Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Houtsestraat naast Lepona te Balgoij
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0296.BGBHOUTSESTRAAT10-OW01
1 Inleidende regels
  
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 PLAN:
het bestemmingsplan Houtsestraat naast Lepona te Balgoij met identificatienummer NL.IMRO.0296.BGBHOUTSESTRAAT10-OW01 van de gemeente Wijchen.
 
1.2 BESTEMMINGSPLAN:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
 
1.3 AAN HUIS VERBONDEN BEDRIJF
een bedrijf dat aan het buitengebied is gerelateerd, zoals hoveniersbedrijven, dierenklinieken, dierenpensions en producten en/of diensten levert aan particulieren of niet-agrarische bedrijven;
 
1.4 AAN HUIS VERBONDEN BEROEP:
een beroep, waarvan de activiteiten niet publiekgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
 
1.5 AANDUIDING:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.6 AANDUIDINGSGRENS
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 AARDKUNDIGE WAARDE
gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten;
 
1.8 AFHANKELIJKE WOONRUIMTE
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
 
1.9 ARCHEOLOGISCHE WAARDEN
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
 
1.10 BEBOUWING
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.11 BED & BREAKFAST
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, met een absoluut maximum van zeven overnachtingen, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;
 
1.12 BEDRIJFSGEBOUW
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
 
1.13 BESTAAND
  • bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
  • werken of werkzaamheden: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel toegestaan krachtens omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.14 BESTEMMINGSGRENS
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 BESTEMMINGSVLAK
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 BEVOEGD GEZAG
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
 
1.17 BIJGEBOUW
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat hetzij functioneel hetzij door zijn situering of afmeting ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zoals een garage, berging of hobbyruimte;
 
1.18 BOUWEN
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.19 BOUWGRENS
de grens van een bouwvlak;
 
1.20 BOUWPERCEEL
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.21 BOUWPERCEELGRENS
een grens van een bouwperceel;
 
1.22 BOUWVLAK
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.23 BOUWWERK
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
1.24 BOUWWIJZE
de wijze van bouwen van een woning, waarbij:
  • onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  • onder gestapeld wordt een gebouw verstaan, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  • onder twee-aaneen wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  • onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;
 
1.25 CULTUURHISTORISCHE WAARDE
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.26 DETAILHANDEL
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.27 ESCORTBEDRIJF
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
 
1.28 EXTENSIEF RECREATIEF MEDEGEBRUIK
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;
 
1.29 EXTENSIEVE DAG- EN VERBLIJFSRECREATIEVE VOORZIENINGEN
dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen die aansluiten bij het agrarisch bedrijf of bij de natuur- en landschapsbeleving van het landelijk gebied;
 
1.30 GEBOUW
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.31 HOOFDGEBOUW
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, inclusief daarbij behorende aan- en uitbouwen;
 
1.32 HUISHOUDEN
één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn;
 
1.33 KLEINE WINDTURBINE
windturbine bedoeld voor het leveren van stroom aan de/het ter plaatse aanwezige woning/bedrijf, waarbij reststroom aan het net doorgezet kan worden. De windturbine heeft een ashoogte van niet meer dan 15 meter en een tiphoogte van niet meer dan 20 meter;
 
1.34 LANDSCHAPPELIJKE WAARDE
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
 
1.35 LEVENSLOOPGESCHIKTE GRONDGEBONDEN WONING
een woning die geschikt is voor bewoning in alle levensfasen. De woning is rollator toe- en doorgankelijk voor mensen met een lichamelijke beperking. Alle primaire leefruimten (woonkamer, keuken, slaapkamer, badkamer, toilet) bevinden zich op de begane grond. De leefruimten zijn zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein zo veel mogelijk drempelloos toegankelijk.
 
1.36 MANTELZORG
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een op dat perceel wonende huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
 
1.37 NATUURWAARDE
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
 
1.38 NEVENACTIVITEIT
activiteiten die in ruimtelijke en/of bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale bedrijfsactiviteiten op een bouwperceel;
 
1.39 OMGEVINGSVERGUNNING
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.40 OVERKAPPING/ CARPORT
een dakconstructie, vrijstaand met maximaal één wand, dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.41 PAARDENBAK
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.42 PERMANENTE BEWONING
bewoning van een bouwwerk waarbij sprake is van gebruik van het object als hoofdverblijf zoals bedoeld in de wet GBA en/of er geen sprake is van een hoofdverblijf elders;
 
1.43 SEKSINRICHTING
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.44 VLOEROPPERVLAK(TE)
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
 
1.45 VRIJSTAAND BIJGEBOUW
een bijgebouw, dat fysiek geheel los staat van enig ander gebouw, dan wel slechts met een ander gebouw verbonden is door een bouwwerk geen gebouw zijnde, zoals een overkapping of pergola;
 
1.46 WATERHUISHOUDKUNDIGE DOELEINDEN
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;
 
1.47 WATERGANG
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;
 
1.48 WET ALGEMENE BEPALINGEN OMGEVINGSRECHT
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan;
 
1.49 WET GELUIDHINDER
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.50 WET MILIEUBEHEER
Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.51 WET RUIMTELIJKE ORDENING
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.52 WONEN
het verblijven van één huishouden in een woning.
 
1.53 WONING/ WOONEENHEID
een complex van fysiek aan elkaar verbonden ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
 
1.54 WONINGWET
Wet van 29 augustus 1991 , (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
 
1.55 WOONGEBOUW
een gebouw ten behoeve van woondoeleinden, bestaande uit twee of meerdere wooneenheden;
   
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 DE AFSTAND VAN EEN GEBOUW TOT DE PERCEELSGRENS:
de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;
 
2.2 BEBOUWD(E) OPPERVLAK(TE) VAN EEN BOUWPERCEEL:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 DE DAKHELLING:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 DE GOOTHOOGTE VAN EEN BOUWWERK:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In voorkomende gevallen wordt de druiplijn bepaald overeenkomstig het hieronder staande.
 
 
2.5 DE INHOUD VAN EEN BOUWWERK:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 DE BOUWHOOGTE VAN EEN BOUWWERK:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.7 DE OPPERVLAKTE VAN EEN BOUWWERK:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 DE HOOGTE VAN EEN WINDTURBINE:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
 
2.9 PEIL:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - 1
 
3.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
 
3.1.1 ALGEMEEN
De voor "Wonen - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - levensloopgeschikte grondgebonden woning’ zijn uitsluitend levensloopgeschikte grondgebonden woningen toegestaan;
  3. beroep of bedrijf aan huis;
  4. na een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.5.1, recreatieve voorziening in de vorm van bed & breakfast;
  5. waterhuishoudkundige doeleinden;
een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals perceelontsluitingen, tuinen en erven en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
 
3.1.2 NADERE DETAILLERING VAN DE BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
in het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
 
a Aantal woningen
Er worden 2 bouwvlakken toegevoegd waarbij in elk bouwvlak één woning gebouwd mag worden. In totaal worden er twee nieuwe vrijstaande levensloopgeschikte grondgebonden woningen toegevoegd.
 
b Aan huis verbonden beroep
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij bijbehorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een niet-publieksgerichte beroepsactiviteit aan huis toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het (mede) ten behoeve van een aan huis verbonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak maximaal 40 % van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 80 m2;
  2. degene die de activiteit in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de activiteit mag niet leiden tot gebruik van extra parkeerruimte binnen het openbare gebied;
  4. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden; hieronder worden niet begrepen handelsactiviteiten via het internet;
  5. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen niet zijn toegestaan;
  6. De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.
 
c Aan huis verbonden bedrijf
Aan huis verbonden (bedrijfs)activiteiten zijn niet toegestaan, behoudens na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.5.3.
 
d Duurzame energie
De opwekking van duurzame energie is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie.
 
3.2 BOUWREGELS
3.2.1 TOEGESTANE BEBOUWING
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
3.2.2 SITUERING
Indien in een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangeduid zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".
 
3.2.3 MAATVOERING
Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:
 
Hoofdgebouw van de woning  
Max.  
goothoogte
3 m;
bouwhoogte
8,5 m;
inhoud  
800 m3;
 
Bijgebouwen bij woning  
Max.  
gezamenlijk oppervlakte per woning  
120 m2
goothoogte
3 m;
(nok)hoogte  
6 m;
 
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
Max.  
hoogte erfafscheidingen  
2 m  
hoogte carports c.q. overkappingen  
3 m tenzij een afwijkende maximum bouwhoogte is toestaan  
oppervlakte van een carport c.q. overkapping  
20 m2  
hoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde  
6 m  
oppervlakte paardenbakken  
1200 m2 tezamen met het deel dat eventueel binnen de agrarische bestemming is gesitueerd  
 
3.2.4 ZWEMBADEN
In afwijking van het bepaalde in 3.2.3 geldt voor zwembaden, niet zijnde een gebouw, dat:
  1. deze uitsluitend op het zij- en/of achtererf worden gebouwd;
  2. de hoogte maximaal 1 m bedraagt;
  3. de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
  4. de oppervlakte maximaal 50 m² bedraagt;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken op het zij- en achtererf maximaal 50% van de oppervlakte van dat zij- en achtererf bedraagt.
 
3.2.5 ONDERGRONDS BOUWEN
Ondergrondse ruimten (kelders) bij woningen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag en mogen uitsluitend worden gesitueerd onder de woning (met inbegrip van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) dan wel tot maximaal 25 m2 buiten de woning, alsmede onder de vrijstaande bijgebouwen.
 
3.2.6 VOORWAARDELIJKE VERPLICHTING HYDROLOGISCH NEUTRAAL BOUWEN
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient hydrologisch neutraal gebouwd te worden conform het gemeentelijk beleid. Al het hemelwater dient op eigen terrein te worden verwerkt en mag niet afstromen naar een naburig perceel. De te realiseren voorzieningen dienen op het eigen terrein aangebracht te worden. Deze hydrologische voorzieningen dienen daarna in stand te worden gehouden.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 onder a voor een andere norm en / of andere methode om te voorzien in de omgang met het regenwater.
 
3.2.7 VOORWAARDELIJKE VERPLICHTING HOOGTE VLOERPEIL
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient het vloerpeil van de begane grond op minstens 1,30 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangehouden worden.
  2. Het vloerpeil van de woningen dient op minimaal 8,05 meter te komen (0,15 meter boven hoogte rijbaan Houtsestraat).
 
3.3 AFWIJKEN VAN DE BOUWREGELS
3.3.1 OMGEVINGSVERGUNNING MAATVOERING
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 teneinde de voorgeschreven goot- en bouwhoogte met 10% van de voorgeschreven hoogte te verhogen.
 
3.3.3 OMGEVINGSVERGUNNING KLEINE WINDTURBINES
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 teneinde binnen het bestemmingsvlak de oprichting van 1 kleine windturbine ten behoeve van (aanvullende) stroomverziening op het betreffende perceel mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de ashoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 15 m;
  2. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer bedragen dan 20 m;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. de omgevingsvergunning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 genoemde waarden.
 
3.4 SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS
3.4.1 VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN PARKEERPLAATSEN
Het gebruik van de woningen, zoals beschreven in de bestemming 'Wonen', is pas toegestaan indien en zolang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De 6 parkeerplaatsen zoals in de landschappelijke inpassing zijn getekend zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels moeten voor gebruik van de woningen aangelegd zijn.
 
3.4.2 VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN LANDSCHAPPELIJKE INPASSING
Het gebruik van de woningen, zoals beschreven in de bestemming 'Wonen', is pas toegestaan indien en zolang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de landschappelijke inpassing zoals deze is opgenomen in bijlage 1 van deze regels moet binnen drie jaar na het verlenen van de eerste omgevingsvergunning voor bouwen voor de woningen zijn aangelegd en vervolgens in stand worden gehouden.
 
3.4.3 VOORWAARDELIJKE VERPLICHTINGEN STRIJDIG GEBRUIK
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen, het gebruiken en/of het laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
  1. vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  2. een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit.
 
3.5 AFWIJKEN VAN DE GEBRUIKSREGELS
3.5.1 OMGEVINGSVERGUNNING BED & BREAKFAST
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in 3.1.1 onder d. teneinde een bed & breakfastvoorziening voor maximaal 8 personen in maximaal 4 kamers toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. deze nevenactiviteit is enkel in de (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bijgebouwen toegestaan;
  2. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;
  3. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  4. ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 8 (éénpersoons)bedden toegestaan;
  5. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;
  6. er wordt een nachtregister bijgehouden;
  7. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven;
  8. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  9. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  10. de nevenactiviteit mag niet leiden tot overbelasting van het bestaande afvalwatersysteem;
  11. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
 
3.5.2 OMGEVINGSVERGUNNING MANTELZORG
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.3 en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hieromtrent advies aan een onafhankelijk terzake deskundige instantie;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen; met dien verstande dat de maximale oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 120 m² mag bedragen;
  4. er dient gebruik te worden gemaakt van het dichtst bij de hoofdwoning gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw/bedrijfsgebouw meer geschikt is;
  5. de afhankelijke woonruimte dient te worden bewoond door degene(n) die de zorg nodig heeft/ hebben;
  6. de voorziening dient te voldoen aan de eisen van het bouwbesluit;
  7. zakenrechtelijke splitsing is niet toegestaan;
  8. de afhankelijke woonruimte mag geen eigen perceelsontsluiting hebben;
  9. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
 
3.5.3 OMGEVINGSVERGUNNING AAN HUIS VERBONDEN BEDRIJFSACTIVITEIT
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.3 voor de uitoefening van een aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. het ten behoeve van de aan huis gebonden (bedrijfs)activiteit in gebruik te nemen vloeroppervlak bedraagt maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning en/of de bijgebouwen met een maximum van 80 m²;
  2. degene die de activiteiten in de woning en/of de bijgebouwen uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  3. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;
  4. het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;
  6. vanaf de openbare weg zichtbare excessieve reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  7. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  8. de activiteit mag niet leiden tot overbelasting van het bestaande afvalwatersysteem.
 
 
Artikel 4 Waarde – Archeologie - 3
 
4.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een middelhoge archeologische verwachting.
 
4.2 BOUWREGELS
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1000 m² dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. In afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder bestaande ondergrondse kelders), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
    4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. Indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4, blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
 
4.3 OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET UITVOEREN VAN WERK, GEEN BOUWWERK ZIJNDE, OF WERKZAAMHEDEN
4.3.1 OMGEVINGSVERGUNNINGSPLICHT
Onverminderd het in de Monumentenwet bepaalde is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, diepploegen, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard, boom- of fruitteelt of diepwortelende beplanting.
  2. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. aanleggen van leidingen;
  4. verlagen van de waterstand.
 
4.3.2 UITZONDERINGEN
Het onder 4.3.1 opgenomen verbod geldt niet:
  1. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen, drainage, kabels, leidingen en beplantingen voor zover deze werkzaamheden zich beperken tot reeds geroerde gronden;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik, waaronder de aanleg van teeltondersteunende voorzieningen;
  4. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 1000 m².
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  7. voor werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering zijn of legaal kunnen worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  8. ingeval op grond van de Monumentenwet een vergunning is vereist.
 
4.3.3 VERLENING
  1. De onder 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  2. Indien het rapport of andere beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
4.3.4 VOORWAARDEN
Overeenkomstig het in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
 
4.4 WIJZIGINGSBEVOEGDHEID
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 op te nemen, indien uit nader onderzoek blijkt, dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
  
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied
 
5.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING
5.1.1 ALGEMEEN
De voor Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en versterking van de cultuurhistorische waarden.
 
5.1.2 NADERE DETAILLERING VAN DE BESTEMMING
De cultuurhistorisch waardevolle gebieden als bedoeld in 2.1.1 betreffen de gebieden die zijn opgenomen in de Cultuurhistorische waarderingskaart, zoals deze is opgenomen in de bijlage bij dit parapluplan, en zijn aangeduid als cultuurlandschappelijke waardering zeer hoog, hoog en middelhoog. De waardering van deze gebieden is gebaseerd op de beleidsnota 'Samen in verscheidenheid' en in Bijlage 5 nader beschreven.
a Oude bebouwingslinten en historische wegen en waterlopen
Onder de gebieden zoals genoemd in 5.1.2 bevinden zich ook de oude bebouwingslinten en de belangrijkste (historische) doorgaande wegen en waterlopen. De cultuurhistorische waarden van deze gebieden bestaan uit:
  • de mate van visueel-ruimtelijke relatie met de (agrarische) percelen en het onderscheid daarin tussen de verschillende landschapstypen (open, half-open of gesloten);
  • de overwegend agrarische oorsprong van de bebouwing in de linten;
  • de maat en schaal van de bebouwing;
  • de variatie van rooilijnen en bouwmassa's langs de linten;
  • de compactheid van de bebouwingsensembles op de afzonderlijke percelen;
  • hoofdgebouwen die gericht zijn op de bebouwingslinten;
  • een herkenbaar onderscheid in situering en massa tussen hoofd- en bijgebouwen.
 
5.2 NADERE EISEN
Burgemeester en wethouders kunnen gelet op het bepaalde in 5.1 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing.
 
5.3 OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET UITVOEREN VAN EEN WERK, GEEN BOUWWERK ZIJNDE, OF VAN WERKZAAMHEDEN
5.3.1 OMGEVINGSVERGUNNINGPLICHT
Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 5.3.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
5.3.2 UITZONDERINGEN OMGEVINGSVERGUNNINGPLICHT
Het onder 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:
  • waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
  • die plaatsvinden ter plaatse van een 'bouwvlak' of ter plaatse van een andere bestemming dan Agrarisch of Agrarisch met waarden - 1, 2 en 3.
 
5.3.3 VERLENING
De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover voldaan wordt aan de criteria gesteld in 5.3.4.
 
5.3.4 SCHEMA OMGEVINGSVERGUNNINGSPLICHTIGE WERKEN EN WERKZAAMHEDEN
 
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
 
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
 
- het aanbrengen van (half-)verhardingen;

- het rooien of vellen van houtgewas;

- afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;

- graven of dempen van sloten;

- verwijderen van perceelsrandbeplanting;

- aanleggen van wegen of paden;

- wijzigen van perceels- of kavelgrenzen;

- het aanbrengen van hoogopgaande

beplanting anders dan het herplanten van

gerooide / gevelde houtopstanden;

-het verwijderen van wegen of paden.
 
de werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de cultuurhistorische waarden van de in 5.1 bedoelde gronden.
   
 
3 Algemene regels
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 ONDERGESCHIKTE BOUWDELEN
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt.
 
7.2 AFWIJKENDE MAATVOERING
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar waarvan de maatvoering afwijkt van de bouwregels van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan in de bestaande maatvoering.
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 OMGEVINGSVERGUNNING ANTENNEMAST
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning toestemming verlenen voor de plaatsing van een antennemast voor mobiele telecommunicatie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;
  2. de antennemast leidt ook overigens niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  3. de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden;
  4. de antennemast is niet hoger dan noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie met een maximum van 40 m.
 
4 Overgangs- en slotregels
    
Artikel 9 Overgangsrecht
 
 
9.1 OVERGANGSRECHT BOUWWERKEN
9.1.1 ALGEMEEN
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
9.1.2 AFWIJKEN BIJ OMGEVINGSVERGUNNING
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 9.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1.1 met maximaal 10 %.
 
9.1.3 UITZONDERING
Lid 8.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
9.2 OVERGANGSRECHT GEBRUIK
9.2.1 ALGEMEEN
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
9.2.2 VERANDEREN STRIJDIG GEBRUIK
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
9.2.3 ONDERBREKEN STRIJDIG GEBRUIK
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 9.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
9.2.4 UITZONDERING
lid 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Houtsestraat naast Lepona te Balgoij”