direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eindsestraat 37 te Balgoij
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Aan de Sluisweg 1 te Nederasselt is momenteel De Hoog Hoveniers B.V. gevestigd. Dit bedrijf is sterk groeiende en de huidige locatie en bedrijfsbebouwing zijn niet meer toereikend voor een adequate en efficiënte bedrijfsvoering. Om die reden is men op zoek gegaan naar een andere locatie waar men een duurzaam en toekomstbestendig hoveniersbedrijf kan ontwikkelen. Een voormalig agrarische bedrijfsperceel aan de Eindsestraat 37 is hiervoor geschikt bevonden. Het perceel is momenteel echter bestemd als 'Agrarisch met waarden – 1' waarbinnen een hoveniersbedrijf niet is toegestaan. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' en de herziening uit 2014 van dit plan zijn verschillende wijzigingsbevoegdheden opgenomen om voormalige agrarische kavels te kunnen herbestemmen. Middels de wijzigingsbevoegdheid zoals verwoord in artikel 4.8.4 is het mogelijk om de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijf'. De gemeente Wijchen heeft aangeven om in principe medewerking te willen verlenen aan dit initiatief. In voorliggende toelichting wordt gemotiveerd dat het plan voldoet aan alle eisen zoals gesteld in de wijzigingsbevoegdheid en waarom er sprake is van goede ruimtelijke ordening en een kwaliteits verbetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0001.png"  
Luchtfoto van het buitengebied ten westen van Nederasselt, de gele pijl geeft de gewenste verplaatsing van het hoveniersbedrijf aan.  

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van het buitengebied van de gemeente Wijchen, aan de Eindsestraat nummer 37, tussen de kernen Balgoij en Nederasselt, net ten noorden van de Maas. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Wijchen, sectie P, perceelnummer 184.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0002.png"  
Luchtfoto,het plangebied is geel omcirkelt. Links de kern Balgoij en rechts de kern Nederasselt waartussen de Eindsestraat een verbindingsweg vormt.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0003.png"  
Uitsnede van de kadastrale percelenkaart  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit plan is vastgesteld door de raad van gemeente Wijchen op 31 januari 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0004.png"  
Uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' met rood omcirkelt het plangebied.  

Op het plangebied zijn de volgende zaken van toepassing:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 1';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3';
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering';
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied';
  • Bouwvlak;
  • Bedrijfsgebouwen maximale bouwhoogte 12 meter en maximale goothoogte 6 meter;
  • Bedrijfswoning maximale bouwhoogte 10 meter en maximale goothoogte 6 meter;

Het gebruik van het plangebied als hoveniersbedrijf is conform de regels binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' (artikel 4) niet toegestaan. In artikel 4.8.4 van de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die betrekking heeft op wijziging naar de bestemming 'Bedrijf'. Op de betreffende wijzigingsbevoegdheid wordt uitgebreid ingegaan in paragraaf 2.4.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plangebied en het planvoornemen nader omschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 komen de milieuhygiënische en sectorale aspecten aan bod. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het plan. Hoofdstuk 6 gaat in op de haalbaarheid en daarmee de uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot geeft hoofdstuk 7 de doorlopen procedure weer.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komt het planvoornemen aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing binnen het plangebied en de directe omgeving. Vervolgens wordt er ingegaan op het planvoornemen zelf.

2.2 Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0005.png"  
Luchtfoto van het plangebied (geel omlijnd) en haar directe omgeving  

Het plangebied is gelegen aan de Eindsestraat 37, tussen de kernen Balgoij en Nederasselt in. Ten zuiden van het plangebied stroomt de Maas en de rest van het plangebied wordt omringt door agrarische gronden. De Maas bepaalt sterk de geschiedenis van dit deel van de gemeente Wijchen en heeft hier het landschap gevormd. Het landschap bestaat uit dijken, boomgaarden, agrarische gronden in blokverkaveling en bosschages die oude stroomgeulen van de rivier markeren. Het plangebied bevindt zich door de ligging nabij de Maas deels in de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Het woonhuis ligt net buiten de beschermingszone, de overige opstallen bevinden zich daarbinnen. Bij feitelijke wijzigingen aan deze bebouwing (sloop) of bij nieuwbouw zal dit in het kader van het vergunningverleningstraject aan het waterschap worden voorgelegd.

De Eindsestraat is een semi bebouwd lint tussen Balgoij en Nederasselt en bestaat veelal uit vrijstaande (agrarische) bebouwing die is georiënteerd op de weg. De bebouwing langs de Eindsestraat is gevarieerd in massa en verschijningsvorm, aangezien deze uit verschillende tijdsperioden stamt. Vanzelfsprekend wordt de dichtheid van de bebouwing hoger in de nabijheid van de kernen. Nabij de kernen is er sprake van vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. In het middendeel tussen Balgoij en Nederasselt waar ook het plangebied deel vanuit maakt is sprake van voornamelijk (voormalige) agrarische bebouwing. De gronden rondom de bestaande bebouwing hebben veelal een open karakter.

Het plangebied zelf ligt nagenoeg in het midden van het lint tussen Balgoij en Nederasselt en betreft een voormalig agrarisch perceel (veehouderij, met bijbehorende bebouwing) dat niet meer als zodanig in gebruik is. De bebouwing bestaat uit een voormalige bedrijfswoning met daaraan een voormalige stal (achterhuis) met een gezamenlijke oppervlakte van 285 m2. Naast deze stal zijn er nog twee solitaire schuren / stallen gelegen op het perceel met een gezamenlijke oppervlakte van 612 m2. Het perceel kent een open karakter en wordt in het oosten begrenst door een sterke groene structuur in de vorm van een volwassen bomenhaag. De voormalige bedrijfswoning is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol, de overige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing heeft verder geen waarde en staat er enigszins verloren bij. Verder zijn de gronden rondom de bebouwing grotendeels verhard en ingericht als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0006.png"  
Schematische weergave van de bestaande situatie van de bebouwing binnen het plangebied. Het noorden betreft in dit geval de onderkant van de tekening  

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0007.png"  
Impressies van het plangebied met links de voormalige agrarische bedrijfswoning met de bomenhaag en rechts het plangebied gezien vanaf de andere kant, hier is het open karakter goed op te zien.  

In 2004 is een melding op grond van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer ingediend. Op basis van deze melding mogen ter plaatsen stieren gehouden en gemest worden, mest opgeslagen worden en een akkerbouwbedrijf uitgeoefend worden. De mogelijkheid om stieren te houden en mesten, mest op te slaan en een akkerbouwbedrijf te exploiteren zal met de beoogde bestemmingswijziging komen te vervallen.

2.3 Toekomstige situatie

Het planvoornemen bestaat uiteindelijk uit de realisatie van een duurzaam en toekomstbestendig hoveniersbedrijf aan de Eindsestraat 37. De cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning met 'achterhuis' blijft vanzelfsprekend behouden. De ruimte direct achter de bedrijfswoning zal als privé tuin ingericht worden, dit is overigens nu ook al het geval. Het 'achterhuis', dat een totale oppervlakte heeft van 150 m2, zal door middel van een interne verbouwing geschikt gemaakt worden om te dienen als kantoorruimte welke een oppervlakte zal krijgen van 50 m2. De overige 100 m2 zal worden ingericht als dubbele garage voor privégebruik en behoort nadrukkelijk niet bij de bedrijfsbebouwing.

Rondom het kantoor zal een modeltuin gecreëerd worden waar klanten ideeën op kunnen doen voor de inrichting van hun eigen tuin. In het midden van het perceel zal een oprit gemaakt worden. De oprit biedt toegang tot de parkeerplaats voor klanten en personeel waar plaats is voor 31 auto's. Alle parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Achter de parkeerplaats voor klanten zal een plantenopslag / schaduwhal geplaatst worden, waarachter een loods van 450 m2 gerealiseerd zal worden. De totale oppervlakte van de bedrijfsbebouwing komt daarmee op 500 m2.

Tevens wordt er een waterbassin ten behoeve van spoelwater en waswater gerealiseerd, een opslagruimte voor los materiaal (zand, groenafval, kiezelstenen) met behulp van betonnen lego blokken en er zal (half) verharding worden aangebracht voor opslag op pallets en dergelijke. Onderdeel van het planvoornemen is het landschappelijk inpassen van de ontwikkeling. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan/inrichtingsplan opgesteld welke middels de hierna volgende impressie wordt verduidelijkt en tevens separaat is bijgevoegd in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0008.jpg"  
Toekomstige situatie en landschappelijk inpassingsplan, het noorden betreft in dit geval de onderkant van de tekening  

Landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in het landschapstype Maasoeverwal. Kenmerkend voor dit landschaptype is het kleinschalige karakter met landschapselementen zoals boomgaarden, heggen en bosjes. Binnen dit landschapstype zijn eveneens broekbosjes passend en deze geven een afscherming rond het bedrijfsterrein. De broekbosjes zijn met name bij de bredere randen gepositioneerd. Bij de delen met een beperkte breedte, is echter meer sprake van houtsingels dan van broekbosjes. Deze houtsingels worden uitgevoerd als struweelhagen. De kleinschalige variatie komt dan beter tot zijn recht.

Het gehele plan zal, in tegenstelling tot huidige 'open' situatie, volledig landschappelijk ingepast worden. Dit is vereist in het buitengebied en zorgt voor een belangrijke kwaliteitsverbetering binnen en rondom het plangebied. In de huidige situatie is er op de bomenhaag ten oosten van de voormalige bedrijfswoning na, geen sprake van landschappelijk waardevolle elementen. Zoals gezegd heeft het plangebied nu een open karakter en ligt de bebouwing vrijwel volledig in het zicht.

Het landschappelijk inpassingplan bestaat uit de volgende elementen:

  • Behoudt van de bestaande bomenhaag op de oostgrens van het plangebied;
  • Behoudt en uitbreiding van de beukenhaag rondom de privétuin en de nieuw aan te leggen parkeerplaats (groene lijnen);
  • Behoudt van de bestaande knotwilgen en esdoorn in de slootkant langs de Eindsestraat;
  • Aanleg van broekbosjes* en struweelhagen op de oost- en westgrens van het plangebied en als afscheiding tussen de parkeerplaats en de Eindsestraat. Dit worden belangrijke structuurdragers binnen het plangebied (donkergroene gedeelten);
  • heraanleg en deels verplaatsing van de privétuin (gearceerd gedeelte);
  • Aanleg van een modeltuin waar klanten inspiratie kunnen opdoen (lichtgroene gedeelte);
  • Parallel aan beide sloten komen maaipaden (gras) te liggen die het onderhoud van de sloten vergemakkelijken;
  • Het achterterrein van het plangebied zal voornamelijk bestaan uit bloemrijk grasland en een kleine boomgaard met hoogstam fruitbomen en een enkele Walnotenboom;
  • De bestaande watergang aan de westzijde met 80 cm verbreden.

*) Een broekbos is een bos waarvan de vegetatie sterk wordt bepaald door de (hoge) stand van het grondwater, meestal is er sprake van kwel. Elzen of berken vormen er de boomlaag. Naar gelang van de dominante soorten vallen broekbossen vegetatiekundig gezien onder de klasse van de elzenbroekbossen (Alnetea glutinosae) of de klasse van de berkenbroekbossen (Vaccinio-Betuletea pubescentis). Dit type bos komt van oudsher veel voor rondom de grote rivieren in Nederland. Dit landschappelijk inpassingsplan houdt dus rekening met de natuurlijke cultuurhistorie in de directe omgeving. De broekbosjes en struweelhagen worden in dit geval aangeplant met één- en twijstijlige Meidoorn, Hazelaar, Hondsroos, gewone Liguster, Kardinaalsmuts, Wegedoorn, Egelantier, wilde peer met enkele overstaanders zoals Wintereik, Haagbeuk en Linde.

Dit landschappelijk inpassingsplan geeft invulling aan de kenmerken van het landschapstype Maasoeverwal en speelt in op de eisen gesteld binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Hier wordt op ingegaan in paragraaf 4.8.2.

Fasering

In de opstartfase zal om te beginnen gebruik gemaakt worden van de bestaande bedrijfsgebouwen. Dit omdat de aankoop van het perceel, de verhuizing van het bedrijf en realisatie van de nieuwe bedrijfsgebouwen vanuit financieel oogpunt niet in een keer op te brengen zijn voor de initiatiefnemer. Het voornemen is om de bestaande bedrijfsgebouwen binnen vijf jaar te slopen en de nieuwe bedrijfsgebouwen, zoals hiervoor omschreven, te realiseren. Omdat het dak van de bestaande bedrijfsgebouwen bestaat uit asbesthoudend materiaal moeten deze gebouwen uiterlijk in 2024 aangepast worden. Dit gegeven biedt extra zekerheid dat de beoogde situatie ook binnen afzienbare tijd gerealiseerd wordt. De sloop van de bestaande bedrijfsgebouwen wordt bovendien in de regels geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting. De hiervoor omschreven landschappelijke inpassing en andere zaken die niet afhankelijk zijn van de bouw van de nieuwe bedrijfsgebouwen zullen, voor zover dit mogelijk is, al eerder gerealiseerd worden. In het kader van de landschappelijke inpassing wordt dit eveneens geborgd in de regels van dit bestemmingsplan middels een voorwaardelijke verplichting.

Duurzaamheid

De Hoog Hoveniers is een groen bedrijf dat het streven heeft om in de toekomst CO2-neutraal zijn werkzaamheden te kunnen verrichten. Om dit te kunnen bereiken wordt er binnen het totaalplan rekening gehouden met verschillende duurzame oplossingen, waaronder:

  • Om zoveel mogelijke eigen energie op te wekken worden op het 'achterhuis' én op het toekomstige bedrijfsgebouw zonnepanelen aangebracht;
  • Hemelwater dat afkomstig is van het dak van de nieuwe loods zal worden opgevangen in een waterbassin. Dit water wordt gebruikt als spoelwater voor de machines en voor een machine voor onkruidbestrijding. Dit waterbassin zal worden uitgevoerd als gesloten systeem, omdat het water schoon moet blijven voor het schoonmaken van de machines. Het hemelwater wordt niet eerst bewerkt voordat het hergebruikt wordt;
  • Als het waterbassin vol is, zal overtollig hemelwater met een overstort worden afgevoerd naar de westelijke watergang, welke ten behoeve van het planvoornemen zal worden verbreed (zie hiervoor ook paragraaf 4.10). Al het hemelwater is afgekoppeld en wordt afgevoerd op het oppervlaktewater of infiltreert in de bodem;
  • De nieuwe bedrijfshal zal conform de ter zijner tijd geldende kwaliteitsnormen gebouwd worden. Gelet op de eisen die vanuit het Bouwbesluit gesteld worden, zal dit een duurzaam gebouw zijn.

Kwaliteitsverbetering in het buitengebied

Het planvoornemen voorziet in een sterke kwaliteitsverbetering binnen het plangebied en daarmee ook voor de omgeving van het plangebied. Er wordt immers een agrarische locatie gesaneerd. De veehouderij ter plaatse wordt feitelijk en juridisch-planologisch ontmanteld. Bovendien krijgt de locatie een kwaliteitsimpuls omdat de vrijgekomen agrarische bebouwing op den duur gesaneerd worden. Hiervoor in de plaats wordt een duurzaam bedrijfsgebouw gerealiseerd. Zoals hiervoor uitgebreid toegelicht wordt het gehele plangebied daarbij landschappelijk ingepast waarbij er gebruik wordt gemaakt van de bestaande waarden (bomenrij op de perceelsgrens) en behoud van cultuurhistorische bebouwing (bedrijfswoning met achterhuis). Het karakter van het plangebied wordt versterkt door bestaande cultuurhistorische en landschappelijke elementen te verstevigen. Zo ontstaat er een plangebied dat eenheid uitstraalt en in zijn totaliteit zorgt voor een vitaal economisch buitengebied, met behoud van de landschappelijke waarden.

2.4 Wijzigingsbevoegdheid uit geldende bestemmingsplan

De wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.8.4 van het geldende bestemmingsplan luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" wijzigen in Artikel 7 'Bedrijf', teneinde gebruik van de aanwezige bebouwing toe te staan voor niet - agrarische bedrijven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de omzetting is slechts toegestaan naar bedrijven zoals opgenomen in maximaal de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels als bijlage gevoegde 'Staat van bedrijfsactiviteiten' of daarmee vergelijkbare bedrijven;
  • b. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overlegd;
  • c. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie, met dien verstande dat niet meer dan 50% van de bestaande bedrijfsbebouwing met een maximum van 500 m2 voor de hergebruikfunctie mag worden gebruikt; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, tenzij de gebouwen een bijzondere cultuurhistorische waarde hebben;
  • d. de omvang van het bestemmingsvlak voor bedrijf wordt afgestemd op de functie en is doorgaans kleiner dan het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf; voor de gronden die niet binnen het bestemmingsvlak bedrijf vallen, is er uitsluitend sprake van het verwijderen van het bouwvlak;
  • e. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in 4.1.2 onder c;
  • f. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • g. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • h. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • i. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsplan en realisatie overeenkomst te overleggen;
  • j. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • k. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden;
  • l. de regels van Artikel 7 Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • m. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Planvoornemen

Vanzelfsprekend is het planvoornemen toegespitst op voorgaande voorwaarden uit artikel 4.8.4 van het moederplan. Het past dan ook volledig binnen deze voorwaarden omdat:

  • a. de oppervlakte van het toekomstige bedrijfsbebouwing niet boven de 500 m2 uitkomt en daarmee wordt aangemerkt als een categorie 2 bedrijf zoals opgenomen in bijgevoegde 'Staat van bedrijfsactiviteiten ';
  • b. het een concreet bedrijfsplan betreft zoals omschreven in paragraaf 2.3, en de milieutechnische zaken aan bod komen in Hoofdstuk 4;
  • c. de oppervlakte van de toekomstige bedrijfsbebouwing niet meer dan 500 m2 bedraagt. Dit is als volgt opgebouwd:
      • De bedrijfswoning telt niet mee bij de m2 bedrijfsbebouwing;
      • Van het 'achterhuis' wordt 50 m2 ingericht als kantoorruimte ten behoeve van het bedrijf;
      • Een loods met een oppervlakte van 450 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0009.png"  
Verduidelijking van de oppervlakten van de bedrijfsbebouwing  

  • d. het bestemmingsvlak voor het bedrijf wordt afgestemd op de functie, kortom het bouwvlak zal worden verkleind. De overige gronden worden, met het zicht op de landschappelijke inpassing als 'Groen' bestemd;
  • e. er geen detailhandel zal worden bedreven, ook geen bedrijfsgebonden, klanten kunnen er enkel komen om inspiratie op te doen. De fysieke verkoop van goederen is onderdeel van de uitvoering van projecten bij klanten thuis;
  • f. Er geen opslag buiten de bedrijfsbebouwing plaats mag vinden. Echter op basis van artikel 4.8.4, sub l, de regels van artikel 7 (Bedrijf) van overeenkomstige toepassing verklaard zullen worden. In artikel 7.1.2, sub b, staat dat buitenopslag is toegestaan indien dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden. Een hoveniersbedrijf kan niet zonder buitenopslag. Zodoende is buitenopslag noodzakelijk voor het hoveniersbedrijf en is buitenopslag (uiteraard binnen het bouwvlak) toegestaan;
  • g. uit onder andere Hoofdstuk 4 blijkt dat de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • h. eveneens uit Hoofdstuk 4 blijkt dat het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast. De omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een hoveniersbedrijf is vanuit milieutechnisch oogpunt namelijk minder belastend. Van geurhinder als gevolg van het hoveniersbedrijf is geen sprake en van stof- en / of geluidhinder slechts zeer beperkt.
  • i. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing zoals omschreven in paragraaf 2.3, ter borging hiervan is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit plan;
  • j. het hoveniersbedrijf geen dusdanige verkeersaantrekkende werking heeft dat de bestaande ontsluitingssituatie hiervoor niet geschikt zou zijn. Met circa 16 bedrijfsgebonden verkeersbewegingen per dag behoeft de bestaande ontsluitingssituatie niet aangepast te worden.
  • k. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de in 4.1 omschreven waarden. De aanduidingen 'specifieke vorm van natuur - grafheuvel' is niet op het perceel van toepassing. Er is op de voormalige bedrijfswoning met achterhuis na, geen sprake van een vorm van cultuurhistorische waarden. Dit deel van het plangebied, parallel aan de Eindsestraat heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Ook het zuidelijk deel van het plangebied heeft deze dubbelbestemming. Het volledige perceel zal, na realisatie van de landschappelijke inpassing, een sterke bijdrage leveren aan de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied en de directe omgeving. Zie hieromtrent ook de nadere uitleg in paragraaf 2.3;
  • l. de regels van Artikel 7 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing verklaard worden;
  • m. parkeren op eigen terrein plaats vindt.

Het initiatief voldoet dus volledig aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Wijchen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • 1. de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • 2. de mobiliteit van personen;
  • 3. economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • 4. de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • 5. waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • 6. aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • 7. deregulering.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen is dermate kleinschalig (functiewijziging) dat het de belangen van het rijksbeleid uit de SVIR niet raakt. Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen in het geding zijn. In algemene zin kan worden opgemerkt dat middels het voldoen aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De hiervoor beschreven SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.


Middels het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.

Betekenis voor het plangebied

Om het belang van de grote rivieren, in dit geval de Maas, te waarborgen is in dit wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', overeenkomstig het geldende bestemmingsplan, opgenomen. Deze dubbelbestemming zorgt ervoor dat ten tijde van nieuwe ontwikkelingen ten alle tijden Rijkswaterstaat wordt gehoord. Voor het overige worden er vanuit het Barro aan deze locatie geen regels gesteld.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder - onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro). Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling bevatten.

Betekenis voor het plangebied

Uit voorgaande definitie omschrijving blijkt dat het planvoornemen, de verplaatsing van een bestaand hoveniersbedrijf in het buitengebied, niet gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Er wordt expliciet geen nieuw hoveniersbedrijf toegevoegd enkel verplaatst. De Ladder voor duurzame verstedelijking is op dit planvoornemen dan ook niet van toepassing. Daarmee is niet gezegd dat in het geheel voorbij kan worden gegaan aan de afweging waarom 'de ladder' vraagt. In het kader van de uitvoerbaarheid speelt deze afweging namelijk ook een rol. Zoals blijkt uit navolgende paragrafen wordt er een zorgvuldige afweging gemaakt. Tevens stuurt de ladder op zorgvuldig ruimtegebruik, in dit geval is daar sprake van omdat er gebruik wordt gemaakt van een in 'onbruik' geraakt agrarisch perceel waarbij er sprake is van een kwaliteitsverbetering omdat het geheel landschappelijk wordt ingepast en omdat de oude bedrijfsbebouwing, op de bedrijfswoning na, zal worden gesloopt.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en verordening Gelderland

De omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

Duurzame economische structuurversterking

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven;
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren;
  • een gezonde vrijetijdseconomie;
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.

Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen past binnen de doelstellingen uit de omgevingsvisie Gelderland omdat een initiatiefnemer met een bedrijf de kans krijgt om zich te ontwikkelen waarbij er gebruik wordt gemaakt van een bestaand, in onbruik geraakt, agrarisch bedrijfsperceel. Hierbij is sprake van een kwaliteitsimpuls omdat het plangebied in de toekomstige situatie volledig landschappelijk zal worden ingepast en de oude bedrijfsbebouwing, op de bedrijfswoning na, zal worden gesloopt. De cultuurhistorische waarde die de bedrijfswoning heeft, blijft dus behouden. Door de landschappelijke inpassing ontstaan er, in plaats van het huidige open karakter nu, een kwaliteitsverbetering ten opzichte van het voormalige agrarische bedrijf die tevens een bijdrage levert aan de landschappelijke en cultuurhistorische elementen in het buitengebied van de gemeente Wijchen. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Wel is de samenhang met de bestaande voorraad bezien doordat een voormalig agrarisch bedrijf wordt gebruikt voor de ontwikkeling. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland vormen daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

Strategische Visie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema’s, te weten; bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van de recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd ten einde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste ‘groene’ ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied en is in de structuurvisie aangemerkt als 'gemengde functies buitengebied'. Deze aanduiding houdt in dat ter plaatse van deze gronden verschillende functies zijn toegestaan, ook een hoveniersbedrijf past hierbinnen. Daarnaast voorziet het planvoornemen in een sterke kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie omdat het geheel landschappelijk wordt ingepast en de voormalige bedrijfsbebouwing, op de cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning na, zal worden gesloopt. Dit past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie omdat er sprake is van aanleg van nieuwe landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied en waardoor sprake is van het versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen. De strategische- en structuurvisie vormen daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4.2 Waternota Wijchen

De gemeente Wijchen heeft samen met het Waterschap Rivierenland het initiatief genomen om nader invulling te geven aan de inrichting en beheer van een duurzaam watersysteem en waterketen binnen de gemeente. Een belangrijke aanleiding vormt hierbij de wens om afstemming te krijgen tussen duurzaam waterbeheer en de ruimtelijke planvorming. Daarnaast wordt belang gehecht aan onder meer het voorkomen van afvoer van schoon water, het oplossen en voorkomen van knelpunten ten aanzien van wateroverlast en het stimuleren van natuurontwikkeling.

In de Waternota zijn de volgende thema's belangrijk:

  • Veiligheid: waarborgen van 'droge voeten' en veiligstellen van (volks)gezondheid;
  • Waterkwantiteit: bewaren van water en drinkwaterbesparing;
  • Waterkwaliteit: verkrijgen en in stand houden van schoon grond- en oppervlaktewater en schone waterbodems;
  • Water en ruimtelijke functies: afstemming tussen grondgebruik en natuurlijk watersysteem en versterking van de belevingswaarde van water.

Betekenis voor het plangebied

In de Waternota worden naast de algemene thema's voor het plangebied geen concrete maatregelen beschreven. De waterhuishoudkundige situatie in de huidige en nieuwe situatie wordt omschreven in paragraaf 4.10

3.4.3 Gemeente Verkeer- en Vervoersplan: Kwaliteit in Mobiliteit

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) legt de gemeente haar beleid voor verkeer, vervoer en infrastructuur voor de komende tien jaar vast. De maatregelen en het beleid in dit plan zijn gebaseerd op een doorkijk verder dan tien jaar. Het plan schetst eerst de uitgangssituatie en de ontwikkelingen die mogen worden verwacht. Van daaruit geeft het eerste deel van het GVVP de beleidskeuzen voor de toekomst weer. Het plan mondt uit in een concrete aanpak en een projectenlijst. Zo geeft het eerste deel van het GVVP beleidsmatige en concrete handvatten voor wat Wijchen wil met het verkeer.

In het GVVP zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • Het garanderen van de bereikbaarheid;
  • De verantwoordelijkheid voor een verkeersveilige situatie;
  • Een leefbare gemeente waarin verkeershinder wordt geminimaliseerd;

De uiteindelijke kernopgave is om deze kwaliteiten in een gezonde onderlinge balans te brengen en te houden.

Een belangrijk aandachtsveld is het parkeren. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door een passend aanbod van parkeerruimte. In principe dient elk gebied, voorziening, complex, bedrijf of instelling in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij is het belasten van omliggende gebieden met parkeerdruk door een plaatselijk tekort ongewenst. Gestreefd wordt om in de toekomst geparkeerde auto's zoveel mogelijk aan de openbare ruimte en aan het zicht te onttrekken. Parkeerterreinen met gestald blik, maar ook straten overvol met auto's zijn ongewenst.

Betekenis voor het plangebied

Het GVVP geeft, behalve voor wat betreft parkeren, geen concrete aanknopingspunten die invloed hebben op het initiatief. Aangaande parkeren worden er 31 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein voor zowel personeel als klanten. Deze parkeerplaatsen worden deels onttrokken aan het straatbeeld omdat er eveneens een haag wordt aangelegd. De gemeente Wijchen sluit aan bij de landelijke parkeernormen conform opgenomen in de ASVV 2012. Hierin is echter geen hoveniersbedrijf opgenomen. Wel een groencentrum. Dit is een bedrijf waar weliswaar producten worden verkocht maar dat verder wel sterke overeenkomsten vertoond met een hovenierbedrijf met een showtuin zoals hier het geval is. Om die reden is voor dit planvoornemen aansluiting gezocht bij deze cijfers. Er sprake van een parkeernormen van 3,1 per 100 m2 bvo. In dit geval gaat het om 500 m2 = 5 x 3,1 = 15,5 met een bezoekersaandeel van 89%. In dit geval is er sprake van 31 parkeerplaatsen en wordt dus ruimschoots voldaan aan deze eis. Daarbij komt ook nog het feit dat er in werkelijkheid geen sprake is van een echt groencentrum, de verwachting is dan ook dat het hoveniersbedrijf in werkelijkheid minder auto's aantrekt.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.

4.2 Bodemkwaliteit

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden. De opdrachtgever heeft een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren. (Klijn bodemonderzoek, rapportnummer 18KL119, datum 13 april 2018). Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 bij dit wijzigingsplan. De conclusies uit dit onderzoek zijn onderstaand weergegeven.

Onderzoeksresultaten

In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:

Voormalige opslag bestrijdingsmiddelen

  • Ter plaatse is zintuiglijk een matige bijmenging met baksteen in de bodem waargenomen;
  • Analytisch zijn in grondmonster M1 (0,00-0,50 m-mv) geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan barium en naftaleen geconstateerd.

Voormalige bovengrondse hbo-tank

  • Ter plaatse is zintuiglijk een lichte bijmenging met baksteen/puin in de bodem waargenomen;
  • Analytisch zijn in grondmengmonster MM2 (0,00-0,50 m-mv) geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd.

Overige onverdacht terreindeel

  • Zintuiglijk zijn er verspreid over het onderzoeksgebied lichte tot matige bijmengingen met puin, grind en baksteen waargenomen;
  • Op basis van de historie van het perceel en het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat onderhavige locatie als een niet verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Deze conclusie wordt bevestigd doordat in de monsters RE1, RE2 en RE3 zowel zintuiglijk als analytisch geen tot licht verhoogde gehalten aan asbest zijn aangetoond;
  • Analytisch zijn in grondmengmonster MM3 (0,00-0,50 m-mv) licht verhoogde gehalten aan kobalt, lood en zink geconstateerd;
  • Analytisch zijn in grondmengmonster MM4 (0,00-0,60 m-mv) licht verhoogde gehalten aan lood en zink geconstateerd;
  • Analytisch zijn in hete grondmengmonster MM5 (0,50-1,50 m-mv) geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in grondmengmonster MM6 (1,50-3,00 m-mv) geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd.

Conclusies en aanbevelingen onderzoek

Verkennend asbestonderzoek (NEN 5707)

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.

Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen.

De voor de verdachte deellocatie (voormalige opslag bestrijdingsmiddelen) opgestelde hypothese kan aanvaard worden vanwege geconstateerde licht verhoogde gehalten in het grondwater. De opgestelde hypothese voor de verdachte deellocatie (voormalige bovengrondse hbo-tank) kan verworpen worden. Ter plaatse zijn geen verhoogde gehalten in de bodem geconstateerd. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de voorgenomen transactie van het onroerend goed, noch voor een eventuele toekomstige afgifte van een bouwvergunning in het kader van woon- en/of werkfuncties.

Hergebruik van grond

Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft; het uitgevoerde onderzoek betreft immers geen partijkeuring conform BRL SIKB 1000, protocol 1001.

Conclusies en beoordeling bodemonderzoek

Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er geen belemmeringen bestaan voor het planvoornemen. Het aspect bodem vormt hiermee geen belemmering. Tevens is het bodemonderzoek ter beoordeling voorgelegd aan de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN). De conclusie van deze beoordeling luidt als volgt: "Het bodemonderzoek NEN5740 is op correcte wijze uitgevoerd: de juiste onderzoeksstrategie is gevolgd, de goede locatie is onderzocht en het aantal boringen, monsters en analyses is in overeen stemming met NEN5740. Ook het asbestonderzoek NEN5707 is overeenkomstig deze norm uitgevoerd. De bodem is geschikt voor de functie van wonen." De beoordeling is opgenomen als Bijlage 3.

4.3 Geluidhinder

Bij nieuwbouwplannen worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen. Indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron, of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Conclusie

Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van woningen of andere geluidsgevoelige objecten. De bedrijfswoning is reeds toegestaan in de bestaande situatie. Aan dit gebruik wijzigt niets en dit hoeft dan ook niet als zodanig onderzocht te worden. Er is immers geen sprake van een toevoeging van een geluidsgevoellig object. Voor de rest betreft het verdere alleen de herinrichting van het bedrijfsperceel. Er is daarnaast geen sprake van een gezoneerd industrieterrein. De afweging inzake omgevingsgeluid voor de directe omgeving vormt eveneens geen belemmering, dit aspect komt aan bod in paragraaf 4.5. Gezien het voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

De zogenaamde 'Wet luchtkwaliteit' is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' beïnvloeden. Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst. Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waar onder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (hierna: NIBM) voorziet hierin.

Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Het project draagt dan niet in betekenende mate bij (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium > 1500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg, en > 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de aantasting van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. De realisatie van een hoveniersbedrijf in plaats van een akkerbouwbedrijf levert juist een bijdrage aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Dit aspect komt eveneens aan bod in paragraaf 4.6

4.5 Bedrijven en milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Conclusie

Eventuele hinder voor objecten in de omgeving van het plangebied neemt in de toekomstige situatie af. Een bedrijf waar vee gehouden mag worden heeft namelijk een grootste afstand op geur van 100 meter en geluid op 30 meter. Een hoveniers bedrijf heeft een grootste afstand van 30 meter op zowel geur als geluid. De hinder van geur neemt dus sterk af. Daarnaast bevindt de dichtstbijzijnde (bedrijfs) woning zich op ruim 60 meter. Van enige vorm van hinder is dus geen sprake. Andersom zijn er ook geen bedrijven in de directe omgeving gelegen die een belemmering vormen voor de aanwezige bedrijfswoning. In dit laatste geval betreft het een bestaande situatie.

4.6 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren. Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting(odour units per m3 lucht)

  • concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
  • concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m3
  • niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
  • niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3 

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Conclusie

De realisatie van een hoveniersbedrijf in plaats van een akkerbouwbedrijf (met vee toegestaan) levert een bijdrage aan de verbetering van de hinder met betrekking tot het aspect geur. Een bedrijf waar vee gehouden wordt heeft namelijk een grootste afstand van 100 meter en een hoveniersbedrijf van 30 meter zoals ook omschreven in de vorige paragraaf. In het kader van het aspect geur is er dus juist sprake van een sterke verbetering, dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0010.png"  
Uitsnede Risicokaart (geel omcirkeld het plangebied)  

Betekenis voor het plangebied

Bij het raadplegen van de Risicokaart is gebleken dat, nabij het plangebied, geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen die een bedreiging vormen voor het plangebied. De dichtsbijzinde risicovolle inrichting bevindt zich in Nederasselt op een afstand van ruim 800 meter, dit betreft een propaantank. Overige risicovolle inrichtingen zijn op een nog grotere afstand gelegen. De Maas, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, bevindt zich op een afstand van 200 meter. Ook hier is geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Ook het overstromingsrisico is hier laag te noemen omdat het plangebied grenst aan de Maasdijk en het overloop gebied van de Maas zich, ter hoogte van het plangebied, aan de zuidzijde van de Maas bevindt. Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect 'archeologie'.

De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. De gemeente Wijchen beschikt over een archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0011.png"  
Uitsnede archeologische beleidskaart (geel omcirkelt het plangebied)  

Betekenis voor het plangebied

Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een middelmatige archeologische waarde. Om die reden is in het geldende bestemmingsplan tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen. Conform deze dubbelbestemming is er archeologisch onderzoek noodzakelijk bij het oprichten van bouwwerken groter dan 1.000 m2. In dit geval heeft de nieuwe bedrijfshal een oppervlakte van ongeveer 450 m2. Daarnaast wordt er voor wat de overige verharding betreft (wat overigens geen bouwwerk is) grotendeels gebruikgemaakt van de gronden die in de huidige situatie reeds verhard zijn dan wel waar momenteel bedrijfsbebouwing staat. Zeker ter plaatste van de bestaande bedrijfsbebouwing is het aannemelijk dat de bodem reeds verstoord is. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' blijft in dit wijzigingsplan onverkort gehandhaafd.

4.8.2 Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden'' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0012.png"  
Uitsnede bestemmingsplan 'Cultuurhistorie Wijchen'  

De gemeente Wijchen heeft een paraplu - bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' vastgesteld. Volgens dit bestemmingsplan is het plangebied van cultuurhistorische waarde, dit betreft het cultuurhistorische lint met bebouwing (Eindsestraat) en de ligging nabij de Maas. De bebouwing langs de Eindsestraat is op verschillende plekken namelijk van cultuurhistorische waarde en is, samen met de Maas, beeldbepalend voor dit deel van het buitengebied van Wijchen. Ter bescherming van deze waarden hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied'. Binnen deze bestemming is het de bedoeling dat cultuurhistorische waarden behouden, beheert en waar mogelijk versterkt worden.

Betekenis voor het plangebied

De bedrijfswoning, het zogenaamde achterhuis en de bomenrij ten oosten van de woning Eindsestraat 37 leveren een belangrijke bijdrage aan de cultuurhistorische waarde binnen het plangebied en haar directe omgeving. Deze waarden blijven volledig behouden. De rest van het plangebied heeft in de huidige situatie verder geen waarden, hier is namelijk enkel sprake van braakliggend grasland en verouderde voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. In de nieuwe situatie wordt het perceel volledig landschappelijk ingepast, Zie hieromtrent ook de uiteenzetting in paragraaf 2.3. De bestaande waarden worden hierdoor versterkt en er ontstaan eveneens nieuwe waarden in de vorm van bomen, boschages, hagen en sloten. Het planvoornemen draagt daarmee in positieve zin bij aan de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied en haar directe omgeving. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Flora en fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het behoud en de ontwikkeling van de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten en leefgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In de volgende subparagrafen wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening (GNN). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het GNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0013.png"  
Uitsnede van de omgevingsvisie Gelderland waarop de verschillende natuurgebieden zijn aangeduid. Het plangebied is hierbij rood omcirkelt. Er zijn geen natura 2000 gebieden gelegen binnen 3 kilometer van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied is de Maas en haar oever wel bestemd als GNN.  

Het planvoornemen vormt geen bedreiging voor omliggende natuurwaarden. Er vindt juist versterking van deze waarden plaats doordat het volledige plan landschappelijk wordt ingepast zoals omschreven in paragraaf 2.3.

Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch perceel waarvan het grootste gedeelte ingericht is als weiland/grasland. In de noordoosthoek staan een aantal italiaanse populieren en over de hele breedte aan de noordzijde van de locatie een aantal bomen. Tevens worden 2 bestaande schuren gesloopt. Daarmee is er de mogelijkheid dat er beschermde flora en fauna binnen het plangebied bevinden. Derhalve wordt het uitvoeren van een quickscan flora en fauna noodzakelijk geacht.

In dat kader is een quickscan flora en fauna (Staro B.V., projectnummer P19-0229, d.d. 11 juni 2019) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Balgoij. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.

Conclusie
Uit het veld- en literatuuronderzoek is gebleken dat in het plangebied de aanwezigheid van beschermde soorten planten, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, weekdieren en kevers kan worden uitgesloten.


Het plangebied is ongeschikt als leefgebied voor amfibieën, mogelijk doorkruisen ze incidenteel het plangebied. Bruine kikker en gewone pad kunnen incidenteel verblijven onder opgeslagen materialen. In provincie Gelderland geldt voor bruine kikker en gewone pad een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.


De open schuur is mogelijk geschikt als verblijfplaats voor steenuil, voorafgaand aan de sloop dient nader onderzoek te worden uitgevoerd. Nader onderzoek naar steenuil dient te worden uitgevoerd tussen 1 februari en 30 april. Mogelijk bevindt zich in de nok van de oude varkensschuur een niet-jaarrond beschermd nest van een algemene vogelsoort, de sloop van dit gebouw kan plaatsvinden na het broedseizoen van vogels (globaal van half maart tot en met juli). Het woonhuis is mogelijk geschikt voor huismus en gierzwaluw, voorafgaand aan het verbouwen van dit gebouw dient nader onderzoek te worden gedaan naar het voorkomen van huismus en gierzwaluw. Nader onderzoek naar huismus dient te worden uitgevoerd tussen 1 april en 20 juni. Onderzoek naar gierzwaluwen dient te worden uitgevoerd in de periode van 1 juni tot 15 juli. Bij het snoeien en kappen van bomen en struiken dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen of wanneer geen broedgeval aanwezig is.


Verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn mogelijk aanwezig in het woonhuis. De oude varkensschuur en de open schuur zijn voor vleermuizen ongeschikt. Voorafgaand aan verbouwingen aan het woonhuis dient nader onderzoek te worden uitgevoerd tussen 15 mei en 30 september.


Het plangebied biedt voor algemene (spits)muizen en egel mogelijke verblijfplaatsen tussen de opgeslagen materialen en in de open schuur. Voor algemene (spits)muizen en egel geldt in provincie Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.


Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht, zie §2.1 van dit rapport.

Advies en aanbevelingen 

De volgende maatregelen dienen te worden genomen om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • Snoeien en kappen van bomen en struiken buiten het broedseizoen en wanneer geen broedgeval aanwezig is;
  • Nader onderzoek naar steenuil tussen 1 februari en 30 april voorafgaand aan de sloop van de open schuur.
  • Nader onderzoek naar huismus tussen 1 april en 20 juni indien het woonhuis verbouwd gaat worden;
  • Nader onderzoek naar gierzwaluw tussen 1 juni tot 15 juli indien het woonhuis verbouwd gaat worden;
  • Nader onderzoek naar vleermuizen tussen 15 mei en 30 september indien het woonhuis verbouwd gaat worden;
  • Rekening houden met algemene en niet-kritische amfibieën en algemene (spits)muizen en egels die mogelijk verblijven tussen de opgeslagen materialen en in de open schuur, door één kant op te werken bij het opruimen en slopen.

In de volgende tabel is een overzicht van de mogelijk aanwezige soorten en de maatregelen die genomen moeten worden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBEindsestraat37-OW01_0014.jpg"  
Overzicht mogelijk aanwezige en aangetroffen beschermde soorten  

Betekenis voor het plangebied

Gelet op de onderzoeksresultaten dienen er vóórdat de beoogde ontwikkelingen ten uitvoering worden gebracht nog een aantal aanvullende onderzoeken te worden uitgevoerd. De benodigde aanvullende onderzoeken worden doorgeschoven naar het vergunningleningstraject voor de sloop van de open schuur en/of verbouw van het woonhuis. Hiermee kan de bestemmingsplanprocedure doorgaan en wordt de bescherming van beschermde soorten voldoende gewaarborgd.

4.10 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Door Geling Advies is derhalve een waterparagraaf opgesteld welke is bijgevoegd als Bijlage 5. Uit de waterpragraaf is gebleken dat de voorgenomen wijziging passend is binnen de beleidskaders van het Waterschap Rivierenland.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen is passend binnen de beleidskaders van het Waterschap Rivierenland en levert derhalve geen belemmeringen op. Wel is een vebreding van de nabijgelegen watergang benodigd ten behoeve van de berging van hemelwater. Voor de verbreding van deze watergang is een vergunning aangevraagd bij het bevoegd gezag, het Waterschap Rivierenland. Deze aanvraag is ingediend op 26 november 2019.

4.11 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen en het plangebied valt ook niet binnen de beschermingszone of het veiligheidsgebied van leidingen. Er zijn dan ook geen kabels of leidingen die een belemmering vormen voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Toelichting op de planregels

5.1.1 Inleidende regels

Het bestemmingsplan ‘Eindsestraat naast 20a’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is een ontwikkelingsplan.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijk standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Als gevolg van deze aanpak is het plan digitaal uitwisselbaar overeenkomstig het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Inhoudelijk is zoveel mogelijk aangesloten bij het vastgestelde bestemmingsplan ‘buitengebied Wijchen’.

De planregels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels; met daarin begrippen en de wijze van meten die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels; waarin per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, gebruiksregels en eventueel afwijkingsbevoegdheden of bevoegdheden tot het stellen van nadere eisen worden gegeven;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels; waarin algemeen geldende bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsregels zijn opgenomen. In dit hoofdstuk is tevens een algemeen geldende regeling opgenomen inzake ondergronds bouwen;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht is te vinden, en de citeertitel.
5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.2.1 Algemeen

Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk wordt vereenvoudigd en inzichtelijker is. Op de verbeelding zijn bouwgrenzen opgenomen die een bouwvlak voor gebouwen vormen. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemming nader toegelicht.

5.1.2.2 Bestemming 'Bedrijf'

Met de benaming en de inhoud van deze bestemming is aangesloten bij de regeling uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Wijchen’.

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van niet agrarische bedrijven waaronder een hoveniers bedrijf en een aan huis gebonden beroep. Daarnaast mogen de gronden tevens worden gebruikt ten behoeve van wonen in de bedrijfswoning, water en waterhuishoudkundige doeleinden, tuin- en erfbeplanting, wegbeplanting, bosschages en landschappelijke inpassing. Eén en ander met bijbehorende voorzieningen zoals waterhuishoudkundige voorzieningen. De gronden zijn voorzien van een bouwvlak waar de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen zijn toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn nadere bepalingen opgenomen.

Voor verschillende werkzaamheden en uitzonderingen is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. Verder zijn er nog afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor herbouw van de bedrijfswoning evenals uitbreiding van de bedrijfswoning.

5.1.2.3 Bestemming 'Groen'

De gronden waarop het grootste gedeelte van de landschappelijke inpassing moet plaatsvinden zijn voorzien van deze groenbestemming. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvoor een bouwhoogtebepaling is opgenomen.

5.1.2.4 Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Het gaat hierbij om gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Met de benaming en de inhoud van de archeologische bestemming is aangesloten bij de regeling uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Wijchen’.

Bij het realiseren van een bouwwerk groter dan 1.000 m² gelden specifieke regels. Daarnaast is een regeling opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde de dubbelbestemming Waarde - Archeologie te verwijderen als blijkt dat archeologische bescherming niet langer nodig is.

5.1.2.5 Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied

Als onderdeel van het opstellen van de beleidsnota cultuurhistorie heeft een inventarisatie en waardering van de het Wijchense cultuurlandschap plaatsgevonden. Een beschrijving van deze waardering is opgenomen in Bijlage 3 bij dit wijzigingsplan.De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van aanwezige cultuurhistorische waarden. In dit specifieke geval betreft dit de aanwezige bedrijfswoning met achterhuis.

De bescherming van deze cultuurhistorisch waarden heeft vorm gekregen door een nadere eisenregeling en een vergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden. De nadere eisenregeling behelst een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om in het kader van een aanvraag voor een vergunning voor het bouwen van een bouwwerk een nadere eis te stellen in verband met de situering, de oppervlakte en hoogte van een gebouw. Deze nadere eis ziet met name op de situatie dat de aanvraag om vergunning betrekking heeft op een gebouw binnen een oud bebouwingslint, een ensemble of een gebouw langs een (historische) doorgaande weg die als cultuurhistorisch waardevol zijn aangeduid.

De werkzaamheden die niet zonder vergunning mogen worden uitgevoerd betreffen:

  • het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • het rooien of vellen van houtgewas;
  • afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
  • graven of dempen van sloten;
  • verwijderen van perceelsrandbeplanting;
  • aanleggen van wegen of paden;
  • wijzigen van perceels- of kavelgrenzen;
  • het aanbrengen van hoogopgaande beplanting anders dan het herplanten van gerooide / gevelde houtopstanden;
  • het verwijderen van wegen of paden.

De vergunning voor het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt verleend indien (uit de aanvraag om vergunning) in voldoende mate is gebleken dat de cultuurhistorische waarden van een gebied waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden, niet op een onevenredige wijze worden aangetast.

5.1.3 Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

  • Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied gelden een aantal algemene bouwregels, conform het Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in het bestemmingsplan.

  • Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

  • Overige regels

In de overige regels is bepaald dat het gebruik van de gronden als bedoeld binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Groen' enkel is toegestaan indien binnen 2 jaar na onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan de landschappelijke inpassing, conform het in Bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan, wordt gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden. Daarnaast is bepaald dat het gebruik van de gronden binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Groen' uitsluitend is toegestaan indien binnen 5 jaar na onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan de twee bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn gesloopt.

5.1.4 Overgangs- en slotregels
  • Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Bro, overgenomen.

  • Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Bro. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Financiele haalbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Wijchen. In deze overeenkomst wordt de aan de gemeente te betalen financiële bijdrage op grond van de exploitatiebijdragen vastgelegd. Bovendien zal in deze overeenkomst de afwenteling van eventuele planschadeclaims worden geregeld en wordt geregeld dat eventuele kosten door de aanleg van of wijziging aan de openbare voorzieningen door of als gevolg van het plan voor rekening van de initiatiefnemer komen.

Voor de gemeente Wijchen zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Naast de financiële haalbaarheid is het ook belangrijk dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is. Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van een hoveniersbedrijf dat volledig landschappelijk wordt ingepast. Op dit moment staat de voormalige agrarische bebouwing er verloren bij en staan de oude schuur grotendeels leeg. Door de realisatie van deze herinrichting en de landschappelijke inpassing ontstaat er een plangebied dat beter aansluit op het straatbeeld, de directe omgeving en het buitengebied van Wijchen in algemene zin. De ruimtelijke structuur ter plaatse wordt (landschappelijk) versterkt en er vindt een kwaliteitsverbetering plaats. Dit past niet alleen in het gemeentelijk beleid maar komt ook de omwonenden ten goede omdat er verouderde bebouwing wordt gesloopt en een kwaliteitsverbetering plaatsvindt door de landschappelijke inpassing. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is geen sprake, er is juist sprake van een verbetering.

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen nadelige gevolgen heeft maar voornamelijk een kwaliteitsverbetering tot stand zal brengen. Het ontwerp wijzigingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  • a. Vooroverleg:
    Het voorontwerp wordt voor advies toegezonden aan de betrokken instanties
  • b. Ontwerp:
    Publicatie en terinzagelegging
    Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
  • c. Vaststelling:
    Vaststelling door de gemeenteraad
    Mogelijkheid reactieve aanwijzing
    Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
  • d. Inwerkingtreding:
    Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
  • e. Beroep:
    Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan een zienswijze bij de gemeenteraad kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

7.2 Vooroverleg met instanties

In het kader van vooroverleg conform artikel 3.1.1. Bro. dat heeft plaatsgevonden is het concept ontwerpbestemmingsplan gezonden naar de provincie Gelderland en het waterschap Rivierenland. Naar aanleiding van voornoemde verzoeken om advies in het kader van het vooroverleg zijn er geen reacties ontvangen van hiervoor genoemde instanties.

7.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken van [datum] tot en met [datum] ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp ongewijzigd/gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van [datum]