gronden archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning, hiermee blijft het onder de gestelde grenswaarde. Derhalve is nader archeologisch onderzoek niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Voor het zuidelijke deel van het plangebied is de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen. De woningen moeten worden gesitueerd binnen het bouwvlak. De woningen zullen qua maatvoering en gebruik worden gerealiseerd zoals beschreven in paragraaf 2.2. Daarnaast is via een voorwaardelijke verplichting geregeld dat er voldoende parkeerplaatsen zullen zijn.
Voor de bescherming van de nabij gelegen gasleiding.
De aanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' is als attentiewaarde opgenomen in het plangebied vanwege de ligging in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. In buitenbeschermingszones zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder watervergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar, aanleggen van bodemenergiesystemen en werken met explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen. Dit is in de Keur van het waterschap geregeld.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap Rivierenland zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld door middel van de digitale Watertoets.
De initiatiefnemer heeft zelf zijn naaste buren op de hoogte gesteld van het initiatief.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 februari 2023 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zijn beantwoord in de zienswijzennota, welke onderdeel is van het vaststellingsbesluit.