Plan: | Huurlingsedam 64, Wijchen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0296.BGBHUURLINGSEDAM64-VG01 |
IM-RO is namens zijn cliënt (vanaf hier: initiatiefnemer) voornemens om op agrarische gronden behorend bij de woning aan Huurlingsedam 64 (vanaf hier: het plangebied) een stedelijk ontwikkelingsproject te realiseren bestaande uit 4 (levensloopbestendige) woningen. Op het bestaande woonperceel worden de vervallen schuren gesloopt en de bestaande woning wordt gesloopt en weer herbouwd.
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' ter plaatse van de bestaande woning bestemd als 'Woondoeleinden'. De omliggende agrarische gronden zijn bestemd als 'Verwevingsgebied met accent landbouw, recreatie, stadsrandactiviteiten'. Het onderhavige plan is op basis van het bestemmingsplan niet toegestaan. De gemeente heeft echter per brief medegedeeld in principe medewerking te verlenen aan de realisatie van de 4 levensloopbestendige woningen.
Om het voornemen juridisch-planologisch te borgen is het noodzakelijk een zelfstandige buitenplanse procedure te volgen. Ten behoeve van onderhavig plan is gekozen om een zelfstandig juridisch-planologische procedure te doorlopen in de vorm van een bestemmingsplan herziening. Onderhavig plan voorziet hierin.
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Wijchen en wordt volledig omzoomd door de (deels toekomstige) nieuwbouwwijk Huurlingsedam fase 1 en 2 (zie figuur 1.1). Aan de zuid-, oost- en noordzijde wordt het plangebied begrenst door (woon)bebouwing van de wijk Huurlingsedam fase 1. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied nu nog aan een woonperceel en agrarisch gebied in de vorm van weiland. Deze zijde wordt echter volledig bebouwd met woningbouw in het kader van de realisatie van Huurlingsedam fase 2. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wijchen, sectie P, perceelnummer 365.
Figuur 1.1: Globale ligging plangebied (bron: Google Maps)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 26 maart 1980). Het plangebied is in dit bestemmingsplan gedeeltelijk bestemd als 'Woondoeleinden' en deels als 'Agrarische doeleinden'. Onderhavig plan is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Het bestemmingsplan "Huurlingsedam 64, wijchen" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en nieuwe situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Nationaal-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangegeven. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld.
Omgeving
Het plangebied ligt in het zuidoosten van de kern Wijchen en behoort tot het zogenaamde Land van Maas en Waal. Het Land van Maas en Waal is gevormd in het Weichselien, een geologisch tijdvak circa 10.000 jaar geleden, dat meer algemeen bekend staat als de Laatste IJstijd. Tijdens de Laatste IJstijd waren de Nederlandse rivieren meanderend, ze verlegden regelmatig hun loop, waardoor de brede rivierbeddingen ontstonden. In de omgeving van Wijchen is dit duidelijk herkenbaar aan de meanderende Maas.
De gehele omgeving van het plangebied betrof agrarisch gebied. Het bebouwde gebied van Wijchen ontwikkelt zich in de loop van de tijd echter richting de Maas. In de periode 1980-1985 zijn de wijken Ververt, Huissteden, Hoogmeer en Diepvoorde tot stand gekomen. Deze kenmerken zich door een compacte bouwwijze en een kleinschalige opzet. In de latere uitbreidingen van 1985 tot 2000 (Elsland, Abersland, Kronenland, Sluiskamp, Oudelaan, Zevendreef, Zesakkers, De Grippen en de Weertjes) worden de wijken nabij de Maas verder uitgebreid. Met de komst van de nabijgelegen wijk Kerkeveld wordt een wijkinrichting gekozen met bochtige wegen en kleine woonblokken met een onregelmatige structuur. In de wijk Huurlingsedam fase 1 is deze structuur doorgetrokken en aangevuld met een gevarieerde niet altijd haakse gevelpositionering van vrijstaande- en rijtjeswoningen op de straat (zie figuur 2.1). Het plangebied wordt aan drie zijden door deze wijk omzoomd.
In juli 2017 is het bestemmingsplan voor de nieuwbouwwijk Huurlingsedam, fase 2 vastgesteld. Bij de realisatie van deze fase wordt ook de laatste open agrarische zijde bebouwd met woningbouw. Het plangebied maakt te zijner tijd integraal onderdeel uit van de wijk Huurlingsedam.
Figuur 2.1 Bestaande bebouwing Huurlingsedam fase1 met toekomstige uitbreiding Huurlingsedam fase2 (bron:ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een voormalig agrarisch bedrijfsperceel en uit bijbehorende agrarische gronden in de vorm van weiland. Het oppervlak van het gehele plangebied bedraagt circa 9.640 m².
Het voormalige agrarische bedrijfsperceel
Het voormalige agrarische bedrijfsperceel, dat in het bestemmingsplan Buitengebied reeds is bestemd als 'Woondoeleinden', ligt in het midden van het plangebied. Het oppervlak van het perceel, dat gelijk ligt aan het bouw- en bestemmingsvlak, bedraagt circa 1.750 m². Het perceel biedt plaats aan vijf gebouwen. Eén van de gebouwen betreft de voormalige (woon)boerderij en 4 betreffen de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De woonboerderij verkeert in slechte staat. De bedrijfsgebouwen zijn volledig vervallen. Het oppervlak van de bebouwing bedraagt in totaal 778 m² waarvan 283 m² voor de woonboerderij en 495 m² voor de overige bebouwing (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2: huidige situatie plangebied: luchtfoto (boven) en foto vanaf de Huurlingsedam (bron: Google Maps)
De bestaande opstallen op het perceel worden gesloopt (inclusief woning). Ter plaatse van het huidige woonperceel wordt een vrijstaande woning teruggebouwd. Deze woning mag een nokhoogte van maximaal 6 meter krijgen en een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Bij deze woning is tot maximaal 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan. Op het perceel ligt een groot bouwvlak, waardoor de exacte invulling en situering van de gebouwen in een later stadium kan worden bepaald. Figuur 2.3 geeft de globale ligging van het betreffende vlak aan waarbinnen de woning kan worden gerealiseerd. Voor de exacte ligging wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Aan de westzijde van de bestaande woning worden aan de straat Mandenmaker vier woonkavels gesitueerd. In figuur 2.3 is met een gele vlak de globale situering van de vier woningen aangegeven. De woningen betreffen allen levensloopbestendige woningen. Dit betekent dat alle primaire woonruimtes als woonkamer, slaapkamer, badkamer, toilet en keuken op één bouwlaag - in dit geval de begane grond - aanwezig moeten zijn en dat op de verdiepingen derhalve slechts ruimten gerealiseerd mogen worden die niet dagelijks worden gebruikt.
Het oppervlak van de kavels bedraagt 275 m². Alle kavels worden ontsloten naar de straat Mandenmaker. Per woning dienen 2,8 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Aan de voorzijde van de woningen is ruimte om één parkeerplaats toe te voegen. De overige parkeerplaatsen worden in een te realiseren parkeerkoffer gerealiseerd.
Figuur 2.3: toekomstige nieuwe kavels en de parkeerplaatsen
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk met ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 3 streefdoelen waar de 13 nationale belangen onder vallen:
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf Bro).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Bro, artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan worden vier nieuwe woningen gerealiseerd. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond.
Conclusie
De Ladder voor duurzame ontwikkeling zorgt niet voor belemmeringen bij voorliggend plan.
Omgevingsvisie Gelderland
De Omgevingsvisie Gelderland, geactualiseerd op januari 2018, vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomst bestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie in het kader van toekomstbestendig Gelderland twee hoofddoelen gedefinieerd:
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en water en ondergrond. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Ter versterking van het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving gaat de provincie meer inzetten op de gevolgen voor de gezondheid. Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. In de omgevingsverordening is het plangebied gelegen binnen de zone 'functies van water' waarbinnen gedeputeerde staten nadere eisen kunnen stellen (indien noodzakelijk). Daarnaast zijn in de regels van de verordening voorwaarden opgenomen voor het toevoegen van woningen.
Wonen
Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn de regels ten aanzien van het onderwerp ‘wonen’ relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Woonagenda Subregio Nijmengen en omstreken 2017-2027
Met de uitkomsten van de regionale woningmarktanalyse 2017 en de provinciale doorrekening van de Primos huishoudensprognoses 2016 zijn er nieuwe inzichten ontstaan over de ontwikkeling van de bevolking en de woningmarkt in de subregio. Dit heeft ertoe geleid dat een nieuwe woonagenda is vastgesteld. De verdergaande huishoudensgroei, individualisering, ontgroening en vergrijzing leiden tot een andere woningbehoefte. Om te kunnen voorzien in de veranderende vraag naar woningen en type woningen, is flexibiliteit en duurzaamheid een belangrijk punt in de woonagenda. Een agenda waarin ruimte wordt geboden aan de huidige versnellingsbehoefte, maar waarin ook verantwoordelijkheden worden genomen richting de onzekerheden van de toekomst.
Er zijn vier thema's uit de analyse en ambities gekomen op basis waarvan nadere afspraken zijn gemaakt:
Met bovenstaande in achtneming is voor de gemeente Wijchen een richting aangegeven voor het realiseren van 1.100 woningen.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Onderhavig plan betreft de realisatie van vier levensloopbestendige woningen op een inbreidingslocatie. Doordat de woningen een maximale bouwhoogte van 8 meter krijgen, is het nog mogelijk om op de verdieping slaapkamers te realiseren. Hierdoor zijn de woningen flexibel inzetbaar voor diverse doelgroepen. Het plan is in overeenstemming met de woonagenda en daarmee met het provinciaal beleid.
Regionaal plan stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020
Het regionaal plan stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020 is vastgesteld op 24 november 2005. De gemeente Wijchen werkte hier met 19 andere gemeenten samen in de voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen. Volgens het plan wil de stadsregio werken aan een aantrekkelijke, internationale concurrerende regio Arnhem Nijmegen. Het doel is bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor ´het goede leven´. Dit Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
De ontwikkeling van de woningen en zorgvoorzieningen in het plangebied (wat valt in Wijchen-Oost) is opgenomen in paragraaf 1.5 Lokaal: stimuleren en faciliteren. De doelstelling wordt als volgt beschreven: 'De (her)ontwikkeling van deze stadspoorten rond Arnhem en Nijmegen zijn belangrijke elementen in de beeldvorming, en daarmee van het imago van stad en regio. In combinatie met nieuwe stations RegioRial zijn dit gebieden met ruimte voor gevarieerde combinaties van werken, en in een aantal gevallen ook woon-werkcombinaties, leisure en voorzieningen. Nieuwe perspectieven bieden Wijchen-Oost, Winkelsteeg, Waalsprong ed. Dergelijke werkmilieus aan de stadsrand - zo mogelijk in combinatie met woningbouw en voorzieningen - geeft de stad een nieuw gezicht aan haar bewoners en bezoekers'.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gestelde ambities voor Wijchen-Oost. Er is hier ruimte voor de combinatie van woningbouw en voorzieningen. De voorgenomen bouw van vier levensloopbestendige woningen is in lijn met dit regionaal beleid.
Structuurvisie Wijchen 2009
De gemeente Wijchen heeft een structuurvisie opgesteld die op 2 juli 2009 is vastgesteld. Met de visie heeft de gemeente een instrument in handen waarmee vorm en inhoud wordt gegeven aan de verdere ontwikkeling van Wijchen in de komende jaren. De gemeente gaat uit van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.
Figuur 4.2 Woondoelstellingen gemeente Wijchen (bron: structuurvisie Wijchen)
Het plangebied is op de structuurvisie kaart, zie figuur 4.2 gesitueerd binnen het vlak "Nieuwbouwlocaties" (Huurlingsedam). In de afgelopen decennia heeft Wijchen een groeispurt doorgemaakt naar 40.000 inwoners, waarvan 32.000 inwoners in de kern Wijchen wonen. De komende twintig jaar wil de gemeente op een zorgvuldige manier doorgroeien. Hierbij wil de gemeente de bestaande kwaliteiten qua geluidbelasting, leefbaarheid en duurzaamheid continueren.
De gemeente kiest voor een concentratie van de bouwopgave voor de kern Wijchen, met als nieuwe uitbreidingslocaties Wijchen-West en het in ontwikkeling zijnde Huurlingsedam. In hoofdstuk 13.5 (Wonen) en 13.9 (Woon- en leefomgeving) van de structuurvisie staan enkele passages die direct invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheid in het plangebied.
Om de doelstellingen ten aanzien van wonen te realiseren wordt gekozen voor een structurele aanpak van het tekort aan huisvesting voor jongeren, starters en ouderen op korte termijn door deze groepen voorrang te geven in de verschillende woningbouwprogramma's. Met betrekking tot wonen wordt bij twee uitleglocaties, Huurlingsedam en Wijchen West met name ingezet op het ontwikkelen en afronden van twee grootschalige uitbreidingslocaties waarbij deze doelstellingen gelden.
Doorwerking in het onderhavige plan
De visie heeft twee gebieden aangewezen voor grootschalige woningbouw ontwikkelingen. De wijk Huurlingsedam betreft één van deze twee locaties en het plangebied maakt onderdeel uit van de Huurlingsedam. Daarnaast richt de structuurvisie op woningen waaraan een tekort aan huisvesting in de gemeente Wijchen aanwezig is. Levensloopbestendige woningen is een type woning waar een tekort aan is. Het onderhavige plan past derhalve binnen het beleid van de Structuurvisie Wijchen 2009.
Woonvisie 2025 Gemeente Wijchen
De woonvisie 2025 biedt voor het gemeentelijke woonbeleid een kwantitatief en kwalitatief kader voor de realisatie van woningen tot het met 2025. Nu de jaren van onophoudelijke groei voorbij is komt in de gemeente Wijchen de focus meer op een 'passende kwaliteit van wonen voor iedereen' te liggen. Dat betekent dat het niet gaat om de realisatie van pure aantallen woningen maar om het realiseren van geschikte woningen voor alle doelgroepen. In Wijchen is extra aandacht nodig voor onder andere jongeren en ouderen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor 'bewust wonen' waar het actief verhuizen naar een geschikte woning onder behoort en het realiseren van duurzame woningen. Bovendien vraagt realiseert de gemeente niet alle woningen zelf, maar laat deze opgave deels over aan de markt.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In het onderhavige plan worden 4 woningen binnen bestaand stedelijk gebied door een marktpartij gerealiseerd. Deze woningen betreffen levensloopbestendige woningen. In levensloopbestendige woningen zijn alle primaire leefruimten als (tenminste 1) slaapkamer, keuken, badkamer en woonkamer op één woonlaag aanwezig zodat 'vitale senioren' in de woningen kunnen blijven wonen. In het geval van de onderhavige grondgebonden woningen betreft dit de begane grond. Op de in verhouding kleine verdieping liggen uitsluitend leefruimten die niet nodig zijn voor de dagelijkse woonrituelen. Onderhavig plan voldoet derhalve aan de wens uit de woonvisie om woningen voor ouderen te realiseren, bewuste woningen te realiseren (bewoners kunnen in de woningen blijven wonen) en om het realiseren van de woningen aan de markt over te laten. Daarnaast is het aantal woningen geschikt voor ouderen in de wijk Huurlingsedam nog relatief laag. Het onderhavige plan past derhalve binnen het beleid van de woonvisie.
Kleinschalige woningbouwinitiatieven Wijchen
De gemeente Wijchen heef besloten om tot 2025 een woningcontingent van 80 woningen te reserveren voor kleinschalige woningbouwinitiatieven vanuit de markt. Een woningbouwinitiatief bestaat uit maximaal 4 woningen. De gemeente heeft hiervoor beoordelingscriteria vastgesteld die uit de volgende twee hoofduitgangspunten bestaan; ruimtelijke kwaliteit en behoefte.
Doorwerking in het onderhavige plan
Beoordelingskader ruimtelijke kwaliteit:
Behoefte:
Conclusie
Omdat het plan voldoet aan beoordelingskader 'Kleinschalige woningbouwinitiatieven' heeft de gemeente besloten medewerking te verlenen aan onderhavig plan.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieu hygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
In het plangebied wordt een voormalige agrarische onderneming gesloopt en wordt een woning herbouwd. Daarnaast wordt op een deel van gronden die in de huidige situatie in gebruik zijn voor agrarische doeleinden (weiland) aangewend voor levensloopbestendige woningen. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve verplicht. Ten behoeve van het onderhavige plan is een onderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.
Conclusie bodemonderzoek
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoek locatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieu hygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande bestemmingsplanwijziging en de geplande herinrichting van de locatie.
Mocht bij herinrichting van de locatie grond vrijkomen dan wordt aanbevolen deze grond op eigen locatie te hergebruiken. Bij toepassing van de grond in een werk elders, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Op basis van de bekende gegevens is een indicatieve toetsing uitgevoerd. Hieruit blijkt dat eventueel vrijkomende grond voldoet aan de achtergrondwaarden en derhalve zonder beperkingen toegepast kan worden. De daadwerkelijke kwaliteit van eventueel af te voeren grond zal middels een partijkeuring vastgesteld moeten worden en kan afwijken van de indicatieve toetsing.
De gestelde hypothese dat de locatie als "onverdacht" beschouwd kan worden ten aanzien van chemische parameters is niet juist gebleken op basis van de aangetoonde verhoogde concentraties aan barium en koper in het grondwater. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieu hygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoek locatie. Bovendien vormen de gemeten concentraties (grondwater) geen belemmering voor de geplande bestemmingsplanwijziging en de geplande herinrichting van de locatie.
In de waterparagraaf van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang om te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze paragraaf wordt uiteengezet in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding en de waterveiligheid. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen van de waterhuishoudkundige doelstellingen.
Beleid
Er zijn veel beleidstukken over water vastgesteld. Zowel provincie, waterschap als gemeente stellen waterbeleid vast.
Het gemeentelijk waterbeleid (strategische waternota en uitvoeringsplan) omvat thema's en uitgangspunten voor een meer duurzaam waterbeheer binnen de gemeente Wijchen. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie. Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk Rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor riolering. Het GRP is gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
De gemeente Wijchen valt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Het waterschap geeft in het kader van de Waterwet vergunning af voor lozing van op het oppervlaktewater en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen. De gemeente is verantwoordelijk voor de verlening en handhaving van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer.
Op grond van de Waterwet (art 3.5 en 3.6) heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen dan wel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap. Daarnaast heeft de gemeente op grond van de Wet milieubeheer (art. 10.33) de zorgplicht voor het inzamelen en transporteren van het stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt, naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet.
Huidig watersysteem
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in afwateringsgebied Citters 1 en in peilvak CIT02b met een streefpeil van +5,50 m NAP. De waterpeilen worden gereguleerd door een stuw ter hoogte van de Ruffelseweg / Nieuwe Lagestraat met een stuwpeil van +5,40 m NAP. Ten zuiden van de bestaande nieuwbouw (Huurlingsedam fase 1) ligt een brede waterpartij die onderdeel uit maakt van het Wijchens Meer en betreft een zogenaamde A-watergang. Deze waterpartij is bij de ontwikkeling van fase 1 vergroot met 2,5 ha. In de wijk 'Huurlingsedam, fase 1' liggen twee lange wadi's die het overtollige water bij een regenbui uit de wijk vasthouden. Deze wadi staan grotendeels droog en na een regenbui is na 24 uur het water weer in de boden geïnfiltreerd of afgevoerd. Deze wadi's zijn overigens in de legger van het waterschap onterecht afgebeeld als B-watergangen. De gemeente Wijchen heeft reeds tegen deze foutieve weergave geageerd.
Figuur 4.1: uitsnede legger waterschap Rivierenland
Grondwater
Op basis van boringen en de aangetroffen grondwaterstanden, die in het kader van Huurlingsedam fase 2 zijn uitgevoerd, lijkt het grondwater op circa +5,70 m NAP aanwezig te zijn. Dit is circa 0,20 m boven het peil van het oppervlaktewater.
Rioleringsstelsel
Zowel in de Mandenmaker als in de Huurlingsedam (straat) ligt een openbaar afvalwaterriool waarop kan worden aangesloten. Iedere woning dient over een afzonderlijke afvalwateraansluiting te beschikken. Hemelwater moet in het plangebied zelf worden opgevangen.
Beoogde situatie
Rioleringsstelsel
Vuilwater wordt aangesloten op het gemeentelijke vuilwaterriool langs de bestaande wegen. Hemelwater wordt in het plangebied opgevangen.
Wateroverlast ontwatering / drooglegging
Bij de inrichting van Huurlingsedam fase 1 en 2 is de inrichting van het plangebied afgestemd op de geohydrologische situatie ter plaatse. Omdat onderhavig plan een inbreidingslocatie betreft gaan wij er van uit dat deze gegevens ook voor het onderhavige plangebied gebruikt kunnen worden.
Op basis van geplaatste boringen, de aangetroffen grondwaterstanden en de GHG vanuit het MORIA-model zijn weg- en vloerpeilen bepaald. Om aan de ontwateringseis te voldoen wordt het minimale wegpeil+7,20 m NAP zodat wordt aangesloten op de omliggende wegen. Het maaiveld ligt conform de AHN reeds tussen de 7,4 tot 8,6 meter +NAP. Bij een GHG van +5,50 m NAP en een minimaal maaiveld van +7,4 m NAP wordt voldaan aan de droogleggingseis.
Toename van verharding
In het onderhavige plan worden 4 levensloopbestendige woningen gerealiseerd. De onderstaande tabel geeft de verhardingstoename weer.
Verharding | Hoeveelheid (m²) |
Woningen (200 m² per woonkavel) | 800 m² |
Parkeerkoffer | 350 m² |
Totaal | 1.150 m² |
Waterbergingsopgave
Per hectare verharding dient volgens de standaard rekenregels van het waterschap een retentie met een capaciteit van 436 m³ te worden gerealiseerd. In het onderhavige plan dient derhalve rekening te worden gehouden met 50,14 m³ aan waterberging. Gezien de plaatselijk gunstige GHG behoort het graven van een sloot tot de mogelijkheden. Het plangebied bevat meer dan voldoende ruimte om deze sloten te graven. In onderhavig plan wordt aan de achterzijde aan sloot gegraven. De sloot heeft een lengte van circa 55 meter, een diepte van 1,3 meter en een talud van 1:1 en heeft meer dan voldoende capaciteit (71,5 m³ tot insteek) om het hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak van de nieuwe woningen op te kunnen vangen en in de bodem te laten infiltreren. Het hemelwater afkomstig van de verharde oppervlakken kunnen middels HWA-afvoerpijpen op deze sloot worden afgekoppeld. Bovendien wordt in het kader van het onderhavige plan het verharde oppervlak in de vorm van de agrarische opstallen gesloopt en niet meer teruggebouwd. Hier wordt derhalve meer infiltratie oppervlak gecreëerd.
Figuur 4.2: mogelijke oplossingen realisatie waterberging
Watertoets
De uitvoering van de digitale watertoets leverde de volgende conclusie op:
Wij adviseren positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met natuur en waterberging. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland.
Conclusie
Indien rekening wordt gehouden met de maatregelen in deze watertoets vormt het aspect water geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Gemeente Wijchen
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. De gemeente heeft voor het eigen grondgebied beleid vastgesteld in de vorm van een 'archeologische beleidskaart'. Het plangebied heeft op deze kaart een 'hoge archeologische verwachtingswaarde'. Binnen deze bestemming dient een onderzoek uitgevoerd te worden indien graafwerkzaamheden plaats vinden met een groter oppervlak dan 60 meter. Daar is in het onderhavige plan sprake van. Er is dan ook een onderzoek uitgevoerd in de vorm van een proefsleuven onderzoek. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is als bijlage opgenomen.
Conclusie archeologisch onderzoek
De vondsten duiden op de aanwezigheid van een vindplaats. Het gaat hierbij om vondstmateriaal dat geïnterpreteerd is als nederzettingsafval dat zich niet meer in primaire context bevindt maar door egalisatie en erosie is verplaatst. Dit vondstmateriaal is vrijwel uitsluitend in een opgevulde depressie is gevonden. Ter plaatse van het hoogste deel van het plangebied is het bodemprofiel tot de BC-horizont of tot in C-horizont verstoord. Dit wordt als reden gezien dat de nederzettingsporen, die juist op dit deel verwacht werden zijn verdwenen. Nederzettingsporen worden behoudens diepe kuilen of waterputten worden in het plangebied niet meer verwacht.
Omdat geen archeologische waarden meer worden verwacht, kan het gebied door de gemeente worden vrijgegeven. De dubbelbestemming archeologie wordt ter plaatse van het plangebied niet meer opgenomen. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011) In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio’s te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Ten behoeve van het onderhavige plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd inclusief veldbezoek. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie weergegeven. Het gehele onderzoek is als bijlage opgenomen.
Conclusie quickscan flora en fauna onderzoek
De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten4 geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en (beschermde) grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingslocatie, nestelen er vogels in de te slopen bebouwing, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en bezetten vleermuizen een verblijfplaats in de te slopen woning. Het plangebied vormt een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten.
Van de meeste vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Er nestelen echter ook huismussen in de te slopen woning. Nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd en mogen alleen met een ontheffing beschadigd en vernield worden. Om de functie van de woning voor huismussen exact in beeld te krijgen is aanvullend onderzoek in het voorjaar verplicht.
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezet, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden'’ en het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om rekening te houden met de ecologie van deze soorten en geen amfibieën in winterrust te storen en geen nesten met jonge grondgebonden zoogdieren te beschadigen/vernielen.
De woning lijkt qua bouwwijze en staat van onderhoud, geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten als gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn strikt beschermd en mogen alleen met een ontheffing beschadigd en vernield worden. Omdat de aanwezigheid van een verblijfplaats op basis van het uitgevoerde onderzoek niet uitgesloten kan worden, is nader onderzoek naar de functie van de woning voor vleermuizen verplicht. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden conform het vleermuisprotocol.
Het plangebied behoort niet het Natuurnetwerk Nederland en ligt op enige afstand van gronden die tot Natura2000 behoren. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Nader soortenonderzoek, conclusie
In 2019 is een erf aan de Huurlingsedam 64 te Wijchen onderzocht op de aanwezigheid van nestelende huismussen en steenuilen en de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat huismussen in het dakvlak van de woning nestelen (drie nesten). Omdat de nesten van de huismus jaarrond beschermd zijn, dient ontheffing aangevraagd te worden, voordat de woning gesloopt mag worden. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in de bebouwing en er nestelen geen steenuilen in het plangebied. Het onderzoek is conform de toepasbare onderzoeksprotocollen (vleermuizen, huismus, steenuil) uitgevoerd onder gunstige weersomstandigheden.
Het onderzoek is als bijlage opgenomen.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen (woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen etc.), die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.
In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied.
In situaties waarbij de Wgh niet van toepassing is (bijvoorbeeld rondom 30 km/u wegen of bij bedrijven die niet zijn gelegen op Wgh-gezoneerde bedrijventerreinen) is de bescherming tegen geluid in de Wro in het kader van "een goede ruimtelijke ordening" geregeld.
Geluidsgevoelige objecten
In het onderhavige plan worden geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Er dient derhalve te worden beoordeeld of deze objecten zijn gelegen binnen de onderzoekszone van geluidsbronnen.
Geluidsbronnen
In de omgeving zijn meerdere wegen gelegen die mogelijkerwijs relevant zijn voor het onderhavige plan. Er is van rechtswege een zone gelegen langs iedere weg, met uitzondering van woonerven en 30 km/u gebieden. Voor alle woningen en geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van die weg liggen, moet de geluidsbelasting als gevolg van verkeerslawaai berekend worden. Voor het plangebied geldt dat de locatie binnen de bebouwde kom ligt waar een maximumsnelheid van 30 km/uur aan de orde is. Conform de Wet geluidhinder is een onderzoek niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai gewenst zijn.
De wegen in de omgeving waar harder gereden mag worden dan 30 km/u betreft de Huurlingsedam en de N324. Dit N324 betreft een autoweg met 2 rijstroken. Voor deze weg geldt een onderzoekszone van 250 meter. Het plangebied ligt op een afstand van 260 meter. Het plangebied grenst aan de Huurlingsedam en bevindt zich derhalve binnen de onderzoekszone van 200 meter. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve noodzakelijk. In dit onderzoek zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de omliggende 30 km/u wegen meegenomen.
Conclusie akoestisch onderzoek
In het akoestisch onderzoek zijn de geluidscontouren van de omliggende wegen berekend. In de onderstaande figuur zijn deze contouren weergegeven.
Figuur 4.3: geluidscontouren
In de bovenstaande figuur is de ligging van de 48 dB (voorkeursgrenswaarde) contour en de 63 dB (maximale ontheffingswaarde) contour weergegeven.
Ter plaatse van de te realisaeren woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens overschreden. Ter hoogte van de bestaande woning reikt de 48 dB contour tot aan de gevel. De voorkeursgrenswaarde wordt ook ter plaatse van deze bestaande woning niet overschreden. Bij herbouw van deze woning dient rekening te worden gehouden met de geluidscontour. Het bouwvlak biedt hier echter meer dan voldoende ruimte voor.
Het aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De Wet Luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL bevat enerzijds alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren. De positieve effecten (maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren) overtreffen de negatieve effecten (ruimtelijke projecten die de luchtkwaliteit verslechteren). Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Doorwerking in het onderhavige plan
In het plangebied worden vier woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het onderhavige plan ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekende mate'. Geconcludeerd kan worden dat onderhavige plan niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Naast de effecten van het onderhavige plan op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een 'goed woon- en leefklimaat' ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een 'goed woon- en leefklimaat' zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM, NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.
Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 & PM 2,5 en stikstofdioxide NO² ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2015 bedraagt de achtergrondbelasting respectievelijk 18,3 µg/m³, 11,7 µg/m³ en 17,8 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³ voor PM10 en NO² en 25 µg/m³ voor PM2,5.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van het onderhavige plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Doorwerking in het onderhavige plan
Type omgeving
De omgeving typeert zich als een rustige woonwijk. Hierdoor kunnen de richtafstanden niet met 1 stap worden verkleind.
Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit
Woningen betreffen milieuhinder gevoelige objecten. Bij de realisatie van de woningen dient derhalve rekening te worden gehouden met de bestaande milieubelastende activiteiten in de omgeving. Deze bedrijven mogen namelijk niet in de bedrijfsvoering worden belemmerd en ter plaatse van de te realiseren woningen dient sprake te zijn van een 'goed woon- en leefklimaat'. Woningen betreffen geen milieubelastende activiteit. De invloed van de woningen op de omgeving hoeft derhalve niet te worden beoordeeld.
Omliggende functies met milieuzoneringen
De omgeving kenmerkt zich als rustige woonwijk. De woonwijk bestaat, logischerwijs, uit woningen. In de omgeving is slechts één andere functie gelegen. Aan Huurlingsedam 33 is een agrarische onderneming in de vorm van een melkveehouderij gelegen.
Onderhavig plan als milieuhinder gevoelige functie
Als gevolg van de realisatie van de woningen mag de melkveehouderij niet in de bedrijfsvoering worden belemmerd. Bovendien dient ter plaatse van de woningen sprake te zijn van een 'goed woon- en leefklimaat'. Voor agrarische bedrijven is niet de VNG-publicatie leidend maar de 'Wet geurhinder en veehouderij' (en het Activiteitenbesluit). Conform wetgeving bedraagt de minimale afstand tussen een gevoelig object in de bebouwde kom en een melkveehouderij minimaal 100 meter. De afstand tussen de grens van het onderhavige plangebied en het bouwvlak van de melkveehouderij bedraagt circa 105 meter. De wettelijk aan te houden afstand wordt derhalve niet overschreden. Hiermee is ook sprake van een 'goed woon- en leefklimaat' ter plaatse van de te realiseren woonfuncties.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vorm geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6-contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Doorwerking in het onderhavige plan
Aan hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. In navolgende afbeelding is de risicokaart weergegeven. Hierop is onder andere informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Ook is er informatie opgenomen over risico's van luchtvaartongevallen, ongevallen op het wegen-, spoorwegen- en waterwegennet en overstromingen met water en dergelijke.
Figuur 4.2: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen. De meest in de nabijheid gelegen risicobron betreft de N324. De afstand tot deze weg bedraagt circa 260 meter. Overeenkomstig het Bevt (artikel 8, lid 1) en de HART (paragraaf 2.1) hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een transportroute voor gevaarlijke stoffen ligt. Daarnaast betreft de N324 (Graafseweg) op grond van de risicokaart en gegevens van Rijkswaterstaat geen route voor gevaarlijke stoffen. Een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet benodigd. De volgende risicobron betreft de Mixed Hockeyclub Wijchen op een afstand van circa 950 meter waar een propaantank is gelegen. De veiligheidsafstand voor deze propaantank bedraagt op grond van het Activiteitenbesluit slechts 25 meter.
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
De voorgenomen ontwikkeling maakt een toevoeging van vier wooneenheden binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Toetsing van het onderhavige plan
Kenmerken van de activiteit
Het plan omvat een stedelijke ontwikkeling in de vorm van de realisatie van maximaal vier woningen in bestaand stedelijk gebied en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op het beperkte bouwplan kan worden gesteld dat het onderhavige plan niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van het onderhavige plan ten aanzien van onder andere de aspecten 'bodem', 'flora en fauna', 'erfgoed' en 'water' zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom, omgeven door met name woningen en buitengebied. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden wordt in het uitgevoerde ecologische onderzoek het volgende opgemerkt:
Natura-2000 & GNN
Het plangebied behoort niet het Gelders Natuurnetwerk (Natuurnetwerk Nederland) en ligt op enige afstand van gronden die tot Natura2000 behoren. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
De voorgenomen ontwikkeling betreft een op zichzelf staande ontwikkeling en heeft geen samenhang met andere activiteiten in de omgeving.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van het onderhavige plan hebben betrekking op de aspecten 'bodem', 'flora en fauna', 'erfgoed' en 'water'. Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het onderhavige plan is naar al deze aspecten onderzoek verricht. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat het onderhavige plan milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht. De gemeente Wijchen dient voor de publicatie van het onderwerp bestemmingsplan een besluit nemen dat het uitvoeren van een MER niet noodzakelijk is.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een
plan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
Het besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De reslutaten van het overleg worden, indien beschikbaar en/of noodzakelijk, nader uiteengezet. Ook de resultaten van de inspraak dan wel ter visie legging worden hier uiteengezet wanneer deze beschikbaar zijn. Eventuele ingekomen overlegreacties worden beoordeeld en verwerkt.
Aangezien dit plan geen provinciaal als nationaal belang heeft is dit plan niet voorgelegd aan de provincie in het kader van art 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Het waterschap Rivierenland is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit kwam een positief antwoord. Tevens is het plan opgestuurd naar het waterschap.
Ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Eén ieder is in deze periode in de gelegenheid gebracht zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Meerdere zienswijzen zijn ingediend en alle zienswijzes zijn weerlegt. Op 29 oktober 2020 is dit bestemmingsplan vastgesteld
Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De systematiek van de regels en de verbeelding is gebaseerd op het bestemmingsplan 'Huurlingsedam, fase 2'.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels
In het bestemmingsplan komen de enkelbestemmingen 'Wonen 1', 'Wonen 2' en 'Agrarisch' voor.
Wonen 1
De bestemming 'Wonen' is gericht op de woonfunctie, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden en bed & breakfast. Binnen deze bestemming zijn de vier levensloopbestendige woningen toegestaan. De regeling omvat een ruim bouwvlak waarbinnen woningen zijn toegestaan met een relatief fors oppervlak op de begane grond zodat alle primaire ruimten in deze bouwlaag gerealiseerd kunnen worden. Het oppervlak van de verdieping is in verhouding tot de begane grond echter ingeperkt.
Wonen 2
Ter plaatse van de bestemming Wonen 2 is in de huidige situatie de bestaande woning gelegen. Binnen deze bestemming is een vrijstaande woning toegestaan met een maximum inhoud van 750 m³ dan wel de bestaande inhoud.
Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' ligt over de overige gronden. Binnen de bestemming 'Agrarisch' kan het huidige gebruik (weiland) worden voortgezet. Er zijn geen gebouwen toegestaan.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet erop toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Slotregels
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.