direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bullekamp naast nr 2, Wijchen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om een extra woning te realiseren binnen een bestaand woonperceel aan de Bullekamp 2, in het buitengebied van Wijchen.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt naast de woning aan de Bullekamp 2, ten oosten van Wijchen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt naast de Bullekamp 2 in het buitengebied van Wijchen. In de fraaie en groene omgeving wisselen agrarische bedrijven, bos en enkele woningen elkaar af. Op een halve kilometer ten oosten van de locatie liggen de Haterste en Overasselte Vennen. De Bullekamp is een weg in het buitengebied en staat ten noorden van het plangebied in verbinding met de Heumenseweg. De Heumenseweg is de belangrijkste ontsluitingsweg van het oostelijk buitengebied van Alverna en Wijchen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied en de aangrenzende percelen (bron foto: omgevingsverordening Gelderland)

Het plangebied wordt volledig omringd door agrarische gronden. Door het ontbreken van woningen of andere gebouwen in de directe omgeving ligt het woonperceel als een op zichzelf staande woonlocatie in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0004.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron foto: omgevingsverordening Gelderland)

Het plangebied betreft het nieuwe perceel, kadastraal bekend als 'Wijchen - Q - 603' en heeft een totaal oppervlak van ca. 805 m². Het perceel maakt onderdeel uit van een bebouwingscluster voortkomend uit de voormalige agrarische functie die de locatie heeft gehad. Het cluster bestaat uit een woning, een landelijke schuur en een berging. De woning staat vooraan op het perceel en is goed zichtbaar vanaf de weg. Het gebouw bestaat uit één bouwlaag met een zadeldak met wolfseinde. Achter de woning ligt een landelijke schuur, uitgevoerd in nagenoeg dezelfde stijl als de woning. Verder staan er enkele kleinere schuurtjes. De overige gronden van het plangebied zijn ingericht als tuin. Het bebouwingscluster is aan de noord-, oost- en zuidkant omgeven door opstaand groen bestaande uit hagen, heesters en enkele solitaire bomen. Deze inrichting geeft de locatie een besloten karakter. Aan de westkant van de bebouwing ontbreekt het groen, met een fraai uitzicht op het natuurrijke achterland van bos en weilanden als gevolg. De ontsluiting vindt plaats door een oprit vanaf de Bullekamp naar het verharde achterterrein.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie komt er een woning binnen het plangebied. Samen met de al aanwezige woning direct ten noorden van het plangebied zijn er in de toekomstige situatie twee woningen aanwezig binnen de woonlocatie. De twee woningen zullen in gebruik worden genomen door familieleden waarbij het verlenen van mantelzorg een belangrijke relatie vormt tussen beide woningen. Een ouder echtpaar krijgt zo de mogelijkheid om langer zelfstandig thuis in hun zo geliefde woonomgeving te kunnen blijven wonen.

Navolgende afbeelding toont de inrichtingstekening van de toekomstige situatie. De nieuwe woning komt op een nieuw, opzichzelfstaand, perceel in de huidige tuin van de woning aan de Bullekamp 2. De nieuwe woning krijgt een inhoud, massa en uitstraling in lijn met de woningen uit de omgeving. De maximale nok- en goothoogte bedraagt respectievelijk 4- en 9 m. De maximale inhoud bedraagt 900 m3. De voorgevel van de nieuwe woning ligt in het verlengde van de voorgevel van de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0005.png"

Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: W.Ariens Bouwkundig teken- en adviesbureau B.V.)

De sloop van enkele leegstaande bouwwerken en de aanleg van nieuwe landschapselementen binnen het plangebied en in de directe omgeving, zorgen gezamenlijk voor een kwaliteitswinst voor het landschap. Om een beeld te krijgen van de kwaliteitsinvestering is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, navolgende afbeelding toont hier een uitsnede van. Natuurlijke afscheidingen rondom de bestaande en nieuwe woning maken de herindeling van het woonperceel inzichtelijk. Samen met enkele nieuwe bomen aan de noordkant van de bestaande woning krijgen de twee percelen zo een natuurlijke afbakening. De grootste kwaliteitswinst voor het landschap wordt behaald door het creëren van een zachte overgang tussen het bosperceel ten noordwesten van de nieuwe woning en het aangrenzende akkerland. Een nieuw bloemrijk grasland zorgt daar voor een rijke toevoeging aan planten en schuilmogelijkheden waar in het gebied voorkomende insecten en zoogdieren van kunnen profiteren. In de regels van dit plan is middels een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat de aanleg van de landschapselementen uit het landschappelijke inpassingsplan (bijlage 1 van de regels) aangelegd en in stand gehouden dienen te worden. Op die manier is planologisch verankerd dat voorliggend plan een landschappelijke kwaliteitswinst bewerkstelligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0006.png"

Landschappelijke inpassing (Buro Ariëns)

Binnen het nieuwe woonperceel zal voldoende ruimte aanwezig zijn voor het parkeren van auto's. De woning krijgt een eigen oprit naar de Bullekamp. Meer over het aspect verkeer volgt in paragraaf 4.4.

2.3 Duurzaamheid

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Het aspect duurzaamheid is geïntegreerd in de planvorming. Zowel aan de bestaande woning, de nieuwe woning als het omliggende landschap vinden maatregelen plaats die bijdrage aan de totstandkoming van een duurzame woonlocatie.

De nieuwe woning wordt gasloos opgeleverd. Ook leidt de toepassing van verschillende duurzame technieken tot een 0-op-de-meter woning. Voorbeelden hiervan zijn het aanbrengen van duurzame isolatie en glas met een Rc-waarde volgens de laatste bouwbesluit eisen, en het aanleggen van een energiezuinig verwarmingssysteem'. Om de woning ruimtelijk in te passen in de groene en natuurrijke omgeving krijgt de woning een bouwstijl die passend is bij het landschap. Dit komt onder andere terug in het gebruik van natuurlijke materialen.

Ook het landschap rondom de woning profiteert mee van de planontwikkeling. Een landschapsschets is opgenomen in paragraaf 2.2. De bosrand ten noordwesten van de woningen krijgt een natuurlijke overgang naar de tussengelegen weilanden, onder andere door de aanleg van bloemrijke akkers. Op die manier ontstaan er schuilmogelijkheden voor beschermde soorten en levert het plan een bijdrage aan de toename van de biodiversiteit.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief staat één nieuwe woning toe binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het rijksbeleid staat uitvoering van dit plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

In de omgevingsvisie en -verordening zijn navolgende relevante beleidsregels opgenomen voor dit plan:

Gelders Natuurnetwerk

Het plangebied maakt, zoals navolgende kaart ook laat zien, onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0007.png"

Uitsnede van de omgevingsverordening Gelderland (bron: OVG 2018)

Dit plan voorziet in het toevoegen van één extra woning binnen een bestaande woonbestemming. De verordening stelt, onder artikel 2.40, dat de uitbreiding van bestaande functies mogelijk is binnen het GNN. Wel dient aangetoond te worden dat:

  • a. verplaatsing naar een locatie buiten het Gelders natuurnetwerk bedrijfseconomisch niet mogelijk is;
  • b. de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt, en
  • c. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Van bedrijfsvoering is nu en in de toekomt op voorhand geen sprake. Het plangebied ligt in de 'Rivierduinengordel Overasselt - Bergharen'. De kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen vanuit de GNN voor dit gebied zijn onder andere:

  • Ontwikkeling vennen, schraallanden, heide, droge bossen en moerassen
  • ontwikkeling populatie dassen
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden en schraallanden
  • ontwikkeling biotopen voor vlinders, reptielen en amfibieën en vogels van cultuurlandschappen
  • ontwikkeling coulissenlandschap met singels en hagen

Per saldo versterkt dit plan de kernkwaliteiten en levert het een bijdrage aan de ontwikkelingsdoelen. Het landschappelijk inpassingsplan staat daarbij aan de basis. Bestaande bouwwerken zonder functie worden gesloopt en verspreid op de percelen worden verschillende landschapselementen aangelegd waarmee de natuurwaarde van het GNN gebied wordt verhoogd. Het bosperceel ten noordwesten van de woningen krijgt een verzachte overgang naar het akkerland door de aanleg van een bloemrijk grasland. Dit komt onder andere ten goede aan de landschapsstructuur en de biotopen van verschillende insectensoorten en zoogdieren. De kernkwaliteiten van het gebied worden hiermee per saldo versterkt. De uitvoering van de landschappelijke inpassing is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de toename van de natuurwaarden planologisch is verankerd. Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarden van artikel 2.40 van de verordening.

Functies van water

In de verordening zijn de gronden van het plangebied aangeduid met een 'specifiek Ecologische doelstelling wateren' (SED-water) aanduiding. Dit betekent dat oppervlaktewater uit de omgeving een ecologische regionale functie vervult. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plan heeft geen negatief effect op het bereiken van de ecologische doelstelling. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op alle overige relevante wateraspecten.

Conclusie

Het initiatief past binnen de omgevingsvisie en -verordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie en Structuurvisie Wijchen

In maart 2007 is de Strategische Visie Wijchen 2025 vastgesteld. In deze visie wordt een doorkijk gegeven naar de gewenste ontwikkeling van de gemeente Wijchen tot het jaar 2025. De visie richt zich op een viertal leidende thema's, te weten: bedrijvig Wijchen, sociaal sterk, duurzaam groen en de Wijchense identiteit.

Duurzaam en kwalitatief zijn ook sleutelwoorden voor de ontwikkeling van het buitengebied en de kleine kernen. De grote rijkdom aan natuur- en landschapswaarden vormt het uitgangspunt voor verdere ontwikkeling. Wijchen zet in op een beheerste groei van recreatie, verbrede landbouw, ontwikkeling van groene en blauwe diensten en vitale kernen. Er wordt een groene relatie tussen het stedelijk gebied met het buitengebied nagestreefd met zo weinig mogelijk barrières. De groen-blauwe relatie tussen de kern Wijchen en het omringende buitengebied wordt verbeterd teneinde groen en water tot in de kern te laten doorlopen.

In de Strategische visie 2025 zijn de belangrijkste 'groene' ambities als volgt verwoord:

  • 1. verdere ontwikkeling alleen met respect voor landschap, cultuurhistorie en natuur;
  • 2. meer ruimte voor water;
  • 3. duurzame inrichting;
  • 4. nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan hun bijdrage aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit.

De groene ambities zijn nader vorm gegeven in het gemeentelijke Groenstructuurplan kleine kernen (april 2004) en het Landschapsontwikkelingsplan (december 2006).

Structuurvisie Wijchen

De Structuurvisie Wijchen, die door de gemeenteraad op 9 juli 2009 is vastgesteld, betreft een doorvertaling van de strategische opgaven die zijn geformuleerd in de strategische visie Wijchen 2025. Uitgegaan wordt van een compacte groei en het benutten van de potenties van bestaand stedelijk gebied zonder daarbij de bestaande kwaliteit aan te tasten, in combinatie met een vitaal platteland en sterke kleine kernen.

De gemeente wil de komende 10 jaar onder meer:

  • 1. herstel hydrologie kwelgebieden in Oost Wijchen;
  • 2. ontwikkeling en versterking van de EVZ Heumen – Horssen;
  • 3. aanleg van landschapselementen en (erf)beplantingen, die passen bij het gebied;
  • 4. versterken van cultuurhistorische landschapselementen en patronen;
  • 5. nieuwe woningen in het buitengebied alleen in geval van functieverandering of landgoederen in het kader van de Natuurschoonwet;
  • 6. kleinschalige bedrijvigheid in het kader van verbreding van de landbouw in het buitengebied;
  • 7. ruimte voor versterking en ontwikkeling agrarische sector;
  • 8. behoud en versterking bestaande recreatie terreinen;
  • 9. extensieve recreatie in het landelijk gebied door een goede en aantrekkelijke ontsluiting;
  • 10. behoud en versterking van een goede woon- en leefomgeving.

Voor het aspect wonen worden met name het gebruik van bestaande bebouwing voor woonfuncties en het toevoegen van nieuwe landelijke woonmilieus onderscheiden. Een bebouwing met een grote landschappelijke meerwaarde is van belang voor het handhaven van sociale verbanden in het landelijk gebied. Voor de eigen bevolking is er gebrek aan passende woonruimte. Noodgedwongen verhuizen starters naar de omliggende dorpen of de verder weg gelegen steden. Hierdoor vergrijst de plattelandsbevolking, neemt de economische activiteit op het platteland af en gaat de leefbaarheid achteruit. Om deze ontwikkeling te keren worden meer woonfuncties toegestaan. Door deze ontwikkeling met ruimtelijk beleid te begeleiden is er geen sprake van aantasting van ruimtelijke kwaliteit, maar veeleer van behoud en versterking van kwaliteiten.

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan of projectbesluit dienen de uitgangspunten uit de structuurvisie in acht genomen te worden.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0008.png"

Uitsnede van de structuurvisiekaart Wijchen (bron: Structuurvisie Wijchen, 2009)

Op het bestaande woonperceel komt naast de bestaande woning één extra woning. Daarmee levert het plan een directe bijdrage aan een urgent maatschappelijk probleem als ook aan de gemeentelijke doelstelling uit de structuurvisie om te zorgen voor voldoende huisvesting voor ouderen en te stimuleren dat ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen.

Naast bovengenoemde maatschappelijke meerwaarde draagt de ontwikkeling ook bij aan het versterken van de landschapskwaliteiten van het kleinschalige rivierduinenlandschap. Dit gebeurd onder andere door het aanleggen van landschap(s)elementen en (erf-) beplantingen die passen bij het gebied. De nieuwe woning draagt zo bij aan het landschap en de structuur van het buitengebied.

Het plan past binnen de structuurvisie Wijchen.

3.3.2 Woonvisie Wijchen 2025

De Woonvisie Wijchen zet de koers van het gemeentelijk woonbeleid uit naar de toekomst. Hierin wordt omschreven waar moet worden bijgestuurd, afgeremd of versneld om de doelen van het woonbeleid te bereiken. De woonvisie heeft twee uitgangspunten: het thuisgevoel versterken en verder kijken dan de trends van nu. Om het woningaanbod in balans te krijgen wordt in de woonvisie gesproken over meer mogelijkheden voor starters, jonge gezinnen, (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag. Het is de bedoeling dat starters en jonge gezinnen in de gemeente kunnen blijven of komen wonen. Dit kan onder andere door mogelijkheden te bieden voor splitsing van bestaande woningen, waardoor een koopwoning binnen het financiële bereik van starters kan komen. Daarnaast is het de bedoeling dat (vitale) senioren en mensen met een zorgvraag langer zelfstandig kunnen wonen. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan nieuwe woonvormen, zoals verschillende generaties onder één dak en het toevoegen van woningen in een vorm waarbij de eindgebruiker centraal staat.

Planspecifiek

Voorliggend plan maakt één extra woning mogelijk binnen het plangebied. Daarmee draagt het plan als particulier initiatief summier bij aan het kwantitatieve woningbouwprogramma binnen de gemeente.

In de woonvisie benadrukt de gemeente het belang dat ouderen langer zelfstandig blijven wonen. Voorliggend plan heeft als achterliggend doel dat de huidige bewoners van de bestaande woning langer woonachtig kunnen blijven op de plek en verzorgd zullen worden door hun dochter/zus, die in de nieuwe woning komt te wonen. De nieuwe woning zal als levensloopbestendige woning worden ingericht. Het plan komt daarmee tegemoet aan een belangrijke doelstelling uit de woonvisie.

Het initiatief past binnen de Woonvisie Wijchen 2025.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Wijchen", vastgesteld door de gemeente Wijchen op 31 januari 2013. In 2014 is het bestemmingsplan herzien, zonder wezenlijke wijzigingen voor het plangebied als gevolg.

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen - 1', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en een gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beschermingszone'. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan. In het plangebied geldt tevens het "Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen", vastgesteld op 3 mei 2017. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0009.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Wijchen'" (bron: ruimtelijke plannen.nl)

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is per bestemmingsvlak maximaal 1 woning toegestaan. In onderhavig bestemmingsvlak is al een woning aanwezig. Het bouwen van een nieuwe woning in het plangebied is daarom strijdig met het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om te kunnen bepalen of de bodemkwaliteit binnen het plangebied geschikt is voor de toekomstige woonfunctie is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er geen bezwaar is tegen de ontwikkeling. De kwaliteit van de bodem is in lijn met de toekomstige bodemgevoelige woonfunctie zoals bepaald in de Wbb.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 731123 (aan de Rijksweg A73) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5(Zeer Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   26,8 µg/m3   20,1 µg/m3   12,5 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (het toevoegen van 1 woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied valt binnen de geluidzone van vier wegen in de omgeving: de Heumenseweg, de Rakenbergseweg, de Bullekamp en de Sparrebosweg. Om het geluideffect vanuit wegverkeer van deze vier wegen te kunnen bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 2 toegevoegd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat het wegverkeer over de vier wegen niet zorgt voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van de nieuwe woning zoals bepaald in de Wgh.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met onderhavig initiatief wordt met de nieuwe woning één geurgevoelig object toegevoegd. De dichtstbijzijnde locatie waar een agrarische veebedrijf is toegestaan ligt op 300 m afstand aan de Geitweg 4.

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderij ligt op 900 m ten zuidoosten van het plangebied, aan de Schatkuilsestraat 3a-3b.

Het agrarisch bedrijf aan de Geitweg 4 is in de bestaande situatie in gebruik als grondgebonden landbouwbedrijf. Op de locatie liggen planologische gebruiksmogelijkheden om er landbouwdieren te houden, met uitzondering van de vestiging van een intensieve veehouderij. De maximale afstand die vanuit geurbelasting wordt gehanteerd bij vaste afstand dieren buiten de bebouwde kom bedraagt 50 m.

Gelet op de afstand tussen het bedrijf en het plangebied is er van wederzijdse hinder geen sprake.

Het agrarisch bedrijf aan de Schatkuilsestraat 3a-3b betreft een intensieve veehouderij. In de plan-MER (en aangepaste plan-MER) die ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied Wijchen is opgesteld, is aangegeven dat in de maximale ontwikkelingssituatie qua geurhinder in het plangebied sprake is van een geurbelasting tussen de 0,1 en 2 ou/m³ (zie ook navolgende afbeelding). Dit wordt beschouwd als een aanvaardbare geurbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0010.png"

Uitsnede van de achtergrondbelasting geur, maximaal vergunde situatie (plan-MER bestemmingsplan Buitengebied)

Ter plaatse van de nieuwe woning is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur. Omgekeerd leidt de bouw van de woning niet tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving, omdat er bestaande woningen op kortere afstand liggen die in dat geval maatgevend zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een milieugevoelig object toegevoegd (één woning). De dichtstbijzijnde milieubelastende functie ligt op 110 m ten zuiden van het plangebied. Het betreft een transformatorhuisje met een vermogen tussen de 10 en 100 MVA. De publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' hanteert hiervoor een milieucategorie 3.1, met een bijbehorende maximale richtafstand van 50 m op basis van geluid.

Verder richting het zuiden, op 200 m afstand van het plangebied, ligt een paardenpension. Onder de omschrijving 'paardenfokkerij' hanteert de publicatie ook hier een milieucategorie 3.1, met een maximale richtafstand van 50 m op basis van geur.

Gelet op de feitelijke afstand tussen het plangebied en de milieubelastende functies (min 110 m) wordt er ruim voldaan aan de richtafstanden. Binnen het plangebied is er in de toekomstige situatie op basis van milieuzonering sprake van een goed woon- en leefklimaat. Bedrijven uit de omgeving ondervinden ook geen hinder in hun bedrijfsvoering als gevolg van het initiatief.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0011.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied zwart omcirkeld

Op minimaal 300 m afstand ten westen van het plangebied ligt een gasleiding. De afstand is dermate groot dat het plangebied buiten het invloedsgebied van deze leiding ligt. In de omgeving van de nieuwe woning liggen geen andere risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Wettelijk kader

Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal bestuursaccoord water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).

Watertoets

De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In een ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met water en watervoorzieningen. Het beoogde ruimtegebruik mag immers geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishoudkundige situatie en vice versa. Dit moet zijn onderzocht en onderbouwd in de waterparagraaf van bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing. De watertoets betreft het belang van de waterbeheerders: het waterschap, het rijk, de provincie en de gemeente.


Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde is tevens het advies van het waterschap (of resultaat van de digitale watertoets) in de waterparagraaf verwerkt. Onderdelen van de waterparagraaf zijn: beschrijving beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie (oude en nieuwe situatie), motivering welke ruimtelijke keuzes gemaakt zijn en wat daar de waterhuishoudkundige gevolgen van zijn. Die gevolgen mogen niet negatief zijn.

Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Gemeentelijk waterbeleid

In de Strategische waternota van de gemeente Wijchen zijn de thema's en uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer omschreven. Deze zijn ook onder punt 3 samengevat. In het kader van de watertoets moet een vertaalslag worden gemaakt naar de concrete plansituatie.

Tevens beschikt de gemeente over een Gemeentelijk rioleringsplan GRP, waarin de gemeente invulling geeft aan haar zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.

1. Huidig watersysteem

Geomorfologie en grondwatersysteem

De originele bodem van het noordelijke deel van de onderzoekslocatie bestaat volgens de bodemkaart

van Nederland uit een vorstvaaggrond, die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is

opgebouwd uit grof zand. Het zuidelijke deel bestaat uit een poldervaaggrond die voornamelijk is op-

gebouwd uit zavel en lichte klei. De afzettingen, waarin deze bodem is ontstaan, behoren geologisch

gezien tot de Formatie van Kreftenheye. Het plangebied ligt in het landelijk gebied op een hoogte van circa 7,15 m +NAP. De gemiddelde grondwaterstand van het freatisch grondwater bedraagt circa 6,5 m +NAP, waardoor het grondwater zich op circa 0,65 m -mv zou bevinden.

 

Oppervlakte- en afvalwatersysteem
Binnen het plangebied liggen geen watergangen of beschermingszones van watergangen. De nieuwe woning uit voorliggend plan wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem.

Ecosysteem

Het plangebied ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk. Ter plaatse van het plangebied geldt een hydrologische beschermingszone om de lokale waterhuishoudkundige omstandigheden op orde te brengen en te houden. Doel hiervan is zo de ecologische diversiteit van de natte landnatuur duurzaam in stand te houden. In paragraaf 3.2 is reeds gemotiveerd dat de ecologische kwaliteiten van het gebied door het plan worden versterkt. Verder leidt het initiatief niet tot het dempen of aantasten van oppervlaktewater en komt de nieuwe woning binnen een bestaand woonperceel te staan. Het plan heeft geen negatief effect op de lokale waterhuishoudkundige omstandigheden.

2. Gemeentelijk waterbeleid en waterbeheer

Zorgplichten

De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater dat binnen de gemeente vrijkomt (zie Wmb art 10.33). Hemelwater dient door perceeleigenaren op eigen terrein te worden verwerkt, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In dat geval treedt de gemeentelijke zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemelwater in werking (Waterwet art 3.5).

De zorgplicht voor structureel voldoende ontwateringsdiepte en drooglegging ligt bij de perceeleigenaar. Als dat redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verlangd, treft de gemeente in de openbare ruimte maatregelen, mits doelmatig en mits geen verantwoordelijkheid voor waterschap of provincie (Waterwet art. 3.6).

Waterschap

De gemeente Wijchen valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland. Het Waterschap geeft in het kader van de Waterwet een vergunning af voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater (Waterwet art 6.2) en in het kader van de Keur een ontheffing voor ingrepen in/nabij watergangen en waterkeringen. Daarnaast verzorgt de waterbeheerder het onderhoud van A-watergangen.

3. Beleidsuitgangspunten en consequenties voor het ruimtelijk plan

3.1 Wateroverlast en volksgezondheid

Beleidsuitgangspunten

Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en voorkomen van schade aan volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers.

Gevolgen voor het plan

Het plan betreft de bouw van één nieuwe (schuur)woning. Er zal geen sprake zijn van een noemenswaardige toename in verhard oppervlak. Daarmee wordt er geen wateroverlast verwacht. Tevens wordt de woning hydrologisch neutraal gebouwd. Dit is met een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan geborgd. In de regels van dit plan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt tevens geborgd dat het vloerpeil van de begane grond minstens 1 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) komt te liggen. Daarmee is er voldoende ontwateringsdiepte.

3.2 Afkoppeling en waterberging  

Beleidsuitgangspunten 

De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.

Hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van het rioleringsstelsel met de voorkeursvolgorde: 1. Benutting, 2. Bodeminfiltratie, 3. Vertraagde afvoer naar en berging in oppervlaktewater, 4. Afvoeren via rioolstelsel. Uitgangspunt bij nieuwbouw is aanleg van gescheiden HWA- en DWA-afvoer (hemelwater- en droogweerafvoer).

Hemelwater dient in beginsel op eigen perceel te worden verwerkt. Wanneer hemelwaterberging niet op eigen perceel kan plaatsvinden en direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, dan is het plan compensatieplichtig op grond van het waterschapsbeleid. De compensatieplicht houdt in dat de toename van verharding in het ruimtelijk plan moet worden gecompenseerd door aanleg van extra waterberging. Dit met een eenmalige uitzondering van 500 m² (stedelijk gebied) en 1.500 m² (landelijk gebied) voor particulieren en kleine bedrijven. 

In alle gevallen moet het adequaat functioneren van de infiltratie- of bergingsvoorziening voor hemelwater zijn gewaarborgd.

Gevolgen voor het plan
Er zal geen sprake zijn van een noemenswaardige toename in verhard oppervlak. Daarmee wordt de grens van een toename van 1.500 m², die het waterschap stelt, niet overschreden. Al het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. Dit is met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van dit plan. Het hemelwater wordt niet op de openbare riolering geloosd of naar een buurperceel afgevoerd. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om infiltratievoorzieningen te realiseren.

3.3 Waterkwaliteit

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt direct afgevoerd naar bodem of oppervlaktewater.

Verontreiniging van hemelwater afkomstig van daken wordt primair voorkomen door toepassing van niet-uitlogende materialen, zoals omschreven in de Dubo-bepalingen, maar ook door beperking van de toepassing van lood, koper, zink en zacht pvc.

Verontreinigd hemelwater afkomstig van daken en andere verharde oppervlakken wordt alleen afgevoerd via een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering.

Gevolgen voor het plan

Afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringssysteem. Daarmee heeft onderhavig plan geen negatief effect op de waterkwaliteit.

3.4 Natte natuurwaarden

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar behoud van natuurwaarden en biodiversiteit. Natuurlijke grondwaterstanden worden behouden; de (natte) natuurwaarden sluiten hierop aan. Bouwplan en toekomstig beheer van de planlocatie geven geen verstoring van de vereiste (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit.

Bij aanleg van open water moet worden gestreefd naar aanleg van natuurvriendelijke (en veilige) oevers. Het beheer mag geen verstoring geven van waterkwaliteit en biodiversiteit.

Gevolgen voor het plan

Het plangebied ligt binnen beschermingszone voor (natte) natuur. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op deze natuurwaarden.

3.5 Drinkwaterbesparing

Beleidsuitgangspunten

Drinkwaterverspilling dient te worden voorkomen. Gebruik van hoogwaardig drinkwater dient zoveel mogelijk te worden beperkt tot hoogwaardige toepassingen. Zo mogelijk wordt hemelwater gebruikt voor laagwaardige toepassingen.

Gevolgen voor het plan

Als onderdeel van de inventarisatie van het toepassen van duurzame technieken aan de woning vormt ook het hergebruik van hemelwater. In theorie blijkt een besparing mogelijk van 50% van het verbruikte water bij een soortgelijke woning op jaarbasis. Het bewateren van de tuin bijvoorbeeld kan door een opslagsysteem, prima door regenwater besproeid worden. Dit leidt tot een besparing van drinkwater.

3.6 Beleving van water

Beleidsuitgangspunten

De gemeente streeft naar versterking van de belevingswaarde van water. Cultuurhistorisch waardevolle watergebonden elementen zijn herkenbaar in het landschap aanwezig. Water en watergebonden elementen worden zo mogelijk gevisualiseerd. 

Gevolgen voor het plan

Binnen het plangebied of in de omgeving van het plangebied zijn geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig.

3.7 Ontwateringsdiepte

Beleidsuitgangspunten

De ontwateringsdiepte heeft betrekking op de hoogte van de grondwaterstand ten opzichte van het aanleg

peil van een nieuwe ontwikkeling. Als de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) hoger ligt dan 1,0 m

onder vloerpeil, 0,70 m onder straatpeil of 0,50 onder groen, dan is er onvoldoende ontwateringsdiepte en

mag alleen een woonfunctie worden bestemd als het terrein voldoende wordt opgehoogd.

Gevolgen voor het plan 

In de regels van dit plan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat het vloerpeil van de begane grond minstens 1 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) komt te liggen. Daarmee is er voldoende ontwateringsdiepte.

4. Overwegingen en conclusie

Overwegingen

Voorliggend plan betreft het slopen van een schuur (230 m2) en de bouw van één nieuwe woning. Er is geen sprake van een noemenswaardige toename van verhard oppervlak. Tevens heeft het initiatief geen negatief effect op de beschermingsdoelstellingen van de natte landnatuur. Zodoende zijn er geen negatieve effecten wat betreft het aspect water.

5. Overleg met waterbeheerder

Advies waterbeheerder

Voor alle ruimtelijke plannen geldt dat een digitale watertoets moet worden uitgevoerd door de initiatiefnemer(www.digitalewatertoets.nl). Dit resulteert in een wateradvies van het waterschap. Wanneer sprake is van een relevant waterschapsbelang, moet het wateradvies worden uitgewerkt in de waterparagraaf. In sommige gevallen is een nader overleg met de waterbeheerder noodzakelijk.

Initiatieven in het buitendijkse gebied moeten worden afgestemd met Rijkswaterstaat. Ook het advies van deze waterbeheerder moet, voor zover aan de orde, in de waterparagraaf worden meegenomen.

Gevolgen voor het plan

Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 3). Daaruit blijkt dat het waterschap een positief advies geeft over het plan, met inachtneming dat indien van toepassing wordt voldaan aan de specifieke natuur- en ecologische doelstellingen. In beginsel betekent dit dat nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot een achteruitgang van de bestaande situatie. In deze paragraaf en 3.2 is reeds gemotiveerd dat hier aan wordt voldaan.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om het effect vanuit ecologie als gevolg van de realisatie van een nieuwe woning te kunnen bepalen, is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 4 toegevoegd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek is dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten heeft vanuit soortbescherming en daarmee uitvoerbaar is volgens het bepaalde binnen de Wnb.

In paragraaf 3.2 is reeds gemotiveerd dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het GNN. Bij de inrichting van het plangebied liggen er kansen om in het gebied voorkomende (beschermde) soorten te ondersteunen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van nestgelegenheden. Er zijn als gevolg van het initiatief geen negatieve effecten aan te merken op de kernkwaliteiten van het gebied. Per saldo levert het plan een bijdrage aan de ontwikkelingsdoelen door het toevoegen van meerdere landschapselementen.

Vanuit het aspect stikstof is er geen toename van de stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden te verwachten. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op ruim 9 km ten noorden van het plangebied (Rijntakken). Hierdoor, en mede vanwege de beperkte omvang van het initiatief, kan een toename van de stikstofdepositie en enig negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De nieuwe woning wordt met een eigen inrit ontsloten op de Bullekamp. De Bullekamp en het omliggende wegennet kunnen de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen goed aan.

Op basis van het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Wijchen geldt voor een vrijstaande woning een parkeernorm van 2,8 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. Binnen eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om te voldoen aan deze gestelde parkeernorm. Voor het voldoen aan de geldende parkeernorm is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor de bescherming van archeologische waarden ligt bij de verstoorder. De gemeente beoordeelt of deze waarden in voldoende mate worden beschermd.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie
De gemeente Wijchen heeft in 2017 een 'Parapluplan Cultuurhistorie Wijchen' vastgesteld met als doel om via beleid en regels waardevolle gebouwen en gebieden binnen de gemeente te beschermen. De gemeente vindt het daarbij van belang dat de historische waarde en beeldwaarde van gebieden of panden niet mogen worden aangetast. Op de verbeelding van het parapluplan heeft de gemeente waardevolle gebieden en panden aangegeven. Nieuwe ontwikkelingen binnen deze aanduidingen dienen te voldoen aan gestelde regels ter bescherming van de cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van het plangebied en in de directe omgeving zijn geen aanduidingen opgenomen. Het plan heeft geen negatief effect vanuit cultuurhistorie.

Archeologie

Onderstaand een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Wijchen. Hierop is te zien dat in het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, met een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 120 m2 en dieper dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld. Ook ligt er een aanduiding 'verstoring' over het plangebied. Die laatste aanduiding heeft betrekking op eerdere ontzanding die heeft plaatsgevonden ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0296.BGBBullekamp-OW01_0012.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart Wijchen (bron: gemeente Wijchen)

Vanwege de eerdere ontzanding en bijbehorende bodemverstoring op de locatie is met de gemeente reeds afgestemd dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. De bestaande dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie 2'' zoals opgenomen op het vigerende bestemmingsplan ''Buitengebied Wijchen'' wordt in voorliggend plan overgenomen. Op die manier blijven de mogelijke aanwezige waardevolle archeologische resten ook bij toekomstige werkzaamheden beschermd. Voorliggend plan heeft geen negatief effect vanuit het aspect archeologie.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • De bestemming 'Wonen - 1', waarbij een bestemmingsvlak en bouwvlak is opgenomen voor de nieuwe woning. Door middel van het opnemen van een bouwvlak is de situering van de nieuwe woning bepaald. Daarnaast zijn er twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in relatie tot de ingebruikname van de woning. Binnen eigen terrein dienen voldoende parkeergelegenheden te zijn en het plangebied en enkele aangrezende percelen dienen te zijn ingericht conform het landschappelijk inpassingspla zoals opgenomen in de regels.
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de relevante instanties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. De omwonenden worden over het plan geïnformeerd. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.