Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied, Wijziging Hoeveweg 14 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBHoeveweg14-VG01 |
De eigenaar van het bedrijf aan de Hoeveweg 14 in Balgoij, stopt met de bedrijfsactiviteiten. De wens is de bestaande bedrijfswoning met schuren te gebruiken als woning met bijgebouwen. De functie van een burgerwoning is strijdig met het vigerend bestemmingsplan. Het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' van gemeente Wijchen en de herziening van dit bestemmingsplan kennen echter een wijzigingsbevoegdheid waarin het onder voorwaarden mogelijk wordt gemaakt het bestemmingsplan te wijzigen. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Wijchen aan de Hoeveweg 14 te Balgoij. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen aan de Hoeveweg, ten noordwesten van de kern Balgoij, nabij de rivier de Maas. De Maas bepaalt sterk de geschiedenis van Balgoij en heeft het landschap gevormd. Het landschap bestaat uit dijken, boomgaarden, agrarische gronden in blokverkaveling en bosschages die oude stroomgeulen van de rivier markeren.
De Hoeveweg is een van de bebouwingslinten waaruit Balgoij is opgebouwd. Het lint loopt van oost naar west en verbindt de Torenstraat (oost) met de Maasbandijk bestaat (west). De Hoeveweg bestaat uit vrijstaande (agrarische) bebouwing die is georiënteerd op de weg. De bebouwing is gevarieerd in massa en verschijningsvorm, aangezien deze uit meerdere tijdsperioden stamt. Nabij de Torenstraat is het bebouwingslint compact. Richting de dijk wordt het bebouwingslint losser. Aan de noordzijde van het lint ligt het open agrarische landschap, waar vanaf de Hoeveweg zicht op is. De Hoeveweg kent een smal profiel met een asfaltrijbaan met aan weerszijde een smalle (groene) berm.
Het plangebied ligt nagenoeg in het midden van het bebouwingslint. Aan de oostzijde ligt het woongebied van Balgoij en aan de westzijde is de dijk belangrijk in de beleving. Het perceel is omzoomd door hagen en een fruitkwekerij. De bedrijfswoning en een opslagruimte van de fruitkwekerij is tegen de bebouwing van het plangebied gebouwd.
Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Met het plan worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden verricht. De huidige bedrijfsbebouwing zal gaan functioneren als hobbyruimte en bijgebouw. De woning is gepositioneerd op een ruime kavel met voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.
Ladder duurzame verstedelijking
Aangezien er met het initiatief een bedrijfswoning in een burgerwoning wordt omgezet is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
De omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening doen geen concrete uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zie voor verdere toelichting het rijksbeleid onder 3.1.1. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland staan daarmee uitvoering van dit initiatief niet in de weg.
In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.
In de Regionale Woonagenda is de gezamenlijke algemene visie op het wonen in de Stedendriehoek vertaald en gefocust op vier agendapunten voor de komende jaren:
1. Definiëring en benutting van de woonkwaliteiten in de regio;
2. Komen tot een voorraadstrategie ten behoeve van regionale afstemming;
3. Gezamenlijk inzicht vergroten in de ontwikkelingen binnen de sociale sector;
4. Gezamenlijk inzicht vergroten in de effecten van het scheiden van wonen en zorg.
Ten tijde van de opstelling van de regionale woonagenda ontbrak op dat moment een actueel regionaal overzicht in vraag en aanbod en een strategie hoe tot afstemming te komen. Om deze reden is in de Woonagenda opgenomen om te komen tot een regionale voorraadstrategie, vanuit inzichten in de totale woningmarkt van de bestaande woningvoorraad én nieuwbouwplanning. De woonagenda levert de voorraadstrategie zelf niet, maar bepaalt de contouren en zet de lijnen uit om tot resultaat te komen.
Regionaal afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering Stedendriehoek 2015 – 2024.
In dit afsprakenkader is voor de regio Stedendriehoek een kader afgesproken van maximaal 7090 toe te voegen woningen voor de periode 2015-2024. Deze aantallen zijn exclusief Deventer. Dit omdat Deventer afspraken maakt met de provincie Overijssel ten aanzien van het maximaal toe te voegen woningen. In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is de wens uitgesproken om voor de regiogemeenten te komen tot een binnenregionale verdeling van het behoeftekader. Tevens is in het afsprakenkader de definiëring van een woning opgenomen en wanneer er sprake is van een netto toevoeging van een woning. In het afsprakenkader is afgesproken dat het omzetten van een bedrijfswoning naar wonen geen toename is van het aantal woningen.
Planspecifiek
Het plan betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het afsprakenkader bepaalt dat deze functieverandering geen toename is van het aantal woningen. Het initiatief past binnen het regionaal beleid.
Strategische Visie Wijchen
In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema’s, te weten; bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.
Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van de recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.
In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste ‘groene’ ambities als volgt verwoord:
De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).
Structuurvisie Wijchen
De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:
Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.
Planspecifiek
Op bijgevoegde uitsnede van de structuurvisiekaart is het plangebied aangegeven.
Uitsnede structuurvisiekaart, plangebied rood omcirkeld (bron: structuurvisie Wijchen)
Het plangebied is aangemerkt met 'gemengde functies buitengebied' en is omzoomd door stedelijk gebied. Deze aanduiding houdt in dat in op deze gronden verschillende functies zijn toegestaan. Met het plan blijft de bestaande bebouwing ongewijzigd. Voorliggend plan past binnen de doelstellingen van de structuurvisie.
De gemeente Wijchen heeft samen met het Waterschap Rivierenland het initiatief genomen om nader invulling te geven aan de inrichting en beheer van een duurzaam watersysteem en waterketen binnen de gemeente. Een belangrijke aanleiding vormt hierbij de wens om afstemming te krijgen tussen duurzaam waterbeheer en de ruimtelijke planvorming. Daarnaast wordt belang gehecht aan onder meer het voorkomen van afvoer van schoon water, het oplossen en voorkomen van knelpunten ten aanzien van wateroverlast en het stimuleren van natuurontwikkeling.
In de Waternota zijn de volgende thema's belangrijk:
In de Waternota worden naast de algemene thema's voor het plangebied geen concrete maatregelen beschreven. De watersituatie in de huidige en nieuwe situatie wordt omschreven in paragraaf 4.2.
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) legt de gemeente haar beleid voor verkeer, vervoer en infrastructuur voor de komende tien jaar vast. De maatregelen en het beleid in dit plan zijn gebaseerd op een doorkijk verder dan tien jaar. Het plan schetst eerst de uitgangssituatie en de ontwikkelingen die mogen worden verwacht. Van daaruit geeft het eerste deel van het GVVP de beleidskeuzen voor de toekomst weer. Het plan mondt uit in een concrete aanpak en een projectenlijst. Zo geeft het eerste deel van het GVVP beleidsmatige en concrete handvatten voor wat Wijchen wil met het verkeer.
In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:
De uiteindelijke kernopgave is om deze kwaliteiten in een gezonde onderlinge balans te brengen en te houden.
Een belangrijk aandachtsveld is het parkeren. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door een passend aanbod van parkeerruimte. In principe dient elk gebied, voorziening, complex, bedrijf of instelling in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij is het belasten van omliggende gebieden met parkeerdruk door een plaatselijk tekort ongewenst. Gestreefd wordt om in de toekomst geparkeerde auto's zoveel mogelijk aan de openbare ruimte en aan het zicht te onttrekken. Parkeerterreinen met gestald blik, maar ook straten overvol met auto's zijn ongewenst.
Het GVVP geeft, behalve voor wat betreft parkeren, geen concrete aanknopingspunten die invloed hebben op het initiatief. Het aspect verkeer en parkeren is in paragraaf 4.4 uitgewerkt.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Wijchen, dat is vastgesteld door de raad van gemeente Wijchen op 31 januari 2013. Bijgevoegde afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weer.
Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied', plangebied rood omlijnd. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het gehele plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde archeologie - 3'. Omdat voor het plan geen bouwwerkzaamheden worden verricht, vormt de dubbelbestemming waarde archeologie geen belemmering.
In de regels van 'Bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die betrekking heeft op wijziging naar de bestemming wonen. Hieronder staan de wijzigingsregels zoals die in het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn opgenomen:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning kan worden toegestaan, één en ander mits aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
Planspecifiek
Het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Omdat de bestaande bebouwing op het perceel ongewijzigd blijft, is een landschappelijk inpassingsplan (lid k) niet van toepassing. De bedrijfsbebouwing wordt in de toekomstige situatie gebruikt als hobbyruimte en bijgebouw. Dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan, wordt in voorliggend wijzigingsplan beschreven.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met het plan verandert de functie van het plangebied van bedrijf naar wonen. De bedrijfsactiviteiten die op het perceel zijn uitgevoerd bestonden enkel uit opslag en het beheren van een kleine showroom. De bestaande bedrijfsruimte zal in de toekomstige situatie als bijgebouw functioneren. Omdat bij de bedrijfsactiviteiten geen bodemverontreinigende activiteiten zijn uitgevoerd, is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Aangezien het initiatief slechts het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning betreft, waarbij de verkeersaantrekkende werking afneemt, draagt dit project 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor lucht is hiermee aangetoond.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan de Hoeveweg. Over deze weg is een maximale snelheid van 30 km per uur toegestaan. De Wet geluidhinder bepaalt dat deze wegen geen geluidzones hebben. Bovendien is er met de bedrijfswoning in de huidige situatie al sprake van een geluidgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
De woning is zowel in de huidige als de toekomstige situatie een geurgevoelig object. Voor de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning dient te worden aangetoond of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De dichtstbijzijnde intensieve veehouderijen zijn gelegen op 500 m en 650 m afstand van het plangebied. De voorgenomen woningsplitsing heeft geen invloed op de bedrijfsvoering van deze bedrijven. Op kortere afstand liggen meer woningen die in dat geval bepalend zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Binnen een straal van 100 m vanuit het plangebied zijn een fruitkwekerij, autogarage, transportbedrijf, zorgwoning, kerk, begraafplaats, sportveld, parkje en meerdere woningen aanwezig. Door deze diversiteit aan functies in de omgeving wordt de locatie als gemengd gebied beschouwd. Voor ontwikkelingen in gemengd gebied gelden andere richtafstanden dan een rustige woonwijk of buitengebied.
In onderstaand tabel en uitsnede van het bestemmingsplan 'Balgoij' zijn overzichtelijk de omliggende bedrijven en bijhorende richtlijnen met betrekking tot gemengd gebied uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG weergegeven.
Bedrijf | Afstand tot plangebied | Richtlijn m.b.t. geur | Richtlijn m.b.t. stof | Richtlijn m.b.t. geluid | Richtlijn m.b.t. gevaar |
Fruitkwekerij | 10 | 10 | 10 | 10 | 10 |
Autogarage | 15 | 10 | 0 | 10 | 0 |
Transportbedrijf | 50 | 0 | 0 | 30 | 30 |
Begraafplaats | 35 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Kerk | 95 | 0 | 0 | 10 | 10 |
Tabel met richtafstanden gemengd gebied uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (bron: VNG)
Uitsnede bestemmingsplan 'Balgoij' (bron: gemeente Wijchen)
Op 10 m afstand ten noorden van de woning is de loods van de fruitkwekerij gevestigd. Deze afstand voldoet aan de richtlijnen uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. De loods ligt tegen het bijgebouw van het plangebied. Omdat het bijgebouw geen verblijfsfunctie heeft, vormt de fruitkwekerij geen belemmering voor het plan. Uit de tabel blijkt dat het plangebied ook niet binnen de milieucontour van de andere milieubelastende functies ligt.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart van de omgeving van het plangebied (bron: risicokaart.nl)
Hieruit is op te maken dat in de omgeving van het plan geen benoemenswaardige aspecten in het kader van externe veiligheid aanwezig zijn. Op 500 m ten noordwesten van het plangebied, is propaan opgeslagen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze tank. De tank vormt dus geen belemmering voor het plan.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.
Wanneer nabij een plangebied (<50 m van de perceelsgrens) een perceel aanwezig is waar het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen is toegestaan, kunnen deze gewasbeschermingsmiddelen overwaaien naar het plangebied. Dit kan invloed hebben op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarnaast kan het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen nabijgelegen oppervlaktewater vervuilen. Per 1 september 2017 is in de tweede Nota Duurzame Gewasbescherming wettelijk opgenomen dat alléén spuittechnieken zijn toegestaan met een driftreductie van minimaal 75%. Deze regel gaat ook gelden voor agrarische percelen waarbij geen oppervlaktewater in de omgeving is.
Planspecifiek
Het plan betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. In beide situaties betreft het een gevoelige locatie. Op de naastgelegen agrarische percelen (<50 m) is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toegestaan. Omdat het gebruik van deze gewasbeschermingsmiddelen invloed kan hebben op het woon- en leefklimaat van het plangebied is een quickscan spuitzonering uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is weergegeven in bijlage 1.
De afstand tussen het plangebied en de eerste bomenrij is 4 m zonder tussenliggende sloot. Volgens het wetenschappelijke rapport van PRI 2015 in Wageningen, 'Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen', is de benodigde afstand vanaf de eerste bomenrij tot het plangebied 25 m. Gezien de minimale afstand van 4 meter tussen het agrarische perceel en het plangebied, heeft het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen op het agrarische perceel invloed op het woon- en leefklimaat van het plangebied. De spuitzone van de agrarische percelen kan worden verkleind door afschermende maatregelen te nemen waardoor de drift van de percelen wordt gereduceerd. De meest voordehandliggende maatregel is om aan de rand van het plangebied een wintergroene windhaag te plaatsen. De locatie van de haag is op bijgevoegde afbeelding weergegeven.
Luchtfoto plangebied met de locatie van de aan te leggen wintergroene windhaag. (bron:ruimtelijkeplannen.nl)
Doordat deze haag ook in de winter groen is, houdt deze het hele jaar drift vanuit de agrarische percelen tegen. Hierdoor wordt de spuitzone van 25 m verkleind tot 5 m afstand tussen het plangebied en de eerste bomenrij. Door de haag 1 m breed te maken voldoet het plangebied aan de 5 m afstand. (4 m op het agrarische perceel + 1 m haag in het plangebied). Ter plaatse van de verplichte haag is verblijf niet mogelijk. Deze maatregel zorgt dus voor een acceptabel woon- en leefklimaat.
De wintergroene windhaag moet 1 m hoger zijn dan het hoogste gewas binnen de zone van 30 m afstand van het plangebied en de haag (en de hoogte van de haag) moet in het bestemmingsplan worden gewaarborgd middels een voorwaardelijke verplichting.
De afstand tussen de eerste bomenrij op de westelijk gelegen percelen tot de niet afgeschermde plek van de woning in het plangebied bedraagt 30 m. Dit is tevens de minimale afstand die moet worden gehanteerd bij het worst case scenario. Voor dit deel van het plangebied wordt voldaan aan de minimale afstand, waardoor ervan uit gegaan kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Het plan betreft een omzetting van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning, zonder uitbreiding van gebouwen of een toename van verharding. De functieverandering heeft geen effecten op de waterhuishouding binnen en rondom het plangebied. Overleg met het waterschap is daarom niet nodig.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede met gebiedsbeschermende gebieden, plangebied blauw omcirkel (bron: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
Op de kaart is waar te nemen dat in de nabije omgeving van het plangebied geen beschermde natuurgebieden aanwezig zijn.
Soortenbescherming
Met het initiatief vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Er worden ook geen poelen gedempt en er wordt geen opgaande beplanting verwijderd. Door het initiatief komen geen beschermde dier- of plantensoorten in gevaar.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Het perceel wordt ontsloten via de Hoeveweg, een erftoegangsweg die hoofdzakelijk voor bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Doordat de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd zal de verkeersintensiteit afnemen. De verkeerssituatie wijzigt niet. Op eigen terrein is voldoende ruimte om het parkeren voor bewoners en bezoekers op te lossen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Op en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt hierdoor geen belemmering voor het plan.
Archeologie beleid gemeente Wijchen (bron: gemeente Wijchen)
Archeologie
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen is geconcludeerd dat het plangebied een middelmatige archeologische verwachtingswaarde (licht geel) heeft. Omdat met het plan geen bodemingrepen plaatsvinden, is aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden uitgesloten.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan mits sprake is van bouwplan. Volgend uit artikel 6.2.1 van het Bro is hiervan geen sprake.
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
'Wonen – 1' waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen ten behoeve van de woning en bijhorende bouwwerken. Aan de bebouwing zijn maximale inhoudsmaten, en een maximale goot- en bouwhoogte gekoppeld.
Dit plan kent verder als noemenswaardige bijzonderheid een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen de archeologische zone is een omgevingsvergunning nodig voor bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend wijzigingsplan niet nodig.
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling vindt er geen inspraakprocedure plaats.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 28 september tot en met 9 november 2017 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.