Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoeve het Vormer
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0296.BGBHoevehetVormer-OW01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Hoeve het Vormer’ met identificatienummerNL.IMRO.0296.BGBHoevehetVormer-OW01 van de gemeente Wijchen;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels,regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis verbonden bedrijfsactiviteit
het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen vanambachtelijke/kunstzinnige - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen -bedrijvigheid, waarvan de omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in een woning en/of dedaarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aan huis verbonden beroep
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woningwordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dedesbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is metde woonfunctie ter plaatse;
 
1.7 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zakendie van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of huncultuurhistorische waarde;
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bebouwingspercentage
een in de regels of op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein(bouwperceel, bestemmingsvlak etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.10 bed & breakfast
een activiteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat vooreen korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onderbed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten vantijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.11 bedrijfsactiviteiten
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
 
1.12 bedrijfsmatige exploitatie van recreatiebedrijven
het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/ exploitatie, datin de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;
 
1.13 bestaand
  • bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
  • werken of werkzaamheden: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel toegestaan krachtens omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om eenomgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van eenbouwwerk;
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorendebebouwing is toegelaten;
 
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
 
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaaldegebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.23 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan doorhet gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of datgebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, hetsloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.24 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachtingniet is toegestaan;
 
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/ofleveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik ofaanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.26 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvangalsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimtewordt uitgeoefend;
 
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wandenomsloten ruimte vormt;
 
1.28 kassen
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatendmateriaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerdeklimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen vanvruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot beschermingvan de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
 
1.29 kookstudio
educatieve voorziening gericht op het verzorgen van lessen en cursussen op het gebied van koken,met de mogelijkheid om de bereidde gerechten ter plaatse te nuttigen;
 
1.30 multifunctionele ruimte
Een ruimte ten behoeve van workshops, cursussen, vergaderingen, kleinschalige podiumkunsten,expositieruimte en galerie;
 
1.31 nevenactiviteit
activiteiten die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormenvan de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel;
 
1.32 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingenomgevingsrecht;
 
1.33 ondergeschikte functie
een functie die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctiebinnen een bestemming.
 
1.34 ondersteunende horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maarwaar men uitsluitend ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor deconsumptie van drank en etenswaren;
 
1.35 overkapping/ carport
een dakconstructie, vrijstaand met maximaal één wand, dan wel aan maximaal drie zijden begrensddoor de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.36 permanente bewoning
bewoning van een bouwwerk waarbij sprake is van gebruik van het object als hoofdverblijf zoalsbedoeld in de wet GBA en/of er geen sprake is van een hoofdverblijf elders;
 
1.37 pluktuin
Een tuin waarin bomen, bloemen, planten, groente, fruit en kruiden ecologisch worden geteeld enwaarbij deze door de bezoeker mogen worden geoogst.
 
1.38 recreatiewoning
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben,en waarbij geen sprake is van permanente bewoning;
 
1.39 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hijbedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografischeaard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal,sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotischemassagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.40 teeltondersteunende voorzieningen
ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen, en boomteelt;te onderscheiden in de volgende categorieen:
  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend nodig zolang de teelt het vereist zoals insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter zoals een containerveld;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend nodig zolang de teelt het vereist, zoals menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten (tijdelijk voorzover het het gebruik van hagelnetten betreft; de bij de hagelnetten behorende constructiepalen zijn permanent);
  • hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van minimaal 1,5 m met een permanent karakter, zoals stellingenteelt en regenkappen;
 
1.41 theetuin
het verlenen van diensten in de vorm van het, hoofdzakelijk overdag, openstellen van tuinen met alsnevenactiviteit het verstrekken van dranken en daarbij behorende versnaperingen op een tuinterras,veranda, tuinhuis en dergelijke. Het verstrekken van eenvoudige etenswaren daaronder begrepen;
 
1.42 tunnel(kas)
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot hetkweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten ofbomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastendestoffen;
 
1.43 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals eenrecreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel oftrekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben, en waarbij er geen sprake isvan permanente bewoning;
 
1.44 verkoopvloeroppervlak
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
 
1.45 vloeroppervlak(te)
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
 
1.46 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundigekunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;
 
1.47 watergang
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
 
1.48 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekkingtot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingenop het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals dezeluidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan;
 
1.49 wonen
Het verblijven van één huishouden in een woning.
 
1.50 woning/ wooneenheid
een complex van fysiek aan elkaar verbonden ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitendbedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.51 Woningwet
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luiddeop het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 peil
voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;


2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - 2
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor ‘Agrarisch met waarden - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijfsmatig dan wel hobbymatig agrarisch grondgebruik;
  2. het beweiden van gronden door landbouwdieren;
  3. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. doeleinden van openbaar nut;
  6. tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen, bosschages;
  7. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en de ecologische waarden in het bijzonder de ecologische verbindingszone;
  8. behoud, beheer en herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen, parkeren, tuinen ensloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
 
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
 
a. Ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden
Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische, cultuurhistorische enlandschappelijke waarden. Dit houdt in dat het beleid is gericht op behoud en ontwikkelingvan de ecologische verbindingszone, het handhaven van de landschapselementen, dehistorische verkavelingstructuur en de kleinschaligheid van het landschap, alsmede hetvoorkomen van een onevenredige aantasting van de openheid en/of het reliëf van degronden.
 
b. Aardkundige waarden
Gestreefd wordt naar behoud en bescherming van aardkundige waarden. Dit houdt in dat deaan het gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondereaardkundige verschijnselen zoals dalglooiingen, steilranden en bodemovergangen, dienen teworden beschermd.
 
c. Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve vanextensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden
beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken,picknicktafels, bewegwijzering e.d.
 
d. Tuin
Het inrichten en gebruiken van gronden als tuin is toegestaan voorzover het gronden betreft,direct grenzend aan de bestemming Wonen.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
 
3.2.2 (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken buiten het bouwvlak geldt het volgende:
  1. uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat het oprichten van sleufsilo's, kuilvoerplaten en mestplaten niet is toegestaan;
  2. ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m;
  3. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
  4. paardenbakken zijn niet toegestaan.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van hetbepaalde in 3.2.2 onder c teneinde het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen buiten hetbouwvlak toe te kunnen staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de omgevingsvergunning richt zich uitsluitend op tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met dien verstande dat de daarbij behorende constructieve elementen, zoals palen voor tijdelijke hagelnetten, een permanent karakter mogen hebben;
  2. de hoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de hoogte van permanente constructiepalen ten behoeve van de (tijdelijke teeltondersteunende) hagelnetten maximaal 6 m mag bedragen;
  3. het toestaan van teeltondersteunende voorzieningen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de karakteristiek van onderhavige gronden, zoals omschreven in 3.1.
 
3.3.2 Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van hetbepaalde in 3.2.2 onder d teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming ofde bestemming ‘Wonen’ paardenbakken toe te staan buiten het bouwvlak, mits aan de volgendevoorwaarden wordt voldaan:
  1. de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd binnen een bouwvlak of binnen het bestemmingsvlak ‘Wonen’;
  2. de paardenbak wordt aansluitend aan het bouwvlak of het bestemmingsvlak ‘Wonen’ gesitueerd;
  3. de paardenbak wordt zodanig gesitueerd en/of ingepast dat deze geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden vormt;
  4. schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;
  5. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1200 m2;
  6. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
 
3.3.3 Omgevingsvergunning schuilstal
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van hetbepaalde in 3.2.2 teneinde buiten het bouwvlak de oprichting van een schuilstal mogelijk te maken,mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de schuilstal dient noodzakelijk te zijn in het kader van dierenwelzijn;
  2. aannemelijk dient te worden gemaakt dat er geen mogelijkheid bestaat om de schuilstal op te richten binnen het direct aangrenzende, bijbehorende agrarisch bouwperceel, woonbestemming of andere niet agrarische bestemming;
  3. de oppervlakte van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m²;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  5. bij een schuilstal in de vorm van een hooischelf mag de hoogte van de onderbouw niet meer bedragen dan 2,5 m en de nokhoogte niet meer dan 6 m;
  6. de schuilstal wordt landschappelijk ingepast; dit betekent dat bij de situering zoveel mogelijk aansluiting dient te worden gezocht bij bestaande landschapselementen, perceelsafscheidingen of aangrenzende bebouwing;
  7. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1.2 genoemde waarden.
 
3.4 specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ondergebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruiken en/of laten gebruiken vangronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, tenzij het opslag in het kader van de agrarische of agrarisch gerelateerde productie ten behoeve van een nevenactiviteit buiten het bouwvlak betreft, voorzover deze opslag in het kader van de oogst én voor maximaal één aaneengesloten periode van één maand plaatsvindt;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken of herstellen van goederen en het be- of verwerken van producten;
  3. detailhandel;
  4. het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, met uitzondering van lage/tijdelijke voorzieningen in de vorm van afdekfolie en insectengaas;
 
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van eenomgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder 3.5.4 opgenomenomgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
 
3.5.2 Uitzonderingen vergunningenplicht
Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. welke plaatshebben binnen een bouwvlak;
  2. welke betreffen het aanleggen van de ecologische verbindingszone;
  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
  4. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  5. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
 
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat ergeen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.4.1 nadergedetailleerd in 3.1.2. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.5.4 detoetsingscriteria weergegeven.
 
3.5.4 Schema omgevingsvergunningen
In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamhedenopgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven wat de criteria voor verlening van deomgevingsvergunning is. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of dewerkzaamheid in overeenstemming dient te zijn met het gebruik conform de bestemming.
 
  
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. beroep of bedrijf aan huis;
  3. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een bed & breakfast ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsrecreatie’;
  4. een kookstudio en multifunctionele ruimtes ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – multifunctionele ruimte’;
  5. een pluktuin ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – pluktuin’;
  6. ondersteunende horeca;
  7. ondersteunende detailhandel;
  8. dagrecreatieve voorzieningen;
  9. wegen en wandelpaden en parkeervoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  11. tuin- en erfbeplanting, landschapselementen, groenvoorzieningen en bosschages;
  12. ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’: het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en deomgeving;
met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen naderedetaillering van de bestemmingsomschrijving.
 
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
 
a. Wonen
Binnen de bestemming is maximaal één woning toegestaan.
 
b. Aan huis verbonden beroep
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorendebijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte beroepsactiviteitaan huis toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het (mede) ten behoeve van een aan huis verbonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 80 m²;
  2. degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  4. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden; hieronder worden niet begrepen handelsactiviteiten via het internet;
  5. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen niet zijn toegestaan;
 
c. Aan huis verbonden bedrijf
Aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten zijn niet toegestaan, behoudens na verlening van eenomgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1.
 
d. Bed & Breakfast
Binnen de bestemming zijn maximaal vier bed and breakfast eenheden toegestaan.
 
e. Kookstudio
Binnen de bestemming is één kookstudio toegestaan.
 
f. Ondersteunende detailhandel
Voor de detailhandel geldt het volgende:
  1. Er is ondersteunende detailhandel toegestaan in hoofdzaak ondersteunend aan de ter plaatse toegestane voorzieningen;
  2. maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.
 
g. Ondersteunende horeca
Voor ondersteunende horeca geldt het volgende:
  1. Het inpandige deel van de ondersteunende horeca mag niet meer bedragen dan 100 m2 horecagebruiksruimte;
  2. De horeca die buiten plaatsvindt mag uitsluitend plaatsvinden in de vorm van een theetuin ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – pluktuin’.
 
h. Multifunctionele ruimtes
Voor de multifunctionele ruimtes geldt het volgende:
  1. De gezamenlijke vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 250 m2
 
i. Voorwaardelijke verplichting
De gronden en de bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend in gebruik worden gehoudenindien binnen 1 jaar na ingebruikname de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen inbijlage 1 bij deze regels, is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
 
4.2.2 Situering
Gebouwen, bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen hetbouwvlak worden gesitueerd.
 
4.2.3 Bebouwde oppervlakte binnen bouwvlak
  1. De bebouwde oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 1.400 m2;
  2. De oppervlakte van een kas mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  3. De oppervlakte van een tunnelkas mag niet meer bedragen dan 100 m2.
 
4.2.4 Woning
De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 1.800 m3.
 
4.2.5 Maatvoeringseisen
  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ gelden de bestaande goot- en bouwhoogten;
  2. Voor overige gebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3 respectievelijk 6 meter;
  3. Voor kassen geldt een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  4. Voor tunnelkassen geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    2. voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn toegestaan indien de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Omgevingsvergunning maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van hetbepaalde in 4.2.5 teneinde de voorgeschreven goot- en bouwhoogte met 10% van de voorgeschrevenhoogte te verhogen.
 
4.4 specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen
Degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner vande woning te zijn;
 
4.4.2 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt ondergebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruiken en/of laten gebruiken vangronden en/of opstallen voor:
  1. permanente bewoning van bed and breakfast eenheden;
  2. huisvesting van tijdelijke werknemers;
  3. recreatieparken, waarvan de recreatiewoningen niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
  4. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  5. een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.
  6. buitenopslag, met uitzondering van het op de bestemming gerichte gebruik.
 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Omgevingsvergunning aan huis verbonden bedrijfsactiviteit
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van hetbepaalde in 4.4.1 onder e voor de uitoefening van een aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit, metinachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. het ten behoeve van de aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de gebouwen met een maximum van 80 m²;
  2. degene die de activiteiten uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  4. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;
  6. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
Artikel 5 Waarde – Archeologie 1
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie – 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daarvoorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolleverwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om AMK terreinen, archeologischevindplaatsen en oude woongronden, inclusief een zone van 50 m rondom deze gebieden.
 
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningsplicht
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoeldegronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgendewerken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen vanfunderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelendebeplanting.
  2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen;
 
5.3.2 Uitzonderingen
Het onder 5.3.1 opgenomen verbod geldt niet:
  1. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  6. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  7. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
 
5.3.3 Verlening
  1. De onder 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  2. Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
 
5.3.4 Voorwaarden
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegdgezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan deomgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technischemaatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde de dubbelbestemmingWaarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/ofdefinitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologischewaarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 6 Waarde – Archeologie 2
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie – 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daarvoorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolleverwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hogearcheologische verwachting.
 
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
 
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningsplicht
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoeldegronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgendewerken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen vanfunderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelendebeplanting.
  2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen;
  4. verlagen van de waterstand.
 
6.3.2 Uitzonderingen
Het onder 6.3.1 opgenomen verbod geldt niet:
  1. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 120 m².
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  8. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
 
6.3.3 Verlening
  1. De onder 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  2. Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
 
6.3.4 Voorwaarden
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegdgezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan deomgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technischemaatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
 
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 7 Waarde – Archeologie 3
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie – 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daarvoorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolleverwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een hogearcheologische verwachting.
 
7.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
 
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
7.3.1 Omgevingsvergunningsplicht
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoeldegronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgendewerken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen vanfunderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelendebeplanting.
  2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen;
  4. verlagen van de waterstand.
 
7.3.2 Uitzonderingen
Het onder 7.3.1 opgenomen verbod geldt niet:
  1. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 1.000 m².
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  8. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
 
7.3.3 Verlening
  1. De onder 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  2. Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
 
7.3.4 Voorwaarden
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegdgezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan deomgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technischemaatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
 
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 8 Waarde – Cultuurhistorisch waardevol gebied
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen
De voor Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn, behalve voor deandere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en versterkingvan de cultuurhistorische waarden.
 
8.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
De cultuurhistorisch waardevolle gebieden als bedoeld in 8.1.1 betreffen de gebieden die zijnopgenomen in de Cultuurhistorische waarderingskaart, zoals deze is opgenomen in de bijlage bij ditparapluplan, en zijn aangeduid als cultuurlandschappelijke waardering zeer hoog, hoog enmiddelhoog. De waardering van deze gebieden is gebaseerd op de beleidsnota 'Samen inverscheidenheid'.
  1. Oude bebouwingslinten en historische wegen en waterlopen Onder de gebieden zoals genoemd in 8.1.2 bevinden zich ook de oude bebouwingslinten en debelangrijkste (historische) doorgaande wegen en waterlopen. De cultuurhistorische waarden van dezegebieden bestaan uit:
    • de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tussen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
    • de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
    • de maat en schaal van de bebouwing;
    • de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
    • de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
    • hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
    • een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen.
 
8.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen gelet op het bepaalde in 8.1 nadere eisen stellen ten aanzienvan de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing.
 
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden
 
8.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning vanhet bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder8.3.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
8.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het onder 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
  4. die plaatsvinden ter plaatse van een 'bouwvlak' of ter plaatse van een andere bestemming dan Agrarisch of Agrarisch met waarden - 1, 2 en 3.
 
8.3.3 Verlening
De in 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover voldaanwordt aan de criteria gesteld in 8.3.4.
 
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
  • het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • het rooien of vellen van houtgewas;
  • afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • graven of dempen van sloten;
  • verwijderen van perceelsrandbeplanting;
  • aanleggen van wegen of paden;
  • wijzigen van perceels- of kavelgrenzen;
  • het aanbrengen van hoogopgaande beplanting anders dan het herplanten van gerooide / gevelde houtopstanden;
  • het verwijderen van wegen of paden.
de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de cultuurhistorische waarden van de in
8.1
bedoelde gronden.

 
8.3.4 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden
3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoeringis gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buitenbeschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelenzoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- enkroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deoverschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.
 
10.2 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemmingmet de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar waarvan de maatvoeringafwijkt van de bouwregels van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan in de bestaande maatvoering.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
11.1 Algemene afwijkingenHet bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van deregels:
  1. voor het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  2. om bij de uitvoering van het plan af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de plankaart, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  3. het plaatsen van een antenne-opstelpunt ten behoeve van de mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    1. het antenne-opstelpunt wordt geplaatst op of aan een als zodanig op de plankaart aangeduide antennemast, dan wel op of aan een bouwwerk, niet zijnde een woning;
    2. het antenne-opstelpunt is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie;
    3. de hoogte van de antennespriet bedraagt niet meer dan 6 m.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of inuitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, enafwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
12.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 12.1.1 een omgevingsvergunningverlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1.1 met maximaal 10%.
 
12.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip vaninwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoorgeldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van hetbestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2.1, te veranderen of telaten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijkingnaar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor eenperiode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of telaten hervatten.
 
12.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheengeldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Hoeve het Vormer’.