direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groenewoudseweg, Alverna
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Groenewoudseweg in Alverna ligt op een onbebouwd woonperceel het bouwrecht voor één woning. De eigenaar van het perceel, hierna initiatiefnemer, heeft het plan opgevat om op deze locatie

vier kleinschalige woningen te ontwikkelen en daarmee een aantrekkelijke woonlocatie te realiseren geschikt voor starters en senioren.

Het ontwikkelen van relatief kleine woningen voor deze doelgroepen sluit aan op de huidige woningbehoefte en het gemeentelijke woningbouwbeleid. De gemeente heeft op 6 november 2018 het initiatief beoordeeld en geoordeeld dat zij in principe medewerking wil verlenen aan de bouw van de vier woningen.

Voorgaand initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op een hoek locatie van de Groenewoudseweg en de Heikampseweg in Alverna. Het perceel is gelegen aan de oostrand van het dorp en de directe omgeving betreft een woongebied. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0002.png"

De ligging van het plangebied (rode stip) in de omgeving (bron: OpenStreetMaps.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, regionaal en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan Groenewoudseweg, op de hoek met de Heikampseweg. De Groenewoudeweg is een rustige weg die de bebouwde kom van Alverna verbindt met het oostelijk buitengebied. De omgeving is te typeren als een overgangslocatie met aan de westkant voornamelijk woningen in een dichte bebouwingsconcentratie. De omgeving ten oosten van de locatie is een stuk minder bebouwd en bestaat uit (agrarische) bedrijven, afgewisseld met enkele bospercelen en bomenlanen. Direct rondom de planlocatie liggen aan de west, noord- en oostkant burgerwoningen. Aan de zuidkant ligt, aan de andere kant van de Groenewoudseweg, een grasveld met bankjes, bomen en een speelplaats. Beeldbepalend is de beuk die ter hoogte van de planlocatie op dit grasveld staat. Meer over de betekenis van deze eik en de wijze waarop dit plan rekening houdt met deze boom volgt in navolgende paragraaf 2.2.

In de bestaande situatie betreft de locatie een woonperceel waar planologisch één woning is toegestaan. Van dit bouwrecht wordt momenteel geen gebruik gemaakt en is de locatie in gebruik als tuin van de woning aan de Heikampseweg 2. Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de huidige situatie. Daarop is te zien dat de tuin voornamelijk uit gras bestaat met op en rondom de perceelsgrenzen opstaand groen en hagen. De grote vijver op de luchtfoto is al enige tijd geleden gedempt en daarmee niet meer aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron googlemaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0004.png" Aanzicht vanaf de Groenewoudseweg, links het plangebied, rechts de beeldbepalende eik (bron: streetview)

2.2 Toekomstige situatie

De vier toekomstige woningen, twee twee-onder-een-kap woningen, zijn ingepast in de bestaande stedenbouwkundige structuur. De voorgevellijn van de nieuwe woningen ligt in dezelfde lijn als de omliggende woningen aan de Groenewoudseweg, waarmee er een logische afronding van het bestaande bebouwingslint ontstaat. Het uiterlijk van de woningen kenmerken zich door een 'dorpse' architectuur, vergelijkbaar met de woningen direct ten oosten van het plangebied. De bouw- en goothoogte alsmede het gebruik van natuurlijke materialen zoals baksteen, keramische pannen en hout versterkt dit karakter. De binnenkant van de woningen zijn flexibel van opzet zodat deze gemakkelijk zijn aan te passen naar de wensen van bewoners. Dit maakt de woningen uitermate geschikt als levensloop bestendige woningen die geschikt zijn voor starters en senioren. Tenslotte is het streven de woningen uit te voeren als Nul op de meter- woningen (NOM), meer hierover in paragraaf 2.3. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0005.png"

3D impressie van de nieuwe woningen (bron: Bulkens Architecten)

Voor de woningen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om er voor de zorgen dat de woningen en het bijbehorende parkeren op een passende manier worden ingepast, zie hierna. Uitgangspunt bij de landschappelijke inpassing is het plangebied te voorzien van landschapselementen die in de directe omgeving van het plangebied reeds aanwezig zijn en typisch zijn voor het buitengebied van Alverna. Mede hierom is er voor gekozen om de bestaande houtwal ten noordwesten van het plangebied door te trekken in zuidelijke richting. De westkant van het plangebied krijgt daarmee een natuurlijke begrenzing. Parallel aan de meest westelijke en oostelijke oprit en aan de voorkant van de woningen wordt een lage haag van gebiedseigen beplanting aangelegd met een maximale hoogte van 1 m. De grond rondom de woningen wordt daarnaast gebruikt voor de opvang van overtollig hemelwater, meer daarover in de waterparagraaf (4.2). Het inpassingsplan is als bijlage 1 van de regels toegevoegd en voor het realiseren van de landschapselementen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit plan.

Bij de landschappelijke inrichting van het plangebied is ook rekening gehouden met de omvangrijke beuk die ter hoogte van de nieuwe woningen aan de andere kant van de Groenewoudseweg staat. De beuk is prominent aanwezig in het straatbeeld en aangewezen als waardevolle boom. De takken reiken tot in het plangebied. Deze boom dient behouden te blijven. Bij werkzaamheden moet rekening gehouden worden met de boom. Hinder van de boom, zoals een belemmering van zonlichtval op zonnepanelen kan nooit een reden zijn om de boom te kappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0006.png"

Toekomstige inrichting plangebied (bron: Bulkens Architecten)

De woningen worden ontsloten op de Groenewoudseweg en krijgen allen een eigen inrit. Op eigen terrein is ruimte aanwezig voor het parkeren van 2 voertuigen per woning. Meer over het aspect verkeer en parkeren volgt in paragraaf 4.4.

Conclusie

Dit plan maakt het mogelijk om in de toekomstige situatie het bebouwingslint van dit deel van de Groenewoudseweg op een logische manier af te ronden. Binnen het plangebied zijn straks vier kleinschalige woningen toegestaan die qua bouwvorm en architectuur goed aansluiten op de al aanwezig bebouwing in de straat.

2.3 Duurzame stedenbouw

Een duurzame leefomgeving is een leefomgeving waarin bewust wordt omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om duurzaamheid te integreren in de planvorming. Dat wordt bereikt door de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin mee te nemen in de planvorming. Zo ontstaat een afwegingskader dat leidt tot een goed gemotiveerd plan dat voor die ene plek, in die omgeving en binnen de (financiële) kaders het beste plan is.


Duurzame stedenbouw bestaat voor een deel uit aspecten die sectoraal gezien al lang in beeld zijn. Denk aan de omgang met regenwater dat bij voorkeur geborgen wordt op het eigen terrein en een goede groene inpassing in de omgeving met 'natuurinclusieve' bouw. Zo ontstaat zowel een prettige leefomgeving voor mens en dier, en is het plan ook beter bestand tegen hittestress en droogte. Andere aspecten van duurzame stedenbouw zijn het multifunctioneel bouwen als ook het aspect circulair bouwen. Goede gebouwen met een passende architectuur dragen ook bij aan de duurzaamheid van de omgeving. Denk bijvoorbeeld aan de jaren-dertig-woonwijken welke nog steeds zeer gewild zijn (energetisch ligt daar nu wel een opgave, maar dat hele wijken nog steeds gewild zijn is óók duurzaam). Een aspect dat inmiddels ook centraal staat in de duurzame stedenbouw is het aspect energie. Door de MilieuPrestatie van Gebouwen (MPG) in beeld te brengen ligt er een basis voor energiebesparende maatregelen welke resulteren in een GPR-score. Bij nieuwe gebouwen geldt al een strenge EPC-norm en soms zijn de gebouwen al (vrijwel) energieneutraal (BENG, Bijna Energie Neutraal gebouw). Duurzame stedenbouw is zo een instrument dat leidt tot plekken waar mensen zich prettig en veilig voelen. Een prettige leefomgeving is bovendien een gezonde leefomgeving wat betreft bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid. Dit alles dient afgewogen te worden en in relatie te worden bezien met de investerings- en beheerkosten. Het resultaat van deze integrale afweging is een bepaald duurzaamheidsniveau dat in het stedenbouwkundige plan uitgewerkt kan worden. Dat vormt vervolgens weer de basis voor (onder meer) het bestemmingsplan om e.e.a. ook juridisch te borgen.


Planspecifiek

Bij de realisatie van de woningen zullen alle huidige ter beschikking staande mogelijkheden benut worden om Nul Op de Meter-woningen (NOM) te bereiken, rekening houdend met ligging, oppervlakte en schaduw en gebruikmakend van directe/primaire systemen (zonne-nenergie, aardwarmte, vloer-, dak- en muur isolatie) en indirecte systemen (een warmwaterboiler waarvan het water wordt verwarmd door een waterpomp). Daarbij speelt de financiële haalbaarheid van de deze systemen eveneens een rol. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen voorgenoemden maatregelen nader onderzocht worden. Vast staat dat de energiezuinige woningen in het plangebied niet meer voorzien zullen zijn van fossiele brandstof en dus aardgasloos worden gebouwd. Een complete toelichting op het concept NOM en de mogelijke maatregelen die kunnen worden genomen zijn uiteengezet in een memo (zie bijlage 1).

                                                                                                                                                                 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro

Ladder duurzame verstedelijking

Uitvoering van voorliggend plan heeft als gevolg dat in de toekomstige situatie vier woningen mogen worden ontwikkeld binnen het plangebied. Hoewel er nog geen woningen binnen het plangebied staan, staat het vigerende bestemmingsplan al 1 woning toe binnen het plangebied. In aanvulling op de bestaande situatie maakt voorliggend document drie extra woningen mogelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat van een stedelijke ontwikkeling sprake is als een plan voorziet in het toevoegen van 11 woningen of meer. Door het toevoegen van drie woningen is er dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een toets aan de Ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

Voorliggend initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

 

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

De planlocatie ligt in een gebied waar de verordening regels stelt in verband met de beschermingszone natte landnatuur. In artikel 2.7.7.1 'Beschermingszone natte landnatuur' van de verordening stelt de provincie dat bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken binnen dit gebied, geen functies mogen toevoegen die een significant nadelig effect kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur. Bepalend daarbij is het op orde houden van de waterhuishoudkundige omstandigheden binnen een gebied zodat de ecologische diversiteit in stand blijft. Voorliggend plan voorziet in fysieke ingrepen in de bodem. Deze fysieke ingrepen hebben echter geen nadelig effect op de grondwaterstand ter plaatse van het plangebied, zie hiervoor ook de specifiekere omschrijving in paragraaf 4.2. Verder worden maatregelen getroffen om overtollig hemelwater te bergen en krijgen de vier woningen elk een afzonderlijke aansluiting op het openbaar riool waardoor afvalwater wordt afgevoerd. Als gevolg van voorliggende ontwikkeling ondervindt de waterkwaliteit en -kwantiteit in de beschermingszone geen nadelig effect.

Het initiatief is passend binnen de provinciale visie en verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Hierbij hebben partijen gedeeld dat dit kader voor regiogemeenten zowel als basis dient voor programmatische afwegingen volgende de Rijksladder voor Duurzame verstedelijking als het adaptief programmeren.

Op 7 februari 2018 is door de Regio Nijmegen een nieuwe Woonagenda ondertekend. Als gevolg hiervan stijgt het totaal aantal te bouwen woningen met ongeveer 350 woningen tot 1.100 woningen. Uitgangspunt daarbij is dat met name vraaggerichte woningbouw voorrang krijgt op standaard woningbouwprojecten.

Planspecifiek

In de bestaande situatie ligt er binnen het plangebied een bouwrecht voor één woning. Dit plan maakt drie extra woningen binnen het plangebied mogelijk, waardoor het maximaal aantal woningen binnen het plangebied in de toekomst vier bedraagt. Voorliggend plan draagt daarmee bij aan de gewenste toename van het aantal woningen binnen de regio Nijmegen. Onder het gemeentelijk woningbeleid in paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de kwalitatieve inpasbaarheid van de woningen.

Het initiatief is uitvoerbaar binnen de regionale woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', vastgesteld door de gemeente op 31 januari 2013. Bijgevoegde afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0007.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen', het plangebied is aangegeven met de rode stippenlijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het gehele plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen-1'. Binnen het bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Daarnaast gelden voor de gehele locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en de gebiedsaanduiding 'Hydrologische beschermingszone'.

Voorliggend initiatief bestaat uit de ontwikkeling van vier woningen binnen het plangebied. Omdat het vigerende bestemmingsplan maar één woning toestaat, is dit plan in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Wijchen'.

3.4.2 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecfiek

Op de kaart 'Wonen' uit de structuurvisie Wijchen ligt het plangebied op de grens van de gebieden 'concessie contour woonkern' en 'lintbebouwing'. Voor beide gebieden is geen specifiek beleid opgenomen. Voorliggend plan maakt vier woningen mogelijk op een locatie die in de bestaande situatie al een woonfunctie heeft. Hierdoor, en doordat het plangebied gelegen is in een woongebied, is het initiatief goed passend. In navolgende subparagraaf wordt nader ingegaan op de kwantitatieve- en kwalitatieve inpassing van de woningen in het gemeentelijk woningbouwbeleid. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Wonen' uit de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0008.png"

Uitsnede kaart 'Wonen' van de Structuurvisie Wijchen waarbij het plangebied is aangeduid met de gele cirkel.

3.4.3 Woonvisie Wijchen 2025

De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.

Planspecifiek

Dit plan maakt drie woningen mogelijk op een bestaande woonlocatie waar reeds al één woning is toegestaan maar nog niet is gebouwd. In de toekomstige situatie wordt het plangebied ontwikkeld als woonlocatie waarbinnen vier kleinschalige levensloopbestendige woningen komen te staan. Deze vier woningen zijn geschikt voor zowel starters als senioren. In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang voor een voldoende aanbod van woningen voor deze twee doelgroepen. Geconcludeerd wordt dat dit plan een directe bijdrage levert aan het behalen van de doelstellingen uit de woonvisie.

Het initiatief is uitvoerbaar binnen de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het ontwikkelen van vier woningen waarvan één woning reeds is toegestaan. In de bestaande situatie heeft het gehele plangebied al een woonfunctie, waardoor van functieverandering geen sprake is. Wel worden woningen mogelijk gemaakt op gronden die in de bestaande situatie (en in het verleden) onbebouwd zijn gebleven. Om te kunnen bepalen of de bodemkwaliteit in lijn is met het beoogde gebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 2 toegevoegd. In de rapportage wordt geconcludeerd dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15562646 (aan de Graafseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   21,2 g/m3   18,9 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Dit plan maakt vier woningen mogelijk op een bestaande woonlocatie waar reeds het bouwrecht voor één woning aanwezig is. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarmee van dusdanig geringe omvang ten opzichte van de genoemde grenswaarde (1.500 woningen) dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van drie nieuwe geluidgevoelige objecten (woningen). De locatie ligt aan de Groenewoudseweg. Er geldt een maximum snelheid van 30 km/u. De planlocatie ligt buiten de zone van de westelijk gelegen Graafseweg (rond dergelijke zones dient binnen 200 meter van deze weg onderzoek te worden gedaan naar de invloed van wegverkeerlawaai) waarmee deze weg geen invloed heeft op het plan. De Groenewoudseweg en de overige omliggende wegen zijn geen gezoneerde wegen, dit betreffen allen 30 km/h wegen. Verder kan de weg omschreven worden als een smalle, rustige weg, welke voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. Wat betreft het aspect geluid zijn er daarmee geen problemen te verwachten.

In de omgeving van de locatie liggen geen spoorwegen en/of industrieterreinen. Spoorweglawaai en/of industrielawaai kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gelegen. Effecten vanuit geur kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het ontwikkelen van vier woningen waarvan één woning reeds is toegestaan. Vanuit milieuzonering neemt het aantal gevoelige objecten toe met drie. Het is daarom van belang te kijken naar het wederzijds effecten van dit plan en bedrijven uit de omgeving. Ten oosten van de locatie ligt op 150 meter afstand een bedrijfslocatie waarbinnen bedrijven zijn toegestaan binnen de transportsector. Dit type bedrijf (SBI-2008 code 494.0, Goederenwegvervoer zonder schoonmaken tanks: b.o. > 1000 m²), kent op basis van de publicatie bedrijven en milieuzonering een milieucategorie 3.2, met een bijbehorende maximale richtastand van 100 m. op basis van het aspect geluid. Gelet op de afstand tussen de planlocatie en de betreffende bedrijfslocaties kan hinder op voorhand worden uitgesloten. In de omgeving van het plangebied liggen geen andere bedrijfslocaties die een mogelijk milieueffect hebben. Geconcludeerd kan worden dat binnen het plangebied er vanuit milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat, nog dat omliggende bedrijven door dit plan worden gehinderd in hun bedrijfsvoering.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen vier woningen waarvan één woning reeds is toegestaan. Het is daarom van belang te kijken naar de mogelijke effecten vanuit externe veiligheid. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBGroenewoudseweg-OW01_0009.png" Uitsnede risicokaart, waarbij de ligging van het plangebied is aangegeven met de gele stip (bron: risicokaart.nl)

Op voorgaande afbeelding is te zien binnen een straal van 1 km. rondom de planlocatie (rode stip) er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn. Vanuit externe veiligheid zijn er dan ook geen gevolgen voor dit plan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit externe veiligheid.

4.2 Water

Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursakkoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. Specifiek voor het aspect water wordt het plan nader onderbouwd via de watertoets. De watertoets is in het kader van voorliggend plan opgesteld. De waterbeheerders, in dit geval het waterschap en de gemeente, controleren of de toetsing correct is uitgevoerd.

Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering van meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan.

1. Huidig watersysteem

Geomorfologie en grondwatersysteem

Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom van Wijchen. Op basis van het Actuele Hoogtebestand Nederland (AHN) ligt het terrein op 8,80 tot 9,20 m +NAP.

Oppervlakte- en afvalwatersysteem

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Ecosysteem

Het plangebied ligt binnen het door de provincie Gelderland aangewezen beschermingsgebied 'natte landnatuur'. In paragraaf 3.2 is gemotiveerd dat voorliggend plan geen functies mogelijk maakt met een potentieel negatief effect op dit gebied.

2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

Waterbeleid

In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.

Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.

Zorgplichten

De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33 en Waterwet art 3.4). Hemelwater dient door perceeleigenaren op eigen terrein te worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet art 3.5).

Wat betreft grondwater heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structurele gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen danwel beperken, tenzij dit niet doelmatig is of een verantwoordelijkheid van provincie of waterschap (Waterwet art 3.6).

Waterschap

De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.

3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

3.1 Wateroverlast en volksgezondheid

Beleidsuitgangspunten

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.

Gevolgen voor het plan

Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het verhard oppervlak binnen het plangebied toe met 845 m² (de gronden ten behoeve van de tuin worden als 50% verhard gerekend). Regenwater wordt opgevangen door de toekomstige tuinen rondom de woningen. Daarnaast worden mogelijk aanvullende maatregelen getroffen om zo de kans kleiner te maken dat overtollig hemelwater in de omgeving terecht komt. Hierbij kan gedacht worden aan ondergrondse infiltratiekratten.

3.2 Afkoppeling en waterberging  

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.

Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden HWA- en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer).

Hemelwater dient in beginsel op eigen perceel te worden verwerkt. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. 

In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.

Gevolgen voor het plan

Als gevolg van dit plan neemt het verhard oppervlak toe met circa 845 m². Bij de berekening is uitgegaan dat de bestaande situatie van het plangebied is ingericht als tuin zonder verhard oppervlak. Het plan overschrijdt daarmee de grens van een toename van 500 m² verhard oppervlak binnen stedelijk gebied.

In de toekomstige situatie neemt de verhard toe door bebouwing (360 m²), volledig verharde parkeerplaatsen en opritten (145 m²), grasbeton parkeerplaatsen (voor 50 % meegerekend, 40 m²) en tuin (voor 50% meegerekend, 300 m²). Voor de benodigde bergingscapaciteit is vervolgens gerekend met de normering van waterschap Rivierenland. Per hectare geldt een bergingscapaciteit van 436 m³, uitgaande van een extreme bui eens in de 10 jaar. Voor dit plan komt de benodigde bergingscapaciteit daarmee uit op 36,84 m³. Binnen eigen terrein zullen voorzieningen worden getroffen om overtollig hemelwater via oppervlakkige of ondergrondse berging op te vangen. Daarvoor is binnen eigen terrein voldoende ruimte, zo blijkt uit de inrichtingstekening (bijlage 1 van de regels). De precieze uitwerking van de voorzieningen volgt in een later stadium van de ontwikkeling. In de regels van dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin het opnemen van infiltratie voorzieningen met een minimale capaciteit van 36,84 m³ wordt verplicht.

3.3 Waterkwaliteit

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.

Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.

Gevolgen voor het plan

Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande riolering. De 4 woningen zullen elk afzonderlijk het afvalwater naar de openbare riolering onder de Groenewoudseweg afvoeren. Er zijn geen gevolgen voor de waterkwaliteit.

3.4 Natte natuurwaarden

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Bouwplan en toekomstige beheer van de planlocatie geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.

Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.

Gevolgen voor het plan

Het plangebied ligt binnen een beschermingszone voor natte natuur. In paragraaf 3.2 is reeds gemotiveerd dat voorliggend plan geen functie mogelijk maakt die een potentieel negatief effect hebben op deze beschermingszone.

3.5 Drinkwaterbesparing

Beleidsuitgangspunten

Drinkwaterverspilling dient te worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.

Gevolgen voor het plan

Op eigen terrein kunnen enkele maatregelen een bijdrage leveren aan het besparen van drinkwater. Het bewateren van de tuin bijvoorbeeld kan door het plaatsen van regentonnen prima door regenwater besproeid worden. Dit leidt tot een besparing van drinkwater.

3.6 Beleving van water

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd. 

Gevolgen voor het plan

Binnen het plangebied of direct daaraan grenzend is geen oppervlaktewater aanwezig. Met betrekking tot het thema 'beleving van water' is er daarom geen relatie met voorliggend initiatief.

3.7 Ontwateringsdiepte

Beleidsuitgangspunten

De ontwateringsdiepte heeft betrekking op de hoogte van de grondwaterstand ten opzichte van het aanleg peil van een nieuwe ontwikkeling. Als de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) hoger ligt dan 1,0 m onder vloerpeil, 0,70 m onder straatpeil of 0,50 onder groen, dan is er onvoldoende ontwateringsdiepte en mag alleen een woonfunctie worden bestemd als het terrein voldoende wordt opgehoogd.

Gevolgen voor het plan

Volgens de grondwatergegevens TNO ligt de GHG binnen het plangebied op 6,80 m +NAP. Gelet op de terreinhoogtes binnen het plangebied tussen de 8,80 en 9,20 m +NAP (AHN) voldoet de marge van 2 m aan de minimale afstand van 1 m tussen de grondwaterstand en het vloerpeil begane grond. In de regels van dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat het vloerpeil van de begane grond minstens 1 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) komt te liggen. Daarmee is er voldoende ontwateringsdiepte.

 

4. Overwegingen en conclusie

Overwegingen

Als gevolg van dit plan neemt het verhard oppervlak toe met circa 845 m², waarmee er sprake is van verplichte compensatie. Regenwater wordt opgevangen door de toekomstige tuinen rondom de woningen. Daarnaast is er voldoende ruimte op het perceel voor het treffen van aanvullende maatregelen om zo de kans kleiner te maken dat overtollig hemelwater in de omgeving terecht komt. Hiertoe zullen voorzieningen worden getroffen die voorzien in oppervlakkige of ondergrondse berging, bijvoorbeeld infiltratie kratten. Tenslotte raakt het plan niet aan de overige waterthema's.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.

5. Overleg met waterbeheerder

Advies waterbeheerder

Voor alle ruimtelijke plannen geldt dat een watertoets moet worden uitgevoerd door de initiatiefnemer (www.digitalewatertoets.nl). Dit resulteert in een wateradvies van het waterschap. Wanneer sprake is van een relevant waterschapsbelang, moet het wateradvies worden uitgewerkt in de waterparagraaf. In sommige gevallen is een nader overleg met de waterbeheerder noodzakelijk.

Initiatieven in het buitendijkse gebied moeten worden afgestemd met Rijkswaterstaat en ook de gemeente zal als mede waterbeheerder advies uitbrengen over de gemeentelijke waterbelangen. Deze adviezen worden, voor zover aan de orde, in het vervolg van voorliggende ontwikkeling meegenomen.

Gevolgen voor het plan

Het waterschap Rivierenland is middels het uitvoeren van de watertoets op de hoogte gebracht van voorliggende ontwikkeling. De uitkomst van de toets is als bijlage 3 toegevoegd. Het waterschap heeft daarin aangegeven positief op het plan te adviseren, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening wordt gehouden met de aandachtspunten 'waterberging' en 'natte landnatuur'. In voorliggend document zijn beide punten nader uitgewerkt met als conclusie dat het plan op beide onderdelen uitvoerbaar is.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om te kunnen beoordelen wat het effect van de ontwikkeling is op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage

4 toegevoegd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:

  • dat de voorgenomen werkzaamheden niet leiden tot aantasting van beschermde natuurgebieden en;
  • dat de aanwezigheid van beschermde soorten en hun leefgebied geen bezwaar vormen voor de beoogde ontwikkeling.

De conclusie uit de quickscan dat beschermde natuurgebieden geen negatief effect ondervinden vanuit het aspect stikstof, blijft ook na de PAS-uitspraak van de RvS van 29 mei 2019 van kracht. Van belang hierbij is de afstand van 7,3 km tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en de beperkte omvang van de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van stikstofdepositieberekeningen voor omvangrijkere ontwikkelingen in de omgeving op kortere afstand van Natura 2000-gebied (met als conclusie dat er geen sprake is van een bijdrage aan stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/j), is het redelijkerwijs te verwachten dat de voorgenomen ontwikkeling zowel in de aanlegfase als de gebruiksfase niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Negatieve effecten zijn daarom niet te verwachten. Er is geen Wbv-vergunning noodzakelijk.

Vanuit het aspect ecologie kan daarmee worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro).

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

De gemeente Wijchen heeft een eigen 'Parkeerbeleidsplan gemeente Wijchen' uit 2016. Daarin is opgenomen dat de gemeente met betrekking tot de normen voor de verkeersaantrekkende werking en parkeren aansluit op

de maximale normen van het CROW. Deze parkeercijfers dienen dan ook als basis in onderstaande motivatie. Met betrekking tot de typologie en ligging is uitgegaan van twee-onder-een-kap koopwoningen in een rest bebouwde kom locatie in een matig stedelijk gebied.

Verkeersaantrekkende werking

De verkeersaantrekkende werking neemt door voorliggend plan beperkt toe, namelijk met maximaal 25 (8,2 x 3) verkeersbewegingen per dag. De Groenewoudseweg en de andere verkeerswegen in de omgeving van het plangebied kunnen deze toename goed aan.

Parkeren

Per woning dienen 2,5 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Voor de 4 woningen komt dit neer op 10 parkeerplaatsen. In het landschappelijk inpassingsplan uit bijlage 1 van de regels (en de uitsnede hiervan in paragraaf 2.2) is te zien dat er binnen het plangebied ruimte voor is om te voldoen aan de norm. Van deze 10 parkeerplaatsen kunnen er 8 op eigen terrein worden gerealiseerd, op de vier afzonderlijke opritten. Met de gemeente is afgestemd dat de laatste 2 parkeerplaatsen parallel aan de Heikampseweg worden aangelegd. De meest westelijke strook van het plangebied wordt daarom voorzien van een verkeersfunctie. In de regels van dit plan is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de woningen pas in gebruik mogen worden genomen als is voldaan aan de parkeernorm die van toepassing is op dit plan.

Ontsluiting

Alle woningen uit dit plan worden ontsloten op de Groenewoudseweg.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat, bijvoorbeeld bij functiewijziging, de historische- en beeldwaarde van gebieden of panden niet worden aangetast.

Het plangebied ligt binnen een cultuurhistorisch waardevol gebied. Binnen het plangebied zelf zijn er echter geen waardevolle cultuurhistorische objecten aanwezig. Het plan heeft geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.

Archeologie

Het gehele plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Archeologie 2'. Deze aanduiding wijst op gronden met een hoge archeologische verwachting. Onderzoek is nodig bij nieuwe bouwwerkzaamheden groter dan 120 m² (en dieper dan 0,3). Het bouwplan als gevolg van dit plan heeft betrekking op een groter oppervlak, waardoor er een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 5 toegevoegd.

De hoge verwachting in combinatie met de voorgenomen ontwikkeling leidt ertoe dat in het plangebied vanaf een diepte van 30 cm -Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. In voorliggend bestemmingsplan is hierom de aanbevolen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' behouden. Met het opnemen van de dubbelbestemming staat het aspect Archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.


In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is een aanvullende onderzoeksinspanning nodig, om de verwachting van aanwezigheid van archeologische resten te toetsen (het vaststellen of, en in hoeverre, in het plangebied sprake is van een behoudenswaardige vindplaats (IVO-P conform KNA-protocol 4003). Dit onderzoek kan gezien de relatief geringe omvang van het plangebied het beste plaatsvinden in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Doel van deze proefsleuven is om de aard en behoudenswaardigheid van eventueel aanwezige resten in het plangebied vast te stellen binnen het toekomstig te verstoren gebied(en). Voor een dergelijk onderzoek dient de werkwijze te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Wijchen dient te worden beoordeeld en goedgekeurd.

Het rapport van het proefsleuvenonderzoek moet door de gemeente Wijchen worden beoordeeld en goedgekeurd. Als uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er een behoudenswaardige archeologische vindplaats is, dan is ook definitief onderzoek nodig (opgraving). ook hiervan moet dan een rapport worden ingediend, dat door de gemeente Wijchen moet worden beoordeeld en goedgekeurd. Er mag pas worden begonnen met de bouw nadat het archeologisch onderzoek is afgerond en het terrein is vrijgegeven w.b. archeologie door het bevoegd gezag, de gemeente Wijchen. Het archeologisch onderzoek omvat niet alleen het veldwerk, maar ook de rapportage ervan en de deponering van de vondsten en documentatie bij het archeologisch depot van de provincie Gelderland.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Aanleg of wijziging van openbare voorzieningen door of als gevolg van het plan, komen voor rekening van het plan. Schade aan openbare voorzieningen door of als gevolg van het plan, worden op het plan verhaald.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Wonen' is wonen toegestaan. Hoofdgebouwen zijn enkel toegestaan binnen het bouwvlak. Voor bijgebouwen geldt dat deze ook mogen worden opgericht ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Tevens mag er een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, tuinen, erven, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Voor de woningen zijn de maatvoeringsaanduidingen 'maximum aantal wooneenheden: 4' en 'maximum goothoogte (m.), maximum bouwhoogte (m.) 'en de bouwaanduiding 'twee-aaneen' opgenomen, ter plaatse van de vier twee-aan-een woningen.
  • Enkelbestemming 'Verkeer'. De westelijke strook van het plangebied krijgt de bestemming verkeer. Deze bestemming is opgenomen in verband met de realisatie van 2 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Op de verkeersbestemming is, in aansluiting op de vigerende verkeersbestemming ter plaatse van de Heikampseweg, de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - gebiedsontsluitingsweg' opgenomen.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De zogenaamde dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegekend aan terreinen met een archeologische verwachting. Voor deze locaties geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 120 m² en dieper dan 30 cm.
  • Gebiedsaanduiding 'Milieuzone - Hydrologische beschermingszone'. Ter plaatse van deze gronden dient de waterhuishoudkundige situatie en de voorkomende natuurwaarden te worden beschermd.

Het plan kent de volgende voorwaardelijke verplichtingen:

  • Parkeren: in de regels is opgenomen dat de nieuwe woningen als is voldaan aan het opnemen van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
  • Landschappelijke inpassing: in de regels is opgenomen dat de woningen pas in gebruik mogen worden als de woningen zijn ingepast conform het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels.
  • Waterberging: in de regels is opgenomen dat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen aangetoond dient te worden op welke wijze er binnen eigen terrein waterbergingsvoorzieningen worden aangelegd die gezamenlijk voorzien in een berginscapaciteit van minimaal 36,84 m³.
  • Hoogte vloerpeil: in de regels is opgenomen dat het vloerpeil van de begane grond minstens 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) dient te worden gerealiseerd.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het voeren van vooroverleg voor voorliggend plan niet nodig.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

In het beginstadium van de planontwikkeling hebben meerdere bewoners te kennen gegeven zich zorgen te maken over de staat van de historische beuk als gevolg van dit plan. In de toelichting van dit initiatief, uitgewerkt in paragraaf 2.2, is beschreven op welke wijze dit plan rekening houdt met de aanwezigheid van de prominente beuk. Uitgangspunt daarbij is dat de beuk, nu in de toekomst, geen hinder mag ondervinden als gevolg van voorliggende ontwikkeling.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.